Zaak C‑314/12

UPC Telekabel Wien GmbH

tegen

Constantin Film Verleih GmbH en Wega Filmproduktionsgesellschaft mbH

(verzoek van het Oberste Gerichtshof om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Harmonisatie van wetgevingen — Auteursrecht en naburige rechten — Informatiemaatschappij — Richtlijn 2001/29/EG — Website waarop cinematografische werken voor het publiek beschikbaar worden gesteld zonder toestemming van de houders van naburige rechten — Artikel 8, lid 3 — Begrip ‚tussenpersonen wier diensten door een derde worden gebruikt om inbreuk te maken op auteursrechten of naburige rechten’ — Internetprovider — Beschikking gericht tot een internetprovider waarbij deze wordt verboden om zijn klanten toegang tot een website te verschaffen — Afweging van grondrechten”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 27 maart 2014

  1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten – Vragen zonder verband met het voorwerp van het hoofdgeding – Hof niet bevoegd

    (Art. 267 VWEU)

  2. Harmonisatie van wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29 – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij – Tussenpersoon in de zin van artikel 8, lid 3, van de richtlijn – Internetprovider die toegang verschaft tot een website waarop beschermde werken voor het publiek beschikbaar worden gesteld zonder toestemming van de houder van een naburig recht – Daaronder begrepen

    (Richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad, art. 8, lid 3)

  3. Harmonisatie van wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29 – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij – Website waarop beschermde werken voor het publiek beschikbaar worden gesteld zonder toestemming van de houder van een naburig recht – Beschikking gericht tot een internetprovider waarbij deze wordt verboden om zijn klanten toegang tot een dergelijke website te verschaffen – Voorwaarden en modaliteiten – Afweging van grondrechten – Beoordeling door de nationale rechter

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 11, 16, 17, lid 2, en 51; richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad, art. 8, lid 3)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 19‑21)

  2.  Artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat een persoon die zonder toestemming van de rechthebbende op een website beschermde werken voor het publiek beschikbaar stelt in de zin artikel 3, lid 2, van deze richtlijn, gebruikmaakt van de diensten van de als tussenpersoon in de zin van artikel 8, lid 3, van die richtlijn aan te merken internetprovider van de personen die zich toegang tot deze werken verschaffen.

    Een internetprovider die zijn klanten toegang verschaft tot door een derde op internet voor het publiek beschikbaar gestelde beschermde werken, kan immers worden aangemerkt als een tussenpersoon wiens diensten worden gebruikt om inbreuk te maken op een auteursrecht of een naburig recht in de zin van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29. Een dergelijke opvatting vindt steun in de door richtlijn 2001/29 nagestreefde doelstelling. Zouden internetproviders worden uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 8, lid 3, van richtlijn 2001/29, dan zou de door deze richtlijn beoogde bescherming van de rechthebbenden aanzienlijk worden verminderd.

    (cf. punten 32, 33, 40, dictum 1)

  3.  De door het Unierecht erkende grondrechten moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet eraan in de weg staan dat een internetprovider bij rechterlijk bevel wordt verboden om zijn klanten toegang te verschaffen tot een website waarop beschermde werken zonder toestemming van de rechthebbenden online worden geplaatst, wanneer dit bevel niet preciseert welke maatregelen deze internetprovider moet nemen en niet aangeeft dat laatstgenoemde aan dwangsommen wegens schending van dit bevel kan ontkomen door aan te tonen dat hij alle redelijke maatregelen heeft genomen, evenwel op de dubbele voorwaarde dat de genomen maatregelen de internetgebruikers niet nodeloos de mogelijkheid ontnemen om zich rechtmatig toegang tot de beschikbare informatie te verschaffen, en dat deze maatregelen tot gevolg hebben dat niet-toegestane oproepingen van de beschermde werken worden verhinderd of minstens bemoeilijkt, en internetgebruikers die gebruikmaken van de diensten van de adressaat van dat bevel, ernstig ontraden om zich toegang te verschaffen tot deze in strijd met het intellectuele-eigendomsrecht voor hen beschikbaar gestelde werken, wat de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties dienen na te gaan.

    (cf. punt 64 en dictum 2)