25.9.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 260/10


Hogere voorziening ingesteld op 22 juli 2010 door Ravensburger AG tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Achtste kamer) van 19 mei 2010 in zaak T-108/09, Ravensburger AG/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), Educa Borras, S.A.

(Zaak C-369/10 P)

()

2010/C 260/13

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Ravensburger AG (vertegenwoordigers: H. Harte-Bavendamm, M. Goldmann, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Educa Borras, S.A.

Conclusies

de hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van 19 mei 2010 (zaak T-108/09) ontvankelijk verklaren;

het arrest van het Gerecht vernietigen;

de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 8 januari 2009 (zaak R 305/2008-2) vernietigen en in voorkomend geval de beslissing van de nietigheidsafdeling van 3 september 2006 (zaak 1107C) vernietigen;

(in voorkomend geval) de zaak terugverwijzen naar het BHIM met het oog op een nieuwe beslissing;

interveniënte en het BHIM verwijzen in de kosten die rekwirante in het kader van de onderhavige hogere voorziening heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Volgens rekwirante moet het bestreden arrest worden vernietigd om de volgende redenen:

1.

onjuiste opvatting van de bewijsmiddelen door onjuiste voorstelling van de feitelijke verklaringen van rekwirante met betrekking tot de lijst van waren van het aan de orde zijnde gemeenschapsmerk, aangezien is geoordeeld dat „in de onderhavige zaak [niet werd betwist] dat de waren waarvoor het aan de orde zijnde merk was ingeschreven, in het bijzonder geheugenspelen omvatten”.

2.

onjuiste opvatting van de bewijsmiddelen door toepassing van artikel 52, lid 1, sub a, juncto artikel 7, lid 1, sub c, van de gemeenschapsmerkverordening (1) en toepassing van een gebrekkig en te beperkend criterium bij de beoordeling van het beschrijvende karakter van een woordmerk, namelijk gemeenschapsmerk nr. 1 203 629„MEMORY”.

3.

onjuiste opvatting van de bewijsmiddelen door toepassing van artikel 52, lid 1, sub a, juncto artikel 7, lid 1, sub b, van de gemeenschapsmerkverordening en toepassing van een gebrekkig en te beperkend criterium bij de beoordeling van het gebrek aan onderscheidend vermogen van een woordmerk, namelijk gemeenschapsmerk nr. 1 203 629„MEMORY”.

4.

onjuiste opvatting van de bewijsmiddelen door een bijna uitsluitend beroep op verondersteld taalkundig gebruik in verre niet-Europese landen.


(1)  Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1).