ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

6 september 2012 ( *1 )

„Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 44/2001 — Tenuitvoerlegging — Betwistingsgronden — Geen kennisgeving van gedinginleidend stuk — Toetsing door aangezochte rechter — Omvang — Waarde van informatie in certificaat — Schending van openbare orde — Niet-gemotiveerde rechterlijke beslissing”

In zaak C-619/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Augstākās tiesas Senāts (Letland) bij beslissing van 10 december 2010, ingekomen bij het Hof op 29 december 2010, in de procedure

Trade Agency Ltd

tegen

Seramico Investments Ltd,

wijst HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano (rapporteur), kamerpresident, M. Safjan, M. Ilešič, E. Levits en M. Berger, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: C. Strömholm, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 februari 2012,

gelet op de opmerkingen van:

Trade Agency Ltd, vertegenwoordigd door V. Tihonovs, zvērināts advokāts,

Seramico Investments Ltd, vertegenwoordigd door J. Salims, zvērināts advokāts,

de Letse regering, vertegenwoordigd door M. Borkoveca, A. Nikolajeva en I. Kalniņš als gemachtigden,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Kemper als gemachtigden,

Ierland, vertegenwoordigd door D. O’Hagan als gemachtigde, bijgestaan door A. Collins, SC,

de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues, B. Beaupère-Manokha en N. Rouam als gemachtigden,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door P. Gentili, avvocato dello Stato,

de Litouwse regering, vertegenwoordigd door D. Kriaučiūnas en R. Krasuckaitė als gemachtigden,

de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door C. M. Wissels en B. Koopman als gemachtigden,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door M. Szpunar, M. Arciszewski en B. Czech als gemachtigden,

de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes als gemachtigde,

de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Hathaway als gemachtigde, bijgestaan door A. Henshaw, barrister,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A.-M. Rouchaud-Joët en A. Sauka als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 april 2012,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 34, punten 1 en 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2001, L 12, blz. 1).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Trade Agency Ltd (hierna: „Trade Agency”) en Seramico Investments Ltd (hierna: „Seramico”) over de erkenning en tenuitvoerlegging in Letland krachtens verordening nr. 44/2001 van een bij verstek gegeven beslissing van de High Court of Justice of England and Wales, Queen’s Bench Division (Verenigd Koninkrijk).

Toepasselijke bepalingen

Verordening nr. 44/2001

3

De punten 16 tot en met 18 van de considerans van verordening nr. 44/2001 luiden:

„(16)

Op grond van het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling is het gewettigd de in een lidstaat gegeven beslissingen van rechtswege te erkennen zonder dat daarvoor, behoudens bij betwisting, nog een procedure moet worden gevolgd.

(17)

Eveneens op grond van dit wederzijds vertrouwen moet de procedure om een in een lidstaat gegeven beslissing in een andere lidstaat uitvoerbaar te verklaren, doeltreffend en snel zijn. De verklaring van uitvoerbaarheid van een beslissing moet daarom vrijwel automatisch, zonder dat het gerecht ambtshalve een van de in deze verordening genoemde gronden voor niet-uitvoering kan aanvoeren, worden afgegeven, na een eenvoudige formele controle van de overgelegde documenten.

(18)

De eerbiediging van de rechten van de verdediging houdt evenwel in dat de verweerder de mogelijkheid moet hebben in een procedure op tegenspraak een rechtsmiddel in te stellen tegen de verklaring van uitvoerbaarheid, wanneer hij van mening is dat een van de gronden voor niet-uitvoering van toepassing is. Ook de eiser moet een rechtsmiddel kunnen instellen indien zijn verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt afgewezen.”

4

Artikel 34, punten 1 en 2, van deze verordening bepaalt:

„Een beslissing wordt niet erkend indien:

1)

de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

2)

het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, betekend of meegedeeld is, tenzij de verweerder tegen de beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend terwijl hij daartoe in staat was”.

5

Artikel 35 van de betrokken verordening luidt:

„1.   De beslissingen worden tevens niet erkend, indien de afdelingen 3, 4 en 6 van hoofdstuk II zijn geschonden, of indien het in artikel 72 bedoelde geval zich voordoet.

2.   Bij de toetsing of de in het vorige lid genoemde bevoegdheidsregels niet zijn geschonden, is het aangezochte gerecht of de aangezochte autoriteit gebonden aan de feitelijke overwegingen op grond waarvan het gerecht van de lidstaat van herkomst zijn bevoegdheid heeft aangenomen.

3.   Onverminderd lid 1 mag de bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van herkomst niet worden getoetst. De bevoegdheidsregels betreffen niet de openbare orde als bedoeld in artikel 34, punt 1.”

6

Artikel 36 van dezelfde verordening bepaalt:

„In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing.”

7

Artikel 41 van verordening nr. 44/2001 luidt:

„De beslissing wordt uitvoerbaar verklaard zodra de formaliteiten van artikel 53 vervuld zijn, zonder toetsing uit hoofde van de artikelen 34 en 35. De partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.”

8

Artikel 42 van deze verordening bepaalt:

„1.   De beslissing over het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid wordt onmiddellijk ter kennis van de verzoeker gebracht op de wijze als is bepaald in het recht van de aangezochte lidstaat.

2.   De verklaring van uitvoerbaarheid wordt betekend of meegedeeld aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd en gaat vergezeld van de beslissing, indien deze nog niet aan haar is betekend of meegedeeld.”

9

Artikel 43 van dezelfde verordening bepaalt:

„1.   Elke partij kan een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid.

2.   Het rechtsmiddel wordt bij het in bijlage III bedoelde gerecht ingesteld.

3.   Het rechtsmiddel wordt volgens de regels van de procedure op tegenspraak behandeld.

4.   Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, niet verschijnt voor het gerecht dat over het door de verzoeker ingestelde rechtsmiddel oordeelt, is artikel 26, leden 2 tot en met 4, van toepassing, ook wanneer de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, geen woonplaats heeft op het grondgebied van een der lidstaten.

5.   Een rechtsmiddel tegen de verklaring van uitvoerbaarheid moet worden ingesteld binnen één maand na de betekening daarvan. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd woonplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de verklaring van uitvoerbaarheid is gegeven, is de termijn waarbinnen het rechtsmiddel moet worden ingesteld, twee maanden met ingang van de dag waarop de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.”

10

Artikel 45 van verordening nr. 44/2001 bepaalt:

„1.   De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in de artikelen 43 of 44, slechts op een van de in de artikelen 34 en 35 genoemde gronden geweigerd of ingetrokken. Het gerecht doet onverwijld uitspraak.

2.   In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de in den vreemde gegeven beslissing.”

11

Artikel 54 van die verordening luidt:

„Het gerecht of de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een beslissing is gegeven, geeft ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage V bij deze verordening.”

12

Artikel 55 van dezelfde verordening bepaalt:

„1.   Wordt het in artikel 54 bedoelde certificaat niet overgelegd, dan kan het gerecht of de bevoegde autoriteit voor de overlegging een termijn bepalen of gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien dat gerecht of die autoriteit zich voldoende voorgelicht acht, van de overlegging vrijstelling verlenen.

2.   Indien het gerecht of de bevoegde autoriteit dat verlangt, wordt van de documenten een vertaling overgelegd. De vertaling wordt gewaarmerkt door degene die in een van de lidstaten daartoe gemachtigd is.”

13

Bijlage V bij verordening nr. 44/2001 bepaalt in punt 4.4 dat het certificaat dat is opgesteld door een gerecht van de lidstaat waar een beslissing is gegeven „[i]ndien de beslissing bij verstek is gewezen [...] de datum [bevat] waarop het stuk dat het geding heeft ingeleid, is betekend of is meegedeeld”.

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14

Seramico heeft bij de High Court van Trade Agency en Hill Market Management LLP betaling gevorderd van een bedrag van 289122,10 GBP.

15

Zoals blijkt uit de stukken en de door de High Court verstrekte gegevens is het stuk dat die vordering inleidde aan verweersters meegedeeld op 10 september 2009.

16

Aangezien Trade Agency geen verweerschrift had ingediend, heeft de High Court op 8 oktober 2009 een beslissing bij verstek gewezen, waarbij de genoemde onderneming is veroordeeld met de volgende motivering: „U heeft niet geantwoord op het verzoekschrift dat u is meegedeeld. Om deze reden wordt u veroordeeld tot betaling aan verzoekster van een bedrag van 289122,10 GBP uit hoofde van schuld, vermeerderd met rente tot de datum van deze beslissing en 130 GBP kosten. U dient verzoekster een totaalbedrag van 293582,98 GBP te betalen.”

17

Op 28 oktober 2009 heeft Seramico de Rīgas pilsētas Ziemeļu rajona tiesa (arrondissementsrechtbank van Noord-Riga) (Letland) verzocht om de beslissing van de High Court te erkennen en ten uitvoer te leggen in Letland. Bij haar verzoekschrift waren een afschrift van die beslissing en het overeenkomstig artikel 54 van verordening nr. 44/2001 opgestelde certificaat (hierna: „certificaat”) gevoegd.

18

De Rīgas pilsētas Ziemeļu rajona tiesa heeft het betrokken verzoek ingewilligd bij beslissing van 5 november 2009.

19

Op 3 maart 2010 heeft de Rīgas apgabaltiesas Civillietu tiesas kolēģija (college van burgerlijke zaken van het regionale gerecht van Riga) (Letland) het door Trade Agency tegen die beslissing ingestelde hoger beroep verworpen.

20

Die onderneming heeft daarop een hogere voorziening ingesteld bij de Augstākās tiesas Senāts [hoogste gerechtshof (cassatierechter)], met het betoog dat het verzoek om erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing van de High Court in Letland moet worden afgewezen, in de eerste plaats op grond dat het recht van verweer is geschonden in de in het Verenigd Koninkrijk gevolgde procedure, omdat zij niet in kennis is gesteld van het instellen van de rechtsvordering bij de High Court, en in de tweede plaats daar de beslissing van dat laatste gerecht kennelijk in strijd is met de Letse openbare orde, daar zij geen enkele motivering bevatte.

21

Dienaangaande heeft de Augstākās tiesas Senāts in de eerste plaats opgemerkt dat uit de ratio van artikel 54 van verordening nr. 44/2001 inderdaad volgt dat wanneer bij een buitenlandse beslissing het certificaat is gevoegd, de rechter bij wie het verzoek tot tenuitvoerlegging aanhangig is, rekening houdend met in het bijzonder het in de punten 16 en 17 van de considerans van die verordening geformuleerde beginsel van wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling, enkel kan verwijzen naar de gegevens in dat certificaat wat betreft de kennisgeving van de verweerder, zonder andere bewijzen te vragen.

22

Onder verwijzing naar het arrest van 14 december 2006, ASML (C-283/05, Jurispr. blz. I-12041, punt 29), heeft die rechter er echter op gewezen dat een dergelijke conclusie lijkt in te druisen tegen de rechtspraak van het Hof dat gelet op het systeem van verordening nr. 44/2001, de eerbiediging van de rechten van de niet-verschenen verweerder wordt verzekerd door een dubbele toetsing, die ook wordt verricht door het gerecht waarbij het verzoek om erkenning of tenuitvoerlegging van de buitenlandse beslissing aanhangig is.

23

Wat in de tweede plaats de schending van de Letse openbare orde betreft, heeft de Augstākās tiesas Senāts een verband vastgesteld tussen deze openbare orde en de grondrechten die worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 (hierna: „EVRM”), of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”).

24

In het bijzonder is de verwijzende rechter van oordeel dat aangezien artikel 6, lid 1, van het EVRM, waarmee artikel 47 van het Handvest overeenstemt, door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aldus is uitgelegd dat het de nationale rechter verplicht in zijn beslissingen de gronden van de beslissing uiteen te zetten, het mogelijk zou moeten zijn om op grond van artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 een buitenlandse beslissing die deze verplichting schendt niet te erkennen. Desalniettemin blijven onzekerheden bestaan over de vraag of een beslissing, zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde is, die geen enkele motivering over de gegrondheid van het verzoek bevat, daadwerkelijk strijdig is met het voornoemde artikel 47.

25

Daarop heeft de Augstākās tiesas Senāts de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Wanneer bij een beslissing van een buitenlandse rechterlijke instantie het certificaat [...] is gevoegd maar de verwerende partij niettemin verweer voert op grond dat zij niet in kennis werd gesteld van de in de lidstaat van herkomst ingestelde vordering, is dan een rechterlijke instantie van de aangezochte lidstaat bevoegd om een grond voor weigering van de erkenning als bedoeld in artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001 te onderzoeken, teneinde zelf na te gaan of de in het certificaat opgenomen informatie overeenstemt met de bewijzen? Is een dergelijke ruime bevoegdheid van een rechterlijke instantie van de aangezochte lidstaat in overeenstemming met het in de punten 16 en 17 van de considerans van verordening nr. 44/2001 geformuleerde beginsel van wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling?

2)

Is een bij verstek gegeven beslissing, waarbij ten gronde uitspraak wordt gedaan op een geschil zonder het voorwerp en de gronden van de vordering te onderzoeken en waarin geen enkel argument over de gegrondheid van de vordering wordt uiteengezet, verenigbaar met artikel 47 van het [Handvest] en het in deze bepaling vastgestelde recht van de verwerende partij op een eerlijk proces?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

26

Met zijn eerste vraag wenst de Augstākās tiesas Senāts in wezen te vernemen of artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001, waarnaar artikel 45, lid 1, van die verordening verwijst, gelezen in samenhang met de punten 16 en 17 van de considerans daarvan, aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de verweerder een rechtsmiddel aanwendt tegen de uitvoerbaarverklaring van een in de lidstaat van herkomst bij verstek gegeven beslissing waarbij een certificaat is gevoegd, met het betoog dat het gedinginleidende stuk hem niet is meegedeeld, de rechter van de aangezochte lidstaat bij wie dat rechtsmiddel aanhangig is, bevoegd is om na te gaan of de informatie in dat certificaat overeenstemt met de bewijzen.

27

Teneinde die vraag te beantwoorden, moet bij de uitlegging van artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001 niet alleen worden gelet op de bewoordingen van die bepaling, maar ook op het systeem van die verordening en de doelstellingen die zij nastreeft.

28

Wat betreft het systeem van de betrokken verordening volgt uit punt 17 van de considerans ervan dat de procedure om in de aangezochte lidstaat een in een andere lidstaat gegeven beslissing uitvoerbaar te verklaren slechts mag bestaan in een eenvoudige formele controle van de documenten die voor de uitvoerbaarverklaring in de aangezochte lidstaat moeten worden overgelegd (zie arrest van 13 oktober 2011, Prism Investments, C-139/10, Jurispr. blz. I-9511, punt 28).

29

Volgens artikel 41 van verordening nr. 44/2001 mogen de autoriteiten van de aangezochte lidstaat naar aanleiding van een dergelijk verzoek in een eerste fase van de procedure alleen nagaan of die formaliteiten voor de afgifte van de uitvoerbaarverklaring van die beslissing vervuld zijn. In die fase van de procedure kunnen zij bijgevolg geen onderzoek instellen naar feitelijke elementen of elementen rechtens van de zaak die in de beslissing waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd is beslecht (zie arrest Prism Investments, reeds aangehaald, punt 30).

30

Op grond van artikel 42, lid 2, van verordening nr. 44/2001 moet deze uitvoerbaarverklaring evenwel worden betekend of meegedeeld aan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, eventueel samen met de in de lidstaat van herkomst gegeven beslissing, indien deze nog niet aan haar was betekend of meegedeeld.

31

Zo kan de betrokken verweerder overeenkomstig artikel 43 van verordening nr. 44/2001 tegen die uitvoerbaarverklaring, in een tweede fase van de procedure, beroep instellen bij een rechterlijke instantie. De gronden die voor de betwisting daarvan kunnen worden aangevoerd worden uitdrukkelijk en limitatief opgesomd in de artikelen 34 en 35 van die verordening, waarnaar artikel 45 daarvan verwijst (zie in die zin arrest Prism Investments, reeds aangehaald, punten 32 en 33).

32

Aangaande precies de grond in artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001, waarnaar artikel 45, lid 1, daarvan verwijst, zij vastgesteld dat deze de eerbiediging van de rechten van de niet-verschenen verweerder tijdens de in de lidstaat van herkomst ingestelde procedure dient te verzekeren door middel van een systeem van dubbele toetsing (zie arrest ASML, reeds aangehaald, punt 29). Krachtens dat systeem moet de rechter van de aangezochte lidstaat de tenuitvoerlegging van een buitenlandse bij verstek gegeven beslissing weigeren of – in het geval van een beroep – herroepen indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de niet-verschenen verweerder is betekend of meegedeeld, tenzij de verweerder tegen die beslissing geen rechtsmiddel heeft aangewend voor de gerechten van de lidstaat van herkomst terwijl hij daartoe in staat was.

33

Vaststaat in die context dat de vraag of het gedinginleidende stuk aan de betrokken verweerder is meegedeeld een relevant onderdeel – van feitelijke aard – van de gehele beoordeling vormt (zie in die zin arrest van 16 juni 1981, Klomps, 166/80, Jurispr. blz. 1593, punten 15 en 18), die door de rechter van de aangezochte lidstaat moet worden verricht teneinde na te gaan of de verweerder de nodige tijd heeft gehad om zijn verweer voor te bereiden of om de stappen te ondernemen die noodzakelijk zijn om een bij verstek gegeven beslissing te vermijden.

34

Gelet op het bovenstaande moet worden opgemerkt dat de omstandigheid dat bij de buitenlandse beslissing het certificaat is gevoegd, de omvang van de beoordeling die de rechter van de aangezochte lidstaat krachtens de dubbele toetsing moet verrichten niet kan beperken wanneer hij de in artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001 geformuleerde weigeringsgrond onderzoekt.

35

Om te beginnen zij immers vastgesteld dat, zoals de advocaat-generaal in punt 31 van haar conclusie heeft opgemerkt, geen enkele bepaling van verordening nr. 44/2001 de rechter van de aangezochte lidstaat uitdrukkelijk verbiedt om de juistheid van de in het certificaat vermelde feitelijke gegevens na te gaan, aangezien de artikelen 36 en 45, lid 2, van die verordening enkel verbieden, de rechterlijke beslissing in de lidstaat van herkomst op haar juistheid te onderzoeken.

36

Vervolgens zij opgemerkt dat, zoals de advocaat-generaal in punt 35 van haar conclusie heeft benadrukt, voor zover de rechterlijke instantie of de autoriteit die bevoegd is om dat certificaat af te geven niet noodzakelijk dezelfde is als die welke de beslissing waarvan tenuitvoerlegging wordt gevraagd heeft gewezen, diezelfde gegevens niet meer dan indicatief kunnen zijn, met een louter informatieve waarde. Dat vloeit eveneens voort uit de niet-verplichte overlegging van het betrokken certificaat. Wanneer het niet wordt overgelegd kan de rechter van de aangezochte lidstaat, die bevoegd is voor de uitvoerbaarverklaring, overeenkomstig artikel 55 van verordening nr. 44/2001 een gelijkwaardig document aanvaarden, dan wel, indien hij zich voldoende voorgelicht acht, die overlegging niet vragen.

37

Zoals de advocaat-generaal ook in punt 44 van haar conclusie heeft opgemerkt, blijkt tot slot uit de bewoordingen zelf van bijlage V bij die verordening dat de in het certificaat vermelde informatie enkel „[i]ndien de beslissing bij verstek is gewezen [...] de datum waarop het stuk dat het geding heeft ingeleid, is betekend of is meegedeeld” bevat, zonder evenwel andere aanduidingen te vermelden die nuttig zijn om na te gaan of de verweerder de gelegenheid heeft gehad om zich te verdedigen, zoals met name de wijze van betekening en kennisgeving of het adres van de verweerder.

38

Bij de beoordeling van de in artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001 bedoelde weigeringsgrond, waarnaar artikel 45, lid 1, van die verordening verwijst, is de rechter van de aangezochte lidstaat dus bevoegd om alle bewijzen autonoom te beoordelen en dus, in voorkomend geval, de overeenstemming tussen die bewijzen en de informatie in het certificaat na te gaan, teneinde in de eerste plaats te beoordelen of de niet-verschenen verweerder de betekening of kennisgeving van het gedinginleidende stuk heeft ontvangen en, in de tweede plaats, of die eventuele betekening of kennisgeving tijdig is gebeurd en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was.

39

Die conclusie wordt bevestigd door de doelstellingen van verordening nr. 44/2001.

40

In dat verband blijkt immers uit de punten 16 en 17 van de considerans van die verordening dat het stelsel van erkenning en tenuitvoerlegging waarin deze verordening voorziet, berust op het wederzijdse vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Europese Unie. Een dergelijk vertrouwen verlangt niet alleen dat in een lidstaat gegeven rechterlijke beslissingen in een andere lidstaat van rechtswege worden erkend, maar ook dat de procedure om die beslissingen in die laatste lidstaat uitvoerbaar te verklaren, doeltreffend en snel is (zie arrest Prism Investments, reeds aangehaald, punt 27).

41

In die context is de functie van het certificaat juist om in een eerste fase van de procedure de uitvoerbaarverklaring van de in de lidstaat van herkomst gegeven beslissing te vergemakkelijken, zodat deze nagenoeg automatisch wordt verleend, zoals uitdrukkelijk is vermeld in punt 17 van de considerans van verordening nr. 44/2001.

42

Volgens vaste rechtspraak mag het aldus nagestreefde doel echter niet worden bereikt door op enige wijze af te doen aan het recht van verweer (zie in die zin arrest ASML, reeds aangehaald, punten 23 en 24 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

43

Het Hof heeft immers reeds geoordeeld dat uit de punten 16 tot en met 18 van de considerans van verordening nr. 44/2001 uitdrukkelijk volgt dat het daarin geregelde systeem van rechtsmiddelen tegen de erkenning of de tenuitvoerlegging van een beslissing ertoe strekt een juist evenwicht tot stand te brengen tussen het wederzijdse vertrouwen in de rechtsbedeling in de Unie en de eerbiediging van het recht van verweer, die inhoudt dat de verweerder in voorkomend geval de mogelijkheid moet hebben door middel van een procedure op tegenspraak een rechtsmiddel aan te wenden tegen de uitvoerbaarverklaring, wanneer hij van mening is dat een van de gronden voor weigering van tenuitvoerlegging van toepassing is (zie in die zin arrest van 28 april 2009, Apostolides, C-420/07, Jurispr. blz. I-3571, punt 73).

44

Voor die tweede fase van de in de aangezochte lidstaat ingestelde procedure, die enkel intreedt wanneer de verweerder een rechtsmiddel tegen de uitvoerbaarverklaring aanwendt, heeft verordening nr. 44/2001, zoals in herinnering is gebracht in punt 32 van het onderhavige arrest, een mechanisme van dubbele toetsing ingevoerd, dat ertoe strekt in het bijzonder de eerbiediging van het recht van verweer van de niet-verschenen verweerder te verzekeren, niet enkel tijdens de oorspronkelijke procedure in de lidstaat van herkomst (zie in die zin arrest ASML, reeds aangehaald, punt 30), maar ook tijdens de tenuitvoerleggingsprocedure in de aangezochte lidstaat (zie in die zin arrest ASML, reeds aangehaald, punt 31).

45

Een beperking van de toetsingsbevoegdheid waarover de rechter van de aangezochte lidstaat in die fase beschikt, op de enkele grond dat het certificaat is overgelegd, zou erop neerkomen dat de toetsing die diezelfde rechter moet verrichten volstrekt zinloos wordt en, bijgevolg, dat de verwezenlijking van de doelstelling om de in die verordening bedoelde en in punt 18 van de considerans ervan vermelde eerbiediging van het recht van verweer te verzekeren, wordt verhinderd.

46

Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 34, punt 2, van verordening nr. 44/2001, waarnaar artikel 45, lid 1, van die verordening verwijst, gelezen in samenhang met de punten 16 en 17 van de considerans van die verordening, aldus moet worden uitgelegd dat wanneer de verweerder een rechtsmiddel aanwendt tegen de uitvoerbaarverklaring van een in de lidstaat van herkomst bij verstek gegeven beslissing waarbij een certificaat was gevoegd, met het betoog dat het gedinginleidende stuk hem niet was meegedeeld, de rechter van de aangezochte lidstaat bij wie dat rechtsmiddel aanhangig is, bevoegd is om na te gaan of de informatie in dat certificaat overeenstemt met de bewijzen.

Tweede vraag

47

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001, waarnaar artikel 45, lid 1, daarvan verwijst, de rechter van de aangezochte lidstaat de bevoegdheid verleent, krachtens de openbare-ordeclausule de tenuitvoerlegging te weigeren van een bij verstek gegeven beslissing waarbij ten gronde uitspraak wordt gedaan zonder onderzoek van het voorwerp en de gronden van de vordering en waarin geen enkel argument over de gegrondheid ervan wordt uiteengezet, op grond dat die beslissing het in artikel 47 van het Handvest bedoelde recht van de verweerder op een eerlijk proces schendt.

48

Vooraf zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 strikt moet worden uitgelegd omdat het de verwezenlijking van een van de fundamentele doelstellingen van voornoemde verordening belemmert, en dat bijgevolg de openbare-ordeclausule van dat artikel 34, punt 1, slechts in uitzonderlijke gevallen mag worden gehanteerd (zie in die zin arrest Apostolides, reeds aangehaald, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

49

In dit verband, zo blijkt uit eveneens vaste rechtspraak, blijven de lidstaten krachtens het in dat artikel 34, punt 1, gemaakte voorbehoud in beginsel weliswaar vrij, de eisen van hun openbare orde vast te leggen overeenkomstig hun nationale inzichten, maar is de afbakening van dit begrip een kwestie van uitlegging van deze verordening (zie arresten van 28 maart 2000, Krombach, C-7/98, Jurispr. blz. I-1935, punt 22, en 11 mei 2000, Renault, C-38/98, Jurispr. blz. I-2973, punt 27, en arrest Apostolides, reeds aangehaald, punt 56). Bijgevolg is het aan het Hof, niet om de inhoud van de openbare orde van een lidstaat te bepalen, maar veeleer om toezicht te houden op de grenzen waarbinnen de rechter van een lidstaat met een beroep op dit begrip kan weigeren een beslissing van een andere lidstaat te erkennen (zie reeds aangehaalde arresten Krombach, punt 23; Renault, punt 28, en Apostolides, punt 57).

50

Dienaangaande zij erop gewezen dat de artikelen 36 en 45, lid 2, van verordening nr. 44/2001, volgens welke de juistheid van de buitenlandse beslissing niet mag worden onderzocht, de rechter van de aangezochte lidstaat verbieden de erkenning of tenuitvoerlegging van die beslissing te weigeren op de enkele grond dat de door de rechter van de lidstaat van herkomst toegepaste rechtsregel afwijkt van die welke de rechter van de aangezochte lidstaat zou hebben toegepast indien het geschil bij hem aanhangig was gemaakt. Evenmin mag de rechter van de aangezochte lidstaat de juistheid nagaan van de beoordeling rechtens of feitelijk door de rechter van de staat van herkomst (zie reeds aangehaalde arresten Krombach, punt 36; Renault, punt 29, en Apostolides, punt 58).

51

Er kan dus enkel een beroep worden gedaan op de openbare-ordeclausule van artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001, indien de erkenning of de tenuitvoerlegging van de in een andere lidstaat gegeven beslissing op onaanvaardbare wijze zou indruisen tegen de rechtsorde van de aangezochte lidstaat doordat zij inbreuk zou maken op een fundamenteel beginsel. De inbreuk zou moeten bestaan in kennelijke schending van een rechtsregel die in de rechtsorde van de aangezochte lidstaat van essentieel belang wordt geacht, of van een in die rechtsorde als fundamenteel erkend recht (zie reeds aangehaalde arresten Krombach, punt 37; Renault, punt 30, en Apostolides, punt 59).

52

Wat betreft het recht op een eerlijk proces waarnaar de prejudiciële vraag verwijst, zij eraan herinnerd dat dit recht voortvloeit uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben en is bevestigd in artikel 47, tweede alinea, van het Handvest, dat, zoals blijkt uit de toelichtingen op dit artikel, overeenkomt met artikel 6, lid 1, van het EVRM (zie arrest van 22 december 2010, DEB, C-279/09, Jurispr. blz. I-13849, punt 32).

53

In dat verband heeft het Hof geoordeeld dat de eerbiediging van het recht op een eerlijk proces verlangt dat elke rechterlijke beslissing wordt gemotiveerd, om de verweerder in staat te stellen de redenen van zijn veroordeling te begrijpen en tegen een dergelijke beslissing zinvol en effectief een rechtsmiddel aan te wenden (zie in die zin arrest ASML, reeds aangehaald, punt 28).

54

Bijgevolg kan een rechter van een aangezochte lidstaat in beginsel vaststellen dat een beslissing die bij verstek is gegeven zonder dat het voorwerp, de gronden en de gegrondheid van de vordering zijn onderzocht, een grondrecht in de rechtsorde van die lidstaat beperkt.

55

Dienaangaande heeft het Hof evenwel geoordeeld dat de grondrechten geen absolute rechten zijn, maar beperkingen kunnen bevatten, op voorwaarde dat die laatste daadwerkelijk beantwoorden aan doelstellingen van algemeen belang die door de betrokken maatregelen worden nagestreefd en niet, gelet op het nagestreefde doel, een kennelijke en buitensporige inbreuk op de aldus gewaarborgde rechten vormen (zie in die zin arresten van 15 juni 2006, Dokter e.a., C-28/05, Jurispr. blz. I-5431, punt 75; 2 april 2009, Gambazzi, C-394/07, Jurispr. blz. I-2563, punt 29, en 18 maart 2010, Alassini, C-317/08-C-320/08, Jurispr. blz. I-2213, punt 63).

56

In casu heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk verduidelijkt dat een bij verstek gegeven beslissing, zoals die van de High Court in het hoofdgeding, slechts kan worden gewezen indien aan de ene kant de verzoeker het oorspronkelijke verzoekschrift („claim form”) en een gedetailleerde uiteenzetting van de conclusies („particulars of claim”), waarin een uitgebreide toelichting wordt gegeven van de rechtsmiddelen en feiten die aan de oorsprong van het geding liggen en waarnaar de beslissing zelf impliciet verwijst, meedeelt en neerlegt, en, aan de andere kant, de verweerder, die regelmatig in kennis is gesteld van de gerechtelijke vordering tegen hem, binnen de gestelde termijn geen verweerschrift indient of geen voornemen om het in te dienen bekendmaakt.

57

In dat procedurele systeem strekt het geven van een dergelijke verstekbeslissing ertoe, met het oog op een goede rechtsbedeling een snel, efficiënt en goedkoper verloop te verzekeren van de procedures die worden ingesteld om niet-betwiste schuldvorderingen te innen.

58

Een dergelijke doelstelling kan op zich een beperking van het recht op een eerlijk proces, dat verlangt dat rechterlijke beslissingen worden gemotiveerd, rechtvaardigen.

59

Het staat echter aan de verwijzende rechter om na te gaan of, gelet op de concrete omstandigheden van het hoofdgeding, de door het procesrecht van het Verenigd Koninkrijk ingevoerde beperking niet kennelijk onevenredig is in verhouding tot het nagestreefde doel (zie in die zin arrest Gambazzi, reeds aangehaald, punt 34).

60

In dat opzicht zij vastgesteld dat, zoals ook de advocaat-generaal in punt 83 van haar conclusie heeft opgemerkt, de omvang van de motiveringsplicht kan verschillen naargelang de aard van de betrokken rechterlijke beslissing en moet worden onderzocht in het licht van de procedure, in haar geheel beschouwd, en van alle relevante omstandigheden, met inachtneming van de met deze beslissing gepaard gaande procedurele waarborgen, om na te gaan of deze laatste de betrokken personen de mogelijkheid waarborgen om tegen die beslissing zinvol en effectief een rechtsmiddel aan te wenden (zie in die zin arrest van 2 mei 2006, Eurofood IFSC, C-341/04, Jurispr. blz. I-3813, punt 66, en arrest Gambazzi, reeds aangehaald, punten 40, 45 en 46).

61

Voor het hoofdgeding betekent dit dat de verwijzende rechter, zoals de advocaat-generaal in de punten 88 en 89 van haar conclusie heeft opgemerkt, in het bijzonder kan beoordelen of en in welke mate Trade Agency kennis heeft gehad van de particulars of claim van Seramico en over welke rechtsmiddelen Trade Agency na de uitspraak van die beslissing heeft beschikt om de wijziging of intrekking ervan te vragen.

62

Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001, waarnaar artikel 45, lid 1, van die verordening verwijst, aldus moet worden uitgelegd dat de rechter van de aangezochte lidstaat op grond van de openbare-ordeclausule niet de tenuitvoerlegging kan weigeren van een bij verstek gegeven beslissing waarbij ten gronde uitspraak wordt gedaan op een geschil zonder onderzoek van het voorwerp en de gronden van de vordering en waarin geen enkel argument over de gegrondheid ervan wordt uiteengezet, tenzij hij na een algemene beoordeling van de procedure en op basis van alle relevante omstandigheden tot de conclusie komt dat deze beslissing een kennelijke en buitensporige schending vormt van het in artikel 47, tweede alinea, van het Handvest bedoelde recht van de verweerder op een eerlijk proces doordat daartegen geen zinvol en effectief rechtsmiddel kan worden aangevoerd.

Kosten

63

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 34, punt 2, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, waarnaar artikel 45, lid 1, van die verordening verwijst, gelezen in samenhang met de punten 16 en 17 van de considerans van die verordening, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer de verweerder een rechtsmiddel aanwendt tegen de uitvoerbaarverklaring van een in de lidstaat van herkomst bij verstek gegeven beslissing waarbij een in overeenstemming met artikel 54 van dezelfde verordening opgesteld certificaat was gevoegd, met het betoog dat het gedinginleidende stuk hem niet was meegedeeld, de rechter van de aangezochte lidstaat bij wie dat rechtsmiddel aanhangig is, bevoegd is om na te gaan of de informatie in dat certificaat overeenstemt met de bewijzen.

 

2)

Artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001, waarnaar artikel 45, lid 1, van die verordening verwijst, moet aldus worden uitgelegd dat de rechter van de aangezochte lidstaat op grond van de openbare-ordeclausule niet de tenuitvoerlegging kan weigeren van een bij verstek gegeven beslissing waarbij ten gronde uitspraak wordt gedaan op een geschil zonder onderzoek van het voorwerp en de gronden van de vordering en waarin geen enkel argument over de gegrondheid ervan wordt uiteengezet, tenzij hij na een algemene beoordeling van de procedure en op basis van alle relevante omstandigheden tot de conclusie komt dat deze beslissing een kennelijke en buitensporige schending vormt van het in artikel 47, tweede alinea, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bedoelde recht van de verweerder op een eerlijk proces doordat daartegen geen zinvol en effectief rechtsmiddel kan worden aangewend.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Lets.