ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

6 september 2012 ( *1 )

„Beroep tot nietigverklaring — Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 — Mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Unie — Keuze van rechtsgrondslag — Artikel 337 VWEU en artikel 187 VEGA — Artikel 194 VWEU”

In zaak C-490/10,

betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 263 VWEU, ingesteld op 8 oktober 2010,

Europees Parlement, vertegenwoordigd door M. Gómez-Leal en vertegenwoordigd door J. Rodrigues en L. Visaggio als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door M. Simm en A. Lo Monaco als gemachtigden,

verweerder,

ondersteund door:

Franse Republiek, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A. Adam als gemachtigden,

Europese Commissie, vertegenwoordigd door P. Oliver en O. Beynet als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënten,

wijst HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, kamerpresident, U. Lõhmus, A. Rosas, A. Ó Caoimh (rapporteur) en C. G. Fernlund, rechters,

advocaat-generaal: P. Mengozzi,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 18 april 2012,

het navolgende

Arrest

1

Het Europees Parlement vordert de nietigverklaring van verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 van de Raad van 24 juni 2010 inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Unie en tot intrekking van verordening (EG) nr. 736/96 (PB L 180, blz. 7; hierna: „bestreden verordening”) en, voor het geval dat het Hof deze verordening nietig verklaart, handhaving van de gevolgen ervan totdat een nieuwe verordening zal zijn vastgesteld.

Toepasselijke bepalingen

2

De punten 1 tot en met 5, 7, 8, 11 en 15 van de bestreden verordening luiden als volgt:

„(1)

Voor het uitvoeren van haar taken op energiegebied is het voor de Commissie essentieel om een algemeen beeld te verkrijgen van de ontwikkeling van de investeringen in energie-infrastructuur in de Unie. De regelmatige beschikbaarheid van actuele gegevens en informatie moet het voor de Commissie mogelijk maken de nodige vergelijkingen en evaluaties te maken of relevante maatregelen voor te stellen op basis van de nodige gegevens en een adequate analyse, met name wat de toekomstige balans tussen vraag naar en aanbod van energie betreft.

(2)

Het energielandschap binnen en buiten de Unie is in de afgelopen jaren aanzienlijk veranderd, hetgeen investeringen in de energie-infrastructuur tot een cruciale factor maakt voor het garanderen van de energievoorziening voor de Unie, de werking van de interne markt en de door de Unie ingezette overgang naar een koolstofarm energiesysteem.

(3)

Gezien de nieuwe energiecontext zijn er aanzienlijke investeringen vereist in alle energiesectoren en moet er gewerkt worden aan de ontwikkeling van nieuwe infrastructuurtypen en nieuwe marktrijpe technologieën. De liberalisering van de energiesector en de verdere integratie van de interne markt resulteren in een prominentere rol voor de marktdeelnemers bij investeringen. Tegelijk zullen nieuwe beleidseisen, zoals streefcijfers voor de brandstofmix, het beleid van de lidstaten met het oog op de totstandbrenging van een nieuwe en/of gemoderniseerde energie-infrastructuur beïnvloeden.

(4)

In deze context moet er meer aandacht worden besteed aan investeringen in de energie-infrastructuur in de Unie, in het bijzonder met het oog op het anticiperen op problemen, het bevorderen van beste praktijken en het tot stand brengen van grotere transparantie over de toekomstige ontwikkeling van het energiesysteem in de Unie.

(5)

De Commissie en in het bijzonder haar waarnemingspost voor de energiemarkt moeten daarom beschikken over nauwkeurige gegevens en informatie over investeringsprojecten, met inbegrip van buitenbedrijfstellingsprojecten, voor de belangrijkste onderdelen van het energiesysteem van de Unie.

[...]

(7)

Overeenkomstig de artikelen 41 en 42 [VEGA] zijn ondernemingen verplicht hun investeringsprojecten mee te delen. Het is noodzakelijk dergelijke informatie aan te vullen, met name via een geregelde rapportering over de tenuitvoerlegging van investeringsprojecten. Deze aanvullende rapportering laat de toepassing van de artikelen 41 tot en met 44 [VEGA] onverlet.

(8)

Opdat de Commissie kan beschikken over een samenhangend beeld betreffende de toekomstige ontwikkelingen in het hele energiesysteem van de Unie, moet een geharmoniseerd kader voor een op geactualiseerde categorieën gebaseerde rapportering inzake investeringsprojecten worden ingevoerd, waarbij de lidstaten officiële gegevens en informatie moeten verstrekken.

[...]

(11)

Teneinde onevenredige administratieve belasting te voorkomen en de kosten voor de lidstaten en ondernemingen, voornamelijk die uit het midden- en kleinbedrijf, te minimaliseren, moet deze verordening de mogelijkheid bieden de lidstaten en ondernemingen vrij te stellen van bedoelde rapporteringsverplichting wanneer de Commissie gelijkwaardige informatie ontvangt op grond van door instellingen van de Unie vastgestelde energiesectorspecifieke wetgevingsbesluiten die tot doel heeft concurrerende Europese energiemarkten tot stand te brengen, de duurzaamheid van het uniale energiesysteem en de continuïteit van de energievoorziening van de Unie te waarborgen. Derhalve dient te worden vermeden dat de rapportagevoorschriften opgenomen in het derde pakket maatregelen voor de interne gas- en elektriciteitsmarkt worden herhaald.

[...]

(15)

De Commissie en met name haar waarnemingspost voor de energiemarkt moeten op gezette tijden een sectoroverschrijdende analyse maken van de structurele ontwikkeling en vooruitzichten van het energiesysteem van de Unie alsook, waar nodig, een meer gerichte analyse maken inzake bepaalde aspecten van dit energiesysteem. Deze analyse moet ertoe bijdragen dat eventuele leemten op het vlak van infrastructuur en investeringen worden vastgesteld met het oog op het evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van energie. De analyse moet tevens bijdragen tot een discussie op Unieniveau over energie-infrastructuren en moet daarom aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité worden toegezonden en aan belanghebbende partijen ter beschikking worden gesteld.”

3

Artikel 1 van de bestreden verordening, met het opschrift „Onderwerp en toepassingsgebied”, bepaalt:

„1.   Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijk kader ingevoerd voor de mededeling aan de Commissie van gegevens en informatie over investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur in de sectoren aardolie, aardgas, elektriciteit, mede uit hernieuwbare bronnen, en biobrandstoffen, en over investeringsprojecten met betrekking tot het afvangen en opslaan van door deze sectoren geproduceerde kooldioxide.

2.   Deze verordening is van toepassing op de in de bijlage genoemde typen investeringsprojecten waarvoor de bouw of het buiten bedrijf stellen is gestart of waarover een definitief investeringsbesluit is genomen.

[...]”

4

In artikel 2 van deze verordening, met het opschrift „Definities”, wordt met name verklaard dat voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder

„10)

‚energiebronnen’:

i)

primaire energiebronnen, zoals aardolie, aardgas of kolen;

ii)

getransformeerde energiebronnen, zoals elektriciteit;

iii)

energie uit hernieuwbare bronnen, met inbegrip van waterkracht, biomassa, biogas, windenergie, zonne-energie, getijdenenergie, golfenergie en geothermische energie, en primaire energiebronnen, zoals aardolie, aardgas of kolen;

iv)

energieproducten, zoals geraffineerde olieproducten en biobrandstoffen”.

5

Artikel 3 van deze verordening, met het opschrift „Mededeling van gegevens”, bepaalt:

„1.   Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel bij gegevensverzameling en rapportering verzamelen de lidstaten of de door hen met die taak belaste entiteiten met ingang van 1 januari 2011 en vervolgens om de twee jaar alle in deze verordening gespecificeerde gegevens en informatie.

Zij doen de Commissie in 2011, zijnde het eerste rapporteringsjaar, en vervolgens om de twee jaar, mededeling van de in deze verordening gespecificeerde gegevens en relevante projectinformatie. [...]

[...]

2.   De lidstaten of hun gedelegeerde entiteiten zijn vrijgesteld van de in lid 1 bedoelde rapporteringsverplichtingen mits en voor zover krachtens energiesectorspecifieke uniale regelgeving of het Euratom-Verdrag:

a)

de betrokken lidstaat of zijn gedelegeerde entiteit reeds aan de vereisten van deze verordening gelijkwaardige gegevens of informatie aan de Commissie heeft meegedeeld en informatie over de datum van de mededeling en de relevante specifieke rechtshandeling heeft verstrekt, of

b)

een specifieke instantie belast is met de voorbereiding van een meerjareninvesteringsplan voor de energie-infrastructuur op Unieniveau en te dien einde aan de vereisten van deze verordening gelijkwaardige gegevens en informatie samenbrengt. In een dergelijk geval worden voor de toepassing van deze verordening alle relevante gegevens en informatie door de specifieke instantie aan de Commissie meegedeeld.”

6

In artikel 4 van diezelfde verordening, met het opschrift „Gegevensbronnen”, wordt bepaald:

„De betrokken ondernemingen delen vóór 1 juni van elk rapporteringsjaar aan de lidstaten of aan de relevante gedelegeerde entiteiten op het grondgebied waarvan zij de uitvoering van investeringsprojecten plannen, de in artikel 3 bedoelde gegevens of informatie mee. [...]

De eerste alinea is echter niet van toepassing op ondernemingen wanneer de betrokken lidstaat besluit andere middelen te gebruiken om de Commissie in kennis te brengen van de in artikel 3 bedoelde gegevens of informatie.”

7

Artikel 5 van de bestreden verordening, met het opschrift „Inhoud van de mededeling”, bepaalt:

„1.   Wat de in de bijlage omschreven soorten investeringsprojecten betreft, bevat de krachtens artikel 3 mee te delen informatie, voor zover van toepassing:

a)

de omvang van de geplande of in opbouw zijnde capaciteit;

b)

het soort en de voornaamste kenmerken van de geplande of in opbouw zijnde infrastructuur of capaciteit, inclusief de locatie van grensoverschrijdende transmissieprojecten, indien van toepassing;

c)

het vermoedelijke jaar van indienstneming;

d)

het soort gebruikte energiebronnen;

e)

de installaties die in staat zijn om respons te bieden op crises in de voorzieningszekerheid, zoals uitrusting die keerstromen of brandstofswitching mogelijk maakt;

f)

de uitrusting van koolstofafvanginstallaties of retrofittingmechanismen voor het afvangen en opslaan van koolstof.

2.   Indien wordt beoogd installaties buiten bedrijf te stellen, moet de in artikel 3 bedoelde mededeling de volgende gegevens bevatten:

a)

de aard en capaciteit van de betrokken infrastructuur, en

b)

het vermoedelijke jaar van buitenbedrijfstelling.

3.   In elke mededeling overeenkomstig artikel 3 wordt in voorkomend geval ook het totale volume vermeld van de geïnstalleerde productie-, transmissie- en opslagcapaciteit die aan het begin van het betrokken rapporteringsjaar voorhanden is of waarvan de werking gedurende een periode van meer dan drie jaar onderbroken wordt.

De lidstaten, hun gedelegeerde entiteiten of de in artikel 3, lid 2, sub b, bedoelde specifieke instanties kunnen bij hun mededelingen relevante opmerkingen toevoegen, zoals opmerkingen inzake vertragingen of belemmeringen voor de uitvoering van investeringsprojecten.”

8

Artikel 6 van voornoemde verordening, met het opschrift „Kwaliteit van en toegang tot de gegevens”, luidt:

„1.   De lidstaten, de door hen gedelegeerde entiteiten of, wanneer passend, de specifieke instanties, streven ernaar de kwaliteit, relevantie, nauwkeurigheid, duidelijkheid, tijdigheid en samenhang van de gegevens en informatie die zij aan de Commissie meedelen, te waarborgen.

In het geval van specifieke instanties kunnen bij de meegedeelde gegevens en informatie de nodige opmerkingen van de lidstaten worden gevoegd.

2.   De Commissie kan de overeenkomstig deze verordening toegezonden gegevens en informatie bekendmaken, met name in de context van de in artikel 10, lid 3, bedoelde analysen, op voorwaarde dat de gegevens en informatie in geaggregeerde vorm worden gepubliceerd en dat er geen specifieke gegevens over afzonderlijke ondernemingen en installaties openbaar worden gemaakt of kunnen worden afgeleid.

3.   De lidstaten, de Commissie of hun gedelegeerde entiteiten bewaren elk de vertrouwelijkheid van commercieel gevoelige gegevens of informatie die in hun bezit zijn.”

9

Artikel 7 van de bestreden verordening bepaalt dat de Commissie, binnen de bij deze verordening gestelde grenzen, uiterlijk op 31 oktober 2010 de voor de uitvoering van deze verordening vereiste bepalingen vaststelt betreffende de vorm en andere technische details in verband met de mededeling van de in de artikelen 3 en 5 van diezelfde verordening bedoelde gegevens en informatie.

10

In artikel 8 van de bestreden verordening, met het opschrift „Gegevensverwerking”, wordt bepaald:

„De Commissie is verantwoordelijk voor de ontwikkeling van, het hosten en het beheer en onderhoud van de IT-hulpmiddelen die vereist zijn voor de ontvangst, opslag en verwerking van de overeenkomstig deze verordening aan de Commissie meegedeelde gegevens of informatie over energie-infrastructuur.”

11

Artikel 9 van die verordening, met het opschrift „Bescherming van personen bij de gegevensverwerking”, bepaalt:

„Deze verordening laat het uniale recht onverlet en doet met name geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten op het gebied van de verwerking van persoonsgegevens, als neergelegd in richtlijn 95/46/EG, of de krachtens verordening (EG) nr. 45/2001 aan de instellingen en instanties van de Unie opgelegde verplichtingen met betrekking tot de bij de uitvoering van hun taken ondernomen verwerking van persoonsgegevens.”

12

In artikel 10, lid 1, van deze verordening, met het opschrift „Monitoring en rapportering”, wordt bepaald:

„Op basis van de toegezonden gegevens en informatie en, wanneer passend, andere gegevensbronnen, inclusief door de Commissie aangekochte data, en rekening houdend met analysen ter zake, zoals de meerjarige netwerkontwikkelingsplannen voor aardgas en elektriciteit, legt de Commissie het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité tweejaarlijks een sectoroverschrijdende analyse van de structurele ontwikkeling en de vooruitzichten van het energiesysteem van de Unie voor en publiceert ze. Deze analyse heeft met name de volgende doelstellingen:

a)

de detectie van potentiële toekomstige, vanuit het oogpunt van het energiebeleid van de Unie significante, verschillen tussen energievraag en -aanbod;

b)

de detectie van belemmeringen voor investeringen en de bevordering van beste praktijken om dergelijke problemen op te lossen, en

c)

het vergroten van de transparantie voor de marktdeelnemers en potentiële toetreders tot de markt.

Op basis van deze gegevens en informatie kan de Commissie ook specifieke analysen maken wanneer die noodzakelijk en passend worden geacht.”

13

De bestreden verordening is overeenkomstig artikel 13 ervan in werking getreden op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie op 15 juli 2010.

14

De bijlage bij deze verordening, met het opschrift „Investeringprojecten”, vermeldt met name:

„3.

Elektriciteit

3.1.

Productie

Thermische elektriciteitscentrales en kerncentrales (opwekkingsinstallaties met een vermogen van minimaal 100 MWe);

[...]”

Voorgeschiedenis van het geding

15

Op 17 juli 2009 diende de Commissie bij de Raad een voorstel in voor een verordening ter vervanging van verordening (EG) nr. 736/96 van de Raad van 22 april 1996 inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten van communautair belang in de sectoren aardolie, aardgas en elektriciteit (PB L 102, blz. 1). Dit voorstel was gebaseerd op artikel 284 EG en artikel 187 VEGA. Hoewel deze bepalingen het Parlement op geen enkele wijze in de besluitvormingsprocedure betrekken, heeft de Raad, net als bij de vaststelling van verordening nr. 736/96, besloten om het Parlement te raadplegen.

16

Na de inwerkingtreding, op 1 december 2009, van het Verdrag van Lissabon, heeft de voorzitter van de commissie Industrie, Onderzoek en Energie van het Parlement bij brief van 8 december 2009 het inzake energie bevoegde lid van de Commissie verzocht om de keuze van de rechtsgrondslag voor dat voorstel opnieuw te onderzoeken, teneinde dit te doen steunen op artikel 194 VWEU. Het lid van de Commissie heeft geantwoord dat aangezien het Verdrag van Lissabon artikel 284 EG, thans artikel 337 VWEU, en artikel 187 VEGA onverlet laat, laatstgenoemde artikelen nog steeds de rechtsgrondslag vormen op het gebied van informatieverstrekking.

17

Op 25 februari 2010 nam het Parlement een resolutie aan over dit voorstel. Amendement nr. 1 daarvan strekte ertoe artikel 337 VWEU en artikel 187 VEGA als rechtsgrondslag te vervangen door artikel 194, leden 1 en 2, VWEU.

18

De Raad heeft het voorstel voor een verordening niet gewijzigd op dit punt en op 24 juni 2010 de bestreden verordening vastgesteld op basis van artikel 337 VWEU en artikel 187 VEGA.

19

Van mening dat de bestreden verordening enkel had moeten worden vastgesteld op basis van artikel 194, leden 1 en 2, VWEU, heeft het Parlement het onderhavige beroep tot nietigverklaring ingesteld.

Conclusies van partijen

20

Het Parlement verzoekt het Hof:

de bestreden verordening nietig te verklaren, en

de Raad te verwijzen in de kosten.

21

De Raad verzoekt het Hof:

het beroep te verwerpen, en

het Parlement te verwijzen in de kosten.

22

Bij beschikking van de president van het Hof van 5 april 2011 zijn de Franse Republiek en de Commissie toegelaten tot interventie aan de zijde van de Raad.

Beroep

Argumenten van partijen

23

Het Parlement voert één middel voor vernietiging aan, ontleend aan de keuze van een onjuiste rechtsgrondslag voor de bestreden verordening, aangezien deze ten onrechte was vastgesteld op basis van artikel 337 VWEU, terwijl de Uniewetgever krachtens artikel 194, lid 2, VWEU over de daartoe benodigde bevoegdheden beschikte. Deze onjuistheid moet leiden tot nietigverklaring van die verordening, aangezien het Parlement slechts binnen de grenzen van een eenvoudige raadpleging heeft kunnen deelnemen aan de vaststelling ervan, terwijl overeenkomstig laatstgenoemde bepaling de gewone wetgevingsprocedure had moeten worden gevolgd.

24

Volgens het Parlement bestaat het voornaamste doel van de verordening erin een bijdrage te leveren aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het energiebeleid van de Unie, die zijn opgesomd in artikel 194, lid 1, VWEU, met name wat de continuïteit van de energievoorziening betreft.

25

Aangaande de inhoud van die verordening betoogt het Parlement dat uit artikel 10, lid 1, ervan volgt dat de Commissie is belast met het opstellen, op basis van de krachtens die verordening toegezonden informatie, van een periodieke sectoroverschrijdende analyse van de structurele ontwikkeling en de vooruitzichten van het energiesysteem van de Unie, welke analyse met name tot doel heeft het detecteren van potentiële toekomstige, vanuit het oogpunt van het energiebeleid van de Unie significante, verschillen tussen energievraag en -aanbod alsmede het vergroten van de transparantie voor de marktdeelnemers en potentiële toetreders tot de markt. De werking van die markt, de continuïteit van de energievoorziening en de energie-efficiëntie behoren tot de in artikel 194, lid 1, VWEU vermelde doelstellingen. De in diezelfde verordening geregelde informatieverzameling vormt slechts een instrument ten dienste van de verwezenlijking van die doelstellingen.

26

Het Parlement betwist niet dat artikel 337 VWEU kan worden gebruikt als algemene rechtsgrondslag voor maatregelen inzake informatieverzameling. Onder verwijzing naar de arresten van 6 juli 1982, Frankrijk e.a./Commissie (188/80-190/80, Jurispr. blz. 2545) en 9 november 1995, Duitsland/Raad (C-426/93, Jurispr. blz. I-3723), stelt het evenwel dat wanneer een dergelijke informatieverzameling specifiek beantwoordt aan de doelstellingen zelf van een van de beleidsterreinen van de Unie, een dergelijke algemene grondslag dient te wijken voor de met die doelstellingen overeenkomende specifieke grondslag.

27

Ook indien in casu zowel artikel 337 VWEU als artikel 194, lid 2, VWEU in aanmerking zou komen als rechtsgrondslag, dan nog zou volgens het Parlement aan laatstgenoemde bepaling de voorkeur moeten worden gegeven, aangezien het Parlement dan nauwer betrokken zou zijn bij de vaststelling van de betrokken rechtshandeling. Het Parlement beroept zich hierbij op het arrest van 11 juni 1991, Commissie/Raad (C-300/89, Jurispr. blz. I-2867, punt 20).

28

Aangaande het aanvullend beroep op artikel 187 VEGA betoogt het Parlement dat dit niet noodzakelijk is. Anders dan bij artikel 40 VEGA, dient het bij de bestreden verordening ingevoerde mechanisme van informatieverzameling namelijk niet de doelstelling van bevordering of coördinatie van investeringen op het gebied van kernenergie. Derhalve is volgens artikel 3, lid 2, van de bestreden verordening de mededeling van gegevens betreffende de kernenergiesector slechts noodzakelijk wanneer die gegevens nog niet krachtens het Euratom-Verdrag zijn overgelegd aan de Commissie. Voornoemde verordening heeft dus geen betrekking op de vaststelling van maatregelen die specifiek zijn gericht op de ontwikkeling van de kernenergiesector.

29

Zelfs indien het noodzakelijk zou zijn om, gelet op de door de bestreden verordening nagestreefde doelstellingen en op de inhoud van die verordening, een beroep te doen op artikel 187 VEGA, dan nog is het Parlement van mening dat gelijktijdig een beroep op artikel 187 VEGA én op artikel 194, lid 2, VWEU kan worden gedaan, aangezien deze twee bepalingen procedureel gezien niet onverenigbaar zijn. Volgens het arrest van 6 november 2008, Parlement/Raad (C-155/07, Jurispr. blz. I-8103, punt 79), is dan de gewone wetgevingsprocedure van toepassing, aangezien artikel 194, lid 2, VWEU voorziet in een sterkere deelneming van het Parlement. De op dit punt door de Raad begane onjuistheid brengt derhalve louter een vormfout met zich mee, daar deze geen gevolgen heeft voor de keuze van de toepasselijke besluitvormingsprocedure.

30

Ten slotte merkt het Parlement op dat het zich niet ertegen verzet dat het Hof, mocht dit de bestreden verordening nietig verklaren, de gevolgen ervan, overeenkomstig artikel 264, tweede alinea, VWEU, handhaaft aangezien het Parlement geen bezwaar heeft tegen het doel van de bestreden verordening en de daartoe gekozen middelen in hun geheel beschouwd.

31

De Raad, ondersteund door de Franse Republiek en de Commissie, betwist dat met de bestreden verordening beoogd wordt de doelstellingen van het energiebeleid van de Unie te verwezenlijken. Volgens artikel 1, lid 1, ervan wordt bij deze verordening namelijk een gemeenschappelijk kader ingevoerd voor de mededeling aan de Commissie van gegevens en informatie over investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur. Met die verordening dient derhalve te worden gewaarborgd dat de Commissie in de regel beschikt over actuele gegevens om haar taken te vervullen, aangezien het bezit van betrouwbare gegevens daartoe essentieel is. Het Parlement verwart in zoverre het doel van de bestreden verordening met het doel dat in een later stadium wordt nagestreefd door middel van maatregelen die door de Commissie eventueel, op basis van de analyse van de aldus ontvangen informatie, worden voorgesteld. Het doel van die toekomstige voorstellen vormt geen objectief element voor de keuze van de rechtsgrondslag voor die verordening.

32

Dienaangaande merkt de Commissie op dat het verzamelen van informatie inzake investeringen in de energie-infrastructuur niet rechtstreeks kan bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het energiebeleid en aan de continuïteit van de energievoorziening in de Unie. Om dat te bereiken zijn verdergaande maatregelen nodig dan alleen informatieverzameling, zoals bijvoorbeeld de organisatie van investeringen in bepaalde infrastructuur, het aanboren van financiële bronnen en het creëren van prikkels voor het doen van dergelijke investeringen.

33

Wat de inhoud van de bestreden verordening betreft, is de Raad van mening dat uit de artikelen 3 tot en met 10 ervan volgt dat deze enkel betrekking hebben op de mededeling van informatie. De verordening legt de lidstaten en ondernemingen namelijk de verplichting op om de vereiste gegevens te verzamelen en deze in geaggregeerde vorm te doen toekomen aan de Commissie. Inzonderheid definieert artikel 10 van die verordening hiertoe de specifieke taken die aan de Commissie zijn opgedragen, alsook de voorschriften betreffende het gebruik en de verspreiding van die gegevens.

34

Volgens de Raad vereist de gebruikmaking van artikel 337 VWEU dat aan drie voorwaarden is voldaan: (i) er dient een verplichting te bestaan om de informatie aan de Commissie te doen toekomen; (ii) de Raad moet grenzen en voorwaarden vaststellen en (iii) de informatie dient noodzakelijk te zijn voor de vervulling van de aan de Commissie opgedragen taken. In het licht van de artikelen 3 en 4 van de bestreden verordening lijkt aan de eerste van deze voorwaarden duidelijk te zijn voldaan. Ook aan de tweede voorwaarde lijkt te zijn voldaan, aangezien de verordening, in de artikelen 5 tot en met 9 ervan, de grenzen vastlegt betreffende de aard van de betrokken informatie en de bekendmaking en de verwerking van die gegevens door de Commissie, en artikel 10 van die verordening de specifieke aan de Commissie opgedragen taken, alsook de wijze van gebruik en verspreiding van deze gegevens door de Commissie, definieert. De Raad voegt hieraan toe dat de informatie waarom de Commissie kan vragen noodzakelijk dient te zijn voor de vervulling van haar taken, die specifiek zijn uiteengezet in artikel 10 van diezelfde verordening en, in meer algemene bewoordingen, in artikel 17 VEU.

35

De Raad merkt op dat het Hof reeds heeft geoordeeld, in punt 19 van het reeds aangehaalde arrest Duitsland/Raad, dat artikel 337 VWEU de juiste rechtsgrondslag is voor de informatieverzameling door de Commissie, aangezien die bepaling aan laatstgenoemde instelling een algemene bevoegdheid verleent om alle voor de uitoefening van haar taken benodigde informatie te verzamelen.

36

De Raad en de Franse Republiek betwisten het argument dat artikel 337 VWEU niet in aanmerking komt als rechtsgrondslag wanneer de informatieverzameling samenhangt met een van de beleidsterreinen van de Unie. Het feit dat een handeling betrekking heeft op het energiegebied, is namelijk op zich niet voldoende om artikel 194 VWEU toe te passen. Zo kan in casu de bestreden verordening weliswaar tot het energiegebied worden gerekend, doch dit neemt niet weg dat de gevolgen ervan voor het energiebeleid van de Unie slechts indirect, en van ondergeschikt belang zijn ten opzichte van het hoofddoel van die verordening.

37

Volgens de Raad, de Franse Republiek en de Commissie zou de door het Parlement voorgestane uitlegging ertoe leiden dat aan artikel 337 VWEU elk nuttig effect wordt ontnomen, aangezien die bepaling krachtens het beginsel van bevoegdheidstoedeling slechts toepassing kan vinden wanneer er sprake is van een bevoegdheid van de Unie.

38

De Raad beklemtoont dat de mogelijkheid dat, ondanks de invoering in het VWEU van een rechtsgrondslag voor het energiebeleid, andere bepalingen van dat Verdrag toepassing kunnen blijven vinden, is voorzien in artikel 194 VWEU zelf, dat van toepassing is „onverminderd de toepassing van andere bepalingen van de Verdragen”. Dit geldt volgens de Raad niet alleen voor artikel 337 VWEU – betreffende de informatieverzameling door de Commissie – maar ook voor artikel 122 VWEU, op grond waarvan de Raad passende maatregelen kan vaststellen met name wanneer zich een crisis voordoet bij de voorziening van energieproducten, voor artikel 170 VWEU, betreffende de ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van energie-infrastructuur, en voor artikel 338 VWEU, op het gebied van de statistiek.

39

De Raad, de Franse Republiek en de Commissie zijn van mening dat de tot de algemene en slotbepalingen van het VWEU behorende artikelen 337 en 338 VWEU, een algemeen karakter hebben, in die zin dat zij van toepassing zijn op alle bevoegdheidsgebieden van de Unie. Voornoemde bepalingen zijn derhalve – gelet op hun doelstellingen, die respectievelijk het opstellen van statistieken en het informatierecht van de Commissie betreffen – specifieker dan elke andere bepaling van dat Verdrag die betrekking heeft op een sectoraal beleidsterrein. De uitlegging door het Parlement van het reeds aangehaalde arrest Duitsland/Raad, is dus onjuist.

40

De Raad en de Commissie beklemtonen in dit verband dat hoewel de op grond van de bestreden verordening ontvangen gegevens betrekking hebben op de energie-infrastructuur, zij, overeenkomstig artikel 10, lid 1, van die verordening, door de Commissie niet alleen in het kader van het energiebeleid kunnen worden gebruikt, maar ook ten behoeve van al haar beleidsterreinen, zoals de ontwikkeling van trans-Europese netwerken op het gebied van de energie-infrastructuur, de mededinging, de vrijheid van vestiging, het vrij verkeer van diensten en het vrij verkeer van kapitaal.

41

De Raad, die op dit punt ook wordt ondersteund door de Franse Republiek en de Commissie, is van mening dat het beroep op artikel 187 VEGA als aanvullende rechtsgrondslag voor de bestreden verordening, eveneens gerechtvaardigd is, aangezien kerncentrales binnen de werkingssfeer van die verordening vallen. Ofschoon ondernemingen ingevolge artikel 41 VEGA verplicht zijn de Commissie in kennis te stellen van hun voornemens, zodat deze elk project afzonderlijk kan beoordelen, is artikel 187 VEGA de rechtsgrondslag die de Commissie de bevoegdheid verleent om de informatie te vragen die zij nodig acht voor de vervulling van al haar taken. De in artikel 337 VWEU en artikel 187 VEGA voorziene procedures zijn verenigbaar en de cumulatie van deze twee bepalingen doet geen afbreuk aan de prerogatieven van het Parlement.

42

De Raad voegt hieraan toe dat de mate waarin een instelling aan de totstandkoming van een handeling deelneemt niet beslissend kan zijn voor de keuze van de rechtsgrondslag. Het komt bij die keuze uitsluitend aan op het doel en de inhoud van die handeling. De voor het nemen van een besluit over een bepaalde rechtshandeling gevolgde procedure vloeit voort uit de gekozen rechtsgrondslag, in plaats van andersom.

43

Subsidiair vordert de Raad, voor het geval dat het Hof de bestreden verordening nietig verklaart, handhaving van de gevolgen ervan tot aan de vaststelling van een nieuwe handeling.

Beoordeling door het Hof

44

Volgens vaste rechtspraak moet de keuze van de rechtsgrondslag voor een Uniehandeling berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn, waaronder het doel en de inhoud van de handeling en niet op de rechtsgrondslag die is gebruikt om andere Uniehandelingen met, in voorkomend geval, soortgelijke kenmerken vast te stellen. Indien er in het Verdrag een specifiekere bepaling bestaat die als rechtsgrondslag voor de betrokken handeling kan dienen, moet de handeling op die bepaling worden gebaseerd (reeds aangehaald arrest Parlement/Raad, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45

Indien na onderzoek van een maatregel blijkt dat hij een tweeledig doel heeft of dat er sprake is van twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoel of overwegende component, terwijl het andere doel of de andere component slechts ondergeschikt is, moet hij op één rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op het hoofddoel of de overwegende component (reeds aangehaald arrest Parlement/Raad, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

46

Wanneer sprake is van een maatregel die tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, heeft het Hof geoordeeld dat wanneer aldus verschillende bepalingen van het Verdrag toepasselijk zijn, die maatregel bij wijze van uitzondering op de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen moet worden gebaseerd (reeds aangehaald arrest Parlement/Raad, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47

Niettemin heeft het Hof reeds geoordeeld dat het gebruik van een dubbele rechtsgrondslag uitgesloten is wanneer de procedures welke voor de twee rechtsgrondslagen zijn voorgeschreven, onverenigbaar zijn (reeds aangehaald arrest Parlement/Raad, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

48

Teneinde te beoordelen of het onderhavige beroep gegrond is, moeten, in een eerste stap, de doelstelling en de inhoud van de bestreden verordening worden vastgesteld, zodat, in een tweede stap, kan worden bepaald of die verordening, zoals de Raad, de Franse Republiek en de Commissie betogen, op artikel 337 VWEU kon worden gebaseerd, in plaats van op artikel 194, lid 2, VWEU, dat door het Parlement als juiste rechtsgrondslag is aangevoerd, waarna, in een derde stap, moet worden onderzocht of het aanvullend beroep op artikel 187 VEGA eveneens vereist was, hetgeen door het Parlement eveneens wordt bestreden.

Doel van de bestreden verordening

49

Volgens punt 1 van de considerans van de bestreden verordening strekt deze ertoe de Commissie te voorzien van nauwkeurige informatie over de ontwikkeling van de investeringen in energie-infrastructuur in de Unie, opdat zij de taken die haar zijn opgedragen op energiegebied kan uitvoeren, door alle relevante maatregelen te treffen wat de toekomstige balans tussen vraag naar en aanbod van energie betreft.

50

De punten 2 tot en met 5 en 8 tot en met 15 van de bestreden verordening preciseren dienaangaande dat het met die verordening nagestreefde doel erin bestaat de Commissie in staat te stellen een analyse te verstrekken van de structurele ontwikkeling en vooruitzichten van het hele energiesysteem van de Unie teneinde, met name, eventuele leemten te kunnen vaststellen op het vlak van infrastructuur en investeringen met het oog op het evenwicht tussen vraag en aanbod en, bijgevolg, de goede werking en de verdere integratie van de interne markt te waarborgen, de energievoorziening voor de Unie te garanderen, met name door grotere transparantie over de toekomstige ontwikkeling van het energiesysteem in de Unie tot stand te brengen, alsook om energie-efficiëntie en energiebesparing te stimuleren, inzonderheid door de overgang te waarborgen naar een energiestelsel met een beperkte CO2-uitstoot en door de ontwikkeling van nieuwe technologieën.

51

Overigens voert de Commissie, in de considerans van de bestreden verordening die is opgenomen in het voorstel voor een verordening van de Raad inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Gemeenschap en tot intrekking van verordening (EG) nr. 736/96 [COM(2009) 361 definitief], aangaande de motivering en het doel van haar voorstel aan dat dit past in het kader van het nieuwe energiebeleid, dat met name gericht is op continuïteit van de energievoorziening en matiging van de klimaatverandering.

52

Hieruit volgt duidelijk dat de bestreden verordening, zoals de Raad, de Franse Republiek en de Commissie betogen, weliswaar strekt tot informatieverzameling, maar dat deze verzameling door de verordening is ingevoerd opdat de Unie bepaalde doelstellingen kan verwezenlijken die haar zijn opgelegd op energiegebied.

Inhoud van de bestreden verordening

53

Om te beginnen moet worden vastgesteld dat verscheidene bepalingen van de bestreden verordening, afzonderlijk bezien, op zichzelf niet samen lijken te hangen met de realisatie van de doelstellingen van het energiebeleid van de Unie.

54

Dit is het geval met artikel 4 van de bestreden verordening, waarin enkel de bronnen worden genoemd van de aan de Commissie mee te delen informatie, te weten de ondernemingen die voornemens zijn investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur te verwezenlijken, en met de artikelen 8 en 9 van die verordening, die betrekking hebben op, respectievelijk, de verwerking van die gegevens door de Commissie en de bescherming van personen bij de gegevensverwerking. Hetzelfde geldt voor artikel 7 van die verordening, dat de vaststelling door de Commissie van maatregelen ter uitvoering van diezelfde verordening betreft. Dergelijke algemene bepalingen kunnen worden opgenomen in elke Uniehandeling die voorziet in een systeem voor informatieverzameling.

55

Niettemin moet worden vastgesteld dat de inhoud van andere bepalingen van de bestreden verordening nauw verband houdt met het energiebeleid van de Unie.

56

Zo volgt uit artikel 1 van de bestreden verordening, gelezen in samenhang met de definities van artikel 2 van die verordening, dat deze voorziet in de invoering van een gemeenschappelijk kader voor de mededeling aan de Commissie van gegevens en informatie over investeringsprojecten met betrekking tot de infrastructuur in vrijwel alle energiesectoren, met inbegrip van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen en biobrandstoffen, hetgeen suggereert dat die verordening als doel heeft de goede werking van de energiemarkt en de continuïteit van de energievoorziening van de Unie, alsook de ontwikkeling van nieuwe, duurzame energiebronnen te garanderen.

57

Ook artikel 3, lid 1, van de bestreden verordening preciseert dat de gegevens en relevante informatie over die investeringsprojecten, uitgezonderd voor grensoverschrijdende transmissieprojecten, in geaggregeerde vorm moet worden toegezonden, hetgeen impliceert dat die informatie bestemd is voor een programmering die beoogt het evenwicht tussen de vraag naar en het aanbod van energie in de Unie te waarborgen. Die uitlegging vindt steun in lid 2 van dat artikel. Deze bepaling stelt de lidstaten namelijk – teneinde, zoals volgt uit punt 11 van de considerans van die verordening, te vermijden dat de maatregelen inzake de interne gas- en elektriciteitsmarkt worden herhaald – vrij van die verplichting tot informatieverzameling wanneer een instantie die belast is met de voorbereiding van een meerjareninvesteringsplan te dien einde reeds met de vereisten van deze verordening overeenstemmende gegevens en informatie heeft samengebracht.

58

Bovendien volgt uit artikel 5, lid 1, van de bestreden verordening, dat deze de lidstaten verplicht om nauwkeurige en gedetailleerde informatie te verstrekken over hun investeringsprojecten in de energiesector, en met name over de omvang, het soort en de voornaamste kenmerken van de geplande of in opbouw zijnde capaciteit, het vermoedelijke jaar van indienstneming, het soort gebruikte energiebronnen en de installaties die in staat zijn om respons te bieden op crises in de voorzieningszekerheid. Verder kunnen de lidstaten ingevolge artikel 5, lid 3, van de bestreden verordening bij hun mededelingen relevante opmerkingen toevoegen, zoals opmerkingen inzake vertragingen of belemmeringen voor de uitvoering van investeringsprojecten. Vastgesteld moet worden dat dergelijke verplichtingen bedoeld zijn om de continuïteit van de energievoorziening in de Unie te waarborgen.

59

Ten slotte wordt, inzonderheid in artikel 10, lid 1, van de bestreden verordening, bepaald dat de Commissie om de twee jaar, op basis van de toegezonden informatie en, wanneer passend, andere gegevensbronnen, een sectoroverschrijdende analyse van de structurele ontwikkeling en de vooruitzichten van het energiesysteem van de Unie publiceert, die met name als doelstellingen heeft de detectie van potentiële toekomstige, vanuit het oogpunt van het energiebeleid van de Unie significante, verschillen tussen energievraag en –aanbod, en het vergroten van de transparantie voor de marktdeelnemers en potentiële toetreders tot de markt. Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van die verordening kan de Commissie, in de context van die analyse, de toegezonden informatie en gegevens in geaggregeerde vorm bekendmaken, waarbij zij dient te verzekeren dat er geen specifieke gegevens over afzonderlijke ondernemingen of installaties openbaar worden gemaakt of kunnen worden afgeleid. Deze bepalingen tonen ook aan dat met de door deze verordening ingevoerde informatieverzameling wordt beoogd een programmering te verwezenlijken die is bedoeld om de werking van de energiemarkt en de continuïteit van de energievoorziening van de Unie te waarborgen.

60

Vastgesteld moet worden dat de in de punten 56 tot en met 59 van het onderhavige arrest onderzochte bepalingen, aangezien zij de strekking en de exacte inhoud van de verplichting tot informatieverzameling vastleggen, de wezenlijke elementen van de bestreden verordening definiëren, terwijl de artikelen 4 en 7 tot en met 9 van die verordening, die bepaalde technische en algemene aspecten van deze informatieverzameling regelen, veeleer van ondergeschikt belang zijn.

61

In deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat uit de inhoud van de bestreden verordening blijkt dat deze in wezen betrekking heeft op de invoering van een systeem voor het verzamelen van informatie over projecten voor het investeren in energie-infrastructuur, dat de Unie in staat moet stellen bepaalde doelstellingen op energiegebied te verwezenlijken, inzonderheid met betrekking tot de werking van de interne energiemarkt, de waarborging van de continuïteit van de energievoorziening van de Unie en de ontwikkeling van nieuwe, duurzame energiebronnen.

Keuze van de juiste VWEU-rechtsgrondslag

62

Artikel 337 VWEU, dat behoort tot het zevende deel van het VWEU, met het opschrift „Algemene en slotbepalingen”, bepaalt dat „de Commissie [...] alle gegevens [kan] verzamelen en alle noodzakelijke verificaties [kan] verrichten” voor „de vervulling van de haar opgedragen taken”. Binnen het kader van die bepaling beslist de Raad met gewone meerderheid, zonder raadpleging van het Parlement, ook indien in het onderhavige geval een dergelijke raadpleging was georganiseerd.

63

Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, verleent die bepaling de Commissie een algemene bevoegdheid om alle gegevens te verzamelen die nodig zijn voor de vervulling van de haar door het VWEU opgedragen taken, zodat de Raad niet verplicht is dergelijke handelingen die betrekking hebben op deze activiteit van informatieverzameling te baseren op andere bepalingen van dat Verdrag waarbij de Commissie specifieke taken worden opgedragen (zie in die zin reeds aangehaald arrest Duitsland/Raad, punten 19 en 20).

64

Derhalve vormt artikel 337 VWEU de rechtsgrondslag voor handelingen die de door de Commissie uitgeoefende algemene activiteit van informatieverzameling betreffen. Deze informatieverzameling hoeft derhalve niet noodzakelijk te zijn voor de verwezenlijking van doelstellingen van een bepaald beleid van de Unie.

65

Artikel 194 VWEU, dat behoort tot het derde deel van het VWEU, met het opschrift „Het beleid en intern optreden van de Unie”, en dat het enige artikel van titel XXI („Energie”) vormt, bepaalt in lid 1 ervan dat in het kader van de totstandbrenging en de werking van de interne markt en rekening houdend met de noodzaak om het milieu in stand te houden en te verbeteren, het energiebeleid van de Unie, in een geest van solidariteit tussen de lidstaten, erop gericht is de werking van de energiemarkt en de continuïteit van de energievoorziening in de Unie te waarborgen, energie-efficiëntie, energiebesparing en de ontwikkeling van nieuwe, duurzame energiebronnen te stimuleren, en de interconnectie van energienetwerken te bevorderen. In artikel 194, lid 2, eerste alinea, wordt bepaald dat het Europees Parlement en de Raad, „[o]nverminderd de toepassing van andere bepalingen van de Verdragen”, volgens de gewone wetgevingsprocedure overeenkomstig artikel 294 VWEU, in het kader waarvan het Parlement volledig aan de procedure deelneemt, de maatregelen vaststellen die noodzakelijk zijn om de bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken.

66

Derhalve is met het door het Verdrag van Lissabon ingevoerde artikel 194 VWEU in het VWEU een uitdrukkelijke rechtsgrondslag opgenomen voor het energiebeleid van de Unie. Zoals blijkt uit de tekst van dat artikel, en met name uit lid 2 ervan, vormt deze bepaling de rechtsgrondslag voor handelingen van de Unie die „noodzakelijk” zijn om de in lid 1 van die bepaling genoemde doelstellingen van dat beleid te verwezenlijken.

67

Bovengenoemde bepaling vormt de rechtsgrondslag voor alle Uniehandelingen op energiegebied waarmee de genoemde doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt, onder voorbehoud van specifieke bepalingen inzake energie in het VWEU, zoals kan worden afgeleid uit de zinsnede „onverminderd de toepassing van andere bepalingen van de Verdragen”, in de aanhef van lid 2 van artikel 194 VWEU. Zoals de Raad heeft opgemerkt, wordt daarmee vooral gedoeld op de artikelen 122 VWEU en 170 VWEU, die betrekking hebben op respectievelijk de ernstige moeilijkheden die zich kunnen voordoen bij de voorziening van bepaalde energieproducten, en op de trans-Europese netwerken, alsook op de bevoegdheden van de Unie op grond van andere bepalingen van dat Verdrag, zelfs indien de betrokken maatregelen ook een van de doelstellingen van energiebeleid nastreven die worden genoemd in het eerste lid van voornoemd artikel.

68

Hieruit volgt dat om vast te stellen of de rechtsgrondslag voor een Uniehandeling die, zoals in de onderhavige zaak, betrekking heeft op de verzameling van informatie op energiegebied, wordt gevormd door artikel 337 VWEU of door artikel 194, lid 2, VWEU, moet worden onderzocht of die handeling, gelet op de doelstelling en op de inhoud ervan, noodzakelijk is voor het bereiken van de in het eerste lid van dat artikel neergelegde specifieke doelstellingen van het energiebeleid van de Unie. Indien dat het geval is, en de verzameling van informatie dus kan worden gelijkgesteld aan een bestanddeel van dit beleid, moet de Uniehandeling waarbij deze informatieverzameling is ingevoerd, steunen op artikel 194, lid 2, VWEU. Een Uniehandeling valt dus niet reeds onder artikel 337 VWEU louter op grond dat daarbij een systeem voor informatieverzameling is ingevoerd (zie, naar analogie, reeds aangehaald arrest Commissie/Raad, punt 22).

69

In casu volgt uit de punten 49 en 61 van het onderhavige arrest, dat het doel en de inhoud van de bestreden verordening nauw samenhangen met de door het energiebeleid van de Unie nagestreefde doelstellingen, die specifiek zijn opgesomd in artikel 194, lid 1, VWEU.

70

Anders dan de Raad, de Franse Republiek en de Commissie betogen, kan niet worden aangenomen dat de bestreden verordening in dit verband slechts een indirect en ondergeschikt gevolg heeft voor het energiebeleid van de Unie en er enkel de „achtergrond” van vormt, aangezien voor de verwezenlijking ervan verdergaande maatregelen nodig zijn dan alleen informatieverzameling.

71

Het bij de bestreden verordening ingevoerde systeem voor informatieverzameling heeft immers geen betrekking op algemene informatie, maar op nauwkeurige gegevens en informatie over de energie-infrastructuur van de Unie, aan de hand waarvan de Commissie eventuele verschillen tussen vraag en aanbod van energieproducten in de Unie kan detecteren.

72

De verzameling van die informatie is derhalve een prealabele voorwaarde voor de vaststelling door de Unie van alle dienstige maatregelen om de goede werking van de interne energiemarkt en de continuïteit van de energieproductenvoorziening te waarborgen, de energie-efficiëntie te stimuleren, en nieuwe, duurzame energiebronnen te ontwikkelen.

73

Hieruit volgt dat de bij de bestreden verordening ingevoerde informatieverzameling enkel wordt gerechtvaardigd door de doelstelling bepaalde specifieke taken te verwezenlijken die overeenkomstig artikel 194, lid 1, VWEU wat energiebeleid betreft aan de Unie zijn opgedragen (zie naar analogie arrest van 26 januari 2006, Commissie/Raad, C-533/03, Jurispr. blz. I-1025, punt 52).

74

In deze omstandigheden kan de bij de bestreden verordening ingevoerde informatieverzameling worden geacht rechtstreeks bij te dragen aan de verwezenlijking van de met het energiebeleid van de Unie nagestreefde doelstellingen, zoals die zijn omschreven in artikel 194, lid 1, VWEU, en, bijgevolg, zoals overigens in punt 8 van de considerans van die verordening wordt verklaard, een „noodzakelijk” instrument te vormen voor het bereiken van die doelstellingen, in de zin van het tweede lid van dit artikel.

75

Dienaangaande is, anders dan de Raad en de Commissie betogen, niet van belang dat de krachtens de bestreden verordening ontvangen informatie volgens artikel 10, lid 1, tweede alinea, van die verordening kan worden gebruikt voor andere doeleinden dan het energiebeleid. Immers, zelfs indien wordt aangenomen dat de Commissie de krachtens die verordening ontvangen informatie kan gebruiken voor andere doeleinden dan het energiebeleid zoals omschreven in artikel 194, lid 1, VWEU, vallen, zoals volgt uit de punten 49 tot en met 61 van het onderhavige arrest, het doel en de inhoud van voornoemde verordening onder dat beleid.

76

Ook het door de Raad en de Franse Republiek gemaakte onderscheid tussen het directe doel van de bestreden verordening, dat betrekking heeft op informatieverzameling, en de latere doelstelling ervan, die kan worden nagestreefd dankzij de aldus door de Commissie ontvangen informatie, kan niet worden aanvaard. Zoals immers rechtens genoegzaam blijkt uit de bovenstaande overwegingen, heeft de bij de bestreden verordening ingevoerde informatieverzameling nu juist tot doel de Commissie in staat te stellen de in artikel 194, lid 1, VWEU genoemde specifieke doelen van het energiebeleid van Unie te bereiken. Hieruit volgt dat in het kader van voornoemde verordening die informatieverzameling en de door die verordening nagestreefde doelstelling, intrinsiek en onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden.

77

Voor het overige betekent de bovenstaande analyse, anders dan de Raad, de Franse Republiek en de Commissie betogen, geenszins dat artikel 337 VWEU geen geldige rechtsgrondslag meer zou vormen voor handelingen van de Unie die strekken tot de invoering van een systeem voor informatieverzameling in het kader van een sectoraal beleid van de Unie, waardoor aan die bepaling elke inhoud zou worden ontnomen. Zoals immers volgt uit de punten 65 tot en met 68 van het onderhavige arrest moet voornoemde bepaling met name worden toegepast wanneer de bestreden verordening niet kan worden geacht noodzakelijk te zijn voor het bereiken van de in artikel 194, lid 1, VWEU genoemde specifieke doeleinden van het energiebeleid van de Unie.

78

Ten slotte kunnen de Raad en de Commissie hun uitlegging van artikel 337 VWEU evenmin doen steunen op artikel 338 VWEU, dat betrekking heeft op de maatregelen die moeten worden aangenomen voor de opstelling van statistieken. Artikel 338 VWEU behoort weliswaar, net als artikel 337 VWEU, tot het zevende deel van het VWEU, met het opschrift „Algemene en slotbepalingen”, doch is niet de rechtsgrondslag voor de bestreden verordening en kan ook geen invloed hebben op het onderzoek van de gegrondheid van het onderhavige beroep. Wat ook de strekking van artikel 338 VWEU moge zijn, deze bepaling kan niet afdoen aan de strekking van de artikelen 337 VWEU en 194 VWEU, hetgeen ook volgt uit de tekst van laatstgenoemde bepalingen.

79

Derhalve moet worden geconcludeerd dat de bestreden verordening niet valt onder artikel 337 VWEU, maar onder artikel 194 VWEU, aangezien zij een noodzakelijk middel vormt om de in lid 1 van laatstgenoemde bepaling genoemde doelstellingen te bereiken. Bijgevolg had de bestreden verordening moeten worden vastgesteld op basis van artikel 194, lid 2, VWEU.

Beroep op artikel 187 VEGA als aanvullende rechtsgrondslag voor de bestreden verordening

80

Artikel 187 VEGA, dat is opgenomen onder titel V van het Euratom-Verdrag, met het opschrift „[a]lgemene bepalingen”, bepaalt dat de Commissie voor de vervulling van de haar bij dat Verdrag opgedragen taken alle gegevens kan verzamelen en alle noodzakelijke verificaties kan verrichten. In het kader van die bepaling beslist de Raad, krachtens artikel 106 bis, lid 1, VEGA en artikel 16, lid 3, VEU, met gekwalificeerde meerderheid, zonder raadpleging van het Parlement, ook indien in het onderhavige geval een dergelijke raadpleging was georganiseerd.

81

Gelet op de overeenkomsten tussen de bewoordingen van artikel 337 VWEU en artikel 187 VEGA, wat hun materiële werkingssfeer betreft, moet laatstgenoemde bepaling, om de in de punten 62 tot en met 64 van het onderhavige arrest uiteengezette redenen, worden geacht een algemene rechtsgrondslag te vormen die betrekking heeft op de algemene activiteit van informatieverzameling, die door de Commissie wordt verricht voor de vervulling van de haar bij het Euratom-Verdrag opgedragen taken.

82

Hoewel het in casu juist is dat, zoals volgt uit artikel 1 van de bestreden verordening juncto punt 3.1 van de bijlage daarbij, die verordening ook betrekking heeft op de mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot bepaalde kernenergie-infrastructuren, betreft die verordening echter, om de redenen die zijn uiteengezet in de punten 49 tot en met 61 van het onderhavige arrest, niet de uitvoering van het beleid van de Unie op het specifieke gebied van de kernenergie, zoals omschreven in het Euratom-Verdrag, maar de uitvoering van het energiebeleid van de Unie in het algemeen.

83

De informatie over kernenergie-infrastructuur vormt slechts een deel van alle relevante informatie over het energiesysteem van de Unie als geheel waarover de Commissie dient te beschikken om, zoals wordt verklaard in punt 8 van de considerans van de bestreden verordening, een globale beoordeling te kunnen verrichten van de vraag naar en het aanbod van energie, met name om de continuïteit van de energievoorziening van de Unie te waarborgen.

84

Dienaangaande moet overigens worden opgemerkt dat vaststaat dat de bestreden verordening, zoals volgt uit punt 7 van de considerans ervan, niet de doelstelling dient van bevordering en coördinatie van investeringen op het gebied van kernenergie overeenkomstig de artikelen 40 VEGA tot en met 44 VEGA, welke bepalingen specifiek betrekking hebben op de mededeling door de ondernemingen in de kernenergiesector van elk afzonderlijk project op dat gebied dat betrekking heeft op nieuwe installaties en van elke vervanging of wijziging van een zekere omvang. De bestreden verordening betreft daarentegen de mededeling van geaggregeerde gegevens en informatie over alle investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur door alle lidstaten.

85

Hieruit volgt dat de bestreden verordening niet valt onder artikel 187 VEGA.

86

Bijgevolg moet worden geconcludeerd dat de bestreden verordening, voor zover zij is gebaseerd op artikel 187 VEGA, is vastgesteld op basis van een onjuiste rechtsgrondslag. Zij had enkel moeten worden gebaseerd op artikel 194, lid 2, VWEU.

87

Gelet op een en ander moet de bestreden verordening nietig worden verklaard voor zover deze is gebaseerd op artikel 337 VWEU en artikel 187 VEGA.

Vordering tot handhaving van de gevolgen van de bestreden verordening

88

Het Parlement, dienaangaande ondersteund door de Raad, vordert, voor het geval dat het Hof de bestreden verordening nietig verklaart, handhaving van de gevolgen ervan totdat een nieuwe verordening zal zijn vastgesteld.

89

Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het Hof overeenkomstig artikel 264, tweede alinea, VWEU, zo het dit nodig oordeelt, die gevolgen van de nietig verklaarde verordening kan aanwijzen welke als gehandhaafd moeten worden beschouwd.

90

In casu is de bestreden verordening overeenkomstig artikel 13 ervan in werking getreden op de twintigste dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie op 15 juli 2010.

91

De nietigverklaring van de bestreden verordening zonder handhaving van de gevolgen ervan zou inderdaad negatieve gevolgen kunnen hebben op de verwezenlijking van het energiebeleid van de Unie. De bestreden verordening maakt het immers mogelijk om de voor de verwezenlijking van de door dit beleid nagestreefde doeleinden noodzakelijke informatie te verzamelen en vormt aldus een prealabele voorwaarde voor de vaststelling door de instellingen van de Unie van alle daartoe dienstige maatregelen. Het Parlement vordert weliswaar de nietigverklaring van de bestreden verordening, doch betwist noch de doelstelling, noch de inhoud ervan.

92

In die omstandigheden dient te worden aangenomen dat er sprake is van ernstige redenen van rechtszekerheid die rechtvaardigen dat het Hof de vordering van partijen tot handhaving van de gevolgen van de bestreden verordening toewijst.

93

Derhalve dienen de gevolgen van die verordening te worden gehandhaafd totdat, binnen een redelijke termijn, een nieuwe verordening in werking treedt die op de juiste rechtsgrondslag, te weten artikel 194, lid 2, VWEU, is gebaseerd.

Kosten

94

Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Raad in het ongelijk is gesteld, dient hij overeenkomstig de vordering van het Parlement te worden verwezen in de kosten. Ingevolge artikel 69, lid 4, eerste alinea, van dit Reglement dragen de Franse Republiek en de Commissie, interveniënten ter ondersteuning van de conclusies van de Raad, hun eigen kosten.

 

Het Hof (Tweede kamer) verklaart:

 

1)

Verordening (EU, Euratom) nr. 617/2010 van de Raad van 24 juni 2010 inzake mededeling aan de Commissie van investeringsprojecten met betrekking tot energie-infrastructuur binnen de Europese Unie en tot intrekking van verordening (EG) nr. 736/96, wordt nietig verklaard.

 

2)

De gevolgen van verordening nr. 617/2010 worden gehandhaafd totdat, binnen een redelijke termijn, een nieuwe verordening in werking treedt die op de juiste rechtsgrondslag, te weten artikel 194, lid 2, VWEU, is gebaseerd.

 

3)

De Raad van de Europese Unie wordt verwezen in de kosten, met uitzondering van de kosten van de Franse Republiek en de Europese Commissie.

 

4)

De Franse Republiek en de Europese Commissie dragen hun eigen kosten.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.