Zaak C‑177/10

Francisco Javier Rosado Santana

tegen

Consejería de Justicia y Administración Pública de la Junta de Andalucía

(verzoek van de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo nº12 de Sevilla om een prejudiciële beslissing)

„Sociale politiek – Richtlijn 1999/70/EG – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 4 – Toepassing van raamovereenkomst op gebied van openbare dienst – Discriminatieverbod”

Samenvatting van het arrest

1.        Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Arbeidsvoorwaarden – Begrip

(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 4, punt 1)

2.        Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Werkingssfeer

(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 4, punt 1)

3.        Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Objectieve gronden voor verschil in behandeling – Begrip

(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 4, punt 1)

4.        Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Procedures om uit die richtlijn voortvloeiende verplichtingen te doen naleven – Termijn om te handelen

(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage)

1.        Het begrip „arbeidsvoorwaarden” van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, omvat een voorwaarde die betrekking heeft op de inaanmerkingneming, in het kader van een selectieprocedure voor een interne bevordering van een ambtenaar in vaste dienst, van de eerder als ambtenaar in tijdelijke dienst vervulde diensttijd.

(cf. punt 47)

2.        Richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, en de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die in de bijlage daarbij is opgenomen, moeten in die zin worden uitgelegd dat zij, ten eerste, van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen die zijn aangegaan met instanties en andere entiteiten in de openbare sector en, ten tweede, vereisen dat elk verschil in behandeling van ambtenaren in vaste dienst ten opzichte van vergelijkbare ambtenaren in tijdelijke dienst van een lidstaat louter op grond van het feit dat laatstgenoemden voor bepaalde tijd werken, is uitgesloten, tenzij dit verschil in behandeling om objectieve redenen is gerechtvaardigd in de zin van clausule 4, punt 1, van die raamovereenkomst.

(cf. punt 62, dictum 1)

3.        Clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet in die zin worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat de diensttijd die is vervuld door een ambtenaar in tijdelijke dienst van een overheidsinstantie niet in aanmerking wordt genomen voor de toegang van die ambtenaar, die in tussentijd ambtenaar in vaste dienst is geworden, tot een interne bevordering waarop alleen ambtenaren in vaste dienst aanspraak kunnen maken, tenzij de ambtenaar in tijdelijke dienst zich niet in een situatie bevindt die vergelijkbaar is met die van die ambtenaren in vaste dienst, en/of die uitsluiting is gerechtvaardigd om objectieve redenen in de zin van punt 1 van die clausule.

Dienaangaande verlangt het begrip objectieve redenen dat de geconstateerde ongelijke behandeling wordt gerechtvaardigd door de aanwezigheid van precieze en concrete gegevens die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria, zodat kan worden nagegaan of deze ongelijkheid beantwoordt aan een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken, en daartoe noodzakelijk is. Deze gegevens kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn gesloten en uit de daaraan inherente kenmerken, of eventueel uit het nastreven van een legitieme doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat.

De enkele omstandigheid dat het personeel van de overheidsinstantie tijdelijk is tewerkgesteld, kan geen objectieve reden in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst vormen. Immers, wanneer zou worden aanvaard dat de tijdelijke aard van de werkzaamheden op zichzelf reeds volstaat om een verschil in behandeling van ambtenaren in tijdelijke dienst ten opzichte van ambtenaren in vaste dienst te rechtvaardigen, zouden de doelstellingen van richtlijn 1999/70 en van de raamovereenkomst elke betekenis verliezen en zou een voor werknemers in tijdelijke dienst ongunstige situatie worden bestendigd.

(cf. punten 73‑74, 84, dictum 2)

4.        Het primaire recht van de Europese Unie, richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, en de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die is opgenomen in de bijlage bij die richtlijn, moeten in die zin worden uitgelegd dat zij zich, in beginsel, niet verzetten tegen een nationale regeling die bepaalt dat het beroep van een ambtenaar in vaste dienst tegen een besluit om hem niet toe te laten tot een vergelijkend onderzoek – welk beroep is gebaseerd op het feit dat die procedure in strijd is met clausule 4 van voornoemde raamovereenkomst – moet worden ingesteld binnen een vervaltermijn van twee maanden vanaf de datum van publicatie van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek. Een dergelijke termijn kan evenwel niet worden tegengeworpen aan een ambtenaar in vaste dienst die heeft deelgenomen aan dat vergelijkend onderzoek, is toegelaten tot de tests en wiens naam is geplaatst op de definitieve lijst van geslaagde kandidaten van dat vergelijkend onderzoek, wanneer deze termijn de uitoefening van de door de raamovereenkomst verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk kan maken. In die omstandigheden kan de termijn van twee maanden pas ingaan vanaf de kennisgeving van de beschikking waarbij zijn toelating tot dat vergelijkend onderzoek en zijn aanstelling als ambtenaar in vaste dienst in de hogere groep zijn ingetrokken.

De procedureregels voor beroepen die worden ingesteld ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het recht van de Unie ontlenen, mogen immers niet ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke nationale beroepen (gelijkwaardigheidsbeginsel), en mogen de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel).

Het gelijkwaardigheidsbeginsel veronderstelt dat de betrokken nationale bepaling gelijkelijk van toepassing is op beroepen die zijn gebaseerd op schending van het recht van de Unie, en op beroepen die zijn gebaseerd op schending van het nationale recht en die eenzelfde voorwerp en oorzaak hebben. Om na te gaan of het gelijkwaardigheidsbeginsel is geëerbiedigd, moet de nationale rechter nagaan of de betrokken beroepen vergelijkbaar zijn wat hun voorwerp, oorzaak en voornaamste kenmerken betreft. Om te kunnen vaststellen of een nationaal procedurevoorschrift minder gunstig is, dient hij de plaats van dat voorschrift in de gehele procedure, alsook het verloop van die procedure en de bijzondere kenmerken van de procedurevoorschriften in aanmerking te nemen.

Wat het doeltreffendheidsbeginsel betreft, moeten de betrokken nationale procedurele bepalingen eveneens worden onderzocht met inaanmerkingneming van de plaats van die bepalingen in de gehele procedure en van het verloop en de bijzondere kenmerken ervan voor de verschillende nationale instanties. Daarbij moet in voorkomend geval rekening worden gehouden met de beginselen die aan het nationale stelsel van rechtspraak ten grondslag liggen, zoals de bescherming van de rechten van de verdediging, het rechtszekerheidsbeginsel en het goede verloop van de procedure.

(cf. punten 89‑90, 92, 100, dictum 3)







ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

8 september 2011 (*)

„Sociale politiek – Richtlijn 1999/70/EG − Door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 4 – Toepassing van raamovereenkomst op ambtenaren – Non-discriminatiebeginsel”

In zaak C‑177/10,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo nº 12 de Sevilla (Spanje) bij beslissing van 24 maart 2010, ingekomen bij het Hof op 7 april 2010, in de procedure

Francisco Javier Rosado Santana

tegen

Consejería de Justicia y Administración Pública de la Junta de Andalucía, 

wijst

HET HOF (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: J. N. Cunha Rodrigues, kamerpresident, A. Arabadjiev, A. Rosas, A. Ó Caoimh (rapporteur) en P. Lindh, rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Consejería de Justicia y Administración Pública de la Junta de Andalucía, vertegenwoordigd door A. Cornejo Pineda als gemachtigde,

–        de Spaanse regering, vertegenwoordigd door J. Rodríguez Cárcamo als gemachtigde,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek en S. Pardo Quintillán als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 mei 2011,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van clausule 4 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: „raamovereenkomst”), die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen F. J. Rosado Santana, thans ambtenaar in vaste dienst van de Junta de Andalucía (regering van de autonome regio Andalusië; hierna: „Junta de Andalucía”), en de Consejería de Justicia y Administración Pública de la Junta de Andalucía (ministerie van Justitie en Openbaar Bestuur van de Junta de Andalucía; hierna: „Consejería”) over een besluit van de Consejería houdende nietigverklaring van de handelingen betreffende de aanstelling, via interne bevordering, van Rosado Santana als ambtenaar in vaste dienst binnen de algemene categorie van „assistenten”.

 Toepasselijke bepalingen

 Wettelijke regeling van de Unie

3        Uit punt 14 van de considerans van richtlijn 1999/70, die is gebaseerd op artikel 139, lid 2, EG, volgt dat partijen bij de raamovereenkomst hun wil te kennen hebben gegeven de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te garanderen en een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.

4        Volgens artikel 1 van die richtlijn is deze gericht op „de uitvoering van de [...] door de algemene brancheoverkoepelende organisaties (EVV, UNICE, CEEP) gesloten raamovereenkomst”.

5        Artikel 2, eerste alinea, van die richtlijn luidt:

„De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 10 juli 2001 hieraan te voldoen of verzekeren zich er uiterlijk op die datum van dat de sociale partners de nodige bepalingen bij overeenkomst hebben ingevoerd; de lidstaten moeten alle nodige maatregelen treffen om de in deze richtlijn voorgeschreven resultaten te allen tijde te kunnen waarborgen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.”

6        Volgens clausule 1 van de raamovereenkomst, heeft deze tot doel:

„a)      de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen;

b)      een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.”

7        Clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst luidt als volgt:

„Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.”

8        Clausule 3, van de raamovereenkomst bepaalt:

„In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

1.      ‚werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;

2.      ‚vergelijkbare werknemer in vaste dienst’: een werknemer met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, in dezelfde vestiging, die hetzelfde of soortgelijk werk verricht of dezelfde of een soortgelijke functie uitoefent, waarbij rekening wordt gehouden met kwalificaties/bekwaamheden. Indien in dezelfde vestiging geen vergelijkbare werknemer in vaste dienst werkzaam is, wordt de vergelijking gemaakt op basis van de geldende collectieve overeenkomst of, bij ontstentenis van een geldende collectieve overeenkomst, overeenkomstig de wetgeving, de nationale collectieve overeenkomsten of gebruiken.”

9        In clausule 4 van de raamovereenkomst, met het opschrift „Non-discriminatiebeginsel”, wordt bepaald:

„1.      Met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden worden werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, niet minder gunstig behandeld dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is.

[...]

4.      Vaststelling van de anciënniteit met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden geschiedt voor werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aan de hand van dezelfde criteria als voor werknemers in vaste dienst, behalve wanneer verschillende periodes van anciënniteit op basis van objectieve gronden gerechtvaardigd zijn.”

Nationale regeling

10      Artikel 1, lid 2, van Ley 70/1978 de reconocimiento de servicios previos en la Administración Pública (Spaanse wet 70/1978 inzake erkenning van eerder bij de overheid vervulde diensttijd; hierna: „wet 70/1978”) van 26 december 1978 (BOE nr. 9 van 10 januari 1979, blz. 464) bepaalt:

„Als tijdvakken van actieve dienst worden alle tijdvakken aangemerkt, die zijn vervuld bij de in het vorige lid bedoelde overheidssectoren, zowel als ambtenaar in tijdelijke dienst (voor bepaalde tijd of ad interim) als krachtens een – al dan niet schriftelijk vastgelegde – publiek‑ of privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst.”

11      De tweeëntwintigste additionele bepaling bij Ley 30/1984 de reforma de la Función Pública (Spaanse wet 30/1984 tot hervorming van de openbare dienst) van 2 augustus 1984 (BOE nr. 185 van 3 augustus 1984, blz. 22629), zoals gewijzigd bij Ley 42/1994 de medidas fiscales, administrativas y de orden social (Spaanse wet 42/1994 houdende fiscale en bestuurlijke bepalingen en bepalingen van sociale aard) van 30 december 1994 (BOE nr. 313 van 31 december 1994, blz. 39457), luidt:

„De toegang tot de categorieën of rangen van groep C kan plaatsvinden via interne bevordering vanuit de categorieën of rangen van groep D binnen de overeenkomstige sector van activiteiten of werkzaamheden, indien daar reden toe is. Bevordering geschiedt middels een vergelijkend onderzoek waarbij de bekwaamheden met het oog op de loopbaan en de te bezetten posten alsmede het opleidingsniveau en de anciënniteit in aanmerking worden genomen.

Voorwaarden voor bevordering zijn de in artikel 25 van de onderhavige wet bedoelde titels, of een anciënniteit van tien jaar binnen een categorie of rang van groep D, dan wel van vijf jaar indien de betrokkene een specifieke, volgens objectieve criteria toegankelijke opleiding heeft gevolgd.

De onderhavige bepaling is een basisnorm van het statuut van overheidsambtenaren, die is vastgesteld krachtens artikel 149, lid 1, punt 18, van de grondwet.”

12      Artikel 32 van Decreto 2/2002 por el que se aprueba el Reglamento General de Ingreso, promoción interna, provisión de puestos de trabajo y promoción profesional de los funcionarios de la Administración General de la Junta de Andalucía (Spaans decreet 2/2002 tot vaststelling van de algemene regeling voor de aanwerving, interne bevordering, bezetting van posten en bevordering van de beroepscarrière van ambtenaren van het algemeen bestuur van de Junta de Andalucía), van 9 januari 2002 (BOJA nr. 8 van 19 januari 2002, blz. 913), komt tekstueel met de bovengenoemde additionele bepaling overeen.

13      Ley 7/2007 del Estatuto básico del empleado público (Spaanse wet 7/2007 houdende het basisstatuut van het overheidspersoneel) van 12 april 2007 (BOE nr. 89 van 13 april 2007, blz. 16270; hierna: „LEBEP”) is, overeenkomstig artikel 2, lid 1, ervan, van toepassing op het personeel in vaste dienst en in voorkomend geval op de arbeidscontractanten in dienst van onder meer de overheidsinstanties van de autonome regio’s.

14      Artikel 8, lid 2, LEBEP bepaalt dat werknemers bij de overheid zijn te onderscheiden in ambtenaren in vaste dienst („funcionarios de carrera”), ambtenaren in tijdelijke dienst („funcionarios interinos”), arbeidscontractanten en hulppersoneel.

15      Artikel 9, lid 1, LEBEP bepaalt:

„Ambtenaren in vaste dienst zijn door de wet aangewezen personen die op grond van een bestuursrechtelijk geregelde dienstverhouding tot een overheidsinstantie behoren, teneinde op duurzame grondslag en tegen beloning professionele diensten te verrichten.”

16      In artikel 10, lid 1, LEBEP wordt bepaald:

„Ambtenaren in tijdelijke dienst zijn personen die om uitdrukkelijk gerechtvaardigde redenen, voor zover zulks nodig en dringend is, in die hoedanigheid worden aangesteld teneinde in de hierna genoemde gevallen werkzaamheden van ambtenaren in vaste dienst te verrichten:

a)      Er zijn posten vacant die niet met ambtenaren in vaste dienst kunnen worden bezet.

b)      Ambtenaren in vaste dienst moeten tijdelijk worden vervangen.

c)      Er moeten tijdelijke programma’s worden gerealiseerd.

d)      Er is sprake van buitensporige of sterk toegenomen werkdruk gedurende ten hoogste zes maanden op een periode van twaalf maanden.”

17      Artikel 18 LEBEP, met het opschrift „Interne bevordering van ambtenaren in vaste dienst”, luidt als volgt:

„1.      Interne bevordering vindt plaats aan de hand van selectieprocedures die garanderen dat de grondwettelijke beginselen van gelijkheid, verdienste en bekwaamheid worden geëerbiedigd [...]

2.      Ambtenaren dienen te voldoen aan de vereisten voor hun toegang, een anciënniteit te hebben van minstens twee actieve dienstjaren in de lagere subgroep van hun huidige beroepsgroep of, bij gebreke van een lagere subgroep, in hun huidige beroepsgroep, en de bijbehorende selectietests met succes te hebben afgelegd.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

18      Uit de aan het Hof overgelegde gegevens blijkt dat verzoeker tussen 1989 en 2005 werkzaam was als ambtenaar in tijdelijke dienst bij de Junta de Andalucía. In 2005 werd hij ambtenaar in vaste dienst bij die overheidsinstantie.

19      Op 17 december 2007 werd door de Consejería in het Boletín Oficial de la Junta de Andalucía een aankondiging van vergelijkend onderzoek gepubliceerd waarmee selectietests werden uitgeschreven voor de toegang van ambtenaren, via interne bevordering, tot de algemene categorie van assistenten van die overheidsinstantie.

20      In die aankondiging werden verschillende voorwaarden genoemd waaraan de aan de tests deelnemende kandidaten moesten voldoen. Om te beginnen moesten zij aangesteld zijn binnen de categorie van algemene ambtenaren van de Junta de Andalucía. Voorts dienden zij in het bezit te zijn van de titel van Bachiller Superior of een vergelijkbaar diploma, dan wel in staat te zijn die titel of dat diploma te behalen, of, bij gebreke van een titel, tien jaar in dienst te zijn geweest als ambtenaar in vaste dienst in een van de categorieën van groep D, hetzij vijf jaar in die dienst te zijn geweest na een specifieke opleiding te hebben gevolgd aan het Instituto Andaluz de Administración Pública (Andalusisch instituut voor openbaar bestuur). Tot slot moesten de aan de tests voor interne bevordering deelnemende kandidaten behoren tot de categorieën van de groep direct onder het niveau van de in het vergelijkend onderzoek bedoelde categorie, en aantoonbaar beschikken over een anciënniteit van minstens twee jaar als ambtenaar in vaste dienst bij die groep.

21      Daarnaast werd in de aankondiging van vergelijkend onderzoek gepreciseerd dat „[m]et eerder in andere overheidssectoren vervulde diensttijd als tijdelijk of contractueel werknemer, of andere vergelijkbare eerdere diensttijd [...] geen rekening [wordt] gehouden”.

22      Verzoeker, die als ambtenaar in vaste dienst met meer dan twee jaar anciënniteit in groep D van de ambten bij de Junta de Andalucía deelnam aan de tests van de selectieprocedure, was aanvankelijk geplaatst op de op 12 november 2008 gepubliceerde definitieve lijst van geslaagde kandidaten van het concours.

23      Nadat op 2 februari 2009 de lijst van vacatures was gepubliceerd en Rosado Santana de gevraagde documenten had verstrekt, trok de secretaris-generaal van de Consejería, bij beschikking van 25 maart 2009 (hierna: „in het hoofdgeding bestreden beschikking”), het besluit tot toelating en aanstelling van Rosado Santana als ambtenaar in vaste dienst in groep C in, op grond dat de betrokkene niet in het bezit was van de vereiste titels en evenmin, bij gebreke van die titels, tien jaar anciënniteit had als ambtenaar in vaste dienst.

24      Op 8 juni 2009 stelde verzoeker in het hoofdgeding beroep in tegen de in het hoofdgeding bestreden beschikking, waarbij hij zich beriep op artikel 14 van de Spaanse grondwet, waarin het beginsel van gelijke behandeling voor de wet is neergelegd, en op artikel 1 van wet 70/1978. Verder voerde hij aan dat de in het hoofdgeding bestreden beschikking in strijd is met het in clausule 4 van de raamovereenkomst bedoelde non-discriminatiebeginsel, aangezien de secretaris-generaal van de Consejería enkel zijn sinds 2005 als ambtenaar in vaste dienst verworven anciënniteit, en niet ook zijn eerder, als ambtenaar in tijdelijke dienst, vervulde diensttijd in aanmerking had genomen.

25      De Consejería heeft voor de verwijzende rechter betoogd dat wet 70/1978 niet kan worden toegepast ter vaststelling van de voor een vergelijkend onderzoek vereiste bekwaamheden, omdat de diensttijd als ambtenaar in tijdelijke dienst alleen kan worden meegeteld voor economische doeleinden. Anders zou een ambtenaar die eerder diensttijd heeft vervuld als ambtenaar in tijdelijke dienst gunstiger worden behandeld dan een ambtenaar bij wie dit niet het geval is. Dit zou discriminerend zijn, omdat, gelet op de aard van de door een ambtenaar in tijdelijke dienst verrichte arbeid, die niet wordt gekenmerkt door de duurzaamheid en stabiliteit die eigen zijn aan het ambtenaarschap, de anciënniteit die is verkregen door een ambtenaar in vaste dienst altijd voorrang dient te hebben op de verdiensten die zijn verworven door een ambtenaar in tijdelijke dienst.

26      In zijn verwijzingsbeslissing vraagt de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo nº 12 de Sevilla zich af wat de gevolgen zijn van de beslissingen van het Tribunal Constitucional volgens welke een ongelijke behandeling van ambtenaren in vaste dienst ten opzichte van ambtenaren in tijdelijke dienst die dezelfde werkzaamheden verrichten, geoorloofd is. De verwijzende rechter stelt evenwel vast dat deze beslissingen gedeeltelijk worden weersproken door andere arresten van datzelfde Tribunal Constitucional.

27      De verwijzende rechter constateert eveneens dat een groot deel van de Spaanse rechters een theoretische lijn volgt die inhoudt dat wanneer in een openbare aankondiging van vergelijkend onderzoek clausules zijn gepubliceerd die de voorwaarden voor toelating en beoordeling van de kandidaten bepalen, deze clausules de „wet” van het vergelijkend onderzoek vormen, en dat wanneer deze clausules door de betrokkene niet binnen de daartoe gestelde termijn zijn betwist, de onwettigheid ervan niet meer kan worden ingeroepen om de uitslag van het vergelijkend onderzoek, voor zover deze de betrokkene betreft, aan te vechten.

28      Volgens die rechter gaat het in het hoofdgeding in wezen om de vraag of een nationale regeling die bij de vergelijking tussen twee ambtenaren in vaste dienst de inaanmerkingneming van diensttijdvakken van een van die ambtenaren uitsluit op de enkele grond dat de desbetreffende ambtenaar die diensttijd heeft vervuld als ambtenaar in tijdelijke dienst, in strijd is met clausule 4 van de raamovereenkomst.

29      Daarop heeft de Juzgado de lo Contencioso-Administrativo nº 12 de Sevilla de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Dient richtlijn [1999/70] in die zin te worden uitgelegd dat, in het geval dat een constitutioneel hof van een lidstaat van de Unie heeft geoordeeld dat de vaststelling van verschillende rechten voor ambtenaren met een tijdelijke, en ambtenaren met een vaste aanstelling mogelijk niet in strijd is met de grondwet van die lidstaat, dit noodzakelijkerwijs betekent dat de genoemde communautaire regeling niet van toepassing is op de openbare dienst van die lidstaat?

2)      Dient de genoemde richtlijn in die zin te worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat een nationale rechter de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie uitlegt op een wijze die de gelijkstelling van ambtenaren met een tijdelijke en ambtenaren met een vaste aanstelling altijd buiten het toepassingsgebied van die richtlijn houdt?

3)      Dient [...] clausule [4 van de raamovereenkomst] in die zin te worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat de in tijdelijke dienst vervulde diensttijd niet in aanmerking wordt genomen voor de aanstelling in vaste dienst, met name wat de beloning, de rangindeling en de bevorderingsmogelijkheden binnen de openbare dienst betreft?

4)      Verplicht [...] clausule [4 van de raamovereenkomst] tot een uitlegging van de nationale bepalingen in die zin, dat de inaanmerkingneming van de diensttijd van ambtenaren vervuld in tijdelijke dienst niet wordt uitgesloten?

5)      Dient de genoemde clausule [van de raamovereenkomst] in die zin te worden uitgelegd dat, ook al zijn de voorwaarden voor deelneming aan een openbare selectieprocedure voor overheidsfuncties gepubliceerd en niet door de betrokkene aangevochten, de nationale rechter verplicht is om te onderzoeken of deze voorwaarden in strijd zijn met het [Unierecht], en om in dat geval die voorwaarden, of de nationale bepaling waarop deze zijn gebaseerd, buiten toepassing te laten voor zover deze in strijd zijn met de genoemde clausule?”

 Ontvankelijkheid van het beroep

30      De Consejería is van mening dat de verwijzingsbeslissing in haar algemeenheid, en met name de eerste, tweede en vijfde prejudiciële vraag, niet voldoen aan de vereisten die door de rechtspraak van het Hof worden gesteld aan de ontvankelijkheid van verzoeken om een prejudiciële beslissing. Er wordt daarin namelijk niet verwezen naar nationale, in het hoofdgeding toepasselijke bepalingen, noch naar het nationale rechtskader waarbinnen dit geding moet worden geplaatst. De verwijzende rechter heeft evenmin uiteengezet waarom hij heeft gekozen voor richtlijn 1999/70 en hoe die richtlijn met voornoemde nationale bepalingen samenhangt.

31      Voorts wordt volgens de Consejería in de prejudiciële vragen de werkingssfeer van clausule 4 van de raamovereenkomst onjuist weergegeven, zodat die vragen ook om die reden niet-ontvankelijk zijn.

32      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het in het kader van de procedure van artikel 267 VWEU uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt te beoordelen. Wanneer de vragen betrekking hebben op de uitlegging van Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (zie met name arresten van 15 december 1995, Bosman, C‑415/93, Jurispr. blz. I‑4921, punt 59, en 12 oktober 2010, Rosenbladt, C‑45/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 32).

33      Bovendien staat het aan de nationale rechters, het Hof de feitelijke en juridische gegevens te verschaffen die noodzakelijk zijn voor een nuttig antwoord op de aan het Hof gestelde vragen (arrest van 14 september 1999, Gruber, C‑249/97, Jurispr. blz. I‑5295, punt 19).

34      In casu moet worden opgemerkt dat de verwijzende rechter zowel de in het hoofdgeding toepasselijke bepalingen van Spaans recht, als het nationale rechtskader waarbinnen dit geding moet worden geplaatst, voldoende duidelijk heeft omschreven. Bovendien blijkt uit de verwijzingsbeslissing duidelijk waarom de verwijzende rechter vragen heeft gesteld over de uitlegging van richtlijn 1999/70.

35      Aangaande de argumenten van de Consejería inzake de onjuiste weergave door de verwijzende rechter van de werkingssfeer van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst, volstaat de opmerking dat een dergelijke vraag niet de ontvankelijkheid, maar de gegrondheid van het prejudiciële verzoek betreft.

36      Derhalve moet het prejudiciële verzoek in zijn geheel ontvankelijk worden verklaard.

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Inleidende opmerkingen over de toepasselijkheid van richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst

37      Volgens de Spaanse regering en de Europese Commissie zijn richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst die in de bijlage daarbij is opgenomen niet toepasselijk in het hoofdgeding.

38      De Spaanse regering stelt vast dat verzoeker in het hoofdgeding, toen hij deelnam aan de interne bevorderingsprocedure, waartoe volgens de toepasselijke regeling uitsluitend ambtenaren in vaste dienst toegang hadden, sinds 2005 ambtenaar in vaste dienst was. De door hem aangevoerde ongelijke behandeling heeft dus betrekking op de verhouding tot andere ambtenaren in vaste dienst die eveneens hebben deelgenomen aan die procedure en die ofwel in het bezit waren van de vereiste titels, ofwel een anciënniteit van tien jaar als ambtenaar in vaste dienst hadden. Zowel de Spaanse regering als de Commissie betoogt dat de raamovereenkomst geen betrekking heeft op de gelijke behandeling van werknemers in vaste dienst waarvan sommigen in het verleden hun werkzaamheden hebben verricht als werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.

39      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat krachtens clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst, deze van toepassing is op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.

40      Het Hof heeft reeds geoordeeld dat richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst van toepassing zijn op alle werknemers die in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever tegen betaling arbeid verrichten (arrest van 13 september 2007, Del Cerro Alonso, C‑307/05, Jurispr. blz. I‑7109, punt 28).

41      Het enkele feit dat verzoeker in het hoofdgeding ambtenaar in vaste dienst is geworden en dat die hoedanigheid een voorwaarde is voor zijn toegang tot de interne selectieprocedure, sluit niet uit dat hij zich, in bepaalde omstandigheden, kan beroepen op het in clausule 4 van de raamovereenkomst neergelegde non-discriminatiebeginsel.

42      In casu laakt verzoeker immers, als ambtenaar in vaste dienst, het feit dat hij in een interne selectieprocedure ongelijk is behandeld bij de inaanmerkingneming van de anciënniteit en verworven beroepservaring. Terwijl de diensttijd die hij als ambtenaar in vaste dienst heeft vervuld wel in aanmerking is genomen, is dit niet het geval met de diensttijd die hij als ambtenaar in tijdelijke dienst heeft vervuld, zonder dat de aard van de verrichte taken en de daaraan inherente kenmerken zijn onderzocht. Aangezien de met clausule 4 van de raamovereenkomst strijdige discriminatie waarvan verzoeker in het hoofdgeding slachtoffer stelt te zijn, betrekking heeft op diensttijd die hij heeft vervuld als ambtenaar in tijdelijke dienst, is het feit dat hij in tussentijd ambtenaar in vaste dienst is geworden, niet relevant.

43      Bovendien moet worden opgemerkt dat krachtens clausule 4, punt 4, van de raamovereenkomst de vaststelling van de anciënniteit met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden voor werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet geschieden aan de hand van dezelfde criteria als voor werknemers in vaste dienst, behalve wanneer het hanteren van verschillende criteria op basis van objectieve gronden gerechtvaardigd is. Noch uit de bewoordingen van die bepaling, noch uit de context ervan blijkt dat deze niet meer van toepassing zou zijn wanneer de betrokken werknemer eenmaal de hoedanigheid van werknemer in vaste dienst heeft verworven. De doelstellingen die worden nagestreefd met richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst, die er zowel toe strekken discriminatie te verbieden als misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, pleiten daar immers tegen.

44      Het bij voorbaat uitsluiten van de toepassing van de raamovereenkomst in een situatie als in het hoofdgeding, zoals wordt bepleit door de Spaanse regering en de Commissie, zou erop neerkomen dat de omvang van de aan de betrokken werknemers geboden bescherming tegen discriminatie, in strijd met het doel van die clausule, wordt beperkt, en leiden tot een onterecht restrictieve, met de rechtspraak van het Hof strijdige uitlegging van die clausule (zie in die zin reeds aangehaald arrest Del Cerro Alonso, punten 37 en 38, en arrest van 15 april 2008, Impact, C‑268/06, Jurispr. blz. I‑2483, punten 114 en 115).

45      De Consejería betoogt dat clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst niet van toepassing is in het hoofdgeding, aangezien de voorwaarde van anciënniteit als ambtenaar in vaste dienst een voor de deelname aan een selectieprocedure vereiste voorwaarde voor toegang tot de betrekking vormt, en geen arbeidsvoorwaarde in de zin van die clausule.

46      Het Hof heeft reeds geoordeeld dat nationale regels inzake de diensttijd die moet worden vervuld om te kunnen worden ingedeeld in een hogere salarisgroep, of inzake de berekening van de diensttijd die wordt vereist om elk jaar een beoordelingsrapport te krijgen en op grond daarvan in aanmerking te kunnen komen voor een bevordering als die welke in het hoofdgeding aan de orde is, overeenkomen met arbeidsvoorwaarden (zie naar analogie, op het gebied van de gelijke behandeling van mannelijke en vrouwelijke werknemers, arresten van 30 april 1998, Thibault, C‑136/95, Jurispr. blz. I‑2011, punt 27, en 18 november 2004, Sass, C‑284/02, Jurispr. blz. I‑11143, punten 31 en 34).

47      Hieruit volgt dat het begrip „arbeidsvoorwaarden” van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst een voorwaarde omvat als die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die betrekking heeft op de inaanmerkingneming, in het kader van een selectieprocedure voor een interne bevordering, van de eerder als ambtenaar in tijdelijke dienst vervulde diensttijd.

48      Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat, anders dan in de door de Consejería, de Spaanse regering en de Commissie voorgestane uitlegging, niets belet dat richtlijn 1999/70 en clausule 4 van de raamovereenkomst worden toegepast in het hoofdgeding.

 Eerste en tweede prejudiciële vraag

49      Met zijn eerste en tweede vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de rechterlijke instanties van een lidstaat, daaronder begrepen een grondwettelijk hof, richtlijn 1999/70 en het in clausule 4 van de raamovereenkomst neergelegde non-discriminatiebeginsel zo kunnen uitleggen dat de toepassing van deze handelingen van Unierecht op de ambtenaren van die lidstaat en op de ongelijke behandeling van ambtenaren in tijdelijke dienst ten opzichte van ambtenaren in vaste dienst van die lidstaat, is uitgesloten.

50      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat een richtlijn aan elk van de lidstaten de verplichting oplegt om alle maatregelen te treffen die nodig zijn om de volle werking van de betrokken richtlijn overeenkomstig het ermee beoogde doel te verzekeren (zie arrest van 10 april 1984, Von Colson en Kamann, 14/83, Jurispr. blz. 1891, punt 15, en reeds aangehaald arrest Impact, punt 40).

51      De uit een richtlijn voortvloeiende verplichting van de lidstaten om het daarmee beoogde doel te verwezenlijken, alsook de verplichting van de lidstaten krachtens artikel 10 EG om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van die verplichting te verzekeren, gelden voor alle autoriteiten van de lidstaten, en dus, binnen het kader van hun bevoegdheden, ook voor de rechterlijke instanties (reeds aangehaald arrest Impact, punt 41).

52      Het staat immers in het bijzonder aan de nationale rechterlijke instanties om de rechtsbescherming die voor de justitiabelen uit het Unierecht voortvloeit, te verzekeren en de volle werking daarvan te waarborgen (reeds aangehaald arrest Impact, punt 42).

53      Volgens de rechtspraak van het Hof zijn de nationale rechters en de overheidsorganen, wanneer zij de nationale regeling niet in overeenstemming met de eisen van het Unierecht kunnen uitleggen en toepassen, gehouden het Unierecht in volle omvang toe te passen en de door dit recht aan particulieren toegekende rechten te beschermen, waarbij zij zo nodig elke strijdige bepaling van nationaal recht buiten toepassing dienen te laten (zie in die zin arresten van 22 juni 1989, Costanzo, 103/88, Jurispr. blz. 1839, punt 33; 11 januari 2007, ITC, C‑208/05, Jurispr. blz. I‑181, punten 68 en 69, en 25 november 2010, Fuß, C‑429/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 40).

54      De raamovereenkomst, die voortvloeit uit een dialoog tussen de sociale partners op het niveau van de Unie op basis van artikel 139, lid 1, EG, is overeenkomstig lid 2 van dat artikel ten uitvoer gelegd door een richtlijn van de Raad van de Europese Unie, waarvan zij een integrerend deel uitmaakt (reeds aangehaald arrest Impact, punt 58).

55      Volgens vaste rechtspraak kunnen de in de raamovereenkomst gegeven voorschriften toepassing vinden op arbeidsovereenkomsten en ‑verhoudingen voor bepaalde tijd die zijn aangegaan met instanties en andere entiteiten in de openbare sector (arresten van 4 juli 2006, Adeneler e.a., C‑212/04, Jurispr. blz. I‑6057, punt 54, en 22 december 2010, Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 38).

56      Clausule 4 van de raamovereenkomst, die rechtstreekse werking heeft, verbiedt om werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en de criteria aan de hand waarvan de anciënniteit met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden wordt vastgesteld minder gunstig te behandelen dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken (reeds aangehaald arrest Impact, punten 59 en 68).

57      Het is juist dat deze bepaling met betrekking tot het daarin neergelegde non-discriminatiebeginsel een voorbehoud bevat voor rechtvaardigingen waarvoor objectieve redenen bestaan.

58      De mogelijkheid om werknemers met een overeenkomst voor onbepaalde tijd in bepaalde omstandigheden anders te behandelen dan werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd, betekent evenwel geenszins dat het geoorloofd is om werknemers die als ambtenaar in dienst zijn van een lidstaat uit te sluiten van de toepassing van richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst.

59      De Spaanse regering betoogt dat de premisse waarop de eerste vraag steunt onjuist is, aangezien het Tribunal Constitucional niet heeft geweigerd om richtlijn 1999/70 toe te passen op Spaanse ambtenaren in tijdelijke dienst, noch algemene toestemming heeft gegeven om die ambtenaren op ongerechtvaardigde wijze anders te behandelen dan ambtenaren in vaste dienst.

60      In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat het niet aan het Hof staat om zich uit te spreken over de uitlegging van nationale bepalingen, aangezien dit de exclusieve bevoegdheid van de nationale gerechten is (arrest van 8 september 2010, Winner Wetten, C‑409/06, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 35) en dat het Hof, waar het gaat om de ontwikkeling van de rechtspraak van die gerechten, zijn oordeel niet in de plaats kan stellen van dat van de verwijzende rechter.

61      Rechtspraak van een nationale rechterlijke instantie, daaronder begrepen een grondwettelijk hof, die de toepassing van richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst op ambtenaren in dienst van een lidstaat uitsluit, en/of zonder objectieve rechtvaardiging in de zin van clausule 4, punt 1, van die raamovereenkomst, een verschil in behandeling toestaat van ambtenaren in tijdelijke dienst ten opzichte van ambtenaren in vaste dienst, druist in tegen die handelingen van Unierecht en is in strijd met de verplichtingen van de rechterlijke autoriteiten van de lidstaten om binnen het kader van hun bevoegdheden de rechtsbescherming die voor de justitiabelen uit het Unierecht voortvloeit, te verzekeren en de volle werking daarvan te waarborgen.

62      In deze omstandigheden dient op de eerste en de tweede vraag te worden geantwoord, dat richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst die in de bijlage daarbij is opgenomen, in die zin moeten worden uitgelegd dat zij, ten eerste, van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd die zijn aangegaan met instanties en andere entiteiten in de openbare sector en, ten tweede, vereisen dat elk verschil in behandeling van ambtenaren in vaste dienst ten opzichte van vergelijkbare ambtenaren in tijdelijke dienst van een lidstaat louter op grond van het feit dat laatstgenoemden voor bepaalde tijd werken, is uitgesloten, tenzij dit verschil in behandeling om objectieve redenen is gerechtvaardigd, in de zin van clausule 4, punt 1, van die raamovereenkomst.

 Derde en vierde prejudiciële vraag

63      Met zijn derde en vierde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of clausule 4 van de raamovereenkomst in die zin moet worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat de diensttijd die is vervuld door een ambtenaar in tijdelijke dienst van een overheidsinstantie niet in aanmerking wordt genomen voor de toegang van die ambtenaar, die in tussentijd ambtenaar in vaste dienst geworden, tot een interne bevordering waarop enkel ambtenaren in vaste dienst aanspraak kunnen maken.

64      Blijkens het antwoord op de eerste twee vragen bevat clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst een verbod om, met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd louter op grond van het feit dat zij voor bepaalde tijd werken, minder gunstig te behandelen dan vergelijkbare werknemers in vaste dienst, tenzij het verschil in behandeling om objectieve redenen gerechtvaardigd is. Punt 4 van die clausule bevat hetzelfde verbod voor de vaststelling van de anciënniteit met betrekking tot bepaalde arbeidsvoorwaarden.

65      Er zij aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak het non-discriminatiebeginsel verlangt dat vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (zie met name arrest van 11 juli 2006, Franz Egenberger, C‑313/04, Jurispr. blz. I‑6331, punt 33 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

66      Om te beoordelen of de betrokken personen gelijke of gelijkwaardige arbeid verrichten in de zin van de raamovereenkomst, dient, overeenkomstig de clausules 3, punt 2, en 4, punt 1, van die overeenkomst te worden onderzocht of deze personen, gelet op een reeks van factoren, zoals de aard van het werk, de opleidingsvereisten en de arbeidsomstandigheden, kunnen worden geacht zich in een vergelijkbare situatie te bevinden (beschikking van 18 maart 2011, Montoya Medina, C‑273/10, punt 37).

67      Het staat in beginsel aan de verwijzende rechter om vast te stellen of verzoeker in het hoofdgeding, wanneer hij zijn werkzaamheden verricht als ambtenaar in tijdelijke dienst, zich in een vergelijkbare situatie bevindt als ambtenaren in vaste dienst die, in het kader van de betrokken selectieprocedure, hebben aangetoond tien jaar anciënniteit te hebben binnen de categorieën ambtenaren die behoren tot groep D.

68      Indien mocht blijken dat de door verzoeker in het hoofdgeding als ambtenaar in tijdelijke dienst verrichte werkzaamheden niet overeenstemmen met die welke zijn verricht door een ambtenaar in vaste dienst vallende binnen de – door de aankondiging van vergelijkend onderzoek vereiste – categorieën ambtenaren die behoren tot groep D, dan volgt hieruit dat de betrokkene zich in ieder geval niet in een vergelijkbare situatie bevindt als een ambtenaar in vaste dienst die zich kandidaat heeft gesteld voor de interne bevordering en die de vereiste diensttijd binnen deze categorieën heeft vervuld.

69      De aard van de verrichte werkzaamheden van verzoeker in het hoofdgeding tijdens de jaren waarin hij als ambtenaar in tijdelijke dienst werkzaam was binnen de diensten van de Junta de Andalucía, en de kwaliteit van de uit dien hoofde door hem opgedane ervaring, vormen namelijk niet alleen factoren die een verschil in behandeling ten opzichte van ambtenaren in vaste dienst kunnen rechtvaardigen; zij behoren ook tot de criteria aan de hand waarvan kan worden nagegaan of de betrokkene zich in een vergelijkbare situatie bevindt als laatstgenoemde ambtenaren.

70      Indien verzoeker in het hoofdgeding echter als ambtenaar in tijdelijke dienst een diensttijd van tien jaar zou hebben vervuld binnen de categorieën ambtenaren die behoren tot groep D, of binnen een andere categorie waarvan de werkzaamheden overeenstemmen met die welke worden verricht door een ambtenaar in vaste dienst die binnen de tot die groep behorende categorieën valt, dan lijkt het enige kenmerk dat zijn situatie kan onderscheiden van die van een aan de betrokken selectieprocedure deelnemende ambtenaar in vaste dienst te zijn gelegen in de tijdelijke aard van de arbeidsverhouding die hem tijdens het vervullen van diensttijd als ambtenaar in tijdelijke dienst bindt aan zijn werkgever.

71      In dat geval zou moeten worden onderzocht of er een objectieve reden bestaat die de niet-inaanmerkingneming van die diensttijd in het kader van de betrokken selectieprocedure rechtvaardigt.

72      Volgens vaste rechtspraak van het Hof dient het begrip „objectieve redenen” in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst aldus te worden begrepen dat het niet toestaat een verschil in behandeling tussen werknemers met een overeenkomst voor bepaalde tijd en werknemers met een overeenkomst voor onbepaalde tijd te rechtvaardigen met het feit dat dit verschil is vastgelegd in een algemene, abstracte nationale regeling, zoals een wet of een collectieve arbeidsovereenkomst (reeds aangehaalde arresten Del Cerro Alonso, punt 57, alsook Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, punt 54, en reeds aangehaalde beschikking Montoya Medina, punt 40).

73      Voormeld begrip verlangt dat de geconstateerde ongelijke behandeling wordt gerechtvaardigd door de aanwezigheid van precieze en concrete gegevens, die kenmerkend zijn voor de betreffende arbeidsvoorwaarde, in de bijzondere context waarin deze voorwaarde is gesteld en op grond van objectieve en transparante criteria, zodat kan worden nagegaan of deze ongelijkheid beantwoordt aan een werkelijke behoefte, geschikt is om de nagestreefde doelstelling te bereiken, en daartoe noodzakelijk is. Deze gegevens kunnen met name voortvloeien uit de bijzondere aard van de taken waarvoor overeenkomsten voor bepaalde tijd zijn gesloten en uit de daaraan inherente kenmerken, of eventueel uit het nastreven van een legitieme doelstelling van sociaal beleid van een lidstaat (zie met name reeds aangehaalde arresten Del Cerro Alonso, punten 53 en 58, alsook Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, punt 55).

74      Wanneer uitsluitend wordt uitgegaan van de omstandigheid dat het personeel van de overheidsinstantie tijdelijk is tewerkgesteld, is aan bovenstaande vereisten niet voldaan, zodat deze omstandigheid geen objectieve reden in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst kan vormen. Immers, wanneer zou worden aanvaard dat de tijdelijke aard van de werkzaamheden op zichzelf reeds volstaat om een verschil in behandeling van ambtenaren in tijdelijke dienst ten opzichte van ambtenaren in vaste dienst te rechtvaardigen, dan zouden de doelstellingen van richtlijn 1999/70 en van de raamovereenkomst elke betekenis verliezen en zou een voor werknemers in tijdelijke dienst ongunstige situatie worden bestendigd (reeds aangehaald arrest Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, punten 56 en 57, en reeds aangehaalde beschikking Montoya Medina, punten 42 en 43).

75      De Spaanse regering voert aan dat er tussen ambtenaren in vaste dienst en ambtenaren in tijdelijke dienst meerdere punten van onderscheid bestaan die het in het hoofdgeding aan de orde zijnde verschil in behandeling kunnen rechtvaardigen. Wat de ambtenaren in tijdelijke dienst betreft, betoogt zij om te beginnen dat aan hen minder strenge eisen worden gesteld aangaande de indiensttreding en de aantoonbaarheid van verdiensten en bekwaamheden. Vervolgens wijst zij op het ontbreken van mobiliteit bij ambtenaren in tijdelijke dienst, daar deze ambtenaren gebonden zijn aan hun tijdelijke posten, waardoor hun werk verschilt en een andere waarde heeft dan dat van een ambtenaar in vaste dienst. Bovendien herinnert zij eraan dat bepaalde werkzaamheden zijn voorbehouden aan ambtenaren in vaste dienst, hetgeen impliceert dat er een kwalitatief verschil bestaat in termen van ervaring en opleiding. Tot slot beklemtoont deze regering het feit dat de arbeidsverhouding van ambtenaren in tijdelijke dienst teniet kan gaan wanneer de oorzaak van hun aanstelling wegvalt.

76      Gelet op hun beoordelingsmarge bij de organisatie van hun eigen overheidsdiensten, kunnen de lidstaten in beginsel, zonder in strijd te handelen met richtlijn 1999/70 of de raamovereenkomst, anciënniteitsvoorwaarden vaststellen voor de toegang tot bepaalde betrekkingen, de toegang tot een interne bevordering voorbehouden aan ambtenaren in vaste dienst en vereisen dat die ambtenaren beschikken over een aantoonbare beroepservaring behorend bij de graad direct onder die waarop de selectieprocedure betrekking heeft.

77      Niettemin moeten, ondanks die beoordelingsmarge, de criteria die de lidstaten vaststellen worden toegepast op een transparante en controleerbare wijze, teneinde elke uitsluiting van werknemers met een contract voor bepaalde tijd enkel op grond van de duur van hun arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen waarmee zij hun anciënniteit en beroepservaring aantonen, te voorkomen.

78      Zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in de punten 62 tot en met 65 van haar conclusie, kunnen bepaalde door de Spaanse regering aangevoerde verschillen aangaande de wijze van aanwerving van ambtenaren in tijdelijke en ambtenaren in vaste dienst, de vereiste kwalificaties en de aard van de taken waarvoor zij de verantwoordelijkheid dragen, in beginsel een verschil in behandeling met betrekking tot hun arbeidsvoorwaarden rechtvaardigen.

79      Wanneer in een selectieprocedure een dergelijk verschil in behandeling voortvloeit uit de noodzaak om rekening te houden met objectieve vereisten in verband met de betrekking waarin die procedure moet voorzien, die niets te maken hebben met de bepaalde duur van de arbeidsverhouding die de ambtenaar in tijdelijke dienst bindt aan zijn werkgever, dan kan dit verschil gerechtvaardigd zijn in de zin van clausule 4, punten 1 en/of 4, van de raamovereenkomst.

80      Daarentegen voldoet een algemene en abstracte voorwaarde volgens welke de vereiste diensttijd volledig moet zijn vervuld als ambtenaar in vaste dienst, zonder dat, met name, de bijzondere aard van de te vervullen taken of de daaraan inherente kenmerken in aanmerking zijn genomen, niet aan de vereisten van de rechtspraak inzake clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst, zoals uiteengezet in de punten 72 tot en 74 van het onderhavige arrest.

81      Hoewel verzoeker duidelijk voldoet aan de voorwaarde van een diensttijd van minstens twee jaar als ambtenaar in vaste dienst binnen de groep direct onder het niveau van de categorie waarbinnen de betrekking valt die het voorwerp vormt van het vergelijkend onderzoek, blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt niet welke werkzaamheden verzoeker heeft verricht tijdens de jaren waarin hij ambtenaar in tijdelijke dienst was, noch in welke rang hij zijn werkzaamheden heeft verricht en hoe die werkzaamheden zich verhouden tot de werkzaamheden die zijn voorbehouden aan de categorieën ambtenaren die behoren tot groep D.

82      Uit het dossier dat aan het Hof is voorgelegd, blijkt dus niet of de uitsluiting van de door ambtenaren in tijdelijke dienst vervulde diensttijd is gerechtvaardigd louter op grond van de duur van hun arbeidsovereenkomsten dan wel of er andere rechtvaardigingsgronden zijn, die verband houden met de objectieve vereisten van de betrekkingen die het voorwerp vormen van de selectieprocedure en die kunnen worden aangemerkt als „objectieve redenen” in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst.

83      Het staat derhalve aan de verwijzende rechter om, enerzijds, na te gaan of de situatie van verzoeker in het hoofdgeding met betrekking tot de diensttijd die hij heeft vervuld als ambtenaar in tijdelijke dienst, vergelijkbaar is met die van een andere werknemer van de Junta de Andalucía die zijn diensttijd heeft vervuld als ambtenaar in vaste dienst, en, anderzijds, te beoordelen of, gelet op de in de punten 72 tot en met 74 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, de door de Consejería in het hoofdgeding aangevoerde argumenten objectieve redenen vormen in de zin van clausule 4, punt 1, van de raamovereenkomst.

84      Gelet op een en ander moet op de derde en de vierde vraag worden geantwoord dat clausule 4 van de raamovereenkomst in die zin moet worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat de diensttijd die is vervuld door een ambtenaar in tijdelijke dienst van een overheidsinstantie niet in aanmerking wordt genomen voor de toegang van die ambtenaar, die intussen ambtenaar in vaste dienst geworden, tot een interne bevordering waarop enkel ambtenaren in vaste dienst aanspraak kunnen maken, tenzij die uitsluiting om objectieve redenen gerechtvaardigd is, in de zin van punt 1 van die clausule. Het enkele feit dat de ambtenaar in tijdelijke dienst die diensttijd heeft vervuld op basis van een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd, vormt niet een dergelijke objectieve reden.

 Vijfde prejudiciële vraag

85      Gelet op de door de verwijzende rechter en de Spaanse regering verstrekte gegevens, moet de vijfde vraag aldus worden gelezen dat de verwijzende rechter in wezen wenst te vernemen of het primaire recht van de Unie, richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst in die zin moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die bepaalt dat het beroep dat door een ambtenaar in vaste dienst is ingesteld tegen een besluit om hem niet toe te laten tot een vergelijkend onderzoek, en dat is gebaseerd op het feit dat de bevorderingsprocedure in strijd was met clausule 4 van de raamovereenkomst, moet worden ingesteld binnen een vervaltermijn van twee maanden vanaf de datum van publicatie van de aankondiging van vergelijkend onderzoek.

86      De Spaanse regering stelt vast dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 46, lid 1, van Ley 29/1998 reguladora de la Jurisdicción Contencioso-administrativa (Spaanse wet 29/1998 tot regeling van de bestuursrechtspraak) van 13 juli 1998 (BOE nr. 167 van 14 juli 1998, blz. 23516), beroep had kunnen worden ingesteld binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum van publicatie van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, te weten 17 december 2007. Overeenkomstig het Spaanse recht had verzoeker in het hoofdgeding hetzij binnen de voorgeschreven termijn rechtstreeks beroep moeten instellen tegen de in de aankondiging van vergelijkend onderzoek vermelde voorwaarden, hetzij, wanneer die voorwaarden zelf geen tot nietigheid leidend gebrek bevatten, beroep moeten instellen tegen de uitslag van het vergelijkend onderzoek, indien het gebrek dat de gestelde nietigheid met zich brengt voortvloeit uit het gedrag van de bevoegde autoriteit bij de toepassing van de voor toelating tot het vergelijkend onderzoek vereiste voorwaarden. Hij kan echter niet na het verstrijken van de voorgeschreven termijn de voorwaarden van een vergelijkend onderzoek voor toegang tot het ambtenarenapparaat indirect aanvechten met een rechtstreeks beroep tegen de uitslag van dat onderzoek.

87      Volgens vaste rechtspraak van het Hof is het bij het gebreke van een Unieregeling ter zake een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elk van de lidstaten om, krachtens het beginsel van de procedurele autonomie van die staten, de bevoegde rechterlijke instanties aan te wijzen en de procedureregels vast te stellen voor beroepen die worden ingesteld ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen (zie met name reeds aangehaald arrest Impact, punt 44, en arrest van 23 april 2009, Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, Jurispr. blz. I‑3071, punt 173).

88      De lidstaten zijn evenwel in elk geval gehouden een effectieve bescherming van die rechten te verzekeren (zie met name reeds aangehaald arrest Impact, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

89      Volgens vaste rechtspraak mogen de procedureregels voor beroepen die worden ingesteld ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, niet ongunstiger zijn dan die voor soortgelijke nationale beroepen (gelijkwaardigheidsbeginsel), en mogen zij de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten niet in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie met name reeds aangehaald arrest Impact, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

90      Het gelijkwaardigheidsbeginsel veronderstelt dat de betrokken nationale bepaling gelijkelijk van toepassing is op beroepen die zijn gebaseerd op schending van het recht van de Unie, en op beroepen die zijn gebaseerd op schending van het nationale recht en die eenzelfde onderwerp en oorzaak hebben. Om na te gaan of het gelijkwaardigheidsbeginsel is geëerbiedigd, moet de nationale rechter, die als enige rechtstreeks bekend is met de procedurevoorschriften voor beroepen op basis van nationaal recht, nagaan of de procedureregels die in het nationale recht de bescherming van de door de justitiabelen aan het Unierecht ontleende rechten moeten waarborgen, in overeenstemming zijn met dit beginsel, en zowel het voorwerp als de voornaamste kenmerken onderzoeken van beroepen op basis van nationaal recht waarvan wordt gesteld dat het vergelijkbare beroepen zijn. Uit dien hoofde moet die rechter nagaan of de betrokken beroepen vergelijkbaar zijn wat hun voorwerp, oorzaak en voornaamste kenmerken betreft. Om te kunnen vaststellen of een nationaal procedurevoorschrift minder gunstig is, dient hij de plaats van dat voorschrift in de gehele procedure, alsook het verloop van die procedure en de bijzondere kenmerken van de procedurevoorschriften in aanmerking te nemen (arrest van 8 juli 2010, Bulicke, C‑246/09, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 26‑29, en beschikking van 18 januari 2011, Berkizi-Nikolakaki, C‑272/10, punten 40‑41).

91      In casu blijkt uit de aan het Hof verstrekte gegevens niet, dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde vervaltermijn van twee maanden in strijd is met het gelijkwaardigheidsbeginsel. Zoals de Spaanse regering stelt, gaat het hier om een algemene termijn voor alle beroepen tegen bestuursrechtelijke besluiten of bepalingen. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter om na te gaan of dit in het hoofdgeding het geval is.

92      Wat het doeltreffendheidsbeginsel betreft, volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de gevallen waarin de vraag rijst of een nationale procedureregel de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie aan particulieren toegekende rechten praktisch onmogelijk of uiterst moeilijk maakt, eveneens moeten worden onderzocht met inaanmerkingneming van de plaats van die bepaling in de gehele procedure en van het verloop en de bijzondere kenmerken ervan voor de verschillende nationale instanties. In voorkomend geval moet rekening worden gehouden met de beginselen die aan het nationale stelsel van rechtspraak ten grondslag liggen, zoals de bescherming van de rechten van de verdediging, het rechtszekerheidsbeginsel en het goede verloop van de procedure (reeds aangehaald arrest Bulicke, punt 35, en reeds aangehaalde beschikking Berkizi-Nikolakaki, punt 48).

93      Zo heeft het Hof geoordeeld dat het met het Unierecht verenigbaar is, dat in het belang van de rechtszekerheid redelijke beroepstermijnen worden vastgesteld die gelden op straffe van verval, daar dergelijke termijnen de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten in de praktijk immers niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken. Het Hof heeft inzake vervaltermijnen tevens geoordeeld dat het aan de lidstaten staat om voor de nationale regelingen die binnen de werkingssfeer van het Unierecht vallen, termijnen vast te stellen die met name in verhouding staan tot het belang dat de belanghebbenden bij de te nemen besluiten hebben, de complexiteit van de toe te passen procedures en wettelijke regeling, het aantal personen dat door het besluit kan worden geraakt en de overige in aanmerking te nemen publieke of particuliere belangen (reeds aangehaald arrest Bulicke, punt 36, en reeds aangehaalde beschikking Berkizi-Nikolakaki, punt 49).

94      In casu betoogt de Spaanse regering dat de termijn van twee maanden berust op het rechtszekerheidsbeginsel en voornamelijk dient ter bescherming van de andere kandidaten in de selectieprocedures, in het kader waarvan het aantal posten waarin moet worden voorzien beperkt is. Voorts zou, wanneer de op het vergelijkend onderzoek toepasselijke voorwaarden worden nietigverklaard, de procedure moeten worden overgedaan en zouden de geslaagde kandidaten de rechten worden ontnomen die zij dachten te hebben verworven.

95      Dienaangaande zij opgemerkt dat het Hof, binnen de context van de aan hem voorgelegde zaken, reeds heeft geoordeeld dat uit niets blijkt dat de vaststelling van een vervaltermijn van twee maanden de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt (zie reeds aangehaald arrest Bulicke, punt 39, en reeds aangehaalde beschikking Berkizi-Nikolakaki, punt 58). Het heeft met name de geldigheid vastgesteld van een dergelijke termijn met betrekking tot een beroep tegen een handeling van algemene strekking die voorziet in een complexe procedure en een groot aantal personen betreft (zie in die zin reeds aangehaalde beschikking Berkizi-Nikolakaki, punten 56‑58).

96      Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat in beginsel uit niets blijkt dat een vervaltermijn als in het hoofdgeding aan de orde de uitoefening van de door de raamovereenkomst verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk maakt.

97      Opgemerkt zij evenwel dat, zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, verzoeker in het hoofdgeding is toegelaten tot, en met succes heeft deelgenomen aan de tests van het door de Consejería georganiseerde vergelijkend onderzoek. Tot aan de vaststelling van de in het hoofdgeding bestreden beschikking door de secretaris-generaal van de Consejería, stond verzoeker op de op 12 november 2008 gepubliceerde definitieve lijst van geslaagde kandidaten van dat concours. In deze omstandigheden kan niet worden uitgesloten dat het feit dat de in het Spaanse recht voorziene termijn van twee maanden aanving met de publicatie, op 17 december 2007, van de aankondiging van vergelijkend onderzoek, de uitoefening van de door de raamovereenkomst verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk kon maken.

98      Gelet op zijn toelating tot de tests van het vergelijkend onderzoek, en met name op het feit dat verzoeker op de definitieve lijst van geslaagde kandidaten van dat concours was geplaatst, werd het hem immers pas toen de secretaris-generaal van de Consejería bij de in het hoofdgeding bestreden beschikking het besluit tot zijn toelating en aanstelling als ambtenaar in vaste dienst in groep C introk, te weten op 25 maart 2009, duidelijk dat de aankondiging van vergelijkend onderzoek aldus was toegepast dat zij afbreuk kon doen aan de door de raamovereenkomst verleende rechten.

99      In deze omstandigheden, en gelet op de elementen van onzekerheid in het dossier waarover het Hof beschikt, staat het aan de verwijzende rechter om het noodzakelijke onderzoek te verrichten naar de eerbiediging van het doeltreffendheidsbeginsel en vast te stellen of, voor het geval de beroepstermijn van twee maanden pas zou moeten ingaan vanaf de kennisgeving van voornoemde beschikking, verzoeker in het hoofdgeding zijn beroep toch tijdig heeft ingesteld.

100    Gelet op een en ander moet op de vijfde vraag worden geantwoord dat het primaire recht van de Unie, richtlijn 1999/70 en genoemde raamovereenkomst, in die zin moeten worden uitgelegd dat zij zich, in beginsel, niet verzetten tegen een nationale regeling die bepaalt dat het beroep van een ambtenaar in vaste dienst tegen een besluit om hem niet toe te laten tot een vergelijkend onderzoek – welk beroep is gebaseerd op het feit dat die procedure in strijd was met clausule 4 van voornoemde raamovereenkomst – moet worden ingesteld binnen een vervaltermijn van twee maanden vanaf de datum van publicatie van de aankondiging van vergelijkend onderzoek. Een dergelijke termijn kan evenwel niet worden tegengeworpen aan een ambtenaar in vaste dienst die heeft deelgenomen aan dat vergelijkend onderzoek, is toegelaten tot de tests en wiens naam is geplaatst op de definitieve lijst van geslaagde kandidaten van dat vergelijkend onderzoek, wanneer deze de uitoefening van de door de raamovereenkomst verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk kon maken. In die omstandigheden kan de termijn van twee maanden pas ingaan vanaf de kennisgeving van de beschikking waarbij zijn toelating tot dat vergelijkend onderzoek en zijn aanstelling als ambtenaar in vaste dienst in de hogere groep zijn ingetrokken.

 Kosten

101    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Tweede kamer) verklaart voor recht:

1)      Richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, en de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die in de bijlage daarbij is opgenomen, moeten in die zin worden uitgelegd dat zij, ten eerste, van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd die zijn aangegaan met instanties en andere entiteiten in de openbare sector en, ten tweede, vereisen dat elk verschil in behandeling van ambtenaren in vaste dienst ten opzichte van vergelijkbare ambtenaren in tijdelijke dienst van een lidstaat louter op grond van het feit dat laatstgenoemden voor bepaalde tijd werken, is uitgesloten, tenzij dit verschil in behandeling om objectieve redenen is gerechtvaardigd, in de zin van clausule 4, punt 1, van die raamovereenkomst.

2)      Clausule 4 van die raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet in die zin worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzet dat de diensttijd die is vervuld door een ambtenaar in tijdelijke dienst van een overheidsinstantie niet in aanmerking wordt genomen voor de toegang van die ambtenaar, die intussen ambtenaar in vaste dienst geworden, tot een interne bevordering waarop enkel ambtenaren in vaste dienst aanspraak kunnen maken, tenzij die uitsluiting om objectieve redenen gerechtvaardigd is, in de zin van punt 1 van die clausule. Het enkele feit dat de ambtenaar in tijdelijke dienst die diensttijd heeft vervuld op basis van een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd, vormt niet een dergelijke objectieve reden.

3)      Het primaire recht van de Unie, richtlijn 1999/70 en genoemde raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moeten in die zin worden uitgelegd dat zij zich, in beginsel, niet verzetten tegen een nationale regeling die bepaalt dat het beroep van een ambtenaar in vaste dienst tegen een besluit om hem niet toe te laten tot een vergelijkend onderzoek – welk beroep is gebaseerd op het feit dat die procedure in strijd was met clausule 4 van voornoemde raamovereenkomst – moet worden ingesteld binnen een vervaltermijn van twee maanden vanaf de datum van publicatie van de aankondiging van vergelijkend onderzoek. Een dergelijke termijn kan evenwel niet worden tegengeworpen aan een ambtenaar in vaste dienst die heeft deelgenomen aan dat vergelijkend onderzoek, is toegelaten tot de tests en wiens naam is geplaatst op de definitieve lijst van geslaagde kandidaten van dat vergelijkend onderzoek, wanneer deze de uitoefening van de door de raamovereenkomst verleende rechten in de praktijk onmogelijk of uiterst moeilijk kon maken. In die omstandigheden kan de termijn van twee maanden pas ingaan vanaf de kennisgeving van de beschikking waarbij zijn toelating tot dat vergelijkend onderzoek en zijn aanstelling als ambtenaar in vaste dienst in de hogere groep zijn ingetrokken.

ondertekeningen


* Procestaal: Spaans.