28.8.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 234/16


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 juli 2010 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberste Gerichtshof — Oostenrijk) — Doris Povse/Mauro Alpago

(Zaak C-211/10 PPU) (1)

(Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Huwelijkszaken en ouderlijke verantwoordelijkheid - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Ongeoorloofde overbrenging van kind - Voorlopige maatregelen ten aanzien van „ouderlijke beslissingsbevoegdheid” - Gezagsrecht - Beslissing die terugkeer van kind met zich brengt - Tenuitvoerlegging - Bevoegdheid - Prejudiciële spoedprocedure)

2010/C 234/23

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Doris Povse

Verwerende partij: Mauro Alpago

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberster Gerichtshof — Uitlegging van artikel 10, sub b-iv, 11, lid 8, 42, lid 2, en 47, lid 2, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PB L 338, blz. 1) — Kinderontvoering — Bevoegdheid van de rechterlijke instanties van een lidstaat tot aflevering van een bevel tot terugkeer naar deze lidstaat wanneer het kind sinds meer dan een jaar in een andere lidstaat verblijft en de rechterlijke instanties van de eerste lidstaat na de ontvoering een beschikking hebben gegeven die het gezagsrecht over het kind voorlopig toekent aan de ontvoerende ouder — Mogelijkheid om in het belang van het kind de tenuitvoerlegging van het bevel tot terugkeer naar de eerste lidstaat te weigeren

Dictum

1)

Artikel 10, sub b-iv, van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, moet aldus worden uitgelegd dat een voorlopige voorziening geen „gezagbeslissing die niet de terugkeer van het kind met zich brengt” in de zin van deze bepaling vormt en niet de basis kan vormen voor een overdracht van bevoegdheid aan het gerecht van de lidstaat waarnaar het kind ongeoorloofd is overgebracht.

2)

Artikel 11, lid 8, van verordening nr. 2201/2003 moet aldus worden uitgelegd dat een beslissing van het bevoegde gerecht die de terugkeer van het kind met zich brengt, binnen de werkingssfeer van die bepaling valt, zelfs wanneer daaraan geen definitieve beslissing van datzelfde gerecht over het gezagsrecht over het kind voorafgaat.

3)

Artikel 47, lid 2, tweede alinea, van verordening nr. 2201/2003 moet aldus worden uitgelegd dat een later gegeven beslissing van een gerecht van de lidstaat van tenuitvoerlegging, waarbij een gezagsrecht voorlopig wordt toegekend en die naar het recht van die staat als uitvoerbaar wordt beschouwd, niet kan worden tegengeworpen aan de tenuitvoerlegging van een eerdere beslissing van het bevoegde gerecht in de lidstaat van herkomst waarvoor een certificaat is afgegeven en waarbij de terugkeer van het kind wordt gelast.

4)

De tenuitvoerlegging van een beslissing waarvoor een certificaat is afgegeven, kan in de lidstaat van tenuitvoerlegging niet worden geweigerd op grond dat zij, vanwege een wijziging in de omstandigheden die zich na de vaststelling ervan heeft voorgedaan, ernstig afbreuk kan doen aan het belang van het kind. Een dergelijke wijziging moet worden ingeroepen bij het gerecht van de lidstaat van herkomst, bij hetwelk ook een eventueel verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van zijn beslissing moet worden ingediend.


(1)  PB C 179 van 3.7.2010.