BESCHIKKING VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Eerste kamer)

25 november 2009

Zaak F‑5/09

Ayo Soerensen Ferraresi

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Ambtenaren – Beroep tot schadevergoeding – Ontvankelijkheid – Klacht – Bezwarend besluit”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarmee Soerensen Ferraresi vordert om de Commissie te veroordelen tot vergoeding van de fysieke, psychische en economische schade die zij heeft geleden en waarvan het bedrag zou kunnen worden geraamd aan de hand van een deskundigenrapport of op grond van billijkheid.

Beslissing: Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Verzoekster wordt verwezen in de kosten.

Samenvatting

1.      Procedure – Ontvankelijkheid van beroepen – Opwerping van exceptie van niet-ontvankelijkheid

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken, art. 76 en 78)

2.      Ambtenaren – Beroep – Vordering tot vergoeding van schade die is veroorzaakt door gedraging zonder besluitkarakter

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

3.      Ambtenaren – Beroep – Termijnen – Aan instelling gerichte vordering tot schadevergoeding – Inachtneming van redelijke termijn

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 46; Ambtenarenstatuut, art. 90, lid 1)

4.      Ambtenaren – Beroep – Niet tijdig ingesteld beroep tot nietigverklaring – Beroep tot schadevergoeding – Heropening van in artikelen 90 en 91 van Statuut neergelegde termijnen – Geen

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

5.      Ambtenaren – Beroep – Beroep tot schadevergoeding – Zelfstandigheid ten opzichte van beroep tot nietigverklaring

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

1.      Zelfs wanneer verweerder op grond van artikel 78 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor ambtenarenzaken bij afzonderlijke akte een exceptie van niet-ontvankelijkheid opwerpt, en verzoeker over die exceptie opmerkingen heeft ingediend, staat het het Gerecht vrij om, indien het beroep het Gerecht kennelijk niet-ontvankelijk voorkomt, een beschikking op grond van artikel 76 van dat Reglement te geven.

(cf. punt 14)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 30 oktober 2008, Ortega Serrano/Commissie, F‑48/08 en F‑48/08 AJ, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punt 23, waartegen hogere voorziening bij het Gerecht van eerste aanleg is ingesteld, zaak T‑583/08 P

2.      Psychisch geweld is een handelwijze zonder besluitkarakter. De ambtenaar die vergoeding wil verkrijgen van de uit die handelwijze zonder besluitkarakter voortvloeiende schade, dient derhalve een verzoek in de zin van artikel 90, lid 1, van het Statuut in te dienen. Enkel de uitdrukkelijke of stilzwijgende afwijzing van dat verzoek vormt een bezwarend besluit waartegen een klacht kan worden ingediend. Pas nadat die klacht uitdrukkelijk of stilzwijgend is afgewezen, kan bij het Gerecht voor ambtenarenzaken een beroep tot schadevergoeding worden ingediend.

(cf. punten 22, 26 en 27)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 25 september 1991, Marcato/Commissie, T‑5/90, Jurispr. blz. II‑731, punten 49 en 50; 28 juni 1996, Y/Hof van Justitie, T‑500/93, JurAmbt. blz. I‑A‑335 en II‑977, punten 64 en 66

Gerecht voor ambtenarenzaken: 1 februari 2007, Rossi Ferreras/Commissie, F‑42/05, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punten 58‑61

3.      Vorderingen strekkende tot het verkrijgen van een vergoeding van de uit een handelwijze zonder besluitkarakter voortvloeiende schade moeten worden ingediend binnen een redelijke termijn vanaf het ogenblik dat de verzoeker kennis heeft gekregen van de door hem gelaakte situatie, ook al schrijft artikel 90, lid 1, van het Statuut geen termijn voor het indienen van een verzoek voor. De eerbiediging van een redelijke termijn is immers vereist in alle gevallen waarin, bij ontbreken van een uitdrukkelijke bepaling, het rechtszekerheids‑ of het vertrouwensbeginsel zich ertegen verzet dat de gemeenschapsinstellingen en natuurlijke of rechtspersonen handelen zonder aan termijnen gebonden te zijn, en aldus met name de stabiliteit van bestaande rechtssituaties in gevaar kunnen brengen. In het geval van aansprakelijkheidsvorderingen die kunnen leiden tot een financiële last voor de Gemeenschap, is de verplichting tot eerbiediging van een redelijke termijn bij het indienen van een schadevordering ook ingegeven door de noodzaak om de openbare financiën te beschermen, welke noodzaak voor vorderingen inzake niet-contractuele aansprakelijkheid specifiek tot uitdrukking komt in de verjaringstermijn van vijf jaar in artikel 46 van het Statuut van het Hof.

De redelijkheid van een termijn moet worden beoordeeld met inachtneming van de specifieke omstandigheden van elke zaak, in het bijzonder het belang ervan voor de betrokkene, de ingewikkeldheid van de zaak en het gedrag van de betrokken partijen.

(cf. punten 35, 37 en 38)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 5 oktober 2004, Sanders e.a./Commissie, T‑45/01, Jurispr. blz. II‑3315, punten 59 en 67 in fine; 5 oktober 2004, Eagle e.a./Commissie, T‑144/02, Jurispr. blz. II‑3381, punten 65 en 66

Gerecht voor ambtenarenzaken: 4 november 2008, Marcuccio/Commissie, F‑87/07, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punt 27, waartegen hogere voorziening bij het Gerecht van eerste aanleg is ingesteld, zaak T‑16/09 P

4.      Een ambtenaar die heeft nagelaten binnen de termijnen van de artikelen 90 en 91 van het Statuut beroep in te stellen tot nietigverklaring van een hem naar zijn zeggen bezwarend besluit, kan die nalatigheid niet herstellen door het instellen van een beroep tot vergoeding van de door dat besluit veroorzaakte schade en op die manier nieuwe beroepstermijnen verkrijgen.

(cf. punt 27)

5.      Aangezien het beroep tot schadevergoeding een zelfstandig rechtsmiddel is ten opzichte van het beroep tot nietigverklaring, kan een ambtenaar afzonderlijk beroep instellen tot vergoeding van de uit de onwettigheid van een bezwarend besluit voortvloeiende schade, wanneer hij tegen dat besluit tijdig een beroep tot nietigverklaring heeft ingesteld. Indien de ambtenaar voor die weg kiest, dient hij dat beroep tot schadevergoeding evenwel binnen redelijke termijn in te stellen.

(cf. punt 36)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 1 februari 2007, Tsarnavas/Commissie, F‑125/05, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑0000 en II‑A‑1‑0000, punten 76‑78