15.8.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 193/8


Hogere voorziening ingesteld op 1 juni 2009 door Kaul GmbH tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer) van 25 maart 2009 in zaak T-402/07, Kaul GmbH/Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) — Bayer AG

(Zaak C-193/09 P)

2009/C 193/08

Procestaal: Engels

Partijen

Rekwirante: Kaul GmbH (vertegenwoordigers: R. Kunze, Rechtsanwalt en Solicitor, G. Würtenberger, Rechtsanwalt)

Andere partijen in de procedure: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), Bayer AG

Conclusies

vernietigen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 25 maart 2009 in zaak T-402/07, Kaul GmbH/BHIM — Bayer (bestreden arrest), waarbij het Gerecht heeft verworpen het beroep tegen de beslissing van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 1 augustus 2007 houdende bevestiging van de beslissing van de oppositieafdeling waarbij de oppositie tegen gemeenschapsmerkaanvraag nr. 000 195 370 voor „ACRCOL” werd afgewezen;

na de sluiting van de schriftelijke behandeling een datum voor een terechtzitting voor het Hof van Justitie vaststellen;

geïntimeerde verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert aan dat het arrest van het Gerecht van eerste aanleg de relevante bepalingen van verordening (EG) nr. 40/94 (1) schendt en voorts in strijd is met fundamentele procedurebeginselen. De hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 25 maart 2009 is gegrond, omdat

het Gerecht van eerste aanleg artikel 74, lid 2, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk onjuist heeft uitgelegd en derhalve deze bepaling heeft geschonden bij de vaststelling van het bestreden arrest;

het Gerecht van eerste aanleg in het bestreden arrest blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting en de artikelen 61, lid 2, en 73 van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk heeft geschonden door te oordelen dat een schending van het recht om te worden gehoord geen enkele invloed had op de vastgestelde oplossing, en

het Gerecht ten onrechte de beoordeling van de kamer van beroep inzake de criteria voor verwarringsgevaar overeenkomstig artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk heeft bevestigd.


(1)  Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 11, blz. 1).