Zaak C‑517/09

RTL Belgium SA, voorheen TVi SA

(verzoek van het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel om een prejudiciële beslissing)

„Richtlijn 89/552/EEG – Televisieomroepdiensten – Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel – Begrip nationale rechterlijke instantie in zin van artikel 267 VWEU – Onbevoegdheid van Hof”

Samenvatting van het arrest

Prejudiciële vragen – Voorlegging aan Hof – Nationale rechterlijke instantie in zin van artikel 267 VWEU – Begrip

(Art. 267 VWEU)

Om te beoordelen of een verwijzend orgaan een „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 VWEU is, hetgeen uitsluitend door het recht van de Unie wordt bepaald, houdt het Hof rekening met een samenstel van factoren, zoals de wettelijke grondslag van het orgaan, het permanente karakter ervan, de verplichte rechtsmacht ervan, het uitspraak doen na een procedure op tegenspraak, de toepassing door het orgaan van de regelen des rechts, alsmede de onafhankelijkheid van het orgaan.

Wat meer bepaald de onafhankelijkheid van het verwijzende orgaan betreft, dit begrip heeft twee aspecten. Het eerste, externe aspect houdt in dat de instantie wordt beschermd tegen tussenkomsten of druk van buitenaf die de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming van haar leden in aan hen voorgelegde geschillen in gevaar zouden kunnen brengen. Het tweede, interne aspect sluit aan bij het begrip onpartijdigheid en heeft betrekking op het houden van gelijke afstand ten opzichte van de partijen bij het geding en hun respectieve belangen met betrekking tot het voorwerp van het geding.

Het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel, dat is belast met het toezicht op de inachtneming van de op de audiovisuele sector toepasselijke regels door de uitgevers van de betrokken mediadiensten en met het bestraffen van inbreuken, voldoet niet aan dit onafhankelijkheidscriterium en is dus geen rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU. Immers noch op grond van de organisatiestructuur van de Conseil supérieur de l’audiovisuel en de samenstellende organen ervan noch op grond van de taken die aan die organen zijn toegewezen, kan worden geoordeeld dat dit Collège handelt als een onpartijdige derde tussen enerzijds degene die van een overtreding wordt verdacht, en anderzijds de bestuurlijke instantie die met het toezicht op de audiovisuele sector is belast. Het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel, het orgaan dat de beslissingen neemt, is namelijk via het bureau van de Conseil supérieur de l’audiovisuel functioneel verbonden met de Conseil in zijn geheel en met het onderzoekssecretariaat, op voorstel waarvan het zijn beslissingen neemt. Hieruit volgt dat wanneer het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel een beslissing neemt, het zich niet onderscheidt van het toezichthoudend bestuursorgaan, dat verwant kan zijn aan een partij in het kader van een procedure in audiovisuele zaken. Deze vaststelling wordt nog versterkt door het feit dat het bureau de Conseil supérieur de l’audiovisuel in rechte en jegens derden vertegenwoordigt.

(cf. punten 36, 39‑42, 44‑46)







ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

22 december 2010 (*)

„Richtlijn 89/552/EEG – Televisieomroepdiensten – Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel – Begrip nationale rechterlijke instantie in zin van artikel 267 VWEU – Onbevoegdheid van het Hof”

In zaak C‑517/09,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel (België) bij beslissing van 3 december 2009, ingekomen bij het Hof op 11 december 2009, in de procedure betreffende

RTL Belgium SA, voorheen TVi SA,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: A. Arabadjiev, kamerpresident, A. Rosas en P. Lindh (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: M.‑A. Gaudissart, hoofd van een administratieve eenheid,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 november 2010,

gelet op de opmerkingen van:

–        RTL Belgium SA, voorheen TVi SA, vertegenwoordigd door F. Tulkens en S. Seys, advocaten,

–        CLT‑UFA, vertegenwoordigd door G. de Foestraets, advocaat,

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door M. Jacobs als gemachtigde, bijgestaan door A. Feyt, advocaat,

–        de Luxemburgse regering, vertegenwoordigd door C. Schiltz als gemachtigde, bijgestaan door P. Kinsch, avocat,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Vrignon en E. Montaguti als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 1, sub c, van richtlijn 89/552/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 1989 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn „Audiovisuele mediadiensten”) (PB L 298, blz. 23), zoals gewijzigd bij richtlijn 2007/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 (PB L 332, blz. 27; hierna: „richtlijn 89/552”).

2        Dit verzoek is ingediend door het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel de la Communauté française de Belgique (College voor vergunning en controle van de Hoge raad voor de audiovisuele sector van de Franse Gemeenschap van België) in het kader van een procedure betreffende RTL Belgium SA (hierna: „vennootschap RTL Belgium”), die ervan wordt verdacht inbreuk te hebben gemaakt op de nationale regeling betreffende telewinkelen.

 Toepasselijke bepalingen

 Recht van de Unie

3        Artikel 1, sub c en d, van richtlijn 89/552 bevat de volgende definities:

„c)      ‚redactionele verantwoordelijkheid’: het uitoefenen van effectieve controle over de keuze van programma’s en de organisatie ervan in hetzij een chronologisch schema, in het geval van televisie-uitzendingen, hetzij een catalogus, in het geval van audiovisuele mediadiensten op aanvraag. Redactionele verantwoordelijkheid behelst niet noodzakelijkerwijs een wettelijke aansprakelijkheid voor de inhoud of de aangeboden diensten krachtens het nationale recht;

d)      ‚aanbieder van mediadiensten’: de natuurlijke of rechtspersoon die de redactionele verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van de audiovisuele inhoud van de audiovisuele mediadienst en die bepaalt hoe deze wordt georganiseerd.”

4        In artikel 2, leden 1, 2, sub a, en 3, sub a en b, van deze richtlijn wordt bepaald:

„1.      Elke lidstaat ziet erop toe dat alle audiovisuele mediadiensten, uitgezonden door onder zijn bevoegdheid vallende aanbieders van mediadiensten, voldoen aan de regels van het rechtsstelsel dat van toepassing is op audiovisuele mediadiensten die bestemd zijn voor het publiek in die lidstaat.

2.      In deze richtlijn wordt onder aanbieders van mediadiensten die onder de bevoegdheid van een lidstaat vallen, verstaan:

a)      die welke overeenkomstig lid 3 in die lidstaat gevestigd zijn; [...]

[...]

3.      In deze richtlijn wordt een aanbieder van mediadiensten geacht in een lidstaat gevestigd te zijn in de volgende gevallen:

a)      de aanbieder van mediadiensten heeft zijn hoofdkantoor in die lidstaat en de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadienst worden in die lidstaat genomen;

b)      indien een aanbieder van mediadiensten zijn hoofdkantoor in een lidstaat heeft, maar de redactionele beslissingen betreffende de audiovisuele mediadiensten in een andere lidstaat worden genomen, wordt die aanbieder van mediadiensten geacht gevestigd te zijn in de lidstaat waar een aanzienlijk deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele mediadienst betrokken personeel werkzaam is. Indien in elk van die lidstaten een aanzienlijk deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele mediadienst betrokken personeel werkzaam is, wordt de aanbieder van mediadiensten geacht gevestigd te zijn in de lidstaat waar hij zijn hoofdkantoor heeft. Indien in geen van die lidstaten een aanzienlijk deel van het bij de activiteiten van de audiovisuele mediadienst betrokken personeel werkzaam is, wordt de aanbieder van mediadiensten geacht gevestigd te zijn in de lidstaat waar hij het eerst met zijn activiteiten is begonnen overeenkomstig het recht van die lidstaat, mits hij een duurzame en reële band met de economie van die lidstaat onderhoudt.”

 Nationaal recht

5        Het gecoördineerd decreet betreffende de audiovisuele mediadiensten is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 24 juli 2009 (hierna: „decreet”).

6        Artikel 1, punten 16, 46 en 57, van het decreet bevat de volgende definities:

„16°      ‚uitgever van mediadiensten’: de natuurlijke of rechtspersoon die de redactionele verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van de inhoud van de audiovisuele mediadienst en die bepaalt hoe deze wordt georganiseerd;

[...]

46°      ‚redactionele verantwoordelijkheid’: het uitoefenen van effectieve controle over de keuze van programma’s en de organisatie ervan in hetzij een chronologisch schema, in het geval van lineaire diensten, hetzij een catalogus, in het geval van audiovisuele mediadiensten op aanvraag;

[...]

57°      ‚telewinkelen’, rechtstreekse aanbiedingen aan het publiek die in de vorm van programma’s of spots worden uitgezonden met het oog op de levering tegen betaling van goederen of diensten, daaronder begrepen onroerende goederen, rechten en verplichtingen.”

7        Artikel 2, § 3, van het decreet bepaalt:

„Onder de bevoegdheid van de Franse Gemeenschap vallen alle uitgevers van diensten die gevestigd zijn:

1°      in het Franse taalgebied;

2°      in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en wier activiteiten zich uitsluitend richten op de Franse Gemeenschap.”

8        In artikel 31, § 6, van het decreet wordt bepaald:

„[...] de duur van een uitzending van telewinkelen wordt door de Regering bepaald en bedraagt maximaal drie uur per dag, heruitzendingen daaronder begrepen.”

9        Artikel 133 van het decreet bepaalt:

„Er wordt een Conseil supérieur de l’audiovisuel de la Communauté française de Belgique in het leven geroepen, zijnde een onafhankelijke bestuurlijke instantie met rechtspersoonlijkheid die is belast met de regulering van de audiovisuele sector in de Franse Gemeenschap [...].”

10      Artikel 134 van het decreet bepaalt dat de Conseil supérieur de l’audiovisuel bestaat uit twee colleges, te weten het Collège d’avis (College van advies) en het Collège d’autorisation et de contrôle, een bureau en een onderzoekssecretariaat.

11      Volgens artikel 136, § 1, van het decreet heeft het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel onder meer tot taak:

„1°      akte te nemen van de verklaringen van de uitgevers van mediadiensten en vergunning te verlenen aan bepaalde uitgevers van mediadiensten, behalve aan de plaatselijke televisiezenders en de [Radio-Télévision belge de la Communauté française de Belgique] (Belgische radio en televisie van de Franse Gemeenschap van België);

2°      vergunning te verlenen voor het gebruik van radiofrequenties;

[...]

12°      elke inbreuk op de wetten, decreten en verordeningen betreffende radio en televisie vast te stellen alsmede elke niet-nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit een tussen de Franse Gemeenschap en een uitgever of distributeur van mediadiensten gesloten overeenkomst, uit de beheersovereenkomst van de [Radio-Télévision belge de la Communauté française de Belgique], uit de tussen de Regering en elke plaatselijke televisiezender gesloten overeenkomst en uit de verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van een inschrijving op aanbestedingen als bedoeld in dit decreet.”

12      Artikel 139, § 1, van het decreet bepaalt de samenstelling van het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel. Dit artikel luidt als volgt:

„Het Collège d’autorisation et de controle bestaat uit de [vier] leden van het in artikel 142, § 1, bedoelde bureau en uit zes andere leden. Hun ambtstermijn bedraagt vier jaar en kan worden verlengd. [...]

Onverminderd hetgeen in artikel 142, § 1, is bepaald, worden de tien leden aangewezen met inachtneming van artikel 9 van de wet van 16 juli 1973 waarbij de bescherming van de ideologische en filosofische strekkingen gewaarborgd wordt. Van de zes in de voorgaande alinea bedoelde leden worden er drie aangewezen door het Parlement van de Franse Gemeenschap. Nadat de eerste drie leden door het Parlement van de Franse Gemeenschap zijn aangewezen, vult de Regering het Collège aan.

De leden van het Collège d’autorisation et de controle worden gekozen uit personen die bekend staan om hun bekwaamheid op het gebied van recht, radio en televisie en communicatie.

[...]”

13      In artikel 140, § 1, van het decreet wordt bepaald dat het bureau van de Conseil supérieur de l’audiovisuel, dat bestaat uit de voorzitter en de eerste, de tweede en de derde ondervoorzitter van de Conseil, deze laatste in rechte en jegens derden vertegenwoordigt. Volgens § 3 van dat artikel werft het bureau het personeel van de Conseil supérieur de l’audiovisuel aan. Op advies van de onderzoekssecretaris werft het bureau onder meer de adviseurs en de attachés bij het onderzoekssecretariaat aan.

14      Ingevolge artikel 142, § 1, van het decreet worden de vier leden van het bureau benoemd door de regering.

15      Volgens artikel 143 van het decreet ontvangt het onderzoekssecretariaat de aan de Conseil supérieur de l’audiovisuel gerichte klachten en neemt het de dossiers in onderzoek. Het kan ook uit eigen beweging een onderzoek inleiden. Verder wordt in dit artikel bepaald dat het onderzoekssecretariaat wordt geleid door de onderzoekssecretaris onder het gezag van het bureau.

16      Artikel 161 van het decreet bevat de procedurevoorschriften die het onderzoekssecretariaat en het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel moeten toepassen in geval van klachten of feiten die onder meer schending van de wetten, decreten en verordeningen betreffende radio en televisie kunnen opleveren. § 1 ervan bepaalt inzonderheid:

„[...], wint het onderzoekssecretariaat inlichtingen in en doet het uitspraak over de ontvankelijkheid van het dossier.

Indien het dossier ontvankelijk is, verzekert het onderzoekssecretariaat het onderzoek ervan. Het onderzoekssecretariaat kan seponeren.

[...]

Het Collège d’autorisation et de contrôle kan de door het onderzoekssecretariaat genomen besluiten tot niet-ontvankelijkverklaring of seponering aan zich trekken.

Het onderzoeksverslag wordt aan het Collège d’autorisation et de controle voorgelegd. [...]”

17      Volgens artikel 161, §§ 2 tot en met 4, brengt het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel zijn grieven en het onderzoeksverslag officieel ter kennis van de overtreder. Deze beschikt over een termijn van een maand om het dossier te raadplegen en zijn schriftelijke opmerkingen in te dienen. De overtreder wordt uitgenodigd te verschijnen. Het Collège d’autorisation et de controle kan iedereen horen die relevante informatie kan verschaffen. Het geeft een met redenen omklede beslissing binnen zestig dagen na de sluiting van de debatten.

 Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vraag

18      Op 8 oktober 2009 is bij het onderzoekssecretariaat een klacht binnengekomen van een televisiekijkster die meedeelde dat RTL Belgium enkele dagen voordien tijdens eenzelfde dag gedurende zeven uur een telewinkelprogramma had uitgezonden ofschoon het wettelijke maximum drie uur is.

19      Na zich ervan te hebben vergewist dat de toegestane maximumtijd was overschreden, heeft het onderzoekssecretariaat de in België gevestigde vennootschap RTL Belgium een brief gestuurd met het verzoek om hem haar eventuele opmerkingen mee te delen.

20      Deze vennootschap heeft geantwoord dat haars inziens het onderzoekssecretariaat niet bevoegd was om een onderzoek met betrekking tot haar in te stellen, omdat niet zijzelf maar haar in Luxemburg gevestigde moedervennootschap CLT-UFA de dienst RTL Belgium aanbood.

21      Het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel vraagt zich af of de Belgische dan wel de Luxemburgse autoriteiten bevoegd zijn om toezicht het houden op de dienst RTL Belgium. Indien de vennootschap RTL Belgium de dienst RTL Belgium aanbiedt, zoals het onderzoekssecretariaat stelt, zou het Collège ter zake bevoegd zijn omdat deze vennootschap haar hoofdkantoor in België heeft en volgens het onderzoekssecretariaat de redactionele beslissingen in België worden genomen.

22      De verwijzingsbeslissing bevat onder meer de volgende gegevens over de vennootschap RTL Belgium en haar moedervennootschap CLT-UFA.

23      De vennootschap RTL Belgium heeft vanaf 1987 van de Belgische autoriteiten achtereenvolgende vergunningen voor televisieomroepdiensten en met name voor de dienst RTL Belgium gekregen. De laatste vergunning voor deze dienst is op 31 december 2005 verstreken. De vennootschap RTL Belgium heeft geen verlenging van die vergunning gevraagd op grond dat de betrokken dienst voortaan door CLT-UFA vanuit Luxemburg wordt verleend.

24      Deze laatste, die thans 66 % van de aandelen van de vennootschap RTL Belgium in handen heeft, heeft sedert 1995 een door de Luxemburgse autoriteiten verleende concessie voor diezelfde dienst.

25      Op 29 november 2006 heeft het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel geoordeeld dat de vennootschap RTL Belgium door haar uitgegeven programma’s, waaronder RTL Belgium, in strijd met de Belgische regeling televisieomroepregeling zonder vergunning uitzond, en deze vennootschap een geldboete van 500 000 EUR opgelegd. De vennootschap RTL Belgium heeft een beroep tot nietigverklaring van deze beslissing ingesteld bij de Raad van State (België), die bij arrest van 15 januari 2009 het beroep gegrond en de beslissing nietig heeft verklaard.

26      Het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel verklaart dat de Raad van State in dat arrest heeft geoordeeld dat de situatie van dubbele vergunning, die tot 2005 heeft bestaan, in strijd was met de regel dat één enkele lidstaat bevoegd is voor een omroeporganisatie, en het vrije verkeer van diensten binnen de Europese Unie kon belemmeren. De Raad van State zou hebben geoordeeld dat het in die omstandigheden niet relevant was of CLT-UFA dan wel de vennootschap RTL Belgium de hoedanigheid van uitgever van diensten volgens de terminologie van het decreet of aanbieder van diensten volgens de terminologie van richtlijn 89/552 had.

27      Het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel is echter van mening dat deze vraag relevant is in het kader van het hoofdgeding, gelet op de nieuwe rechtsregeling die sedert 2009 in België van toepassing is en die enerzijds het decreet en anderzijds een tussen het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg gesloten samenwerkingsprotocol omvat.

28      Het decreet is op 28 maart 2009 in werking getreden. Het bevat onder meer een nieuwe definitie van het begrip „redactionele verantwoordelijkheid”.

29      Het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel is van mening dat het een rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU is, en dus het Hof om een prejudiciële beslissing kan verzoeken. Het zou niet alleen voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor een onafhankelijke bestuurlijke instantie, maar ook aan de criteria die het Hof voor een rechterlijke instantie in de zin van dat artikel heeft ontwikkeld.

30      In die omstandigheden heeft het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Kan het begrip ‚uitoefenen van effectieve controle over de keuze van programma’s en de organisatie ervan’ in artikel 1, sub c, van richtlijn [89/552], aldus worden uitgelegd dat een vennootschap die in een lidstaat is gevestigd en krachtens een vergunning van de regering van die lidstaat een audiovisuele mediadienst mag aanbieden, daadwerkelijk een dergelijke controle uitoefent wanneer zij tegen betaling van een niet nader bepaald bedrag, overeenkomend met de totale omzet uit reclame die bij de uitzending van deze dienst wordt behaald, een in een andere lidstaat gevestigde derde vennootschap (met mogelijkheid van subdelegatie) belast met de productie van alle eigen programma’s van die dienst, de externe communicatie op het gebied van het programmaschema, alsmede de financiële en juridische zaken, het personeelsbeleid, het beheer van de infrastructuur en andere voorzieningen met betrekking tot het personeel, en voorts blijkt dat de beslissingen met betrekking tot de samenstelling van de programma’s, het eventuele schrappen van uitzendingen en de aanpassing van het programmaschema wegens actuele gebeurtenissen, op de zetel van die derde vennootschap worden genomen en uitgevoerd?”

 Bevoegdheid van het Hof

31      Om te beginnen dient te worden nagegaan of het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel een rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU is, en of het Hof dus bevoegd is om de hem voorgelegde prejudiciële vraag te beantwoorden.

 Bij het Hof ingediende opmerkingen

32      Volgens het Koninkrijk België en de Europese Commissie voldoet het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel aan alle in de rechtspraak van het Hof geformuleerde criteria voor een rechterlijke instantie.

33      De vennootschap RTL Belgium, CLT-UFA en de Luxemburgse regering zijn daarentegen van mening dat niet is voldaan aan het criterium van onafhankelijkheid.

34      De vennootschap RTL Belgium en CLT-UFA betogen allereerst dat het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel niet voldoende onafhankelijk is van de uitvoerende macht, met name omdat de Belgische regering het merendeel van de leden van het Collège benoemt. Bij de aanwijzing van deze laatsten wordt overigens rekening gehouden met de ideologische en filosofische strekkingen, hetgeen deze personen zou beletten volledig onafhankelijk te zijn. Verder zou er geen functionele scheiding zijn tussen het onderzoek en de besluitvorming. Ten slotte zou het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel geen derde zijn, noch ten opzichte van de klager, die niet moet worden gehoord, noch ten opzichte van het onderzoeksecretariaat, dat onder het gezag van het bureau staat.

35      De Luxemburgse regering betoogt dat het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel partij is in het geding en dus niet de vereiste onafhankelijkheid bezit, zoals blijkt uit het feit dat het wordt vertegenwoordigd in de bij de Raad van State ingestelde beroepen tegen zijn beslissingen.

 Beoordeling door het Hof

36      Volgens vaste rechtspraak houdt het Hof, om te beoordelen of het verwijzende orgaan een „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 VWEU is, hetgeen uitsluitend door het recht van de Unie wordt bepaald, rekening met een samenstel van factoren, zoals de wettelijke grondslag van het orgaan, het permanente karakter, de verplichte rechtsmacht, het uitspraak doen na een procedure op tegenspraak, de toepassing door het orgaan van de regelen des rechts, alsmede de onafhankelijkheid van het orgaan (zie onder meer arresten van 17 september 1997, Dorsch Consult, C‑54/96, Jurispr. blz. I‑4961, punt 23; 31 mei 2005, Syfait e.a., C‑53/03, Jurispr. blz. I‑4609, punt 29, en 14 juni 2007, Häupl, C‑246/05, Jurispr. blz. I‑4673, punt 16, alsmede beschikking van 14 mei 2008, Pilato, C‑109/07, Jurispr. blz. I‑3503, punt 22).

37      Allereerst dient te worden onderzocht of het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel voldoet aan het onafhankelijkheidscriterium.

38      Volgens de rechtspraak van het Hof houdt het begrip onafhankelijkheid, dat onlosmakelijk verbonden is met de rechterlijke opdracht, vóór alles in dat de betrokken instantie de hoedanigheid van derde heeft ten opzichte van de autoriteit die de aangevochten beslissing heeft genomen (arresten van 30 maart 1993, Corbiau, C‑24/92, Jurispr. blz. I‑1277, punt 15, en 19 september 2006, Wilson, C‑506/04, Jurispr. blz. I‑8613, punt 49).

39      Dit begrip heeft twee aspecten. Het eerste, externe aspect houdt in dat de instantie wordt beschermd tegen tussenkomsten of druk van buitenaf die de onafhankelijkheid van de oordeelsvorming van haar leden in aan hen voorgelegde geschillen in gevaar zouden kunnen brengen (arrest Wilson, reeds aangehaald, punten 50 en 51).

40      Het tweede, interne aspect sluit aan bij het begrip onpartijdigheid en heeft betrekking op het houden van gelijke afstand ten opzichte van de partijen bij het geding en hun respectieve belangen met betrekking tot het voorwerp van het geding (arrest Wilson, reeds aangehaald, punt 52).

41      Vaststaat dat het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel niet voldoet aan dit onafhankelijkheidscriterium.

42      Immers noch op grond van de organisatiestructuur van de Conseil supérieur de l’audiovisuel en de samenstellende organen ervan noch op grond van de taken die aan die organen zijn toegewezen, kan worden geoordeeld dat bovengenoemd Collège handelt als een onpartijdige derde tussen enerzijds degene die van een overtreding wordt verdacht en anderzijds de bestuurlijke instantie die met het toezicht op de audiovisuele sector is belast.

43      Wat de organisatiestructuur van de Conseil supérieur de l’audiovisuel betreft, dient er allereerst op te worden gewezen dat het bureau van die Conseil bestaat uit vier leden, te weten de voorzitter en de eerste, de tweede en de derde ondervoorzitter van de Conseil, en vervolgens dat deze vier personen ook lid zijn van het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel, waarbinnen zij een aanzienlijke groep, namelijk vier van de tien leden, vormen.

44      Wat de aan de verschillende organen van de Conseil supérieur de l’audiovisuel toegewezen taken betreft, blijkt uit het decreet dat binnen deze bestuurlijke instantie het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel is belast met het toezicht op de inachtneming van de op de audiovisuele sector toepasselijke regels door de uitgevers van de betrokken mediadiensten en met het bestraffen van inbreuken. Voor het vervullen van die taak baseert het zich op het werk van het onderzoekssecretariaat, dat door de onderzoekssecretaris onder gezag van het bureau wordt geleid.

45      Vaststaat dat het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel, het orgaan dat de beslissingen neemt, via het bureau functioneel verbonden is met de Conseil in zijn geheel en met het onderzoekssecretariaat, op voorstel waarvan het zijn beslissingen neemt. Hieruit volgt dat wanneer het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel een beslissing neemt, het zich niet onderscheidt van het toezichthoudend bestuursorgaan, dat verwant kan zijn aan een partij in het kader van een procedure in audiovisuele zaken (zie naar analogie arrest Syfait e.a., reeds aangehaald, punt 33).

46      Deze vaststelling wordt bovendien nog versterkt door het feit dat het bureau de Conseil supérieur de l’audiovisuel in rechte en jegens derden vertegenwoordigt.

47      Hieruit volgt dat het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel bij het nemen van een beslissing als de hier aan de orde zijnde niet de hoedanigheid van derde ten opzichte van de tegenover elkaar staande belangen heeft, en dus ten opzichte van een verdachte van een overtreding, zoals in casu de vennootschap RTL Belgium, niet de onpartijdigheid bezit die noodzakelijk is om een rechterlijke instantie in de zin van artikel 267 VWEU te vormen.

48      Bijgevolg behoeft niet te worden onderzocht of het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel voldoet aan de andere criteria om te beoordelen of een verwijzend orgaan de hoedanigheid van „rechterlijke instantie” in de zin van artikel 267 VWEU bezit.

49      In die omstandigheden is het Hof niet bevoegd om op de gestelde vraag te antwoorden.

 Kosten

50      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

Het Hof is niet bevoegd om te antwoorden op de vraag die het Collège d’autorisation et de contrôle du Conseil supérieur de l’audiovisuel in zijn beslissing van 3 december 2009 heeft gesteld.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.