BESCHIKKING VAN HET HOF (Vijfde kamer)

25 juli 2008 ( *1 )

In zaak C-152/08,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Tribunal Superior de Justicia de Madrid (Spanje) bij beslissing van 24 oktober 2007, ingekomen bij het Hof op 15 april 2008, in de procedure

Real Sociedad de Fútbol SAD,

Nihat Kahveci

tegen

Consejo Superior de Deportes,

Real Federación Española de Fútbol,

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: A. Tizzano, kamerpresident, M. Ilešič (rapporteur) en E. Levits, rechters,

advocaat-generaal: M. Poiares Maduro,

griffier: R. Grass,

gelet op het besluit van het Hof om overeenkomstig artikel 104, lid 3, eerste alinea, van zijn Reglement voor de procesvoering te beslissen bij met redenen omklede beschikking,

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 37 van het Aanvullend Protocol, dat op 23 november 1970 te Brussel is ondertekend en namens de Gemeenschap is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972 (PB L 293, blz. 1; hierna: „aanvullend protocol”), en dat een bijlage vormt bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, die op 12 september 1963 te Ankara is ondertekend door de Republiek Turkije enerzijds en de lidstaten van de EEG en de Gemeenschap anderzijds, en die namens laatstgenoemde is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963 (PB 1964, 217, blz. 3685; hierna: „associatieovereenkomst”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Real Sociedad de Fútbol SAD en N. Kahveci, enerzijds, en de Consejo Superior de Deportes en de Real Federación Española de Fútbol (Koninklijke Spaanse Voetbalbond; hierna: „RFEF”), anderzijds, inzake een sportregeling die het aantal spelers uit derde landen beperkt die tijdens nationale competities kunnen worden opgesteld.

Toepasselijke bepalingen

3

De associatieovereenkomst heeft overeenkomstig artikel 2, lid 1, ervan tot doel, de gestadige en evenwichtige versterking van de commerciële en economische betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen te bevorderen. Daartoe voorziet de associatieovereenkomst in een voorbereidende fase, waarin de Republiek Turkije in staat wordt gesteld haar economie te versterken met steun van de Gemeenschap (artikel 3), in een overgangsfase voor het geleidelijk tot stand brengen van een douane-unie en het nader tot elkaar brengen van het economische beleid (artikel 4), en in een definitieve fase, die is gegrondvest op de douane-unie en de versterking inhoudt van de coördinatie van het economische beleid (artikel 5).

4

Artikel 6 van de associatieovereenkomst luidt als volgt:

„Teneinde de toepassing en de geleidelijke ontwikkeling van de associatieregeling te verzekeren, verenigen de Overeenkomstsluitende Partijen zich in een Associatieraad, die handelt binnen de grenzen van de hem door de Overeenkomst verleende bevoegdheden.”

5

Artikel 9 van de associatieovereenkomst bepaalt:

„De Overeenkomstsluitende Partijen erkennen, dat binnen de werkingssfeer van de Overeenkomst, en onverminderd de bijzondere bepalingen die krachtens artikel 8 zouden kunnen worden vastgesteld, elke discriminatie uit hoofde van nationaliteit is verboden, overeenkomstig het in artikel 7 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap vermelde beginsel.”

6

Het aanvullend protocol, dat overeenkomstig artikel 62 ervan deel uitmaakt van de associatieovereenkomst, bepaalt in artikel 1 de voorwaarden waaronder, de wijze waarop en het tempo waarin de in artikel 4 van de associatieovereenkomst bedoelde overgangsfase zal verlopen.

7

Artikel 37 van het aanvullend protocol is geformuleerd als volgt:

„Elke lidstaat past op de werknemers van Turkse nationaliteit die tewerkgesteld zijn in de Gemeenschap een stelsel toe dat wordt gekenmerkt door het ontbreken van elke discriminatie uit hoofde van de nationaliteit ten opzichte van werknemers die onderdaan zijn van de andere lidstaten van de Gemeenschap, voor wat betreft de lonen en verdere arbeidsvoorwaarden.”

8

Artikel 39, lid 1, van het aanvullend protocol luidt:

„Vóór het einde van het eerste jaar na de inwerkingtreding van dit Protocol, stelt de Associatieraad bepalingen vast ter zake van de sociale zekerheid ten behoeve van de werknemers van Turkse nationaliteit die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, en ten behoeve van hun binnen de Gemeenschap woonachtige gezinnen.”

9

Artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, bepaalt:

„De lidstaten van de Gemeenschap passen op de Turkse werknemers die tot hun legale arbeidsmarkt behoren een stelsel toe dat wordt gekenmerkt door het ontbreken van elke discriminatie uit hoofde van de nationaliteit ten opzichte van communautaire werknemers, voor wat betreft de lonen en verdere arbeidsvoorwaarden.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

10

Kahveci is een Turkse staatsburger die woont in Spanje, waar hij in het bezit is van een verblijfstitel en een werkvergunning. Aangezien hij op grond van een met de club Real Sociedad de Fútbol SAD gesloten arbeidsovereenkomst als beroepsvoetballer in dienst was genomen, beschikte hij over een bondslicentie als niet-communautaire speler.

11

Kahveci diende via voormelde club bij de RFEF een aanvraag in om vervanging van zijn licentie door een licentie voor beroepsspeler die identiek is aan die waarover communautaire spelers beschikken. Ter ondersteuning van die aanvraag beriep hij zich op de associatieovereenkomst en het aanvullend protocol.

12

Volgens artikel 129 van het algemeen reglement van de RFEF is de licentie voor beroepsvoetballer een door deze bond afgegeven document waarmee toestemming wordt verleend om deze sport als bondsspeler te beoefenen en tijdens officiële wedstrijden en competities als speler van een bepaalde club te worden opgesteld.

13

Artikel 173 van dit algemeen reglement bepaalt:

„Onverminderd de uitzonderingen waarin dit reglement voorziet, moeten de voetballers voor de inschrijving en voor de verkrijging van de licentie als beroepsspeler voldoen aan het algemene vereiste dat zij de Spaanse nationaliteit of de nationaliteit van één van de lidstaten van de Europese Unie of de Europese Economische Ruimte bezitten.”

14

Artikel 176, lid 1, van voormeld algemeen reglement luidt als volgt:

„Ploegen die zijn aangemeld voor officiële professionele competities op nationaal niveau kunnen buitenlandse spelers die geen gemeenschapsonderdaan zijn, inschrijven in een aantal dat wordt vastgesteld in de overeenkomsten tussen de RFEF, de nationale liga voor beroepsvoetbal en de vereniging van Spaanse voetballers, waarin voorts wordt geregeld hoeveel voetballers van deze categorie gelijktijdig kunnen worden opgesteld.

[…]”

15

Volgens de overeenkomst van 28 mei 1999 tussen de RFEF en de nationale liga voor beroepsvoetbal mogen in de hoogste divisie voor de seizoenen 2000/2001 tot en met 2004/2005 niet meer dan drie en in de op een na hoogste divisie voor de seizoenen 2000/2001 alsook 2001/2002 niet meer dan drie en voor de drie daaropvolgende seizoenen niet meer dan twee spelers gelijktijdig worden opgesteld die geen onderdaan van een lidstaat zijn.

16

Bij besluit van 5 februari 2002 wees de RFEF de aanvraag van Kahveci af, die tegen dit besluit in beroep is gegaan bij de Consejo Superior de Deportes.

17

Na verwerping van dit beroep bij besluit van 26 juni 2002, is Kahveci hiertegen opgekomen bij de verwijzende rechter.

18

Daarop heeft het Tribunal Superior de Justicia de Madrid de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

„Verzet artikel 37 van [het aanvullend protocol] zich ertegen dat een sportbond op een beroepssporter van Turkse nationaliteit die wettig is tewerkgesteld door een Spaanse voetbalclub, zoals die in het hoofdgeding, een regeling toepast volgens welke de clubs in competities op nationaal niveau slechts een beperkt aantal spelers mogen opstellen uit derde landen die niet behoren tot de Europese Economische Ruimte?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

19

Krachtens artikel 104, lid 3, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, na de advocaat-generaal te hebben gehoord, beslissen bij een met redenen omklede beschikking waarin naar het eerdere arrest of de betrokken rechtspraak wordt verwezen.

20

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het verbod van elke discriminatie van Turkse werknemers die tot de legale arbeidsmarkt van de lidstaten behoren wat betreft de lonen en verdere arbeidsvoorwaarden, zoals neergelegd in artikel 37 van het aanvullend protocol en artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80, aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat op een beroepssporter van Turkse nationaliteit die wettig is tewerkgesteld door een in een lidstaat gevestigde club, een door een sportbond van die lidstaat vastgestelde regel wordt toegepast volgens welke de clubs in competities op nationaal niveau slechts een beperkt aantal spelers mogen opstellen uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

21

Deze vraag is vergelijkbaar met die welke aan het Hof is voorgelegd in de zaken waarin de arresten van 8 mei 2003, Deutscher Handballbund (C-438/00, Jurispr. blz. I-4135), en 12 april 2005, Simutenkov (C-265/03, Jurispr. blz. I-2579), zijn gewezen.

22

In het arrest Deutscher Handballbund heeft het Hof voor recht verklaard dat artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de op 4 oktober 1993 te Luxemburg ondertekende en namens de Gemeenschappen bij besluit 94/909/EG, EGKS, Euratom van de Raad en de Commissie van 19 december 1994 goedgekeurde Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Slowaakse Republiek, anderzijds (PB L 359, blz. 1; hierna: „associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije”), aldus moest worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat op een beroepssporter van Slowaakse nationaliteit die wettig is tewerkgesteld door een in een lidstaat gevestigde club, een door een sportbond van die lidstaat vastgestelde regel wordt toegepast volgens welke de clubs bij kampioenschaps- en bekerwedstrijden slechts een beperkt aantal spelers mogen opstellen uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

23

In het arrest Simutenkov, waarin dezelfde bepalingen van het algemeen reglement van de RFEF en van de in punt 15 van deze beschikking aangehaalde overeenkomst van 28 mei 1999 aan de orde waren als die welke het voorwerp zijn van het hoofdgeding, heeft het Hof voor recht verklaard dat artikel 23, lid 1, van de op 24 juni 1994 te Korfoe ondertekende en namens de Gemeenschappen bij besluit 97/800/EG, EGKS, Euratom van de Raad en de Commissie van 30 oktober 1997 goedgekeurde Overeenkomst inzake partnerschap en samenwerking waarbij een partnerschap tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Russische Federatie, anderzijds (PB L 327, blz. 1; hierna: „partnerschapsovereenkomst Gemeenschappen-Rusland”), aldus moest worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat op een beroepssporter van Russische nationaliteit die wettig is tewerkgesteld door een in een lidstaat gevestigde club, een door een sportbond van die lidstaat vastgestelde regel wordt toegepast volgens welke de clubs in competities op nationaal niveau slechts een beperkt aantal spelers mogen opstellen uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

24

Het Hof heeft met name vastgesteld dat een regel die het aantal beroepsspelers die onderdaan zijn van het betrokken derde land beperkt die tijdens de nationale competitie kunnen worden opgesteld, betrekking heeft op de arbeidsvoorwaarden, aangezien deze regel rechtstreeks van invloed is op de deelneming aan deze competitie van een reeds wettig in de lidstaat van ontvangst tewerkgestelde beroepsspeler uit dat land (reeds aangehaalde arresten Deutscher Handballbund, punten 44-46, en Simutenkov, punten 32, 36 en 37).

25

De bewoordingen van artikel 37 van het aanvullend protocol leunen zeer dicht aan bij die van artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije en die van artikel 23, lid 1, van de partnerschapsovereenkomst Gemeenschappen-Rusland.

26

Artikel 38, lid 1, eerste streepje, van de associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije luidde namelijk als volgt:

„Volgens de in elke lidstaat geldende voorwaarden en modaliteiten […] is de behandeling van werknemers die onderdaan zijn van de Slowaakse Republiek en die wettig op het grondgebied van een lidstaat zijn tewerkgesteld vrij van elke vorm van discriminatie op grond van nationaliteit ten opzichte van de nationale onderdanen, wat betreft de arbeidsvoorwaarden, de beloning of het ontslag.”

27

Artikel 23, lid 1, van de partnerschapsovereenkomst Gemeenschappen-Rusland bepaalde:

„Met inachtneming van de in elke lidstaat geldende wettelijke regelingen, voorwaarden en procedures zorgen de Gemeenschap en haar lidstaten ervoor dat onderdanen van Rusland die wettig tewerkgesteld zijn op het grondgebied van een lidstaat, niet op grond van nationaliteit worden gediscrimineerd ten opzichte van de onderdanen van deze lidstaat wat werkomstandigheden, beloning en ontslag betreft.”

28

Zoals het Hof heeft opgemerkt, verbieden dergelijke bepalingen elke lidstaat in duidelijke, nauwkeurig omschreven en onvoorwaardelijke bewoordingen om werknemers van het betrokken derde land op grond van hun nationaliteit ten opzichte van zijn eigen onderdanen te discrimineren ter zake van de arbeidsvoorwaarden, de beloning of het ontslag. Deze bepalingen kunnen dus door particulieren voor de rechterlijke instanties van de lidstaten worden ingeroepen (reeds aangehaalde arresten Deutscher Handballbund, punten 28-30, en Simutenkov, punten 22-24).

29

Deze vaststelling moet worden getransponeerd naar artikel 37 van het aanvullend protocol, waarvan de tekst niet wezenlijk verschilt van die van de artikelen 38, lid 1, van de associatieovereenkomst Gemeenschappen-Slowakije en 23, lid 1, van de partnerschapsovereenkomst Gemeenschappen-Rusland. Voorts heeft het Hof reeds vastgesteld dat artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80, dat de regel van artikel 37 van het aanvullend protocol overneemt, in duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke bewoordingen de lidstaten verbiedt om Turkse migrerende werknemers die tot hun legale arbeidsmarkt behoren, wegens hun nationaliteit te discrimineren inzake lonen en verdere arbeidsvoorwaarden (arrest van 8 mei 2003, Wählergruppe Gemeinsam, C-171/01, Jurispr. blz. I-4301, punt 57).

30

Zoals het Hof reeds heeft overwogen, is de vaststelling dat het verbod om Turkse werknemers die tot de legale arbeidsmarkt van de lidstaten behoren, wegens hun nationaliteit te discrimineren inzake lonen en verdere arbeidsvoorwaarden, rechtstreekse werking heeft, bovendien in overeenstemming met het doel van de associatieovereenkomst. Deze beoogt immers een associatie tot stand te brengen ter bevordering van de ontwikkeling van de commerciële en economische betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen, ook door de geleidelijke totstandbrenging van het vrije verkeer van werknemers. Een dergelijke doelstelling maakt het mogelijk dat de Gemeenschap de rechtstreekse werking erkent van de bepalingen van die overeenkomst die beginselen behelzen die voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk zijn om door de nationale rechter te worden toegepast (arrest Wählergruppe Gemeinsam, reeds aangehaald, punten 62, 65 en 66).

31

Uit het voorgaande volgt duidelijk dat de door het Hof in de arresten Deutscher Handballbund en Simutenkov gehanteerde uitlegging ook van toepassing is in het kader van de associatieovereenkomst.

32

Derhalve moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat het verbod van elke discriminatie van Turkse werknemers die tot de legale arbeidsmarkt van de lidstaten behoren wat betreft de lonen en verdere arbeidsvoorwaarden, zoals neergelegd in artikel 37 van het aanvullend protocol en artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80, aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat op een beroepssporter van Turkse nationaliteit die wettig is tewerkgesteld door een in een lidstaat gevestigde club, een door een sportbond van die lidstaat vastgestelde regel wordt toegepast volgens welke de clubs in competities op nationaal niveau slechts een beperkt aantal spelers mogen opstellen uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Kosten

33

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

 

Het Hof van Justitie (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

Het verbod van elke discriminatie van Turkse werknemers die tot de legale arbeidsmarkt van de lidstaten behoren wat betreft de lonen en verdere arbeidsvoorwaarden, zoals neergelegd in artikel 37 van het Aanvullend Protocol, dat op 23 november 1970 te Brussel is ondertekend en namens de Gemeenschap is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972, en dat een bijlage vormt bij de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, die op 12 september 1963 te Ankara is ondertekend door de Republiek Turkije enerzijds en de lidstaten van de EEG en de Gemeenschap anderzijds, en die namens laatstgenoemde is gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963, en in artikel 10, lid 1, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat op een beroepssporter van Turkse nationaliteit die wettig is tewerkgesteld door een in een lidstaat gevestigde club, een door een sportbond van die lidstaat vastgestelde regel wordt toegepast volgens welke de clubs in competities op nationaal niveau slechts een beperkt aantal spelers mogen opstellen uit derde landen die geen partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Spaans.