6.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 232/4


Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juni 2011 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Rechtbank ’s-Gravenhage — Nederland) — Fatma Pehlivan/Staatssecretaris van Justitie

(Zaak C-484/07) (1)

(Associatieovereenkomst EEG-Turkije - Gezinshereniging - Artikel 7, eerste alinea, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van Associatieraad - Kind van Turkse werknemer dat gedurende meer dan drie jaar met deze werknemer heeft samengewoond, maar is gehuwd vóór verstrijken van in die bepaling gestelde termijn van drie jaar - Nationaal recht dat om die reden verblijfsvergunning van betrokkene ter discussie stelt)

(2011/C 232/05)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank ’s-Gravenhage, zittinghoudende te Roermond

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Fatma Pehlivan

Verwerende partij: Staatssecretaris van Justitie

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Rechtbank ’s-Gravenhage, zittinghoudende te Roermond — Uitlegging van artikel 7, eerste alinea, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie, vastgesteld door de Associatieraad die is ingesteld bij de Overeenkomst waarbij een Associatie tot stand is gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije — Kind van een Turkse werknemer dat gedurende ten minste drie jaar bij hem heeft gewoond maar gedurende die periode in Turkije is gehuwd met een Turk zonder de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te stellen

Dictum

Artikel 7, eerste alinea, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, vastgesteld door de Associatieraad die is ingesteld bij de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, moet aldus worden uitgelegd dat:

die bepaling in de weg staat aan een regeling van een lidstaat volgens welke het gezinslid aan wie naar behoren toestemming is verleend om zich te voegen bij een Turkse migrerende werknemer die reeds tot de legale arbeidsmarkt van deze staat behoort, de in die bepaling bedoelde rechten die op gezinshereniging zijn gebaseerd verliest door de enkele omstandigheid dat het, nadat het meerderjarig is geworden, een huwelijk sluit, ook al blijft het gedurende de eerste drie jaar van zijn verblijf in de gastlidstaat met deze werknemer samenwonen;

een Turkse staatsburger die, zoals verzoekster in het hoofdgeding, onder die bepaling valt, aanspraak kan maken op een verblijfrecht in de gastlidstaat op basis van die bepaling, niettegenstaande het feit dat hij vóór het verstrijken van het in de eerste alinea, eerste streepje, bedoelde tijdvak van drie jaar is gehuwd, wanneer hij gedurende dat hele tijdvak daadwerkelijk heeft samengewoond met de Turkse migrerende werknemer via wie hij tot deze lidstaat in het kader van gezinshereniging is toegelaten.


(1)  PB C 8 van 12.1.2008.