12.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 92/7


Arrest van het Hof (Grote kamer) van 26 februari 2008 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Oberster Gerichtshof — Oostenrijk) — Sabine Mayr/Bäckerei und Konditorei Gerhard Flöckner OHG

(Zaak C-506/06) (1)

(Sociale politiek - Richtlijn 92/85/EEG - Maatregelen ter bevordering van verbetering van veiligheid en gezondheid op werk van werkneemsters tijdens zwangerschap, na bevalling en tijdens lactatie - Begrip „zwangere werkneemster’ - Ontslagverbod voor zwangere werkneemsters gedurende periode vanaf begin van hun zwangerschap tot einde van zwangerschapsverlof - Werkneemster ontslagen terwijl haar eicellen op dag van aanzegging van ontslag in vitro waren bevrucht, maar nog niet in haar baarmoeder waren geplaatst - Richtlijn 76/207/EEG - Gelijke behandeling van mannelijke en vrouwelijke werknemers - Werkneemster die in-vitrofertilisatiebehandeling ondergaat - Ontslagverbod - Draagwijdte)

(2008/C 92/11)

Procestaal: Duits

Verwijzende rechter

Oberster Gerichtshof

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: Sabine Mayr

Verwerende partij: Bäckerei und Konditorei Gerhard Flöckner OHG

Voorwerp

Verzoek om een prejudiciële beslissing — Oberster Gerichtshof — Uitlegging van artikel 2, sub a, van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB L 348, blz. 1) — Ontslagen werkneemster wier eicellen ten tijde van het ontslag reeds „in-vitro” waren bevrucht maar nog niet ingeplant — Vraag of die werkneemster als „zwangere werkneemster” moet worden aangemerkt

Dictum

1)

Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG), en met name het in artikel 10, punt 1, van deze richtlijn neergelegde ontslagverbod voor zwangere werkneemsters, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet gelden voor een werkneemster die een in-vitrofertilisatiebehandeling ondergaat, wanneer op de dag van de aanzegging van haar ontslag de eicellen van die werkneemster reeds door de zaadcellen van haar partner zijn bevrucht, zodat er in vitro bevruchte eicellen bestaan, maar deze nog niet in de baarmoeder van de werkneemster zijn geplaatst.

2)

De artikelen 2, lid 1, en 5, lid 1, van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, verzetten zich tegen het ontslag van een werkneemster die zich, in omstandigheden zoals die in het hoofdgeding, in een vergevorderd stadium van een in-vitrofertilisatiebehandeling bevindt, te weten tussen de eicelpunctie en de onmiddellijke plaatsing van de in vitro bevruchte eicellen in de baarmoeder van die werkneemster, voor zover is aangetoond dat het feit dat de betrokkene een dergelijke behandeling heeft ondergaan, de voornaamste reden voor het ontslag vormt.


(1)  PB C 56 van 10.3.2007.