Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Gemeenschapsregeling – Materiële werkingssfeer – Ouderdomsuitkeringen of uitkeringen aan nagelaten betrekkingen

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 4, lid 1, sub c en d, en 4)

2. Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Ouderdomsuitkeringen – Bijzondere modaliteiten van Duitse wettelijke regeling

(Art. 18 EG, 39 EG en 42 EG; verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 4, lid 1, en bijlage VI, C, punt 1)

3. Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Gemeenschapsregeling – Materiële werkingssfeer – Ouderdomsuitkeringen of uitkeringen aan nagelaten betrekkingen

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 4, lid 1, sub c en d)

4. Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Gemeenschapsregeling – Achterstelling van verdragen inzake sociale zekerheid tussen lidstaten – Grenzen

(Art. 39 EG en 42 EG; verordening nr. 1408/71 van de Raad, bijlage III, A en B, punt 35, sub e)

5. Sociale zekerheid van migrerende werknemers – Ouderdomsuitkeringen – Bijzondere modaliteiten van Duitse wettelijke regeling

(Art. 42 EG; verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 4, lid 1, en bijlage VI, C, punt 1)

Samenvatting

1. Een uitkering kan als een socialezekerheidsuitkering worden beschouwd wanneer zij aan de rechthebbenden wordt toegekend zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften, op grond van een wettelijk omschreven situatie, en wanneer zij verband houdt met één van de in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1408/71 uitdrukkelijk genoemde eventualiteiten.

Met betrekking tot Duitse ouderdomspensioenen die aanvankelijk waren gebaseerd op tijdvakken van bijdragebetaling die de betrokkenen hadden vervuld op buiten het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland gelegen delen van het grondgebied waarop de socialezekerheidswetten van het Duitse Reich in de betrokken tijdvakken van toepassing waren, die tijdvakken van bijdragebetaling worden niet als zodanig zijn erkend wegens de oorlog, maar worden erkend omdat bijdragen zijn betaald krachtens de Duitse wetten inzake ouderdomsverzekering. Die uitkeringen worden, net als de pensioenen die zijn gebaseerd op tijdvakken van bijdragebetaling die op het grondgebied van de huidige Bondsrepubliek Duitsland zijn vervuld, gefinancierd uit de bijdragen van de verzekerden die thans een activiteit uitoefenen. De betaling van dergelijke uitkeringen is overigens niet discretionair jegens de begunstigden die buiten het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland wonen, alleen al omdat in het wettelijke stelsel van pensioenverzekering wordt bepaald dat de pensioenen uit hoofde van tijdvakken van bijdragebetaling die zijn vervuld op de delen van het grondgebied waarop de socialezekerheidswetten van het Duitse Reich van toepassing waren, in de regel in het buitenland worden uitbetaald wanneer de rechthebbenden vóór 19 mei 1950 zijn geboren en vóór 19 mei 1990 hun gebruikelijke woonplaats in het buitenland hebben gevestigd. Dergelijke uitkeringen moeten dus, gelet op de kenmerken ervan, worden beschouwd als uitkeringen bij ouderdom of uitkeringen aan nagelaten betrekkingen in de zin van artikel 4, lid 1, sub c en d, van verordening nr. 1408/71.

(cf. punten 63, 66-67, 69)

2. De bepalingen van bijlage VI, C „Duitsland”, punt 1, bij verordening nr. 1408/71 onverenigbaar zijn met het vrije verkeer van personen, en met name met artikel 42 EG, voor zover op grond van die bepalingen tijdvakken van bijdragebetaling die tussen 1937 en 1945 zijn vervuld op buiten het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland gelegen delen van het grondgebied waarop de socialezekerheidswetten van het Duitse Reich van toepassing waren, voor de betaling van uitkeringen bij ouderdom slechts in aanmerking kunnen worden genomen indien de begunstigde op het grondgebied van die lidstaat woont.

De bepalingen van verordening nr. 1408/71 die de toekenning van socialezekerheidsuitkeringen door de bevoegde staat ook beogen te waarborgen ingeval de verzekerde alleen in zijn lidstaat van oorsprong heeft gewerkt en woont in of verhuist naar een andere lidstaat, dragen ontegenzeglijk ertoe bij, niet alleen het vrije verkeer van werknemers volgens artikel 39 EG te waarborgen, maar ook het vrije verkeer van de burgers van de Unie binnen de Europese Gemeenschap volgens artikel 18 EG. Aldus maakt de weigering van de Duitse autoriteiten om voor de berekening van de uitkeringen bij ouderdom rekening te houden met de bijdragen die de belanghebbenden tijdens de betrokken perioden hebben betaald, het voor de belanghebbenden overduidelijk veel moeilijker, ja zelfs onmogelijk, hun recht van vrij verkeer binnen de Unie uit te oefenen, en vormt zij dus een belemmering van die vrijheid.

Met betrekking tot de in bijlage II bis bij verordening nr. 1408/71 vermelde bijzondere, niet op premie‑ of bijdragebetaling berustende prestaties mag de gemeenschapswetgever in het kader van de tenuitvoerlegging van artikel 42 EG bepalingen mag vaststellen die afwijken van het beginsel van de exporteerbaarheid van de socialezekerheidsuitkeringen. Voor de toekenning van uitkeringen die nauw verband houden met de sociale omgeving, mag met name de voorwaarde mag worden gesteld dat de begunstigde in de staat van het bevoegde orgaan woont. Dit is kennelijk niet het geval met socialezekerheidsuitkeringen die onder artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1408/71 vallen. Deze houden immers geen verband met de specifieke sociale omgeving van de lidstaat die ze heeft ingevoerd, en daarvoor kan dus geen woonplaatsvoorwaarde worden gesteld. In die omstandigheden aan de bevoegde lidstaat toestaan, integratie in het sociale leven van die staat aan te voeren als rechtvaardigingsgrond voor het stellen een woonplaatsvoorwaarde, zou lijnrecht ingaan tegen het fundamentele doel van de Unie, namelijk het vrije verkeer van personen binnen de Unie en de integratie van deze personen in de maatschappij van andere lidstaten te bevorderen.

Overigens kan een ernstige aantasting van het financiële evenwicht van het socialezekerheidsstelsel dergelijke belemmeringen weliswaar rechtvaardigden, doch de Duitse regering niet heeft aangetoond hoe verhuizing uit Duitsland de financiële verplichtingen van het Duitse socialezekerheidsstelsel kan verzwaren.

(cf. punten 78‑79, 81-83, 85, dictum 1)

3. Een uitkering kan als een socialezekerheidsuitkering worden beschouwd wanneer zij aan de rechthebbenden wordt toegekend zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften, op grond van een wettelijk omschreven situatie, en wanneer zij verband houdt met één van de in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1408/71 uitdrukkelijk genoemde eventualiteiten.

Wat uitkeringen op basis van tijdvakken van bijdragebetaling volgens de Duitse wet betreffende de door betaling van bijdragen in het buitenland verkregen pensioenrechten betreft, deze wet heeft tot doel, de verzekerden die tijdvakken van bijdragebetaling in de zin van deze wet hebben vervuld, in het Duitse wettelijke stelsel van pensioenverzekering te integreren, waarbij die verzekerden worden behandeld alsof zij die tijdvakken van verzekering in Duitsland hadden vervuld. Weliswaar zijn er situaties waarin kan worden aangenomen dat de krachtens die wet betaalde uitkeringen bestemd zijn ter verlichting van moeilijke situaties die het gevolg zijn van gebeurtenissen die verband houden met het nationaal-socialistische regime en met de Tweede Wereldoorlog, doch dit is niet het geval met een situatie als die in het hoofdgeding. Daarbij komt dat de betaling van die uitkeringen aan begunstigden die niet op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland wonen, niet discretionair is, alleen al omdat in het wettelijke stelsel van pensioenverzekering wordt bepaald dat de pensioenen uit hoofde van tijdvakken van bijdragebetaling die onder de Duitse wet betreffende de door betaling van bijdragen in het buitenland verkregen pensioenrechten vallen, in de regel in het buitenland worden betaald wanneer de rechthebbenden vóór 19 mei 1950 zijn geboren en vóór 19 mei 1990 hun gebruikelijke woonplaats in het buitenland hadden gevestigd. Bijgevolg moeten die uitkeringen, gelet op de kenmerken ervan, worden aangemerkt als uitkeringen bij ouderdom of uitkeringen aan nagelaten betrekkingen in de zin van artikel 4, lid 1, sub c en d, van verordening nr. 1408/71.

(cf. punten 107, 110-112, 114)

4. Het verlies, op grond van bijlage III, A en B, punt 35, sub e, bij verordening nr. 1408/71 en het tussen de Bondsrepubliek Duitsland en de Republiek Oostenrijk gesloten verdrag inzake sociale zekerheid van 4 oktober 1995, van het uit het op 22 december 1966 tussen die staten gesloten verdrag inzake sociale zekerheid voortvloeiende recht op uitkeringen bij ouderdom wanneer de betrokkene zich vóór de inwerkingtreding van verordening nr. 1408/71 in Oostenrijk in die lidstaat had gevestigd, is in strijd is met de artikelen 39 EG en 42 EG. Bijgevolg zijn die bepalingen van verordening nr. 1408/71 en van het Duits-Oostenrijkse verdrag van 1995 onverenigbaar zijn met de artikelen 39 EG en 42 EG, voor zover op grond van die bepalingen in omstandigheden waar de begunstigde in Oostenrijk woont, tijdvakken van bijdragebetaling die tussen 1953 en 1970 in Roemenië zijn vervuld in de zin van de wet betreffende de door betaling van bijdragen in het buitenland verkregen pensioenrechten, voor de betaling van uitkeringen bij ouderdom slechts in aanmerking kunnen worden genomen indien de begunstigde op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland woont.

Gemeenschapsrechtelijke bepalingen kunnen immers van toepassing zijn op beroepswerkzaamheden die buiten het grondgebied van de Gemeenschap worden uitgeoefend, wanneer de arbeidsverhouding een voldoende nauwe aanknoping met dit grondgebied behoudt. Dat beginsel moet aldus worden verstaan dat het eveneens betrekking heeft op gevallen waarin de arbeidsverhouding een voldoende nauwe aanknoping met het recht van een lidstaat en bijgevolg met de relevante regels van het gemeenschapsrecht heeft.

(cf. punten 122, 124-125, dictum 2)

5. De bepalingen van bijlage VI, C „Duitsland”, punt 1, bij verordening nr. 1408/71 zijn onverenigbaar met het vrije verkeer van personen, en met name met artikel 42 EG, voor zover op grond van die bepalingen tijdvakken van bijdragebetaling die tussen 1953 en 1970 in Roemenië zijn vervuld in de zin van de wet betreffende de door betaling van bijdragen in het buitenland verkregen pensioenrechten, voor de betaling van uitkeringen bij ouderdom slechts in aanmerking kunnen worden genomen indien de begunstigde op het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland woont.

(cf. punt 129, dictum 3)