Zaak C‑36/05

Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

Koninkrijk Spanje

„Niet-nakoming – Richtlijn 92/100/EEG – Auteursrecht – Verhuur‑ en uitleenrecht – Niet-uitvoering binnen gestelde termijn”

Conclusie van advocaat-generaal E. Sharpston van 29 juni 2006 

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 26 oktober 2006 

Samenvatting van het arrest

Harmonisatie van wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Verhuur‑ en uitleenrecht voor beschermde werken – Richtlijn 92/100

(Richtlijn 92/100 van de Raad, art. 1 en 5)

Een lidstaat die de meeste of zelfs alle categorieën instellingen voor openbare uitlening van auteursrechtelijk beschermde werken vrijstelt van de verplichting tot betaling van een uitleenvergoeding aan de auteurs, komt de verplichtingen niet na die op hem rusten krachtens de artikelen 1 en 5 van richtlijn 92/100 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom.

De richtlijn is namelijk erop gericht te garanderen dat auteurs en uitvoerende kunstenaars een passend inkomen ontvangen, zodat de bijzonder hoge en riskante investeringen die met name voor de productie van fonogrammen en films vereist zijn, kunnen worden terugverdiend. Wat in dit verband de draagwijdte van artikel 5, lid 3, van de richtlijn betreft, uit hoofde waarvan de lidstaten „bepaalde categorieën instellingen” kunnen vrijstellen van betaling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde auteursvergoeding voor openbare uitlening, zou, indien de meeste of zelfs alle categorieën instellingen die dergelijke uitleningen verrichten, werden vrijgesteld van de in lid 1 van dit artikel neergelegde verplichting, de auteurs een vergoeding worden ontnomen die hen in staat moet stellen hun investeringen terug te verdienen, hetgeen zeker ook een weerslag zou hebben op de schepping van nieuwe werken.

Voorts moet de uitdrukking „bepaalde categorieën instellingen” in bedoeld artikel 5, lid 3, aldus worden begrepen dat zij refereert aan een kwantitatief begrip. Alleen een beperkt aantal categorieën instellingen die op grond van lid 1 van dit artikel potentieel een vergoeding dienen te betalen, kan dus van deze verplichting worden vrijgesteld.

(cf. punten 24, 26‑27, 32, 43 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

26 oktober 2006 (*)

„Niet-nakoming – Richtlijn 92/100/EEG – Auteursrecht – Verhuur‑ en uitleenrecht – Niet-omzetting binnen gestelde termijn”

In zaak C‑36/05,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 31 januari 2005,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Vidal Puig en W. Wils als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door I. del Cuvillo Contreras als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerder,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, A. Borg Barthet en J. Malenovský (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Sharpston,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 juni 2006,

het navolgende

Arrest

1       De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat het Koninkrijk Spanje, door de meeste of zelfs alle categorieën instellingen voor openbare uitlening van auteursrechtelijk beschermde werken vrij te stellen van de verplichting tot betaling van een uitleenvergoeding aan de auteurs, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens de artikelen 1 en 5 van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (PB L 346, blz. 61; hierna: „richtlijn”).

 Toepasselijke bepalingen

 De gemeenschapsregeling

2       In de zevende overweging van de considerans van de richtlijn heet het „[...] dat het creatieve en artistieke werk van auteurs en uitvoerende kunstenaars een passend inkomen noodzakelijk maakt als basis voor verder creatief en artistiek werk en dat de investeringen die met name voor de productie van fonogrammen en films vereist zijn, bijzonder hoog en riskant zijn en dat de mogelijkheid om dit inkomen veilig te stellen en deze investering terug te verdienen, alleen daadwerkelijk kan worden gegarandeerd door een passende juridische bescherming van de betrokken rechthebbenden”.

3       Artikel 1 van de richtlijn bepaalt:

„1.      Overeenkomstig dit hoofdstuk en onverminderd artikel 5 stellen de lidstaten een recht in om de verhuur en uitlening van originelen en kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken en anderszins beschermde zaken als omschreven in artikel 2, lid 1, toe te staan of te verbieden.

2.      In deze richtlijn wordt onder ‚verhuur’ verstaan: het voor gebruik ter beschikking stellen voor een beperkte tijd en tegen een direct of indirect economisch of commercieel voordeel.

3.      In deze richtlijn wordt onder ‚uitlening’ verstaan: het voor gebruik ter beschikking stellen voor een beperkte tijd en zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel, indien dat plaatsvindt via voor het publiek toegankelijke instellingen.

4.      De in lid 1 genoemde rechten worden niet uitgeput door verkoop of enige andere vorm van verspreiding van originelen of kopieën van auteursrechtelijk beschermde werken of anderszins beschermde zaken als omschreven in artikel 2, lid 1.”

4       Artikel 5, leden 1 tot en met 3, van de richtlijn bepaalt:

„1.      De lidstaten kunnen ten aanzien van openbare uitlening afwijken van het in artikel 1 bedoelde uitsluitende recht, mits ten minste de auteurs een vergoeding krijgen voor deze uitlening. Met inachtneming van hun doelstellingen voor bevordering van culturele activiteiten, kunnen de lidstaten de hoogte van deze vergoeding vrij vaststellen.

2.      Wanneer de lidstaten het in artikel 1 bedoelde uitsluitende uitleenrecht betreffende fonogrammen, films en computerprogramma’s niet toepassen, voeren zij ten minste voor de auteurs een vergoeding in.

3.      De lidstaten kunnen bepaalde categorieën instellingen vrijstellen van betaling van de in de leden 1 en 2 bedoelde vergoeding.”

 De nationale regeling

5       De richtlijn is in de Spaanse rechtsorde omgezet bij wet 43/1994 van 30 december 1994 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom (BOE nr. 313 van 31 december 1994, blz. 39504). Deze wet is gewijzigd bij real decreto legislativo 1/1996 van 12 april 1996 houdende goedkeuring van de geconsolideerde tekst van de wet op de intellectuele eigendom (BOE nr. 97 van 22 april 1996, blz. 14369; hierna: „decreto legislativo”).

6       Artikel 17 van het decreto legislativo luidt:

„De auteur heeft bij uitsluiting het recht om zijn werk in welke vorm ook te exploiteren, in het bijzonder te reproduceren en te verspreiden, aan het publiek mee te delen en te transformeren, hetgeen – behalve in de gevallen waarin de onderhavige wet voorziet – niet zonder zijn toestemming mag plaatsvinden.”

7       Artikel 19 van het decreto legislativo bepaalt:

„1.      Onder ‚distributie’ wordt verstaan: het ter beschikking van het publiek stellen van het origineel of kopieën van het werk via verkoop, verhuur, uitlening of anderszins.

[...]

3.      Onder ‚verhuur’ wordt verstaan: het voor gebruik ter beschikking stellen van originelen of kopieën van een werk voor een beperkte tijd en tegen een direct of indirect economisch of commercieel voordeel.

Vallen niet onder het begrip ‚verhuur’: het via fonogrammen of audiovisuele opnamen ter beschikking stellen voor tentoonstelling en voor mededeling aan het publiek – zij het in de vorm van fragmenten –, alsmede het ter beschikking stellen voor raadpleging ter plaatse.

4.      Onder ‚uitlening’ wordt verstaan: het voor gebruik ter beschikking stellen van originelen of kopieën van een werk voor een beperkte tijd en zonder direct of indirect economisch of commercieel voordeel, mits dit plaatsvindt via voor het publiek toegankelijke instellingen.

Vanzelfsprekend is er geen sprake van een direct of indirect economisch of commercieel voordeel wanneer voor de uitlening door een voor het publiek toegankelijke instelling niet méér moet worden betaald dan ter dekking van haar werkingskosten noodzakelijk is.

Vallen niet onder het begrip ‚uitlening’: de verrichtingen als bedoeld in lid 3, tweede alinea, hierboven, en die welke plaatsvinden tussen voor het publiek toegankelijke instellingen onderling.”

8       Op het door de artikelen 17 en 19 van het decreto legislativo aan de auteur toegekende uitsluitende uitleenrecht wordt in artikel 37, lid 2, daarvan de volgende uitzondering gemaakt:

„[...] musea, archieven, bibliotheken, documentatiecentra, fonotheken of filmotheken die tot de overheid behoren of deel uitmaken van culturele, wetenschappelijke of educatieve organen van algemeen belang en zonder winstoogmerk, dan wel van onderwijsinstellingen van het Spaanse onderwijsstelsel, dienen voor de uitleningen die zij verrichten de rechthebbenden niet om toestemming te verzoeken noch een vergoeding te betalen”.

 De precontentieuze procedure

9       Op 24 april 2003 verzocht de Commissie het Koninkrijk Spanje om inlichtingen betreffende de omzetting van de artikelen 1, 2 en 5 van de richtlijn. Het Koninkrijk Spanje antwoordde hierop bij brief van 1 juli 2003.

10     Conform de procedure van artikel 226, eerste alinea, EG, zond de Commissie het Koninkrijk Spanje op 19 december 2003 een aanmaningsbrief met het verzoek om de maatregelen te nemen die nodig zijn om aan de richtlijn te voldoen. Het Koninkrijk Spanje diende op 19 maart 2004 opmerkingen in.

11     Omdat zij deze toelichtingen ontoereikend vond, stuurde de Commissie het Koninkrijk Spanje op 9 juli 2004 een met redenen omkleed advies, waarin zij deze lidstaat verzocht binnen een termijn van twee maanden na kennisgeving ervan de nodige maatregelen te nemen om aan dit advies te voldoen.

12     In antwoord op dit met redenen omkleed advies deed het Koninkrijk Spanje de Commissie op 13 september 2004 een rapport van het Spaanse ministerie van Cultuur toekomen waarin de door de Spaanse autoriteiten in hun reactie op de aanmaningsbrief aangevoerde argumenten werden herhaald, en voorts op de „ontoereikende budgettaire middelen” werd gewezen.

13     Daar de argumenten waarop het standpunt van het Koninkrijk Spanje is gebaseerd, haar niet konden overtuigen, heeft de Commissie besloten het onderhavige beroep in te stellen.

 Het beroep

 Argumenten van partijen

14     Volgens de Commissie is ingevolge artikel 37, lid 2, van het decreto legislativo de verplichting tot betaling van een uitleenvergoeding aan de auteurs, wanneer de rechthebbenden niet om toestemming tot uitlenen is verzocht, dermate beperkt, dat kan worden betwijfeld of deze verplichting enige praktische gelding heeft. Het gemaakte onderscheid tussen de „instelling” die de uitlening verricht en het „orgaan” dat deze instelling controleert zou in werkelijkheid overdreven formalistisch zijn. Als gevolg van dit onderscheid zou de aan de auteurs verschuldigde vergoeding namelijk afhankelijk worden gesteld van de door de uitlener gekozen rechtsvorm, zodat de vergoedingsverplichting zeer gemakkelijk kan worden omzeild.

15     In werkelijkheid zou deze verplichting niet gelden voor uitlenende entiteiten behorende tot de overheid, het Spaanse onderwijsstelsel, of particuliere „culturele, wetenschappelijke of educatieve” organen „van algemeen belang” en zonder winstoogmerk.

16     Bijgevolg heeft volgens de Commissie de vergoedingsverplichting in nog slechts twee gevallen gelding. Het eerste geval zou zich voordoen wanneer de instelling die de uitlening verricht een particulier orgaan met winstoogmerk is. Voor de toepassing van de richtlijn wordt een „met winstoogmerk” verrichte uitlening evenwel niet als een „uitlening” maar als een „verhuur” aangemerkt. Verder zou het in de praktijk weinig waarschijnlijk zijn dat een orgaan met winstoogmerk kosteloze uitleningen verricht. Het tweede geval zou zich voordoen wanneer deze instelling wel een particulier orgaan zonder winstoogmerk is, maar geen „cultureel, wetenschappelijk of educatief” orgaan „van algemeen belang”. Ook dan is het volgens de Commissie moeilijk voorstelbaar dat musea, bibliotheken, fonotheken, filmotheken, of iedere andere instelling die zonder winstoogmerk openbare uitleningen verricht, niet als „culturele, wetenschappelijke of educatieve organen van algemeen belang” zouden kunnen worden aangemerkt.

17     Hoewel in het onderhavige geval het decreto legislativo dus de mogelijkheid biedt om een formeel onderscheid te maken tussen de verschillende categorieën instellingen, kan dit onderscheid volgens de Commissie toch niet als geldig worden beschouwd, daar het dezelfde uitwerking heeft als het ontbreken van een onderscheid, en ertoe leidt dat alle uitleningen van de vergoedingsverplichting worden vrijgesteld.

18     Verder moet volgens de Commissie artikel 5, lid 3, van de richtlijn, als afwijking van de vergoedingsverplichting van lid 1 van dit artikel, eng worden uitgelegd. Wanneer bijgevolg geen enkele betekenis aan het adjectief „bepaalde” in de uitdrukking „bepaalde categorieën instellingen” wordt toegekend, zou aan de vergoedingsverplichting elke nuttige werking worden ontnomen en aan lid 3 een met het doel van de richtlijn strijdige uitlegging worden gegeven. Hoewel, verder, laatstgenoemde bepaling de lidstaten een grote beoordelingsmarge laat om vast te stellen welke categorieën instellingen van de vergoedingsverplichting worden vrijgesteld, wordt een „vrijstelling” die voor alle of bijna alle instellingen geldt, een algemene regel.

19     Voorts dienen de door de auteurs ontvangen vergoedingen hun creatieve inspanningen te compenseren. Het ontbreken van enige betaling, dan wel de betaling van een dermate laag bedrag dat het kennelijk ongeschikt is ter compensatie van dergelijke creatieve inspanningen, kan volgens de Commissie dan ook niet als een „vergoeding” in de eigenlijke zin van het woord worden beschouwd.

20     In zijn verweerschrift stelt het Koninkrijk Spanje om te beginnen dat het niet juist is de omvang van de verplichting tot vergoeding van de auteurs als bedoeld in de Spaanse regeling als „uiterst beperkt” te kwalificeren, daar de Commissie „instellingen” ten onrechte op één lijn stelt met „organen”. In werkelijkheid zou het vereiste van „ontbreken van winstoogmerk” niet gelden voor de instelling zelf, maar voor het orgaan dat deze instelling controleert. De gelijkstelling van „instelling” en „orgaan” zou dus verwarring scheppen omdat daardoor de indruk wordt gewekt dat het winstoogmerk en het algemeen belang betrekking moeten hebben op de instelling en niet op het controlerende orgaan. In die omstandigheden zou de door de Commissie als uiterst beperkt aangemerkte omvang van deze verplichting, groter zijn. Volgens het Koninkrijk Spanje komt het overigens zeer dikwijls voor dat particuliere ondernemingen in het kader van een beschermheerschap of sponsoringactiviteiten werken kosteloos openbaar uitlenen, wat de organen die eigenaar zijn van deze instellingen niet belet om een vergoeding te betalen aan auteurs die daarom verzoeken.

21     Het Koninkrijk Spanje stelt verder dat geen enkel artikel van de richtlijn aanwijzingen of uitleggingscriteria verstrekt met betrekking tot de relatieve omvang die de algemene regel dat aan de auteurs een vergoeding moet worden betaald, en de vrijstelling van de betaling daarvan, kunnen hebben. De Commissie, op wie de bewijslast rust, zou niet hebben aangetoond dat de omvang van de vrijstelling van betaling van een uitleenvergoeding aan de auteurs zou hebben geleid tot te lage inkomsten die deze auteurs beletten om nieuw creatief werk te leveren. Voorts zou de Commissie niet het bewijs hebben geleverd noch zelfs maar hebben gesteld dat deze vrijstelling de totstandbrenging van de interne markt ongunstig zou hebben beïnvloed.

22     Anders dan wordt gesteld door de Commissie, die zonder rechtsgrondslag de mogelijkheid van de lidstaten tot vrijstelling van bepaalde categorieën instellingen of zelfs alle instellingen wil beperken, verleent volgens het Koninkrijk Spanje de richtlijn deze lidstaten een ruime beoordelingsbevoegdheid op grond waarvan zij de vergoedingsverplichting kunnen beperken, en zelfs elke werking ontnemen, voor zover zulks nodig is ter bereiking van hun culturele doelstellingen, welk vereiste voorrang zou hebben op het oogmerk de auteurs toereikende inkomsten te verzekeren. De verklaring van de Commissie in haar verslag aan de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en het Europees Economisch en Sociaal Comité over het openbare-uitleenrecht in de Europese Unie van 12 september 2002 [COM(2002) 502 def.; hierna: „verslag van 2002 over het openbare-uitleenrecht”], zou deze uitlegging bevestigen. De Commissie stelt in dit document namelijk dat „onder bepaalde omstandigheden de lidstaten [op grond van artikel 5] het uitsluitende recht mogen vervangen door een recht op een vergoeding, terwijl het ook mogelijk is helemaal geen vergoeding te geven”.

23     Ten slotte betoogt het Koninkrijk Spanje dat de uitdrukking „bepaalde categorieën instellingen” geen betrekking heeft op de hoeveelheid, het aantal of het gewicht van deze instellingen, maar gewoonweg verschillende, gedifferentieerde of omschreven categorieën instellingen betekent. De door de Commissie verdedigde uitlegging van artikel 5, lid 3, van de richtlijn is dus niet in overeenstemming met de werkelijke betekenis van deze uitdrukking.

 Beoordeling door het Hof

24     Met het onderhavige beroep wegens niet-nakoming werpt de Commissie in wezen de vraag op welke draagwijdte moet worden toegekend aan de bepalingen van artikel 5, lid 3, van de richtlijn, volgens welke de lidstaten „bepaalde categorieën instellingen” kunnen vrijstellen van betaling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde vergoeding.

25     Volgens vaste rechtspraak moet voor de uitlegging van een gemeenschapsrechtelijke bepaling niet enkel rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen die de regeling waarvan zij deel uitmaakt, nastreeft (zie met name arresten van 18 mei 2000, KVS International, C‑301/98, Jurispr. blz. I‑3583, punt 21, en 19 september 2000, Duitsland/Commissie, C‑156/98, Jurispr. blz. I‑6857, punt 50).

26     Zoals meer in het bijzonder blijkt uit de zevende overweging van haar considerans, bestaat de belangrijkste doelstelling van de richtlijn erin te garanderen dat auteurs en uitvoerende kunstenaars een passend inkomen ontvangen, zodat de bijzonder hoge en riskante investeringen die met name voor de productie van fonogrammen en films vereist zijn, kunnen worden terugverdiend (arresten van 28 april 1998, Metronome Musik, C‑200/96, Jurispr. blz. I‑1953, punt 22, en 6 juli 2006, Commissie/Portugal, C‑53/05, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 24).

27     Werden de meeste of zelfs alle categorieën instellingen die dergelijke uitleningen verrichten, vrijgesteld van de verplichting van artikel 5, lid 1, van de richtlijn, dan zou de auteurs een vergoeding worden ontnomen die hen in staat moet stellen hun investeringen terug te verdienen, hetgeen zeker ook een weerslag zal hebben op de schepping van nieuwe werken (zie reeds aangehaalde arresten Metronome Musik, punt 24, en Commissie/Portugal, punt 25). In deze omstandigheden zou een omzetting van de richtlijn die in de praktijk leidt tot een vrijstelling van de meeste of zelfs alle categorieën instellingen, indruisen tegen de hoofddoelstelling van deze richtlijn.

28     Het Koninkrijk Spanje stelt dienaangaande evenwel dat de bevordering van culturele activiteiten als doelstelling primeert op die welke erin bestaat de auteurs een passend inkomen te garanderen. De vrijheid waarover de lidstaten uit hoofde van de richtlijn beschikken zou hun dus de mogelijkheid bieden om de auteurs slechts een zeer beperkte of symbolische vergoeding of zelfs helemaal geen vergoeding toe te kennen. Deze uitlegging zou overigens worden bevestigd door het verslag van 2002 over het openbare-uitleenrecht.

29     De bevordering van culturele activiteiten is inderdaad een doelstelling van algemeen belang op grond waarvan krachtens artikel 5, lid 3, van de richtlijn bepaalde instellingen voor openbare uitlening van de vergoedingsverplichting kunnen worden vrijgesteld. Zoals in de zevende overweging van de considerans ervan uitdrukkelijk wordt gepreciseerd, vormt evenwel ook de bescherming van de rechthebbenden, teneinde hun een passend inkomen te garanderen, een specifieke doelstelling van de richtlijn. Juist ter bescherming van dit recht op vergoeding heeft de gemeenschapswetgever de omvang van de vrijstelling willen beperken, door te verlangen dat de nationale autoriteiten enkel bepaalde categorieën van deze verplichting vrijstellen.

30     Verder wordt de uitlegging van de richtlijn die is gebaseerd op haar hoofddoelstelling zoals die in punt 26 van het onderhavige arrest is weergegeven, bevestigd door de bewoordingen van bedoeld artikel 5, lid 3, dat slechts het oog heeft op „bepaalde categorieën instellingen”. De gemeenschapwetgever heeft de lidstaten dus niet de mogelijkheid willen bieden om de meeste of zelfs alle categorieën instellingen vrij te stellen van betaling van de in lid 1 van dat artikel bedoelde vergoeding (arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 21).

31     Voorts stelt artikel 5, lid 3, van de richtlijn de lidstaten in feite in staat om voor de openbare uitlening af te wijken van de in lid 1 van dat artikel bedoelde algemene verplichting tot vergoeding van de auteurs. Volgens vaste rechtspraak moeten bepalingen van een richtlijn die afwijken van een bij dezelfde richtlijn vastgesteld algemeen beginsel, echter eng worden uitgelegd (arrest van 29 april 2004, Kapper, C‑476/01, Jurispr. blz. I‑5205, punt 72, en arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 22).

32     Daaruit volgt dat, anders dan het Koninkrijk Spanje stelt, en zoals blijkt uit punt 30 van het onderhavige arrest, de uitdrukking „bepaalde categorieën instellingen” in bedoeld artikel 5, lid 3, aldus moet worden begrepen dat zij refereert aan een kwantitatief begrip. Enkel een beperkt aantal categorieën instellingen die op grond van lid 1 van dit artikel potentieel een vergoeding dienen te betalen, kan dus van deze verplichting worden vrijgesteld.

33     Ten slotte zij in herinnering gebracht dat wanneer een richtlijn geen voldoende nauwkeurige communautaire criteria bevat om de daaruit voortvloeiende verplichtingen af te bakenen, het aan de lidstaten staat om op hun grondgebied de meest relevante criteria vast te stellen om er binnen de door het gemeenschapsrecht en in het bijzonder door de betrokken richtlijn gestelde grenzen voor te zorgen dat deze wordt geëerbiedigd (zie in die zin arresten van 6 februari 2003, SENA, C‑245/00, Jurispr. blz. I‑1251, punt 34, en 16 oktober 2003, Commissie/België, C‑433/02, Jurispr. blz. I‑12191, punt 19).

34     Dienaangaande is reeds geoordeeld dat artikel 5, lid 3, van de richtlijn een lidstaat toestaat, doch niet verplicht, voor bepaalde categorieën instellingen in een vrijstelling te voorzien. Derhalve dient, indien de omstandigheden in de betrokken lidstaat van dien aard zijn dat geen relevante criteria kunnen worden vastgesteld om een bruikbaar onderscheid te maken tussen categorieën instellingen, de verplichting tot betaling van de in lid 1 van dit artikel bedoelde vergoeding voor alle betrokken instellingen te gelden (arrest Commissie/België, reeds aangehaald, punt 20).

35     Het Koninkrijk Spanje voert aan dat de vrijstelling van artikel 37, lid 2, van het decreto legislativo niet geldt voor de „instelling” die de uitleningen verricht, maar voor het „orgaan” dat deze instelling controleert.

36     Zoals de Commissie terecht opmerkt, getuigt het afhankelijk stellen van de vrijstelling van de vergoedingsverplichting van de door de uitlener gekozen rechtsvorm evenwel van een overdreven juridisch formalisme waardoor de uitlener de vergoedingsverplichting gemakkelijk kan omzeilen. Verder voert het Koninkrijk Spanje niets aan waaruit blijkt dat het gemaakte onderscheid tussen de instelling en het controleorgaan relevant is, terwijl deze twee entiteiten zich uit het oogpunt van de uitleenverrichting in wezen in dezelfde situatie bevinden.

37     Verder heeft volgens het Koninkrijk Spanje de Commissie niet aangetoond dat de in artikel 37, lid 2, van het decreto legislativo bedoelde vrijstelling de auteurs een passend inkomen ontneemt en de mededinging in de gemeenschappelijke markt vervalst.

38     Dit argument moet evenwel worden afgewezen, gelet op de vaste rechtspraak van het Hof waaruit volgt dat het beroep wegens niet-nakoming objectief is (zie met name arrest van 17 november 1993, Commissie/Spanje, C‑73/92, Jurispr. blz. I‑5997, punt 19), zodat het niet voldoen aan een door een regel van gemeenschapsrecht opgelegde verplichting op zich reeds een niet-nakoming vormt, en het argument dat deze niet-nakoming geen nadelige gevolgen heeft gehad, irrelevant is (zie met name arresten van 21 september 1999, Commissie/Ierland, C‑392/96, Jurispr. blz. I‑5901, punten 60 en 61, en 26 juni 2003, Commissie/Frankrijk, C‑233/00, Jurispr. blz. I‑6625, punt 62). Door aan te nemen dat het de richtlijn kan uitleggen aan de hand van de gevolgen van de uitvoering daarvan, zoals een ontoereikend inkomen voor de auteurs, stelt het Koninkrijk Spanje de uitlegging van de richtlijn afhankelijk van de gevolgen van haar toepassing, waardoor de logische volgorde van deze twee fasen van de juridische redenering wordt omgekeerd.

39     Hoewel, verder, de Commissie in het verslag van 2002 over het openbare‑uitleenrecht vaststelt dat uit hoofde van artikel 5 van de richtlijn onder bepaalde omstandigheden geen vergoeding moet worden betaald, geldt deze mogelijkheid om niet in een vergoeding te voorzien enkel voor de categorieën instellingen die krachtens artikel 5, lid 3, van de richtlijn van de vergoedingsverplichting zijn vrijgesteld. Zoals uit punt 31 van het onderhavige arrest volgt, dient deze bepaling evenwel eng te worden uitgelegd.

40     Zoals de advocaat-generaal in punt 31 van haar conclusie terecht heeft opgemerkt, is dit verslag – gesteld dat het door het Koninkrijk Spanje tot staving van zijn betoog kan worden aangevoerd – hoe dan ook niet meer dan één van de vele uitleggingselementen, en kan het het Hof niet binden.

41     Waar het Koninkrijk Spanje dus in de lijst van instellingen van artikel 37, lid 2, van het decreto legislativo die van de vergoedingsverplichting zijn vrijgesteld, de meeste of zelfs alle categorieën instellingen opneemt waarvoor de vergoedingsverplichting normaal gesproken geldt, geeft het van artikel 5, lid 3, van de richtlijn een uitlegging die niet in overeenstemming is met het hoofddoel van deze bepaling en evenmin met de enge uitlegging die van deze bepaling als afwijking van de algemene verplichting tot vergoeding van de auteurs moet worden gegeven.

42     In deze omstandigheden moet het beroep van de Commissie gegrond worden verklaard.

43     Bijgevolg zij vastgesteld dat het Koninkrijk Spanje de krachtens de artikelen 1 en 5 van de richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen door de meeste of zelfs alle categorieën instellingen voor openbare uitlening van auteursrechtelijk beschermde werken vrij te stellen van de verplichting tot betaling van een uitleenvergoeding aan de auteurs.

 Kosten

44     Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien het Koninkrijk Spanje in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart:

1)      Door de meeste of zelfs alle categorieën instellingen voor openbare uitlening van auteursrechtelijk beschermde werken vrij te stellen van de verplichting tot betaling van een uitleenvergoeding aan de auteurs, is het Koninkrijk Spanje de krachtens de artikelen 1 en 5 van richtlijn 92/100/EEG van de Raad van 19 november 1992 betreffende het verhuurrecht, het uitleenrecht en bepaalde naburige rechten op het gebied van intellectuele eigendom, op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)      Het Koninkrijk Spanje wordt verwezen in de kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Spaans.