Zaak C‑525/03

Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

Italiaanse Republiek

„Niet-nakoming – Nationale regels die vóór afloop van in met redenen omkleed advies gestelde termijn geen rechtsgevolgen meer sorteerden – Niet-ontvankelijkheid van beroep”

Conclusie van advocaat-generaal F. G. Jacobs van 2 juni 2005 

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 27 oktober 2005 

Samenvatting van het arrest

Beroep wegens niet-nakoming – Niet-nakoming opgeheven vóór verstrijken van in met redenen omkleed advies gestelde termijn – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 226, tweede alinea, EG)

Volgens artikel 226, tweede alinea, EG kan de Commissie bij het Hof alleen een beroep wegens niet-nakoming instellen, indien de betrokken lidstaat het met redenen omkleed advies niet binnen de hierin gestelde termijn heeft opgevolgd.

Voorts moet het bestaan van een niet-nakoming worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn.

Een beroep wegens niet-nakoming, dat uitsluitend gericht is tegen een nationale handeling, is dus niet-ontvankelijk wanneer deze handeling geen gevolgen meer sorteerde vóórdat de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn was verstreken en zelfs vóórdat de aanmaningsbrief werd verstuurd.

(cf. punten 13‑14, 16‑17)




ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

27 oktober 2005 (*)

„Niet-nakoming – Nationale regels die vóór afloop van in met redenen omkleed advies gestelde termijn geen rechtsgevolgen meer sorteerden – Niet-ontvankelijkheid van beroep”

In zaak C-525/03,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 16 december 2003,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. Lewis, C. Loggi en K. Wiedner als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door G. Fiengo, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J. Makarczyk (rapporteur), C. Gulmann, R. Schintgen, en J. Klučka, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs,

griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 april 2005,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 juni 2005,

het navolgende

Arrest

1       De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat de Italiaanse Republiek de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens richtlijn 93/36/EEG van de Raad van 14 juni 1993 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (PB L 199, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/78/EG van de Commissie van 13 september 2001 (PB L 285, blz. 1; hierna: „richtlijn 93/36”), krachtens richtlijn 92/50/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor dienstverlening (PB L 209, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 2001/78 (hierna: „richtlijn 92/50”), alsmede krachtens de artikelen 43 EG en 49 EG, doordat zij de artikelen 1, lid 2, en 2, leden 1 tot en met 3, van beschikking nr. 3231 van de voorzitter van de ministerraad van 24 juli 2002 houdende spoedmaatregelen voor de bestrijding vanuit de lucht van bosbranden op het nationale grondgebied (GURI nr. 177 van 30 juli 2002, blz. 42; hierna: „litigieuze beschikking”) heeft vastgesteld, op grond waarvan in afwijking van de communautaire richtlijnen inzake overheidsopdrachten voor leveringen en dienstverlening, in het bijzonder van de gemeenschappelijke regels voor de bekendmaking en inzake deelneming als voorzien in de titels III en IV van richtlijn 93/36 en de titels III en V van richtlijn 92/50, gebruik mag worden gemaakt van een onderhandse overeenkomst voor de aankoop van vliegtuigen ter bestrijding van bosbranden en voor de verwerving van brandblusdiensten, alsmede voor de aankoop van technologische en computerapparatuur en van radiozend‑ en ontvangstapparatuur, zonder dat is voldaan aan de voorwaarden voor afwijking van de hierboven vermelde gemeenschappelijke regels en in ieder geval zonder dat enige vorm van bekendmaking is gewaarborgd waarmee de mededinging tussen de potentiële inschrijvers moet worden verzekerd.

 Feiten

2       De litigieuze beschikking werd gegeven krachtens het decreet van de voorzitter van de ministerraad van 28 juni 2002 houdende afkondiging, tot en met 31 oktober 2002, van de noodtoestand op het nationale grondgebied ter bestrijding van bosbranden vanuit de lucht (GURI nr. 161 van 11 juli 2002, blz. 4).

3       Op grond van deze beschikking was het het Corpo forestale dello Stato (Staatsbosbeheer) toegestaan om vliegend materieel te kopen voor de bestrijding van bosbranden „via een onderhandse overeenkomst, in afwijking van de in artikel 4 [van de genoemde beschikking] bedoelde wettelijke regeling”, dat wil zeggen in het bijzonder in afwijking van de nationale wettelijke regeling ter omzetting van de richtlijnen 92/50 en 93/36, en om eveneens via een onderhandse overeenkomst radiozend‑ en ontvangstapparatuur aan te schaffen voor de communicatie met de vliegtuigen voor brandbestrijding. Verder mocht het Dipartimento della protezione civile (dienst Burgerbescherming) op grond van deze beschikking via een onderhandse overeenkomst installaties kopen voor de versterking van de technologische en computerapparatuur, en diensten voor het blussen van bosbranden vanuit de lucht verwerven en inzetten.

4       Op grond van de litigieuze beschikking vaardigde het Ministero delle Politiche agricole e forestali (ministerie van Land‑ en Bosbouw) op 28 oktober 2002 decreet nr. 1619/2002 uit, waarbij toestemming werd verleend voor het sluiten en de uitvoering van een onderhandse overeenkomst in de zin van die beschikking met de vennootschap Agusta SpA voor de levering van twee helikopters, de bijhorende apparatuur, technische bijstand, reserveonderdelen en al wat nodig is voor de werking van deze toestellen.

 Precontentieuze procedure

5       Aangezien de Commissie van mening was dat de bepalingen van de litigieuze beschikking waarbij in gevallen waarin niet wordt voorzien door de richtlijnen 92/50 en 93/36, toestemming wordt verleend voor de gunning van opdrachten voor leveringen en dienstverlening volgens de onderhandelingsprocedure, in strijd waren met deze richtlijnen alsmede met de artikelen 43 EG en 49 EG, heeft zij de Italiaanse Republiek bij brief van 19 december 2002 aangemaand, binnen een termijn van één maand haar opmerkingen betreffende de verweten niet-nakoming te maken.

6       Daar zij de door de Italiaanse regering in antwoord op die brief gemaakte opmerkingen niet bevredigend achtte, heeft de Commissie de Italiaanse Republiek op 3 april 2003 een met redenen omkleed advies gezonden waarin zij haar verzocht de nodige maatregelen te nemen om binnen een maand na kennisgeving van dit advies eraan te voldoen en, in het bijzonder, een aantal bepalingen van de litigieuze beschikking in te trekken of te wijzigen, alsmede de handelingen en maatregelen die voor de plaatsing van de overheidsopdrachten op grond van deze bepalingen zijn vastgesteld, nietig en buiten toepassing te verklaren, en, voor het geval dat opdrachten zouden zijn gegund, de uitvoering ervan op te schorten.

7       Aangezien de antwoorden van de Italiaanse Republiek op het met redenen omkleed advies haar niet overtuigden, heeft de Commissie het onderhavige beroep ingesteld.

 Ontvankelijkheid van het beroep

8       Vooraf dient erop te worden gewezen dat het Hof ambtshalve kan onderzoeken of de in artikel 226 EG gestelde voorwaarden voor de instelling van een beroep wegens niet-nakoming zijn vervuld (zie onder meer arresten van 31 maart 1992, Commissie/Italië, C-362/90, Jurispr. blz. I-2353, punt 8, en 15 januari 2002, Commissie/Italië, C-439/99, Jurispr. blz. I-305, punt 8).

9       Dienaangaande doet het er niet toe dat de Italiaanse Republiek zich in antwoord op een ter terechtzitting gestelde vraag op het standpunt heeft gesteld dat het beroep ontvankelijk was, terwijl zij in haar verweerschrift heeft aangevoerd dat het beroep zonder voorwerp was op grond dat de litigieuze beschikking nog vóórdat de Commissie de rechtmatigheid ervan had betwist of om de intrekking ervan had verzocht, geen gevolgen meer sorteerde.

10     Evenmin van belang is dat de Italiaanse Republiek de verweten niet-nakoming niet heeft erkend, welke omstandigheid de Commissie eveneens ter terechtzitting heeft aangevoerd ter ondersteuning van de ontvankelijkheid van haar beroep, omdat de niet-nakomingsprocedure berust op de objectieve vaststelling van de niet-nakoming door een lidstaat van de krachtens het Verdrag of een handeling van afgeleid recht op hem rustende verplichtingen (zie onder meer arresten van 1 oktober 1998, Commissie/Spanje, C-71/97, Jurispr. blz. I-5991, punt 14, en 18 januari 2001, Commissie/Spanje, C‑83/99, Jurispr. blz. I‑445, punt 23).

11     In de eerste plaats dient te worden vastgesteld dat het onderhavige beroep wegens niet-nakoming, zoals blijkt uit de conclusies van het inleidend verzoekschrift, zich beperkt tot de artikelen 1, lid 2, en 2, leden 1 tot en met 3, van de litigieuze beschikking, en niet beoogt de krachtens deze beschikking vastgestelde handelingen te betwisten, die in het met redenen omkleed advies nochtans uitdrukkelijk werden genoemd.

12     In de tweede plaats dient eraan te worden herinnerd dat de Commissie bij de uitoefening van haar aan artikel 226, tweede alinea, EG ontleende bevoegdheden in het algemeen belang van de Gemeenschap ambtshalve erop moet toezien, dat de lidstaten het Verdrag en de ter uitvoering hiervan door de instellingen vastgestelde bepalingen toepassen, en een eventuele niet-nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen met het oog op de beëindiging ervan moet doen vaststellen (zie in die zin arresten van 11 augustus 1995, Commissie/Duitsland, C‑431/92, Jurispr. blz. I-2189, punt 21, en 10 april 2003, Commissie/Duitsland, C‑20/01 en C-28/01, Jurispr. blz. I-3609, punt 29).

13     Volgens artikel 226, tweede alinea, EG kan de Commissie bij het Hof enkel een beroep wegens niet-nakoming instellen, indien de betrokken lidstaat het met redenen omkleed advies niet binnen de hierin gestelde termijn heeft opgevolgd (zie arrest van 31 maart 1992, Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 9).

14     Volgens vaste rechtspraak moet voorts het bestaan van een niet-nakoming worden beoordeeld op basis van de situatie waarin de lidstaat zich bevond aan het einde van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn (zie onder meer arrest van 31 maart 1992, Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 10; arresten van 4 juli 2002, Commissie/Griekenland, C-173/01, Jurispr. blz. I-6129, punt 7, en 10 april 2003, Commissie/Frankrijk, C-114/02, Jurispr. blz. I-3783, punt 9).

15     Er dient echter te worden vastgesteld dat de litigieuze beschikking bij de afloop van de noodtoestand die bij het decreet van de voorzitter van de ministerraad van 28 juni 2002 voor het nationale grondgebied was uitgeroepen tot en met 31 oktober 2002, geen rechtsgevolgen meer sorteerde, aangezien de geldigheidsduur van deze beschikking was beperkt tot die welke in dit decreet was vastgelegd.

16     De litigieuze beschikking, die sedert 1 november 2002 niet langer van kracht was, sorteerde dus vóórdat de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn was verstreken en zelfs vóórdat de aanmaningsbrief werd verstuurd, geen gevolgen meer. Aangezien de in het onderhavige beroep aan de Italiaanse Republiek verweten niet-nakoming enkel betrekking heeft op deze beschikking, kon er bij afloop van de genoemde termijn hoe dan ook geen sprake meer zijn van die niet-nakoming, gesteld al dat die zou hebben bestaan.

17     Uit een en ander volgt dat het beroep van de Commissie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

 Kosten

18     Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. De Italiaanse Republiek heeft niet geconcludeerd tot verwijzing van de Commissie in de kosten. Bijgevolg zal elke partij haar eigen kosten dragen.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      De Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Italiaanse Republiek dragen elk hun eigen kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Italiaans.