Zaak C‑436/03

Europees Parlement

tegen

Raad van de Europese Unie

„Beroep tot nietigverklaring – Verordening (EG) nr. 1435/2003 – Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) – Keuze van rechtsgrondslag – Artikel 95 EG – Artikel 308 EG”

Conclusie van advocaat-generaal C. Stix-Hackl van 12 juli 2005 

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 2 mei 2006 

Samenvatting van het arrest

Handelingen van de instellingen – Keuze van rechtsgrondslag – Criteria – Artikel 308 EG – Grenzen

(Art. 95 EG en 308 EG; verordening nr. 1435/2003 van de Raad)

De passende rechtsgrondslag voor een handeling moet aan de hand van de inhoud en het hoofddoel van die handeling worden bepaald.

In dit verband kan artikel 308 EG slechts als rechtsgrondslag voor een handeling dienen wanneer geen andere verdragsbepaling de gemeenschapsinstellingen de voor die handeling vereiste bevoegdheid verleent. Artikel 95 EG machtigt de gemeenschapswetgever om maatregelen te nemen die bestemd zijn om de voorwaarden voor de instelling en de werking van de interne markt te verbeteren, welke maatregelen daadwerkelijk die doelstelling moeten hebben doordat zij ertoe bijdragen dat belemmeringen van de door het Verdrag gewaarborgde economische vrijheden, waaronder de vrijheid van vestiging, worden weggenomen. Dit artikel kan ook als rechtsgrondslag worden gebruikt om te voorkomen dat belemmeringen van het handelsverkeer ontstaan ten gevolge van een heterogene ontwikkeling van de nationale wetgevingen, waarbij het ontstaan van die belemmeringen evenwel waarschijnlijk moet zijn en de betrokken maatregel ertoe moet strekken die belemmeringen te voorkomen.

Verordening nr. 1435/2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE), strekt ertoe, een nieuwe rechtsvorm uit te werken naast de bestaande nationale vormen van coöperatieve vennootschappen, daar de SCE als een specifieke en communautaire Europese rechtsvorm van coöperatieve vennootschappen moet worden beschouwd. Op de SCE zijn namelijk in de eerste plaats de bepalingen van deze verordening van toepassing, de voorwaarden voor de oprichting daarvan zijn specifiek voor deze vennootschap en het is ook kenmerkend voor de SCE dat deze haar statutaire zetel van de ene naar een andere lidstaat kan verplaatsen zonder dat deze verplaatsing leidt tot ontbinding of tot vorming van een nieuwe rechtspersoon. Bovendien bestaat de vorm van de Europese coöperatieve vennootschap naast die van de coöperatieve vennootschappen naar nationaal recht.

Mitsdien heeft deze verordening, die de diverse bestaande nationale wetgevingen ongewijzigd laat, niet tot doel, de wetgevingen van de lidstaten ter zake van coöperatieve vennootschappen te harmoniseren. Bijgevolg kon artikel 95 EG geen passende rechtsgrondslag vormen voor de vaststelling van deze verordening, die dan ook terecht is vastgesteld op basis van artikel 308 EG.

(cf. punten 35‑36, 38‑44, 46)




ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

2 mei 2006 (*)

„Beroep tot nietigverklaring – Verordening (EG) nr. 1435/2003 – Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) – Keuze van rechtsgrondslag – Artikel 95 EG – Artikel 308 EG”

In zaak C‑436/03,

betreffende een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 230 EG, ingesteld op 14 oktober 2003,

Europees Parlement, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. L. Rufas Quintana en E. Waldherr, vervolgens door laatstgenoemde en R. Passos als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoeker,

ondersteund door

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door C. Schmidt, vervolgens door J.‑F. Pasquier als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënte,

tegen

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J.‑P. Jacqué en M. C. Giorgi Fort als gemachtigden,

verweerder,

ondersteund door

Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door E. Braquehais Conesa als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, vertegenwoordigd door R. Caudwell als gemachtigde, bijgestaan door Lord P. Goldsmith en N. Paines, QC, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

interveniënten,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann, C. W. A. Timmermans, A. Rosas en J. Makarczyk, kamerpresidenten, J.‑P. Puissochet (rapporteur), R. Schintgen, J. Klučka, U. Lõhmus, E. Levits en A. Ó Caoimh, rechters,

advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,

griffier: R. Grass,

gezien de stukken,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 juli 2005,

het navolgende

Arrest

1       Het Europees Parlement verzoekt om nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1435/2003 van de Raad van 22 juli 2003 betreffende het statuut voor een Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE) (PB L 207, blz. 1; hierna: „bestreden verordening”).

 Rechtskader

2       De bestreden verordening is vastgesteld op basis van artikel 308 EG. Zij werkt een statuut uit voor de Europese Coöperatieve Vennootschap (SCE), teneinde met name de belemmeringen voor de grensoverschrijdende samenwerking tussen vennootschappen te doen verdwijnen en tegelijk rekening te houden met de specifieke aard van coöperaties.

3       Zo luidt punt 2 van de considerans van de bestreden verordening:

„De voltooiing van de interne markt en de daaruit voortvloeiende verbetering van de economische en sociale situatie in de gehele Gemeenschap vereisen niet alleen dat handelsbelemmeringen worden weggenomen, maar ook dat de productiestructuren aan de communautaire dimensie worden aangepast. Het is daartoe onontbeerlijk dat allerlei ondernemingen waarvan de activiteiten niet louter op de bevrediging van zuiver lokale behoeften zijn gericht, de reorganisatie van hun werkzaamheden op Gemeenschapsniveau kunnen uittekenen en uitvoeren.”

4       In de punten 11 tot en met 14 wordt verklaard:

„(11) Er doen zich thans bij de grensoverschrijdende samenwerking tussen coöperaties in de Gemeenschap moeilijkheden van juridische en administratieve aard voor, die in een markt zonder grenzen uit de weg dienen te worden geruimd.

(12)      De invoering van een Europees statuut voor coöperaties dat gebaseerd is op gemeenschappelijke beginselen, maar waarin rekening is gehouden met hun eigenheid, dient deze in de gelegenheid te stellen hun activiteiten over de landsgrenzen heen uit te breiden tot het gehele grondgebied van de Gemeenschap of een deel daarvan.

(13)      Met deze verordening wordt in hoofdzaak nagestreefd dat een SCE kan worden opgericht door personen die in verschillende lidstaten woonachtig zijn of door juridische lichamen die onder het recht van verschillende lidstaten ressorteren. Deze verordening maakt het tevens mogelijk dat een SCE wordt opgericht door een fusie van twee bestaande coöperaties, of door omzetting – zonder ontbinding – van een nationale coöperatie, mits deze haar statutaire zetel en haar hoofdbestuur binnen een lidstaat heeft en in een andere lidstaat een vestiging of dochteronderneming bezit.

(14)      Gezien het specifiek communautaire karakter van een SCE doet de ‚werkelijke zetel’-regeling waarvoor in deze verordening ten aanzien van SCE’s is gekozen, geen afbreuk aan de wetgeving van de lidstaten en wordt daarmee niet vooruitgelopen op in andere communautaire teksten inzake vennootschapsrecht te maken keuzes.”

5       De bestreden verordening regelt onder meer de oprichting van een SCE (artikel 2), alsmede het minimumkapitaal (artikel 3) en de statuten ervan (artikel 5). Uit hoofde van artikel 1, lid 5, van de bestreden verordening bezit de SCE rechtspersoonlijkheid.

6       Artikel 6 van de bestreden verordening luidt:

„De statutaire zetel van de SCE is binnen de Gemeenschap gelegen, in dezelfde lidstaat als het hoofdbestuur. De lidstaten mogen bovendien voorschrijven dat op hun grondgebied ingeschreven SCE’s hun statutaire zetel en hun hoofdbestuur op dezelfde plaats moeten hebben.”

7       Artikel 7 van de bestreden verordening regelt de verplaatsing van de statutaire zetel van een SCE, die zonder verlies van rechtspersoonlijkheid plaatsvindt:

„1.      De statutaire zetel van de SCE kan overeenkomstig de leden 2 tot en met 16 naar een andere lidstaat worden verplaatst. De zetelverplaatsing leidt noch tot ontbinding van de SCE, noch tot vorming van een nieuwe rechtspersoon.”

8       In artikel 8, lid 1, van de bestreden verordening is bepaald:

„Op de SCE zijn van toepassing:

a)      de bepalingen van deze verordening;

b)      wanneer deze verordening dit uitdrukkelijk toestaat, de bepalingen van de statuten van de SCE;

c)      voor de aangelegenheden die niet bij deze verordening worden geregeld, of, wanneer een aangelegenheid hierbij slechts gedeeltelijk is geregeld, voor de aspecten die niet onder deze verordening vallen:

i)      de door de lidstaten ter uitvoering van communautaire maatregelen vastgestelde wettelijke voorschriften die specifiek op SCE’s gericht zijn;

ii)      de wetten van de lidstaten welke zouden gelden voor een coöperatie die is opgericht overeenkomstig het recht van de lidstaat waar de SCE haar statutaire zetel heeft;

iii)  de bepalingen van de statuten van de SCE, onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor een coöperatie die is opgericht overeenkomstig het recht van de lidstaat waar de SCE haar statutaire zetel heeft.”

9       Tot slot maakt de bestreden verordening grensoverschrijdende fusies tussen SCE’s mogelijk (artikel 2, lid 1, vierde streepje, en artikelen 19‑34 van de bestreden verordening).

 De wetgevingsprocedure die geleid heeft tot de vaststelling van de bestreden verordening

10     De Commissie van de Europese Gemeenschappen heeft haar oorspronkelijke voorstel betreffende de SCE op 6 maart 1992 bij de Raad van de Europese Unie ingediend (PB 1992, C 99, blz. 14). Dit voorstel was gebaseerd op artikel 100 A van het EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 95 EG).

11     Na de wijzigingen die door de verdragen van Maastricht en Amsterdam in de Verdragen zijn aangebracht, is de rechtsgrondslag van dit voorstel voor een verordening aangepast aan de behoeften van artikel 95 EG. Het Parlement heeft deze rechtsgrondslag in zijn advies bevestigd.

12     Besprekingen binnen de Raad hebben tot een wijziging van deze rechtsgrondslag geleid, waarbij artikel 308 EG in de plaats is gekomen van artikel 95 EG. Wegens deze wijziging heeft de Raad besloten om het Parlement opnieuw te raadplegen.

13     In een advies van 14 mei 2003 heeft het Parlement gevraagd om artikel 95 EG als rechtsgrondslag te behouden. De Commissie heeft dit standpunt in haar opmerkingen over de amendementen van het Parlement gesteund.

14     Op 22 juli 2003 heeft de Raad de bestreden verordening formeel vastgesteld en de keuze van artikel 308 EG als rechtsgrondslag bevestigd.

 Conclusies van partijen en procedure voor het Hof

15     Het Parlement concludeert dat het het Hof behage:

–       de bestreden verordening nietig te verklaren;

–       de gevolgen ervan te handhaven tot de inwerkingtreding van nieuwe, binnen een redelijke termijn op basis van de passende rechtsgrondslag vast te stellen regelgeving ter zake;

–       de Raad te verwijzen in de kosten.

16     De Raad concludeert dat het het Hof behage:

–       het beroep te verwerpen;

–       het Parlement te verwijzen in de kosten.

17     Bij beschikking van de president van het Hof van 9 maart 2004 is de Commissie toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van het Parlement. Bij dezelfde beschikking zijn het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Raad.

 Het beroep

 Argumenten van partijen

18     Tot staving van zijn beroep voert het Parlement één middel aan, volgens hetwelk niet artikel 308 EG de passende rechtsgrondslag is voor de bestreden verordening, maar artikel 95 EG.

19     In dit verband herinnert het Parlement eraan dat de verschillen in het vennootschapsrecht van de lidstaten coöperatieve vennootschappen in hun activiteiten belemmeren, onder meer ter zake van de verplaatsing van hun maatschappelijke zetel en van grensoverschrijdende fusies.

20     Het Parlement meent voorts dat een verordening zonder meer artikel 95 EG als rechtsgrondslag kan hebben. Zo kan de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten ook plaatsvinden doordat Europese rechtsvormen in het leven worden geroepen die de nationale regelingen aanvullen. In het geval van de SCE is de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten noodzakelijk voor de oprichting en het beheer van trans-Europese coöperaties.

21     Het Parlement voegt hieraan toe dat het in artikel 95 EG vervatte begrip „onderlinge aanpassing” niet alleen ziet op maatregelen die ertoe strekken de belemmeringen ten gevolge van de verschillen tussen de diverse nationale rechtsordes weg te nemen, maar ook op maatregelen waarmee de territoriale beperktheid van de nationale rechtsordes moet worden overwonnen voorzover dit voor de instelling en de werking van de interne markt noodzakelijk is.

22     Dienaangaande weerlegt het Parlement het argument van de Raad dat een harmonisatiemaatregel noodzakelijkerwijs geheel of gedeeltelijk in de plaats komt van de nationale bepalingen. Het Hof heeft overigens erkend dat de door artikel 95 EG nagestreefde convergentie van de wetgevingen van de lidstaten ook kan worden bewerkstelligd indien sommige lidstaten geen wetgeving hebben op een bepaald gebied (arrest van 9 oktober 2001, Nederland/Parlement en Raad, C‑377/98, Jurispr. blz. I‑7079, punt 15).

23     Hetzelfde geldt voor de stelling van de Raad dat onderlinge aanpassing van de wetgevingen slechts mogelijk is indien de lidstaten bevoegd zijn om op het betrokken gebied regelgeving vast te stellen die dezelfde gevolgen heeft als een harmonisatie. Volgens het Parlement kan deze voorwaarde niet uit artikel 95 EG worden afgeleid, te meer daar een lidstaat alleen geen resultaat kan bereiken dat gelijk is aan een onderlinge aanpassing van de wetgevingen.

24     Het Parlement benadrukt voorts dat artikel 308 EG geen passende rechtsgrondslag vormt voor de vaststelling van de bestreden verordening, omdat voor een beroep op deze bepaling onder meer vereist is dat het EG-Verdrag ter bereiking van het gestelde doel geen specifieke handelingsbevoegdheid verleent, wat in casu niet het geval is.

25     De oprichting van een Europese Coöperatieve Vennootschap kan niet worden gelijkgesteld met de invoering van een nieuwe titel naast de nationale titels, zoals zulks het geval is op het gebied van de intellectuele eigendom [zie met name verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), en verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB L 227, blz. 1)]. Voorts hebben deze verordeningen, die artikel 308 EG als rechtsgrondslag hebben, communautaire administratieve instanties met rechtspersoonlijkheid en financiële en administratieve autonomie opgericht, wat niet het geval is voor de bestreden verordening.

26     De Europese coöperatieve vennootschap is namelijk geen nieuwe, van het recht van de lidstaten losgekoppelde vennootschapsvorm, daar de bestreden verordening deze vennootschap niet uitputtend regelt, maar enkel de structuur ervan vastlegt onder stelselmatige verwijzing naar het toepasselijke recht van de lidstaat van de statutaire zetel.

27     De Commissie, die in het geding is tussengekomen, staat op hetzelfde standpunt als het Parlement. Zij staat ook een ruime invulling van het in artikel 95 EG vervatte begrip „harmonisatie” voor.

28     Volgens de Commissie beoogt de bestreden verordening de voorwaarden voor de instelling en de werking van de interne markt te verbeteren, door ertoe bij te dragen dat belemmeringen van de vrijheid van dienstverrichting worden weggenomen door een Europese rechtsvorm in het leven te roepen, die coöperatieve vennootschappen in staat stelt grensoverschrijdende activiteiten te verrichten. In casu vult het specifieke, gemeenschapsrechtelijke statuut voor de Europese coöperatieve vennootschap de diverse nationale statuten voor coöperaties aan, teneinde de ontwikkeling van hun grensoverschrijdende activiteiten te vergemakkelijken.

29     De Raad is van mening dat de bestreden verordening een nieuwe, Europese rechtsvorm in het leven roept, naast de coöperatieve vennootschappen naar nationaal recht.

30     Volgens de Raad brengt de enkele omstandigheid dat een gemeenschapshandeling bestemd is voor de instelling en de werking van de interne markt, nog niet mee dat artikel 95 EG de noodzakelijke rechtsgrondslag vormt. Artikel 14 EG verduidelijkt dat artikel 95 EG slechts een van de bepalingen is om de interne markt tot stand te brengen.

31     Om artikel 95 EG als rechtsgrondslag te kunnen hebben, moet die handeling de nationale wetgevingen onderling aanpassen en ertoe strekken, de belemmeringen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag weg te nemen die het gevolg zijn van de verschillen tussen en/of de beperkte territoriale werking van de nationale regelingen.

32     Volgens de Raad moet een harmonisatiemaatregel noodzakelijkerwijs leiden tot een resultaat dat met de gelijktijdige vaststelling van identieke wettelijke regelingen in iedere lidstaat had kunnen worden bereikt. In casu had geen enkele lidstaat, afzonderlijk beschouwd, de bevoegdheid een statuut uit te werken als dat waarin de bestreden verordening voorziet.

33     Aangezien geen andere bepaling in aanmerking kwam, heeft bijgevolg alleen artikel 308 EG als rechtsgrondslag voor die verordening kunnen dienen.

34     Het Koninkrijk Spanje en de regering van het Verenigd Koninkrijk, die in het geding zijn tussengekomen, betogen eveneens dat de Europese coöperatieve vennootschap een nieuwe rechtsvorm is. De bestreden verordening had bijgevolg artikel 308 EG als rechtsgrondslag moeten hebben.

 Beoordeling door het Hof

35     De passende rechtsgrondslag voor een handeling moet aan de hand van de inhoud en het hoofddoel van die handeling worden bepaald (zie met name arrest van 17 maart 1993, Commissie/Raad, C‑155/91, Jurispr. blz. I‑939, punten 19‑21, en arrest Nederland/Parlement en Raad, reeds aangehaald, punt 27).

36     Artikel 308 EG kan slechts als rechtsgrondslag voor een handeling dienen wanneer geen andere verdragsbepaling de gemeenschapsinstellingen de voor die handeling vereiste bevoegdheid verleent (zie arresten van 26 maart 1987, Commissie/Raad, 45/86, Jurispr. blz. 1493, punt 13, en 13 juli 1995, Spanje/Raad, C‑350/92, Jurispr. blz. I‑1985, punt 26).

37     Zo heeft het Hof reeds geoordeeld dat de Gemeenschap op basis van artikel 308 EG nieuwe rechten van intellectuele eigendom in het leven kan roepen naast de bestaande nationale rechten (zie advies 1/94 van 15 november 1994, Jurispr. blz. I‑5267, punt 59, en reeds aangehaalde arresten Spanje/Raad, punten 23 en 27, en Nederland/Parlement en Raad, punt 24). Artikel 308 EG kan evenwel niet als rechtsgrondslag worden gebruikt wanneer de betrokken gemeenschapshandeling geen nieuwe beschermingstitel op gemeenschapsniveau in het leven roept, maar enkel de in de wetgevingen van de lidstaten neergelegde regels voor de afgifte en de bescherming van die titel harmoniseert (arrest Nederland/Parlement en Raad, reeds aangehaald, punt 25).

38     Artikel 95 EG machtigt de gemeenschapswetgever om maatregelen te nemen die bestemd zijn om de voorwaarden voor de instelling en de werking van de interne markt te verbeteren, welke maatregelen daadwerkelijk die doelstelling moeten hebben doordat zij ertoe bijdragen dat belemmeringen van de door het Verdrag gewaarborgde economische vrijheden, waaronder de vrijheid van vestiging, worden weggenomen [zie met name arresten van 5 oktober 2000, Duitsland/Parlement en Raad, C‑376/98, Jurispr. blz. I‑8419, punten 83, 84 en 95, en 10 december 2002, British American Tobacco (Investments) en Imperial Tobacco, C‑491/01, Jurispr. blz. I‑11453, punt 60].

39     Artikel 95 EG kan ook als rechtsgrondslag worden gebruikt om te voorkomen dat belemmeringen van het handelsverkeer ontstaan ten gevolge van een heterogene ontwikkeling van de nationale wetgevingen, waarbij het ontstaan van die belemmeringen evenwel waarschijnlijk moet zijn en de betrokken maatregel ertoe moet strekken die belemmeringen te voorkomen [zie in die zin reeds aangehaalde arresten Spanje/Raad, punt 35, Duitsland/Parlement en Raad, punt 86, Nederland/Parlement en Raad, punt 15, en British American Tobacco (Investments) en Imperial Tobacco, punt 61].

40     In casu blijkt uit de inhoud en de doelstelling van de bestreden verordening dat deze ertoe strekt, een nieuwe rechtsvorm uit te werken naast de bestaande nationale vormen van coöperatieve vennootschappen, zoals overigens blijkt uit de punten 12 en 14 van de considerans van de bestreden verordening, volgens welke de Europese coöperatieve vennootschap als een specifieke en communautaire Europese rechtsvorm van coöperatieve vennootschappen moet worden beschouwd.

41     Op de Europese coöperatieve vennootschap zijn namelijk overeenkomstig artikel 8, lid 1, sub a, van de bestreden verordening in de eerste plaats de bepalingen van deze verordening van toepassing. Volgens artikel 8, lid 1, sub b, kunnen op de Europese coöperatieve vennootschap eveneens haar statuten van toepassing zijn, wanneer de bestreden verordening dit uitdrukkelijk toestaat. Slechts subsidiair, voor de aangelegenheden die niet bij deze verordening of bij de statuten van de Europese coöperatieve vennootschap worden geregeld, verwijst artikel 8, lid 1, sub c, van deze verordening onder meer naar het recht van de lidstaat waar de Europese coöperatieve vennootschap haar statutaire zetel heeft.

42     Bovendien gelden de in artikel 2 van de bestreden verordening gestelde voorwaarden voor de oprichting van een Europese coöperatieve vennootschap specifiek voor deze vennootschap. Dat deze ingevolge artikel 7 van de bestreden verordening haar statutaire zetel van de ene naar een andere lidstaat kan verplaatsen zonder dat deze verplaatsing leidt tot ontbinding of tot vorming van een nieuwe rechtspersoon, is ook kenmerkend voor de Europese coöperatieve vennootschap.

43     Tot slot blijkt uit de bepalingen van artikel 9 van de bestreden verordening, volgens welke een Europese coöperatieve vennootschap in iedere lidstaat moet worden behandeld als een coöperatie die is opgericht overeenkomstig het recht van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, dat de vorm van de Europese coöperatieve vennootschap naast die van de coöperatieve vennootschappen naar nationaal recht bestaat.

44     Mitsdien heeft de bestreden verordening, die de diverse bestaande nationale wetgevingen ongewijzigd laat, niet tot doel, de wetgevingen van de lidstaten ter zake van coöperatieve vennootschappen te harmoniseren, maar roept zij een nieuwe vorm van coöperatieve vennootschap in het leven naast de bestaande nationale vormen.

45     Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door het feit dat de bestreden verordening niet alle op de Europese coöperatieve vennootschap toepasselijke regels uitputtend vastlegt en op bepaalde punten verwijst naar het recht van de lidstaat waar de Europese coöperatieve vennootschap haar statutaire zetel heeft, welke verwijzing zoals gezegd slechts subsidiair is.

46     Gelet op het voorgaande kon artikel 95 EG geen passende rechtsgrondslag vormen voor de vaststelling van de bestreden verordening, die terecht is vastgesteld op basis van artikel 308 EG.

47     Daar het enige middel van het beroep ongegrond is, moet dit derhalve worden verworpen.

 Kosten

48     Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien het Parlement in het ongelijk is gesteld, moet het overeenkomstig de vordering van de Raad worden verwezen in de kosten. Overeenkomstig artikel 69, lid 4, van dit Reglement dragen het Koninkrijk Spanje, het Verenigd Koninkrijk en de Commissie, die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten.

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      Het Europees Parlement wordt verwezen in de kosten.

3)      Het Koninkrijk Spanje, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland alsmede de Commissie van de Europese Gemeenschappen dragen hun eigen kosten.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans