Zaak C‑402/03

Skov Æg

tegen

Bilka Lavprisvarehus A/S

en

Bilka Lavprisvarehus A/S

tegen

Jette Mikkelsen en Michael Due Nielsen

(verzoek van het Vestre Landsret om een prejudiciële beslissing)

„Richtlijn 85/374/EEG – Aansprakelijkheid voor producten met gebreken – Aansprakelijkheid van leverancier van product met gebreken”

Conclusie van advocaat-generaal L. A. Geelhoed van 20 januari 2005 

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 10 januari 2006 

Samenvatting van het arrest

1.     Harmonisatie van wetgevingen – Aansprakelijkheid voor producten met gebreken – Richtlijn 85/374

(Richtlijn 85/374 van de Raad, art. 1 en 3)

2.     Harmonisatie van wetgevingen – Aansprakelijkheid voor producten met gebreken – Richtlijn 85/374

(Richtlijn 85/374 van de Raad, art. 13)

3.     Prejudiciële vragen – Uitlegging – Werking in tijd van uitleggingsarresten

(Art. 234 EG)

1.     Richtlijn 85/374 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken dient aldus te worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke het de leverancier is op wie, buiten de in artikel 3, lid 3, van de richtlijn limitatief opgesomde gevallen, de door de richtlijn ingevoerde en op de producent gelegde risicoaansprakelijkheid rust.

Aangezien de richtlijn voor de punten die zij regelt, immers een volledige harmonisatie nastreeft, moet de vaststelling van de kring van aansprakelijke personen in de artikelen 1 en 3 ervan als uitputtend worden beschouwd. Wanneer derhalve artikel 3, lid 3, van de richtlijn uitsluitend voorziet in de aansprakelijkheid van de leverancier indien niet kan worden vastgesteld wie de producent is, breidt een nationale regeling die bepaalt dat de leverancier jegens de gelaedeerden rechtstreeks aansprakelijk is voor de gebreken van een product, de kring van aansprakelijke personen uit.

(cf. punten 33‑34, 37, 45 en dictum)

2.     Richtlijn 85/374 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken dient aldus te worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke de aansprakelijkheid van de producent wegens onrechtmatige daad zonder beperkingen op de leverancier moet rusten, aangezien overeenkomstig artikel 13 van de richtlijn het door deze richtlijn ingevoerde stelsel niet de toepassing uitsluit van andere stelsels van contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid voorzover die op een andere grondslag berusten, zoals de aansprakelijkheid wegens verborgen gebreken of onrechtmatige daad.

(cf. punten 47‑48 en dictum)

3.     Het Hof kan slechts bij uitzondering, met toepassing van een aan de communautaire rechtsorde inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid, aanleiding vinden om voor iedere belanghebbende beperkingen te stellen aan de mogelijkheid om met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw in geding te brengen. Om tot een dergelijke beperking te kunnen besluiten, moet zijn voldaan aan twee essentiële criteria, te weten de goede trouw van de belanghebbende kringen en het gevaar van ernstige verstoringen.

Wanneer een nationale regeling, in tegenstelling tot wat wordt voorgeschreven door richtlijn 85/374 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, voorziet in de overdracht van de risicoaansprakelijkheid van de producent aan de leverancier, dan sluit de omstandigheid dat dezelfde rechtsorde een mechanisme van regresvordering instelt, dat de leverancier die de door een product met gebreken aan de gelaedeerde berokkende schade heeft vergoed, de mogelijkheid biedt om in diens rechten jegens de producent te treden, iedere mogelijke inbreuk op de rechtszekerheid uit. In deze omstandigheden kan de gemeenschapsrechter niet tegemoet komen aan een verzoek om de werking van zijn prejudicieel arrest, dat de genoemde richtlijn uitlegt, te beperken in de tijd.

(cf. punten 51‑53)




ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

10 januari 2006 (*)

„Richtlijn 85/374/EEG – Aansprakelijkheid voor producten met gebreken – Aansprakelijkheid van leverancier van product met gebreken”

In zaak C‑402/03,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Vestre Landsret (Denemarken) bij beslissing van 26 september 2003, ingekomen bij het Hof op 29 september 2003, in de procedure

Skov Æg

tegen

Bilka Lavprisvarehus A/S

en

Bilka Lavprisvarehus A/S

tegen

Jette Mikkelsen,

Michael Due Nielsen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Grote kamer),

samengesteld als volgt: V. Skouris, president, P. Jann (rapporteur), C. W. A. Timmermans, A. Rosas, K. Schiemann en J. Makarczyk, kamerpresidenten, C. Gulmann, J. N. Cunha Rodrigues, R. Silva de Lapuerta, K. Lenaerts, P. Kūris, E. Juhász en G. Arestis, rechters,

advocaat-generaal: L. A. Geelhoed,

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 17 november 2004,

gelet op de opmerkingen van:

–       Skov Æg, vertegenwoordigd door G. Lett en U. Christrup, advokaterne,

–       Bilka Lavprisvarehus A/S, vertegenwoordigd door J. Rostock‑Jensen, advokat,

–       J. Mikkelsen en M. Due Nielsen, vertegenwoordigd door J. Andersen, advokat,

–       de Deense regering, vertegenwoordigd door J. Molde als gemachtigde, bijgestaan door P. Biering, advokat,

–       de Spaanse regering, vertegenwoordigd door L. Fraguas Gadea en E. Braquehais Conesa als gemachtigden,

–       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door N. B. Rasmussen en G. Valero Jordana als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 januari 2005,

het navolgende

Arrest

1       Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken (PB L 210, blz. 29; hierna: „richtlijn”).

2       Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen J. Mikkelsen en M. Due Nielsen (hierna: „gelaedeerden”) en Bilka Lavprisvarehus A/S (hierna: „Bilka”) alsmede tussen Bilka en Skov Æg (hierna: „Skov”) over de vergoeding van de schade die gelaedeerden hebben geleden als gevolg van het eten van eieren die door Bilka waren verkocht en door Skov waren geproduceerd.

 Toepasselijke bepalingen

 Gemeenschapsbepalingen

3       Zoals de eerste overweging van de richtlijn aangeeft, strookt de vaststelling ervan met de idee „dat de wetgevingen van de lidstaten inzake de aansprakelijkheid van de producent voor schade die door een gebrek van diens producten is veroorzaakt, onderling moeten worden aangepast, [omdat] onderlinge verschillen op dat gebied de mededinging kunnen vervalsen, het vrij verkeer van goederen binnen de gemeenschappelijke markt kunnen aantasten en tot verschillen kunnen leiden in het niveau van de bescherming van de consument”.

4       Zoals uit de tweede overweging van de richtlijn blijkt, berusten de daarbij ingevoerde aansprakelijkheidsregels op de vaststelling dat „alleen wanneer de producent ook buiten schuld aansprakelijk wordt gesteld, een passende oplossing kan worden gevonden voor het aan onze tijd van voortschrijdende techniek eigen probleem, waarbij het gaat om een rechtvaardige toewijzing van de met de moderne technische productie samenhangende risico’s”.

5       Artikel 1 van de richtlijn bepaalt:

„De producent is aansprakelijk voor de schade, veroorzaakt door een gebrek in zijn product.”

6       Artikel 3 van de richtlijn luidt:

„1.       Onder ‚producent’ wordt verstaan de fabrikant van een eindproduct, de producent van een grondstof of de fabrikant van een onderdeel, alsmede eenieder die zich als producent presenteert door zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product aan te brengen.

2.      Onverminderd de aansprakelijkheid van de producent, wordt eenieder die een product in de Gemeenschap invoert om dit te verkopen, te verhuren, te leasen of anderszins te verstrekken, in het kader van zijn commerciële activiteiten, beschouwd als producent in de zin van deze richtlijn; zijn aansprakelijkheid is dezelfde als die van de producent.

3.       Indien niet kan worden vastgesteld wie de producent van het product is, wordt elke leverancier als producent ervan beschouwd, tenzij hij de gelaedeerde binnen een redelijke termijn de identiteit meedeelt van de producent of van degene die hem het product heeft geleverd. Dit geldt ook voor geïmporteerde producten, als daarop de identiteit van de in lid 2 bedoelde importeur niet is vermeld, zelfs al is de naam van de producent wel aangegeven.”

7       Wat de aansprakelijkstelling van de producent betreft, bepaalt artikel 4 van de richtlijn dat „[d]e gelaedeerde [...] de schade, het gebrek en het oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade [moet] bewijzen”. Artikel 7 geeft een opsomming van de gevallen waarin de producent niet aansprakelijk is. Hierbij gaat het onder meer om gevallen waarin de producent het product niet in het verkeer heeft gebracht, het gebrek niet bestond op het tijdstip waarop het product in het verkeer is gebracht, het product niet voor verspreiding is vervaardigd, het gebrek een gevolg is van het feit dat het product in overeenstemming is met dwingende overheidsvoorschriften, en het op grond van de stand van de kennis op het tijdstip waarop het product in het verkeer is gebracht, onmogelijk was het gebrek te ontdekken.

8       Met betrekking tot de verhouding tussen de door de richtlijn ingevoerde aansprakelijkheidsregeling en het nationale aansprakelijkheidsrecht bepaalt artikel 13:

„Deze richtlijn laat de rechten die de gelaedeerde ontleent aan het recht inzake contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid of aan een op het ogenblik van de kennisgeving van deze richtlijn bestaande speciale aansprakelijkheidsregeling onverlet.”

 Nationale bepalingen

9       Blijkens de verklaringen van de Deense regering werd de aansprakelijkheid van zowel de producent als de leverancier voor producten met gebreken vóór de vaststelling van de richtlijn in Denemarken geregeld door de rechtspraak. Volgens deze rechtspraak werd de aansprakelijkheid voor producten met gebreken beoordeeld aan de hand van de algemene regels voor civielrechtelijke aansprakelijkheid, die zijn gebaseerd op het begrip onrechtmatige daad. De ontwikkeling van de rechtspraak heeft er echter toe geleid dat de producent in bepaalde gevallen zelfs aansprakelijk werd geacht wanneer er geen sprake was van onrechtmatige daad. Op de leverancier rustte de aansprakelijkheid van de marktdeelnemers vóór hem in de productie‑ en distributieketen.

10     De richtlijn is in Denemarken omgezet bij wet nr. 371 van 7 juni 1989 inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, gewijzigd bij wet nr. 1041 van 28 november 2000 (hierna: „wet nr. 371”). De Deense regering heeft gepreciseerd dat deze wet de last van de door de richtlijn voorgeschreven aansprakelijkheidsregeling voor producten met gebreken bij de producent heeft gelegd en de in de rechtspraak bestaande regel heeft bekrachtigd volgens welke op de leverancier de aansprakelijkheid van de achtereenvolgende marktdeelnemers vóór hem rust. Voor het overige zijn de vroegere in de rechtspraak ontwikkelde regels van toepassing gebleven.

11     § 4 van wet nr. 371 definieert de begrippen „producent” en „leverancier” als volgt:

„1.      Als producent wordt beschouwd degene die een eindproduct, een halffabrikaat of een grondstof produceert, degene die een natuurproduct voortbrengt of verzamelt, alsook degene die zich als producent presenteert door zijn naam, zijn merk of een ander onderscheidingsteken op het product aan te brengen.

2.      Eveneens als producent wordt beschouwd degene die in het kader van zijn commerciële activiteiten een product in de Gemeenschap invoert om dit te verkopen, te verhuren, te leasen of anderszins in het verkeer te brengen.

3.      Als leverancier wordt beschouwd degene die in het kader van zijn commerciële activiteiten een product in het verkeer brengt zonder als de producent te worden beschouwd.

[...]”

12     § 6 van deze wet formuleert het beginsel van de aansprakelijkheid van de producent voor gebreken van een product. § 10 van de wet bepaalt:

„Een leverancier is jegens de gelaedeerde en de leveranciers na hem in de distributieketen rechtstreeks aansprakelijk voor de gebreken van een product.”

13     Krachtens § 11, lid 3, van wet nr. 371 treedt de leverancier die de schade van de gelaedeerde veroorzaakt door een product met gebreken heeft vergoed, in diens rechten jegens de marktdeelnemers vóór hem in de productie‑ en verhandelingsketen.

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

14     De gelaedeerden hebben een salmonellavergiftiging opgelopen na het eten van eieren die ze hadden gekocht in een winkel van Bilka, die ze op haar beurt van de producent Skov had betrokken.

15     Zij hebben leverancier Bilka aangesproken, die de producent Skov in vrijwaring heeft geroepen.

16     Bij vonnis van 22 januari 2002 heeft het Aalborg Byret verklaard dat de eieren gebrekkig waren, dat er een causaal verband bestond tussen dit gebrek en de geleden schade, en dat geen enkele schuld van de gelaedeerden was aangetoond. Bilka werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de gelaedeerden en Skov tot terugbetaling van deze schadevergoeding aan Bilka.

17     Onder deze omstandigheden heeft het Vestre Landsret, op hoger beroep van Bilka en Skov, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)      Staat [de] richtlijn [...] in de weg aan een wettelijke regeling waarbij de aansprakelijkheid van de producent ingevolge de richtlijn, zonder beperkingen bij de leverancier wordt gelegd?

2)      Staat de [...] richtlijn in de weg aan een stelsel waarbij door de rechtspraak de in de rechtspraak vastgelegde aansprakelijkheid van de producent wegens onrechtmatige daad, zonder beperkingen bij de leverancier wordt gelegd, in geval van een product met gebreken dat schade aan de persoon of de goederen van de consument heeft veroorzaakt?

3)      Onder verwijzing naar:

–       de notulen [van de 1025e zitting] van de Raad van Ministers [van 25 juli 1985], waarvan punt 2 luidt:

         ‚[w]at de uitlegging van de artikelen 3 en 1[3] betreft, zijn de Raad en de Commissie het erover eens dat niets een lidstaat belet in zijn nationale wetgeving bepalingen op te nemen over de aansprakelijkheid van tussenpersonen, omdat de aansprakelijkheid van tussenpersonen niet onder de richtlijn valt. Ook bestaat er overeenstemming over het feit dat de lidstaten volgens de richtlijn bepalingen kunnen vaststellen betreffende de uiteindelijke onderlinge verdeling van de aansprakelijkheid tussen diverse aansprakelijke producenten (zie artikel 3) en de tussenpersonen’,

–       artikel 13 van de richtlijn [...],

wordt gevraagd of de richtlijn eraan in de weg staat dat een lidstaat de productaansprakelijkheid van de leverancier bij wet regelt, indien de leverancier, zoals in § [4], lid 3, eerste zin, van [...] wet [nr. 371] het geval is, wordt gedefinieerd als degene die in het kader van zijn commerciële activiteiten een product in het verkeer brengt, zonder te worden beschouwd als producent in de in artikel 3 van de richtlijn gedefinieerde zin.

4)      Staat de richtlijn [...] eraan in de weg dat de lidstaten een wettelijke bepaling inzake productaansprakelijkheid invoeren die inhoudt dat de leverancier – zonder zelf producent te zijn of ingevolge artikel 3 van de richtlijn als producent te worden beschouwd – aansprakelijk is uit hoofde van:

–       de aansprakelijkheid van de producent ingevolge de richtlijn?

–       de in de rechtspraak vastgelegde aansprakelijkheid van de producent wegens onrechtmatige daad in geval van een product met gebreken dat schade aan de persoon of de goederen van de consument heeft veroorzaakt?

Deze wettelijke bepaling gaat ervan uit:

a)      dat de leverancier wordt gedefinieerd als degene die in het kader van zijn commerciële activiteiten een product in het verkeer brengt zonder als producent te worden beschouwd (§ [4], lid 3, eerste zin, van [...] wet [nr. 371]);

b)      dat de producent aansprakelijk kan worden gesteld, en dat de leverancier dus niet aansprakelijk is indien zulks niet het geval is (§ 10 van [...] wet [nr. 371]);

c)      dat de leverancier regres heeft op de producent (§ 11, lid 3, van [...] wet [nr. 371]).

5)      Staat de richtlijn [...] in de weg aan de instandhouding door een lidstaat van een niet op de wet, maar op de rechtspraak berustende, vóór de richtlijn bestaande regeling waarbij de leverancier – zonder zelf producent te zijn of ingevolge artikel 3 van de richtlijn als producent te worden beschouwd – aansprakelijk is uit hoofde van:

–       de aansprakelijkheid van de producent ingevolge de richtlijn?

–       de in de rechtspraak vastgelegde aansprakelijkheid van de producent wegens onrechtmatige daad in geval van een product met gebreken dat schade aan de persoon en de goederen van de consument heeft veroorzaakt?

Deze op de rechtspraak gebaseerde regeling gaat ervan uit:

a)      dat de leverancier wordt gedefinieerd als degene die in het kader van zijn commerciële activiteiten een product in het verkeer brengt zonder als producent te worden beschouwd (§ [4], lid 3, eerste zin, van [...] wet [nr. 371]);

b)      dat de producent aansprakelijk kan worden gesteld, en dat de leverancier dus niet aansprakelijk is indien zulks niet het geval is (§ 10 van [...] wet [nr. 371]);

c)      dat de leverancier regres heeft op de producent (§ 11, lid 3, van [...] wet [nr. 371]).”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

18     Met zijn vragen, die samen dienen te worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de richtlijn zich ertegen verzet dat een lidstaat de aansprakelijkheid van de leverancier aldus regelt dat op deze de aansprakelijkheid van de producent moet rusten.

19     In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat de door de richtlijn ingevoerde aansprakelijkheid, die in artikel 1 ervan op de producent wordt gelegd, een risicoaansprakelijkheid is. Dit komt expliciet tot uitdrukking in de tweede overweging van de richtlijn. Dit blijkt eveneens uit de opsomming in artikel 4 van die richtlijn van de door de gelaedeerde te bewijzen punten, alsmede uit de in artikel 7 bedoelde gevallen waarin de aansprakelijkheid van de producent is uitgesloten.

20     De verwijzende rechter vraagt of de richtlijn zich verzet tegen een nationale regeling die de door de richtlijn ingevoerde en op de producent gelegde risicoaansprakelijkheid aan de leverancier overdraagt, en voorts tegen een nationale regeling die de aansprakelijkheid van de producent wegens onrechtmatige daad aan de leverancier overdraagt.

21     Voor de beantwoording van deze vragen moet vooraf de omvang van de door de richtlijn tot stand gebrachte harmonisatie worden bepaald.

 Omvang van de door de richtlijn tot stand gebrachte harmonisatie

22     In de arresten van 25 april 2002, Commissie/Frankrijk (C‑52/00, Jurispr. blz. I‑3827, punt 16), Commissie/Griekenland (C‑154/00, Jurispr. blz. I‑3879, punt 12), en González Sánchez (C‑183/00, Jurispr. blz. I‑3901, punt 25), heeft het Hof geoordeeld dat de beoordelingsmarge waarover de lidstaten beschikken om de aansprakelijkheid voor producten met gebreken te regelen, volledig door de richtlijn zelf wordt bepaald en moet worden afgeleid uit de bewoordingen, doelstelling en opzet ervan.

23     Na deze criteria te hebben onderzocht, heeft het Hof geconcludeerd dat de richtlijn voor de punten die zij regelt een volledige harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten nastreeft (reeds aangehaalde arresten Commissie/Frankrijk, punt 24, en Commissie/Griekenland, punt 20).

24     In het kader van de onderhavige procedure voeren de gelaedeerden en de Deense regering aan dat de richtlijn geen volledige harmonisatie van de aansprakelijkheid voor producten met gebreken tot stand brengt, maar enkel van de aansprakelijkheid van de producent van producten met gebreken. Op basis van de bewoordingen van de artikelen 1 en 3 ervan betogen zij dat de richtlijn de aansprakelijkheid van de leverancier niet regelt en de lidstaten een beoordelingsmarge laat met betrekking tot de afbakening van de kring van aansprakelijke personen.

25     Artikel 1 van de richtlijn voorziet in een aansprakelijkheid voor door het gebrek van een product veroorzaakte schade en legt deze aansprakelijkheid op de producent van het product in kwestie.

26     De begrippen „schade”, „gebrek” en „product” worden respectievelijk gedefinieerd in de artikelen 9, 6 en 2 van de richtlijn. Het begrip „producent” wordt gedefinieerd in artikel 3 van de richtlijn. Volgens lid 1 van de laatstgenoemde bepaling wordt daaronder de fabrikant van het product verstaan. Lid 2 van deze bepaling neemt onder het begrip „producent” de invoerder van het product in de Gemeenschap op. Indien niet kan worden vastgesteld wie de producent is, wordt krachtens artikel 3, lid 3, van de richtlijn de leverancier als zodanig beschouwd, tenzij hij de gelaedeerde binnen een redelijke termijn de identiteit meedeelt van zijn eigen leverancier.

27     De redenen waarom het juist leek om de producent aansprakelijk te stellen, worden uiteengezet in de toelichting bij het voorstel voor een richtlijn [document COM(76) 372 def. (PB C 241, blz. 9)] onder artikel 1, sub e, waarnaar de Deense regering heeft verwezen. Deze toelichting, die betrekking heeft op de artikelen 1 en 2 van dit voorstel, die zonder inhoudelijke wijzigingen de artikelen 1 en 3 van de richtlijn zijn geworden, kan als volgt worden samengevat.

28     Hoewel wordt erkend dat het voor de gelaedeerde gemakkelijker zou zijn om zijn rechten te doen gelden wanneer voor de leverancier van een product met gebreken dezelfde aansprakelijkheid zou gelden als in de richtlijn is neergelegd, wordt opgemerkt dat voor deze vereenvoudiging een hoge prijs zou moeten worden betaald, omdat alle leveranciers zich tegen een dergelijke aansprakelijkheid zouden moeten verzekeren en hierdoor de producten aanzienlijk duurder zouden worden. Deze vereenvoudiging zou bovendien leiden tot een toename van het aantal beroepen, omdat de leverancier zich op zijn beurt tot zijn eigen leverancier zal wenden, tot aan de producent toe. Aangezien in het overgrote deel van de gevallen de leverancier slechts het product in onveranderde staat doorgeeft en enkel de producent de mogelijkheid heeft om invloed uit te oefenen op de kwaliteit ervan, werd het juist geacht om de productaansprakelijkheid voor producten met gebreken alleen op de producent te leggen.

29     Hieruit vloeit voort dat de keuze om in de door de richtlijn vastgestelde wettelijke regeling de last van de aansprakelijkheid voor schade die door producten met gebreken werd veroorzaakt in principe op de producent te leggen, en uitsluitend in bepaalde welomschreven gevallen op de invoerder en de leverancier, werd gemaakt ná afweging van de respectieve rollen van de verschillende marktdeelnemers in de productie‑ en verhandelingsketens.

30     In tegenstelling tot de zienswijze van de gelaedeerden en de Deense regering regelen de artikelen 1 en 3 van de richtlijn dus niet enkel de aansprakelijkheid van de producent van een product met gebreken, maar bepalen zij wie van de beroepsmatig handelende personen die hebben deelgenomen aan het productie‑ en verhandelingsproces, de door de richtlijn ingevoerde aansprakelijkheid zal moeten dragen.

 Overdracht van de risicoaansprakelijkheid van de producent ingevolge de richtlijn aan de leverancier

31     Met de eerste groep vragen wenst de verwijzende rechter te vernemen of de richtlijn aldus dient te worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke het de leverancier is op wie zonder beperkingen de door de richtlijn ingevoerde en op de producent gelegde risicoaansprakelijkheid rust.

32     Dienaangaande moet worden vastgesteld dat de kring van aansprakelijke personen jegens wie de gelaedeerde in het kader van de aansprakelijkheidsregeling van de richtlijn een vordering kan instellen, wordt afgebakend in de artikelen 1 en 3 daarvan (zie punten 29 en 30 van dit arrest).

33     Aangezien de richtlijn, zoals in punt 23 van dit arrest is opgemerkt, voor de punten die zij regelt een volledige harmonisatie nastreeft, moet de vaststelling van de kring van aansprakelijke personen in de artikelen 1 en 3 ervan als uitputtend worden beschouwd.

34     Artikel 3, lid 3, van de richtlijn voorziet uitsluitend in de aansprakelijkheid van de leverancier indien niet kan worden vastgesteld wie de producent is. Door in § 10 van wet nr. 371 te bepalen dat de leverancier jegens de gelaedeerde rechtstreeks aansprakelijk is voor de gebreken van een product, heeft de Deense wetgever dus de kring van aansprakelijke personen jegens wie de gelaedeerde in het kader van de aansprakelijkheidsregeling van de richtlijn een vordering kan instellen, uitgebreid buiten de door de richtlijn gestelde grenzen.

35     De Deense regering stelt dat de aansprakelijkheid van de leverancier volgens de nationale wettelijke regeling niet autonoom is, daar de leverancier jegens de gelaedeerden slechts aansprakelijk is voorzover de producent, op wie hij regres heeft, aansprakelijk kan zijn. De situatie van de leverancier lijkt derhalve op die van een hoofdelijke borg.

36     Dit aspect is niet doorslaggevend. Behalve dat het door deze nationale wettelijke regeling ingevoerde stelsel de leverancier een door de gemeenschapswetgever ongerechtvaardigd geachte last oplegt (zie punt 28 van onderhavig arrest), brengt het ook een aanzienlijke toename van de vorderingen met zich, wat de rechtstreekse vordering tegen de producent waarover de gelaedeerde onder de voorwaarden van artikel 3 van de richtlijn beschikt, juist beoogt te vermijden (zie arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 40, en punt 28 van onderhavig arrest).

37     Hieruit volgt dat de richtlijn aldus dient te worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke het de leverancier is op wie zonder beperkingen de aansprakelijkheid van de producent ingevolge de richtlijn rust.

38     De Deense regering betoogt evenwel dat artikel 13 van de richtlijn, volgens welke deze de rechten die de gelaedeerde ontleent aan het recht inzake contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid onverlet laat, een rechtsgrondslag zou kunnen vormen om de aansprakelijkheid die in het stelsel van de richtlijn bij de producent ligt, tot de leverancier uit te breiden.

39     Dienaangaande moet erop worden gewezen dat het Hof in de voormelde arresten Commissie/Frankrijk (punt 21), Commissie/Griekenland (punt 17) en González Sánchez (punt 30) na onderzoek van de bewoordingen, doelstelling en opzet van de richtlijn heeft geoordeeld dat artikel 13 daarvan niet aldus kan worden uitgelegd dat het de lidstaten de mogelijkheid laat om een algemeen aansprakelijkheidsstelsel inzake producten met gebreken te handhaven dat verschilt van het stelsel van die richtlijn.

40     De Deense regering wenst dat deze rechtspraak opnieuw wordt onderzocht tegen de achtergrond van de verklaring met betrekking tot de artikelen 3 en 1[3] in punt 2 van de notulen van de zitting van de Raad van Ministers van 25 juli 1985, volgens welke deze artikelen een lidstaat niet beletten in zijn nationale wetgeving bepalingen op te nemen over de aansprakelijkheid van tussenpersonen.

41     Om de handhaving te verdedigen van de nationale regel volgens welke de aansprakelijkheid van de producent op de leverancier rust, die door de rechtspraak vóór de inwerkingtreding van de richtlijn was ontwikkeld en die door de wet tot omzetting van de richtlijn slechts is bekrachtigd, beroept de Deense regering zich eveneens op de verklaring in punt 16 van de genoemde notulen, waarin de Raad de wens heeft uitgesproken „dat de lidstaten die thans gunstiger bepalingen inzake consumentenbescherming toepassen dan die welke uit de richtlijn voortvloeien, geen gebruik zullen maken van de door de richtlijn geboden mogelijkheden om dit beschermingsniveau te verlagen”.

42     In dit verband moet er in de eerste plaats op worden gewezen dat wanneer een verklaring in notulen van de Raad niet in de tekst van een bepaling van afgeleid recht is terug te vinden, zij niet kan worden gebruikt bij de uitlegging van de genoemde bepaling (zie onder meer arresten van 26 februari 1991, Antonissen, C‑292/89, Jurispr. blz. I‑745, punt 18, en 8 juni 2000, Epson Europe, C‑375/98, Jurispr. blz. I‑4243, punt 26).

43     In de tweede plaats kunnen de twee verklaringen waarnaar de Deense regering heeft verwezen, een wijziging van de door de richtlijn afgebakende kring van aansprakelijke personen in strijd met de bewoordingen en de opzet van de regeling niet rechtvaardigen. In het bijzonder kunnen de lidstaten niet met een beroep op deze verklaringen de last van de door de richtlijn ingevoerde en op de producent gelegde aansprakelijkheid buiten de in artikel 3, lid 3, limitatief opgesomde gevallen aan de leverancier overdragen.

44     Wat het argument van de Deense regering betreft dat deze uitlegging van de richtlijn in Denemarken leidt tot een verlaging van het niveau van consumentenbescherming, moet worden opgemerkt dat een eventuele uitbreiding van de door de richtlijn ingevoerde aansprakelijkheid tot de leveranciers behoort tot de bevoegdheid van de communautaire wetgever, die in voorkomend geval moet overgaan tot een wijziging van de betrokken bepalingen.

45     In deze omstandigheden dient op de eerste groep vragen van de verwijzende rechter te worden geantwoord dat de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke het de leverancier is op wie buiten de in artikel 3, lid 3, van de richtlijn limitatief opgesomde gevallen de door deze richtlijn ingevoerde en op de producent gelegde risicoaansprakelijkheid rust.

 Overdracht van de aansprakelijkheid van de producent wegens onrechtmatige daad aan de leverancier

46     Met de tweede groep vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de richtlijn zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke in geval van door een product met gebreken veroorzaakte schade de aansprakelijkheid van de producent wegens onrechtmatige daad zonder beperkingen op de leverancier moet rusten.

47     Dienaangaande dient erop te worden gewezen dat het Hof in de voormelde arresten Commissie/Frankrijk (punt 22), Commissie/Griekenland (punt 18) en González Sánchez (punt 31) heeft geoordeeld dat artikel 13 van de richtlijn aldus dient te worden uitgelegd dat het door de genoemde richtlijn ingevoerde stelsel niet de toepassing uitsluit van andere stelsels van contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid voorzover die op een andere grondslag berusten, zoals de aansprakelijkheid wegens verborgen gebreken of onrechtmatige daad.

48     Derhalve dient op de tweede groep vragen van de verwijzende rechter te worden geantwoord dat de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke de aansprakelijkheid van de producent wegens onrechtmatige daad zonder beperkingen op de leverancier moet rusten.

 Beperking van de werking in de tijd van het arrest

49     Voor het geval dat het Hof de door hen voorgestane uitlegging van de richtlijn niet zou volgen, hebben de gelaedeerden en de Deense regering het Hof verzocht om de werking in de tijd van zijn arrest te beperken. Ter ondersteuning van hun verzoek hebben zij met name de ernstige gevolgen voor de rechtszekerheid en de financiële consequenties aangevoerd die het arrest voor de gelaedeerden in een groot aantal geschillen inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken die sinds de inwerkingtreding van de richtlijn zijn beslecht, zou kunnen meebrengen.

50     Volgens vaste rechtspraak verklaart en preciseert de uitlegging die het Hof krachtens de hem bij artikel 234 EG verleende bevoegdheid aan een voorschrift van gemeenschapsrecht geeft, zo nodig, de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van de inwerkingtreding ervan moet of had moeten worden verstaan en toegepast. Hieruit volgt dat het aldus uitgelegde voorschrift door de rechter ook kan en moet worden toegepast op rechtsbetrekkingen die zijn ontstaan en tot stand gekomen vóór het arrest waarbij op het verzoek om uitlegging is beslist, indien voor het overige is voldaan aan de voorwaarden waaronder een geschil over de toepassing van dat voorschrift voor de bevoegde rechter kan worden gebracht (zie onder meer arresten van 2 februari 1988, Blaizot, 24/86, Jurispr. blz. 379, punt 27, en 15 december 1995, Bosman, C‑415/93, Jurispr. blz. I‑4921, punt 141).

51     Dienaangaande dient eraan te worden herinnerd dat het Hof slechts bij uitzondering, met toepassing van een aan de communautaire rechtsorde inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid, aanleiding kan vinden om voor iedere belanghebbende beperkingen te stellen aan de mogelijkheid om met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen opnieuw in geding te brengen. Om tot een dergelijke beperking te kunnen besluiten, moet zijn voldaan aan twee essentiële criteria, te weten de goede trouw van de belanghebbende kringen en het gevaar van ernstige verstoringen (zie onder meer arresten van 28 september 1994, Vroege, C‑57/93, Jurispr. blz. I‑4541, punt 21, en 12 oktober 2000, Cooke, C‑372/98, Jurispr. blz. I‑8683, punt 42).

52     Opgemerkt moet worden dat de Deense wetgever in § 11, lid 3, van wet nr. 371 gebruik heeft gemaakt van het mechanisme van de regresvordering, dat in de meeste rechtsstelsels voorkomt, en heeft bepaald dat de leverancier die de schade van de gelaedeerde veroorzaakt door een product met gebreken heeft vergoed, in diens rechten jegens de producent treedt. Er moet dus worden vastgesteld dat de leverancier die aansprakelijk wordt geacht jegens de gelaedeerde, in de regel door de producent schadeloos kan worden gesteld in omstandigheden die de rechtszekerheid waarborgen.

53     Zonder dat behoeft te worden onderzocht of een leverancier al dan niet een vordering zou kunnen hebben tegen een gelaedeerde die voorheen schadeloos werd gesteld, of de vraag naar de goede trouw van de belanghebbende kringen behoeft te worden gesteld, is er derhalve geen reden om gevolg te geven aan het verzoek van de gelaedeerden en de Deense regering, die geen enkel ander bewijs hebben aangedragen ter ondersteuning van hun betoog dat het onderhavige arrest ernstige verstoringen zou dreigen teweeg te brengen indien de werking ervan in de tijd niet werd beperkt.

 Kosten

54     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Grote kamer) verklaart voor recht:

Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, dient aldus te worden uitgelegd:

–       dat zij zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke het de leverancier is op wie buiten de in artikel 3, lid 3, van de richtlijn limitatief opgesomde gevallen de bij de richtlijn ingevoerde en op de producent gelegde risicoaansprakelijkheid rust;

–       dat zij zich niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke de aansprakelijkheid van de producent wegens onrechtmatige daad zonder beperkingen op de leverancier moet rusten.

ondertekeningen


* Procestaal: Deens.