«Gelijke behandeling – Bezoldiging van hoogleraren – Indirecte discriminatie – Anciënniteitstoelage – Aansprakelijkheid van lidstaat voor schade die particulieren lijden als gevolg van schending van gemeenschapsrecht die aan hem kan worden toegerekend – Schendingen die aan nationale rechterlijke instantie kunnen worden toegerekend»
|
I - 0000 | |||
|
I - 0000 | |||
[EG-Verdrag, art. 48 (thans, na wijziging, art. 39 EG); verordening nr. 1612/68 van de Raad, art. 7, lid 1]
ARREST VAN HET HOF
30 september 2003 (1)
„Gelijke behandeling – Bezoldiging van hoogleraren – Indirecte discriminatie – Anciënniteitstoelage – Aansprakelijkheid van lidstaat voor schade die particulieren lijden als gevolg van schending van het gemeenschapsrecht die aan hem kan worden toegerekend – Schendingen die aan nationale rechterlijke instantie kunnen worden toegerekend”
In zaak C-224/01, betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Landesgericht für Zivilrechtssachen Wien (Oostenrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen Gerhard Köbleren
Republiek Oostenrijk, om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG) en van 's Hofs rechtspraak, zoals die met name voortvloeit uit de arresten van 5 maart 1996, Brasserie du pêcheur en Factortame (C-46/93 en C-48/93, Jurispr. blz. I-1029), en 17 september 1997, Dorsch Consult (C-54/96, Jurispr. blz. I-4961),wijstHET HOF VAN JUSTITIE,,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van G. Köbler, vertegenwoordigd door A. König; de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door E. Riedl als gemachtigde; de Duitse regering, vertegenwoordigd door A. Dittrich; de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Abraham; de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door H. G. Sevenster; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, bijgestaan door D. Anderson en M. Hoskins, alsmede de Commissie, vertegenwoordigd door J. Sack en H. Kreppel, ter terechtzitting van 8 oktober 2002,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 april 2003,
het navolgende
HET HOF VAN JUSTITIE,
uitspraak doende op de door het Landesgericht für Zivilrechtssachen Wien bij beschikking van 7 mei 2001 gestelde vragen, verklaart voor recht:
Rodríguez Iglesias |
Puissochet |
Wathelet |
Schintgen |
Timmermans |
Gulmann |
Edward |
La Pergola |
Jann |
Skouris |
Macken |
Colneric |
von Bahr |
Cunha Rodrigues |
Rosas |
De griffier |
De president |
R. Grass |
G. C. Rodríguez Iglesias |