61999J0239

Arrest van het Hof van 15 februari 2001. - Nachi Europe GmbH tegen Hauptzollamt Krefeld. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Finanzgericht Düsseldorf - Duitsland. - Gemeenschappelijk handelsbeleid - Beschermende maatregelen tegen dumpingpraktijken - Artikel 1, sub 2, van verordening (EEG) nr. 2849/92 - Wijziging van definitief antidumpingrecht op invoer van kogellagers uit Japan met een grootste uitwendige diameter van meer dan 30 mm - Prejudiciële verwijzing ter beoordeling van geldigheid - Verzuim van verzoeker in het hoofdgeding om beroep tot nietigverklaring tegen de verordening in te stellen. - Zaak C-239/99.

Jurisprudentie 2001 bladzijde I-01197


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Beroep tot nietigverklaring Arrest houdende nietigverklaring Draagwijdte Nietigverklaring van antidumpingverordening voorzover daarbij antidumpingrecht is opgelegd voor producten van bepaalde ondernemingen Gevolg van nietigverklaring voor geldigheid van antidumpingrecht dat van toepassing is op producten van andere onderneming Geen

(Art. 230 EG; verordening nr. 2849/92, art. 1)

2. Exceptie van onwettigheid Incident Betwisting voor nationale rechter van wettigheid van antidumpingverordening door marktdeelnemer die gerechtigd is beroep tot nietigverklaring van deze verordening in te stellen, doch geen gebruik heeft gemaakt van dit recht Onmogelijkheid om zich incidenteel op ongeldigheid van antidumpingverordening te beroepen

(Art. 230 EG en 241 EG)

Samenvatting


1. De nietigverklaring door het Gerecht in zijn arrest van 2 mei 1995, NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad, T-163/94 en T-165/94, zoals bevestigd door het Hof in zijn arrest van 10 februari 1998, Commissie/NTN en Koyo Seiko, C-245/95 P, van artikel 1 van verordening nr. 2849/92 tot wijziging van het bij verordening nr. 1739/85 ingestelde definitieve antidumpingrecht op de invoer van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van meer dan 30 mm, van oorsprong uit Japan, voorzover daarbij een antidumpingrecht aan NTN en Koyo Seiko is opgelegd, tast niet de geldigheid aan van de andere onderdelen van deze verordening, met name niet van het antidumpingrecht dat is ingesteld op de door Nachi Fujikoshi Corporation vervaardigde kogellagers, aangezien deze onderdelen niet tot het voorwerp van het door de gemeenschapsrechter te beslechten geschil behoorden.

Noch het arrest van het Gerecht, noch het arrest van het Hof hebben de geldigheid aangetast van artikel 1, sub 2, van verordening nr. 2849/92, voorzover deze bepaling een antidumpingrecht op de door Nachi Fujikoshi Corporation vervaardigde kogellagers instelt.

( cf. punt 27 en dictum )

2. In artikel 241 EG komt het algemene rechtsbeginsel tot uitdrukking dat de verzoekende partij, in het kader van een naar nationaal recht ingesteld beroep tegen de afwijzing van zijn verzoek, de onwettigheid moet kunnen inroepen van een gemeenschapshandeling die als grondslag voor het te zijnen aanzien genomen nationale besluit dient; daartoe kan de vraag inzake de geldigheid van die gemeenschapshandeling in het kader van een prejudiciële procedure naar het Hof worden verwezen.

Dit algemene beginsel verzekert aan elke procespartij het recht om, met het oog op de nietigverklaring van een haar rechtstreeks en individueel rakende beschikking, de rechtsgeldigheid van eerdere, aan de bestreden beschikking ten grondslag liggende handelingen van de instellingen aan te vechten wanneer zij niet krachtens artikel 230 EG rechtstreeks in beroep kon komen tegen die handelingen, waarvan zij de gevolgen heeft te dragen zonder dat zij nietigverklaring ervan heeft kunnen vorderen.

Dit algemene beginsel, dat beoogt te waarborgen dat elke persoon een gemeenschapshandeling die ten grondslag ligt aan een voor hem bezwarend besluit, kan of heeft kunnen aanvechten, belet echter geenszins dat een verordening definitief wordt voor een particulier, ten aanzien van wie zij als een individuele beschikking moet worden beschouwd; aangezien die particulier ongetwijfeld nietigverklaring had kunnen vorderen krachtens artikel 230 EG, kan hij zich voor de nationale rechter niet op de ongeldigheid van die verordening beroepen. Dit geldt voor verordeningen waarbij antidumpingrechten worden ingesteld, vanwege hun hybride karakter, omdat zij enerzijds handelingen met een normatief karakter zijn en anderzijds handelingen die bepaalde marktdeelnemers rechtstreeks en individueel kunnen raken.

Een importeur van een product waarvoor een antidumpingrecht is opgelegd, die ongetwijfeld over een beroepsrecht voor het Gerecht beschikte om nietigverklaring van dit antidumpingrecht te bewerkstelligen, doch geen beroep heeft ingesteld, kan zich vervolgens niet voor een nationale rechter op ongeldigheid van dit antidumpingrecht beroepen. In dat geval is de nationale rechter gebonden aan het definitieve karakter van het antidumpingrecht.

( cf. punten 35-37, 39 en dictum )

Partijen


In zaak C-239/99,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Finanzgericht Düsseldorf (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

Nachi Europe GmbH

en

Hauptzollamt Krefeld,

om een prejudiciële beslissing over de geldigheid van artikel 1, sub 2, van verordening (EEG) nr. 2849/92 van de Raad van 28 september 1992 tot wijziging van het bij verordening (EEG) nr. 1739/85 ingestelde definitieve antidumpingrecht op de invoer in de Europese Gemeenschap van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van meer dan 30 mm, van oorsprong uit Japan (PB L 286, blz. 2),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. Gulmann, A. La Pergola (rapporteur), M. Wathelet en V. Skouris, kamerpresidenten, D. A. O. Edward, J. -P. Puissochet, P. Jann, L. Sevón, R. Schintgen en F. Macken, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs,

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

Nachi Europe GmbH, vertegenwoordigd door N. Polley en A. Scheffler, Rechtsanwälte,

de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door S. Marquardt als gemachtigde, bijgestaan door G. Berrisch en H. -G. Kamann, Rechtsanwälte,

de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz en N. Khan als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Nachi Europe GmbH, de Raad en de Commissie ter terechtzitting van 26 september 2000,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 november 2000,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 21 juni 1999, ingekomen bij het Hof op 24 juni daaraanvolgend, heeft het Finanzgericht Düsseldorf het Hof krachtens artikel 234 EG twee prejudiciële vragen gesteld over de geldigheid van artikel 1, sub 2, van verordening (EEG) nr. 2849/92 van de Raad van 28 september 1992 tot wijziging van het bij verordening (EEG) nr. 1739/85 ingestelde definitieve antidumpingrecht op de invoer in de Europese Gemeenschap van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van meer dan 30 mm, van oorsprong uit Japan (PB L 286, blz. 2).

2 Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen Nachi Europe GmbH (hierna: Nachi Europe") en het Hauptzollamt Krefeld (hierna: Hauptzollamt") naar aanleiding van de afwijzing door laatstgenoemde instantie van het verzoek van Nachi Europe om terugbetaling van de door haar krachtens verordening nr. 2849/92 betaalde antidumpingrechten.

De toepasselijke regelgeving

Verordening nr. 2849/92

3 Bij verordening (EEG) nr. 1739/85 van de Raad van 24 juni 1985 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van bepaalde soorten kogellagers en kegellagers van oorsprong uit Japan (PB L 167, blz. 3) zijn definitieve antidumpingrechten ingesteld op de invoer uit Japan van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van meer dan 30 millimeter. Met name zijn bij deze verordening definitieve antidumpingrechten ingesteld op de door NTN Toyo Bearing Ltd (hierna: NTN"), Koyo Seiko Co. Ltd (hierna: Koyo Seiko") en Nachi Fujikoshi Corporation (hierna: Nachi Fujikoshi") vervaardigde kogellagers; deze rechten bedroegen respectievelijk 3,2 %, 5,5 % en 13,9 % van de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, van het niet ingeklaarde product.

4 Bedoelde rechten zijn gewijzigd bij verordening nr. 2849/92, die is vastgesteld op basis van verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (PB L 209, blz. 1), en in werking is getreden op 2 oktober 1992.

5 Blijkens de considerans van verordening nr. 2849/92 heeft de Raad onder meer geoordeeld, dat de opheffing van de bestaande antidumpingmaatregelen opnieuw tot aanzienlijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zou leiden (punt 39 van de considerans) en dat de Gemeenschap duidelijk belang had bij handhaving van beschermende maatregelen voor haar bedrijfstak van kogellagers tegen onbillijke concurrentie die door de invoer tegen dumpingprijzen wordt veroorzaakt (punt 44). Na een vergelijking van het prijsniveau (punten 45-52 van de considerans) werd in artikel 1, sub 2, van de verordening voorzien in een wijziging van de bestaande definitieve rechten, in dier voege dat zij werden vastgesteld op 11,6 % voor NTN, 13,7 % voor Koyo Seiko en 7,7 % voor Nachi Fujikoshi.

Het arrest van het Gerecht NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad en het arrest van het Hof Commissie/NTN en Koyo Seiko

6 Naar aanleiding van het door NTN en Koyo Seiko ingestelde beroep tot nietigverklaring van verordening nr. 2849/92 heeft het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen bij arrest van 2 mei 1995, NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad (T-163/94 en T-165/94, Jurispr. blz. II-1381), artikel 1 van verordening nr. 2849/92 nietig verklaard voorzover daarbij een antidumpingrecht aan verzoeksters wordt opgelegd".

7 Blijkens voornoemd arrest NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad was het Gerecht van oordeel, dat een aantal overwegingen van de considerans van verordening nr. 2849/92 vaststellingen inhielden die feitelijk of rechtens onjuist waren dan wel misleidend door hun onvolledigheid. Het Gerecht leidde hieruit af, dat ook de conclusie in punt 39 van de considerans als zou de invoer met dumping aanzienlijke schade aan de bedrijfstak van kogellagers in de Gemeenschap dreigen toe te brengen, zowel feitelijk als rechtens onjuist was.

8 In zijn arrest van 10 februari 1998, Commissie/NTN en Koyo Seiko (C-245/95 P, Jurispr. blz. I-401), heeft het Hof de door de Commissie tegen voornoemd arrest NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad ingestelde hogere voorziening afgewezen. Het Hof merkte in het bijzonder op, dat het door het Gerecht vastgestelde verzuim van de Raad om schade of dreiging van schade in de zin van artikel 4 van verordening nr. 2423/88 vast te stellen, volstond voor nietigverklaring van artikel 1 van verordening nr. 2849/42.

9 Naar aanleiding van de arresten NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad en Commissie/NTN en Koyo Seiko, reeds aangehaald, heeft de Commissie op 3 juni 1998 Mededeling 98/C 168/04 bekendgemaakt, getiteld Bericht betreffende antidumpingmaatregelen aangaande de invoer van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van meer dan 30 mm van oorsprong uit Japan" (PB C 168, blz. 6). Zij gaf hierin te kennen, dat importeurs van de nationale douaneautoriteiten terugbetaling konden verlangen van na de inwerkingtreding van verordening nr. 2849/92 geïnde definitieve rechten voorzover deze betrekking hadden op door Koyo Seiko en NTN vervaardigde producten.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

10 Nachi Europe, een dochteronderneming van Nachi Fujikoshi, voerde in november en december 1995 kogellagers uit Japan in die door haar moedermaatschappij waren vervaardigd; zij gaf de betrokken goederen bij het Zollamt Mönchengladbach, dat onder het Hauptzollamt ressorteert, aan voor het vrije verkeer.

11 Nachi Europe betaalde hiervoor antidumpingrechten ter hoogte van in totaal 58 891,51 DEM, welke rechten van haar waren gevorderd bij douanenota's van 17 november 1995 en 29 december 1995.

12 Bij brief, ingekomen bij het Hauptzollamt op 19 november 1998, verzocht Nachi Europe om terugbetaling van de door haar betaalde antidumpingrechten. Zij beriep zich daarbij op ongeldigheid van verordening nr. 2849/92 ten gevolge van de arresten NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad en Commissie/NTN en Koyo Seiko, reeds aangehaald.

13 Bij beschikking van 11 januari 1999 wees het Hauptzollamt het verzoek om terugbetaling af. Ook het door Nachi Europe tegen deze beschikking ingediende bezwaarschrift werd afgewezen.

14 Tot staving van het beroep dat zij vervolgens bij het Finanzgericht Düsseldorf instelde, voerde Nachi Europe aan, dat verordening nr. 2849/92 antidumpingrechten instelt op de door haar ingevoerde kogellagers, terwijl in de arresten NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad en Commissie/NTN en Koyo Seiko, reeds aangehaald, het door andere importeurs ingestelde beroep tot nietigverklaring gegrond is verklaard.

15 Het Finanzgericht overwoog, dat uit de arresten NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad en Commissie/NTN en Koyo Seiko, reeds aangehaald, weliswaar alleen de ongeldigheid van verordening nr. 2849/92 ten aanzien van de verzoekende partijen in die zaken en niet ten aanzien van Nachi Europe volgt, doch dat uit de rechtsoverwegingen van deze arresten nietttemin kan worden afgeleid, dat artikel 1, sub 2, van voornoemde verordening in zijn geheel ongeldig is.

16 In deze context heeft het Finanzgericht Düsseldorf besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende vragen ter prejudiciële beslissing voor te leggen:

1) Is artikel 1, sub 2, van verordening (EEG) nr. 2849/92 ongeldig?

2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, vanaf welk tijdstip moet de ongeldigheid van artikel 1, sub 2, van verordening (EEG) nr. 2849/92 dan ten gunste van verzoekster werken?"

De eerste vraag

17 Blijkens de verwijzingsbeschikking wenst de verwijzende rechter met zijn eerste vraag niet te vernemen, of artikel 1, sub 2, van verordening nr. 2849/92 in zijn geheel ongeldig is, doch enkel of deze bepaling ongeldig is voorzover zij een antidumpingrecht instelt op kogellagers die door Nachi Fujikoshi zijn vervaardigd en door haar dochtermaatschappij Nachi Europe zijn ingevoerd, de enige producten waar het in het hoofdgeding om draait.

18 In dit verband moet worden onderzocht, of ten gevolge van de arresten NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad en Commissie/NTN en Koyo Seiko, reeds aangehaald, de geldigheid van artikel 1, sub 2, van verordening nr. 2849/92 wordt aangetast, voorzover deze bepaling een antidumpingrecht instelt op de door Nachi Fujikoshi vervaardigde kogellagers, en, zo dit niet het geval is, of Nachi Europe zich in een geschil voor een nationale rechterlijke instantie op ongeldigheid van dit antidumpingrecht kan beroepen.

Het gevolg van de arresten NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad en Commissie/NTN en Koyo Seiko, reeds aangehaald, voor de geldigheid van het antidumpingrecht dat is ingesteld op de door Nachi Fujikoshi vervaardigde kogellagers

19 Om te beginnen moet worden herinnerd aan de ontvankelijkheidseisen waaraan een door een particulier ingesteld beroep tot nietigverklaring van een verordening houdende instelling van een antidumpingrecht, zoals verordening nr. 2849/92, moet voldoen.

20 Ingevolge artikel 230, vierde alinea, EG is het beroep tot nietigverklaring dat wordt ingesteld door een natuurlijke of rechtspersoon slechts ontvankelijk, voorzover de bestreden handeling, hoewel genomen in de vorm van een verordening, hem rechtstreeks en individueel raakt.

21 Het is vaste rechtspraak, dat verordeningen waarbij antidumpingrechten worden ingesteld, ofschoon zij naar aard en strekking normatieve maatregelen zijn, productie- en exportondernemingen die kunnen aantonen dat hun identiteit uit de handelingen van Commissie of Raad blijkt dan wel dat het vooronderzoek hen heeft betroffen, rechtstreeks en individueel raken (zie, met name, arrest van 21 februari 1984, Allied Corporation e.a./Commissie, 239/82 en 275/82, Jurispr. blz. 1005, punt 12); dit geldt ook ten aanzien van importeurs wier wederverkoopprijzen van de betrokken goederen de grondslag voor de berekening van de exportprijzen vormen, wanneer er een associatie bestaat tussen de exporteur en de importeur (zie, met name, arrest van 11 juli 1990, Neotype Techmashexport/Commissie en Raad, C-305/86 en C-160/87, Jurispr. blz. I-2945, punt 19).

22 Het Hof heeft gepreciseerd, dat wanneer een verordening tot instelling van een antidumpingrecht verschillende rechten aan een reeks ondernemingen oplegt, een onderneming enkel individueel wordt geraakt door de bepalingen die haar een bijzonder antidumpingrecht opleggen en de hoogte ervan vaststellen, en niet door die waarbij antidumpingrechten aan andere ondernemingen worden opgelegd, zodat het beroep van die onderneming slechts ontvankelijk is voorzover het strekt tot nietigverklaring van de bepalingen van de bestreden verordening die uitsluitend haar betreffen (zie arresten van 7 mei 1987, Toyo/Raad, 240/84, Jurispr. blz. 1809, punten 6 en 7; Nachi Fujikoshi, 255/84, Jurispr. blz. 1861, punten 7 en 8; Koyo Seiko/Raad, 256/84, Jurispr. blz. 1899, punten 6 en 7, en Nippon Seiko/Raad, 258/84, Jurispr. blz. 1923, punten 7 en 8).

23 In het kader van deze rechtspraak hebben NTN en Koyo Seiko, producenten van kogellagers die met naam zijn genoemd in verordening nr. 2849/92, beide beroep tot nietigverklaring van deze verordening bij het Gerecht ingesteld voorzover zij elk van hen raakte.

24 In zijn arrest NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad, reeds aangehaald, heeft het Gerecht de beroepen van deze ondernemingen gegrond verklaard binnen het kader van de door hen geformuleerde conclusies, dat wil zeggen, het heeft artikel 1 van verordening nr. 2849/92 uitsluitend nietig verklaard voorzover daarin een antidumpingrecht werd opgelegd aan NTN Corporation en Koyo Seiko, zulks overeenkomstig de rechtspraak volgens welke de gemeenschapsrechter bij de beoordeling van misbruik van bevoegdheid niet ultra petita mag beslissen (zie arresten van 14 december 1962, Meroni/Hoge Autoriteit, 46/59 en 47/59, Jurispr. blz. 783, 801, en 28 juni 1972, Jamet/Commissie, 37/71, Jurispr. blz. 483, punt 12), zodat de door hem uitgesproken nietigverklaring niet verder kan gaan dan wat de verzoeker heeft gevorderd (arrest van 14 september 1999, Commissie/AssiDomän Kraft Products e.a., C-310/97 P, Jurispr. blz. I-5363, punt 52).

25 Het Hof heeft in dit verband verduidelijkt, dat wanneer een adressaat van een beschikking beroep tot nietigverklaring instelt, de gemeenschapsrechter enkel kan oordelen over de onderdelen van de beschikking die die adressaat betreffen. De onderdelen betreffende andere adressaten, welke niet worden betwist, behoren daarentegen niet tot het voorwerp van het door de gemeenschapsrechter te beslechten geschil (arrest Commissie/AssiDomän Kraft Products e.a., reeds aangehaald, punt 53).

26 Voorts heeft het Hof beslist, dat ook al heeft een nietigverklaringsarrest van een gemeenschapsrechter zowel wat het dictum als wat de tot staving daarvan noodzakelijke rechtsoverwegingen betreft, absoluut gezag, dit niet kan meebrengen dat een niet aan de controle van de gemeenschapsrechter onderworpen handeling die dezelfde onwettigheid vertoont, eveneens nietig is (arrest Commissie/AssiDomän Kraft Products e.a., reeds aangehaald, punt 54).

27 In deze omstandigheden moet worden vastgesteld, dat de nietigverklaring door het Gerecht in zijn arrest NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad, reeds aangehaald, zoals bevestigd door het Hof in zijn arrest Commissie/NTN en Koyo Seiko, reeds aangehaald, van artikel 1 van verordening nr. 2849/92 voorzover daarin een antidumpingrecht aan NTN en Koyo Seiko is opgelegd, niet de geldigheid aantast van de andere onderdelen van deze verordening, met name niet van het antidumpingrecht dat is ingesteld op de door Nachi Fujikoshi vervaardigde kogellagers, aangezien deze onderdelen niet tot het voorwerp van het door de gemeenschapsrechter te beslechten geschil behoorden.

De mogelijkheid voor Nachi Europe om zich in een geschil voor de nationale rechter op ongeldigheid van het antidumpingrecht te beroepen

28 Los van de gevolgen van de door het Gerecht in zijn arrest NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad uitgesproken gedeeltelijke nietigverklaring, moet worden onderzocht of Nachi Europe zich in een geschil voor een nationale rechterlijke instantie kan beroepen op ongeldigheid van het antidumpingrecht op de door Nachi Fujikoshi vervaardigde kogellagers.

29 In dit verband zij allereerst gewezen op de vaste rechtspraak volgens welke een beschikking van de gemeenschapsinstellingen die niet binnen de in artikel 230, vijfde alinea, EG gestelde termijn is aangevochten door degene tot wie zij is gericht, te zijnen aanzien definitief wordt (zie, onder meer, arresten van 12 oktober 1978, Commissie/België, 156/77, Jurispr. blz. 1881, punten 20-24; 10 juni 1993, Commissie/Griekenland, C-183/91, Jurispr. blz. I-3131, punten 9 en 10, en 9 maart 1994, TWD Textilwerke Deggendorf, C-188/92, Jurispr. blz. I-833, punt 13). Deze rechtspraak is met name gebaseerd op de overweging, dat beroepstermijnen de rechtszekerheid beogen te waarborgen door te voorkomen, dat gemeenschapshandelingen die rechtsgevolgen teweegbrengen, onbeperkt in geding kunnen worden gebracht (arrest van 30 januari 1997, Wiljo, C-178/95, Jurispr. blz. I-585, punt 19).

30 Voorts heeft het Hof beslist, dat dezelfde vereisten van rechtszekerheid ertoe leiden, dat de begunstigde van een steunmaatregel ten aanzien waarvan de Commissie een beschikking heeft gegeven die rechtstreeks en uitsluitend is gericht tot de lidstaat waarvan die begunstigde onderdaan is, die deze beschikking ongetwijfeld had kunnen aanvechten, doch de hiertoe in artikel 230, vijfde alinea, EG gestelde fatale termijn heeft laten verlopen, de mogelijkheid wordt ontzegd om voor de nationale rechterlijke instanties de wettigheid van die beschikking opnieuw in geding te brengen in een beroep tegen de maatregelen van de nationale autoriteiten ter uitvoering van deze beschikking (arresten TWD Textilwerke Deggendorf, reeds aangehaald, punten 17 en 24, en Wiljo, reeds aangehaald, punten 20 en 21). Volgens het Hof zou de tegengestelde oplossing er immers op neerkomen, dat de begunstigde van de steun het onherroepelijke karakter dat een beschikking in het belang van de rechtszekerheid na het verstrijken van de beroepstermijn dient te hebben, kan omzeilen (arresten TWD Textilwerke Deggendorf, reeds aangehaald, punt 18, en Wiljo, reeds aangehaald, punt 21).

31 Onderzocht moet worden of, zoals de Raad en de Commissie stellen, de oplossing in het arrest TWD Textilwerke Deggendorf, reeds aangehaald, ook kan worden toegepast op gevallen waarin, zoals in het hoofdgeding, in een geschil voor een nationale rechterlijke instantie een beroep wordt gedaan op de ongeldigheid van een antidumpingverordening door een onderneming die in een positie als die van Nachi Europe verkeert.

32 Nachi Europe heeft in dit verband ter terechtzitting betoogd, dat de oplossing in het arrest TWD Textilwerke Deggendorf, reeds aangehaald, niet kan worden toegepast op gevallen waarin de ongeldigheid van een verordening bij wege van incident wordt ingeroepen, omdat artikel 241 EG iedere partij de mogelijkheid biedt om bij wege van incident de niet-toepasselijkheid van een verordening in te roepen, ook al is de in artikel 230, vijfde alinea, EG bedoelde beroepstermijn verstreken.

33 Dienaangaande moet om te beginnen worden gewezen op de vaste rechtspraak van het Hof, dat de door artikel 241 EG geboden mogelijkheid om de niet-toepasselijkheid van een verordening in te roepen, geen autonoom vorderingsrecht is en slechts bij wege van incident voor het Hof zelf kan worden aangewend in een krachtens een andere verdragsbepaling aanhangig gemaakte procedure (arresten van 14 december 1962, Wöhrmann en Lütticke, 31/62 en 33/62, Jurispr. blz. 965, 979; 16 juli 1981, Albini/Raad en Commissie, 33/80, Jurispr. blz. 2141, punt 17, en 11 juli 1985, Salerno e.a./Commissie en Raad, 87/77, 130/77, 22/83, 9/84 en 10/84, Jurispr. blz. 2523, punt 36, en beschikking van 28 juni 1993, Donatab e.a./Commissie, C-64/93, Jurispr. blz. I-3595, punt 19).

34 Aangezien artikel 241 EG niet voor het Hof kan worden ingeroepen wanneer geen beroep ten principale bij deze rechterlijke instantie is ingesteld, kan deze bepaling als zodanig niet worden toegepast in het kader van de prejudiciële verwijzingsprocedure van artikel 234 EG. Zoals de advocaat-generaal in punt 62 van zijn conclusie heeft opgemerkt, voorziet artikel 234 EG zelf in een procedure ter beantwoording van vragen inzake de geldigheid van een gemeenschapshandeling, wanneer dergelijke vragen bij wege van incident worden opgeworpen in een geschil voor een nationale rechterlijke instantie.

35 In artikel 241 EG komt het algemene rechtsbeginsel tot uitdrukking dat de verzoekende partij, in het kader van een naar nationaal recht tegen de afwijzing van zijn verzoek ingesteld beroep, de onwettigheid moet kunnen inroepen van een gemeenschapshandeling die als grondslag dient voor het te zijnen aanzien genomen nationale besluit; daartoe kan de vraag inzake de geldigheid van die gemeenschapshandeling in het kader van een prejudiciële procedure naar het Hof worden verwezen (arrest van 27 september 1983, Universität Hamburg, 216/82, Jurispr. blz. 2771, punten 10 en 12).

36 Voorts heeft het Hof overwogen, dat dit algemene beginsel aan elke procespartij het recht verzekert om, met het oog op de nietigverklaring van een haar rechtstreeks en individueel rakende beschikking, de rechtsgeldigheid van eerdere, aan de bestreden beschikking ten grondslag liggende handelingen van de instellingen aan te vechten, wanneer zij niet krachtens artikel 230 EG rechtstreeks in beroep kon komen tegen die handelingen, waarvan zij de gevolgen heeft te dragen zonder dat zij nietigverklaring ervan heeft kunnen vorderen (arresten van 6 maart 1979, Simmenthal, 92/78, Jurispr. blz. 777, punt 39, en TWD Textilwerke Deggendorf, reeds aangehaald, punt 23).

37 Dit algemene beginsel, dat beoogt te waarborgen dat elke persoon een gemeenschapshandeling die ten grondslag ligt aan een voor hem bezwarend besluit, kan of heeft kunnen aanvechten, belet echter geenszins dat een verordening definitief wordt voor een particulier, ten aanzien van wie zij als een individuele beschikking moet worden beschouwd; aangezien die particulier ongetwijfeld nietigverklaring had kunnen vorderen krachtens artikel 230 EG, kan hij zich voor de nationale rechter niet op de ongeldigheid van die verordening beroepen (zie, voor wat betreft een beschikking van de Commissie, arrest TWD Textilwerke Deggendorf, reeds aangehaald, punten 24 en 25). Dit gaat voor verordeningen waarbij antidumpingrechten worden ingesteld op vanwege hun hybride karakter, zoals door het Hof vastgesteld in zijn in punt 21 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, omdat zij enerzijds handelingen met een normatief karakter zijn en anderzijds handelingen die bepaalde marktdeelnemers rechtstreeks en individueel kunnen raken.

38 In casu had Nachi Europe, verzoekster in het hoofdgeding, ongetwijfeld nietigverklaring kunnen vorderen van artikel 1, sub 2, van verordening nr. 2849/92, voorzover deze bepaling een antidumpingrecht instelt op door Nachi Fujikoshi vervaardigde kogellagers.

39 Immers, zoals de avocaat-generaal in de punten 32 tot en met 34 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is Nachi Europe een met Nachi Fujikoshi verbonden importeur wiens wederverkoopprijzen van de betrokken goederen de grondslag hebben gevormd voor de berekening van de exportprijzen die verordening nr. 2849/92 hanteert om de dumpingmarges betreffende Nachi Fujikoshi vast te stellen. Volgens de in de punten 21 en 22 van het onderhavige arrest vermelde rechtspraak kon Nachi Europe op grond hiervan worden geacht rechtstreeks en individueel te zijn geraakt door de bepalingen van die verordening waarin een specifiek antidumpingrecht werd opgelegd op de door Nachi Fujikoshi vervaardigde producten.

40 Uit de voorgaande overwegingen volgt, dat de eerste vraag aldus moet worden beantwoord, dat noch door het arrest van het Gerecht NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad, reeds aangehaald, noch door het arrest van het Hof Commissie/NTN en Koyo Seiko, reeds aangehaald, de geldigheid is aangetast van artikel 1, sub 2, van verordening nr. 2849/92 voorzover deze bepaling een antidumpingrecht instelt op door Nachi Fujikoshi vervaardigde kogellagers.

41 Een importeur van deze producten, zoals Nachi Europe, die ongetwijfeld over een beroepsrecht voor het Gerecht beschikte om nietigverklaring van het antidumpingrecht op deze producten te bewerkstelligen, doch geen beroep heeft ingesteld, kan zich vervolgens niet voor een nationale rechter op ongeldigheid van dit antidumpingrecht beroepen. Alsdan is de nationale rechter gebonden aan het definitieve karakter van het antidumpingrecht dat krachtens artikel 1, sub 2, van verordening nr. 2849/92 van toepassing is op kogellagers die door Nachi Fujikoshi zijn vervaardigd en door Nachi Europe zijn ingevoerd.

De tweede vraag

Aangezien de tweede vraag door de verwijzende rechter uitsluitend is gesteld voor het geval de eerste vraag bevestigend zou worden beantwoord, kan beantwoording daarvan achterwege blijven.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

42 De kosten door de Raad en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door het Finanzgericht Düsseldorf bij beschikking van 21 juni 1999 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Noch door het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 2 mei 1995, NTN Corporation en Koyo Seiko/Raad (T-163/94 en T-165/94), noch door het arrest van het Hof van Justitie van 10 februari 1998, Commissie/NTN en Koyo Seiko (C-245/95 P) is de geldigheid aangetast van artikel 1, sub 2, van verordening (EEG) nr. 2849/92 van de Raad van 28 september 1992 tot wijziging van het bij verordening (EEG) nr. 1739/85 ingestelde definitieve antidumpingrecht op invoer in de Europese Gemeenschap van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van meer dan 30 mm, van oorsprong uit Japan, voorzover deze bepaling een antidumpingrecht instelt op de door Nachi Fujikoshi vervaardigde kogellagers.

Een importeur van deze producten, zoals Nachi Europe GmbH, die ongetwijfeld over een beroepsrecht voor het Gerecht beschikte om de nietigverklaring van het antidumpingrecht op deze producten te bewerkstelligen, doch geen beroep heeft ingesteld, kan zich vervolgens niet voor een nationale rechter op ongeldigheid van dit recht beroepen. Alsdan is de nationale rechter gebonden aan het definitieve karakter van het antidumpingrecht dat krachtens artikel 1, sub 2, van verordening nr. 2849/92 van toepassing is op kogellagers die door Nachi Fujikoshi Corporation zijn vervaardigd en door Nachi Europe GmbH zijn ingevoerd.