61998J0465

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 april 2000. - Verein gegen Unwesen in Handel und Gewerbe Köln eV tegen Adolf Darbo AG. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Oberlandesgericht Köln - Duitsland. - Etikettering en presentatie van levensmiddelen - Richtlijn 79/112/EEG - Aardbeienjam - Gevaar voor misleiding. - Zaak C-465/98.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-02297


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Harmonisatie van wetgevingen - Etikettering en presentatie van levensmiddelen - Richtlijn 79/112 - Verbod van etikettering die koper kan misleiden - Gebruik van vermelding natuurzuiver" ter aanduiding van aardbeienjam die geleermiddel pectine alsmede sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden bevat - Toelaatbaarheid - Voorwaarden

(Richtlijn 79/112 van de Raad, art. 2, § 1, sub a-i)

Samenvatting


$$Artikel 2, lid 1, sub a-i, van richtlijn 79/112/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, bepalende dat de etikettering de koper niet mag kunnen misleiden ten aanzien van de kenmerken van het levensmiddel, verzet zich niet tegen het gebruik van de vermelding natuurzuiver" ter aanduiding van een aardbeienjam die het geleermiddel pectine bevat alsmede sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden in de volgende hoeveelheden: 0,01 mg/kg lood, 0,008 mg/kg cadmium, 0,016 mg/kg procymidone en 0,005 mg/kg vinchlozolin.

In weerwil van de aanwezigheid van deze stoffen kan natuurzuiver" op het etiket van de verpakking van dit levensmiddel de gemiddelde, normaal geïnformeerde, omzichtig handelende en oplettende consument niet misleiden over de kenmerken van het betrokken product.

( cf. punten 33-34 en dictum )

Partijen


In zaak C-465/98,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het Oberlandesgericht Köln (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

Verein gegen Unwesen in Handel und Gewerbe Köln eV

en

Adolf Darbo AG,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 2, lid 1, sub a-i, van richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 33, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: L. Sevón, kamerpresident, P. Jann en M. Wathelet (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: P. Léger,

griffier: L. Hewlett, administrateur,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Verein gegen Unwesen in Handel und Gewerbe Köln eV, vertegenwoordigd door W. Berg, advocaat te Keulen,

- Adolf Darbo AG, vertegenwoordigd door K. Bauer, advocaat te Keulen,

- de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door C. Stix-Hackl, Gesandte bij het Bondsministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Rotkirch, ambassadeur, hoofd van de dienst juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en T. Pynnä, juridisch adviseur bij dat ministerie, als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Schmidt, lid van haar juridische dienst, en M. Shotter, bij de juridische dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Verein gegen Unwesen in Handel und Gewerbe Köln eV, vertegenwoordigd door W. Berg en J. Ristelhuber, advocaten te Keulen; Adolf Darbo AG, vertegenwoordigd door K. Bauer en D. Gorny, advocaten te Keulen; de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Loosli-Surrans, chargé de mission bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde; de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnä, en de Commissie, vertegenwoordigd door C. Schmidt, ter terechtzitting van 24 november 1999,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 20 januari 2000,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 2 december 1998, bij het Hof ingekomen op 18 december daaraanvolgend, heeft het Oberlandesgericht Köln krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 2, lid 1, sub a-i, van richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame (PB L 33, blz. 1; hierna: richtlijn").

2 Deze vraag is gerezen in het kader van een geding tussen Verein gegen Unwesen in Handel und Gewerbe Köln eV (vereniging ter bestrijding van oneerlijke praktijken in handel en industrie; hierna: Verein") en Adolf Darbo AG (hierna: Darbo"), betreffende de etikettering en presentatie van door deze vennootschap in Duitsland in de handel gebrachte aardbeienjam.

De toepasselijke bepalingen van gemeenschapsrecht

3 Artikel 2, lid 1, van de richtlijn bepaalt:

De etikettering en de wijze waarop deze is uitgevoerd:

a) mogen de koper niet kunnen misleiden, onder meer:

i) ten aanzien van de kenmerken van het levensmiddel, en met name van de aard, identiteit, hoedanigheden, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, oorsprong of herkomst, wijze van vervaardiging of verkrijging,

ii) door aan het levensmiddel effecten of eigenschappen toe te schrijven die het niet bezit,

iii) door hem te suggereren dat het levensmiddel bijzondere kenmerken vertoont, hoewel alle soortgelijke levensmiddelen dezelfde kenmerken bezitten;

(...)"

4 Artikel 3, lid 1, van de richtlijn bepaalt:

Op de etikettering van levensmiddelen moeten, onder de voorwaarden en onder voorbehoud van de afwijkende bepalingen als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 14, uitsluitend de volgende gegevens worden vermeld:

1) de benaming waaronder het product wordt verkocht,

2) de lijst van ingrediënten,

(...)"

5 Artikel 6, lid 4, sub a, van de richtlijn geeft de volgende omschrijving van de term ingrediënt: iedere stof, met inbegrip van additieven, die bij de vervaardiging of bereiding van een levensmiddel wordt gebruikt en die in het eindproduct, eventueel in gewijzigde vorm, nog aanwezig is". Lid 5, sub a, van dit artikel bepaalt:

De lijst van ingrediënten bestaat uit de opsomming van alle ingrediënten van de levensmiddelen in dalende volgorde van gewicht waarin zij bij de bereiding van het levensmiddel worden gebruikt. Zij wordt voorafgegaan door een passende vermelding die het woord ,ingrediënten bevat."

6 Artikel 15 van de richtlijn bepaalt:

1. De lidstaten mogen de handel in levensmiddelen die beantwoorden aan de voorschriften van deze richtlijn, niet verbieden door de toepassing van niet-geharmoniseerde nationale bepalingen inzake etikettering en presentatie van bepaalde levensmiddelen of van levensmiddelen in het algemeen.

2. Lid 1 is niet van toepassing op de niet-geharmoniseerde nationale bepalingen welke gerechtvaardigd zijn uit hoofde van:

- de bescherming van de volksgezondheid,

- het tegengaan van misleiding, mits deze bepalingen niet van dien aard zijn dat daarmee de toepassing van de in deze richtlijn vervatte definities en voorschriften wordt belemmerd,

(...)"

De toepasselijke nationale regelingen

7 § 17 van het Lebensmittel- und Bedarfsgegenständegesetz (Duitse wet inzake levensmiddelen en courante consumptieartikelen; hierna: LMBG") behelst bepalingen ter bescherming van de consument tegen het risico van misleiding. Zo heet het in lid 1 van deze bepaling:

het is verboden,

(...)

4. bij de verhandeling van levensmiddelen die toegelaten additieven of residuen van stoffen bevatten in de zin van de §§ 14 [fytosanitaire producten, meststoffen en pesticiden] en 15 [diervoeding die stoffen met geneeskrachtige werking bevat] (...) benamingen of andere vermeldingen te gebruiken waarmee wordt aangegeven, dat die levensmiddelen natuurzuiver zijn of vrij van residuen of verontreinigende stoffen zijn;

5. levensmiddelen met misleidende benamingen, aanduidingen of presentatie bedrijfsmatig in de handel te brengen of in het algemeen of in afzonderlijke gevallen voor levensmiddelen reclame te voeren met misleidende voorstellingen of vermeldingen. Van misleiding is meer in het bijzonder sprake

a) wanneer aan levensmiddelen een werking wordt toegeschreven die zij volgens de wetenschappelijke gegevens niet hebben of die wetenschappelijk niet voldoende is komen vast te staan,

b) wanneer misleidende benamingen, aanduidingen, voorstellingen of andere vermeldingen worden gebruikt betreffende de oorsprong van de levensmiddelen, hun hoeveelheid, gewicht, tijdstip van productie of verpakking, houdbaarheid of andere omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het product,

(...)"

8 § 47 bis, lid 1, LMBG bepaalt:

producten in de zin van de onderhavige wet, die op regelmatige wijze zijn vervaardigd en in de handel gebracht in een andere lidstaat van de Gemeenschap, (...) mogen worden ingevoerd en in de handel gebracht, ook wanneer zij niet voldoen aan de voorschriften van de Bondsrepubliek Duitsland inzake levensmiddelen. Zulks geldt niet voor producten die

1. niet voldoen aan de verbodsbepalingen van de §§ 8, 24 of 30, of

2. niet voldoen aan andere ter bescherming van de gezondheid vastgestelde voorschriften, voor zover de geschiktheid voor de consumptie van de betrokken producten in de Bondsrepubliek Duitsland (...) niet bij in de Bundesanzeiger gepubliceerd algemeen besluit van het bondsministerie is bekendgemaakt."

9 In Oostenrijk zijn in het Lebensmittelbuch (Oostenrijkse levensmiddelenwet), hoofdstuk B 5, Jam en andere producten op basis van fruit", de voorwaarden bepaald waaronder extra jam" met de vermelding natuurzuiver" in de handel kan worden gebracht. Deze regeling bepaalt:

De vermelding ,natuurzuiver kan worden aangebracht op extra jam en dieetjam, wanneer de producten in plaats van met voedingszuur en de zouten daarvan uitsluitend met vers of natuurlijk conserveerbaar citroensap (citroensapconcentraat) en zonder kristalglucose zijn bereid. Ongeacht de grootte van de verpakking geldt, dat deze producten niet chemisch worden geconserveerd."

Het hoofdgeding

10 Darbo produceert in Oostenrijk, waar zij is gevestigd, aardbeienjam die zij in Oostenrijk en in Duitsland onder de merknaam d'arbo naturrein" en met de vermelding Garten Erdbeer" (tuinaardbei) in de handel brengt.

11 Op de jamverpakking is een etiket aangebracht met de volgende vermeldingen:

In 1879 ving de familie Darbo aan met de jamproductie. Ook vandaag nog wordt Darbojam volgens een oud Tiroler recept bereid. De jam wordt voorzichtig verwarmd en omgeroerd. Zo blijven waardevolle vitamines en het natuurlijk aroma van het fruit bewaard.

Tuinaardbei

Extra jam

Bevat minstens 50 g fruit per 100 g. Totaal suikergehalte: 60 g per 100 g. Na opening koel bewaren. Ingrediënten: aardbeien, suiker, citroensapconcentraat, geleermiddel pectine."

12 Blijkens de verwijzingsbeschikking bestaat het geleermiddel pectine in de jam uit verdunde zuren, hoofdzakelijk afkomstig van het binnenste van de schil van citrusvruchten, vruchtendraf of suikerbietenpulp".

13 In de verwijzingsbeschikking is voorts gepreciseerd, dat volgens in Duitsland verrichte analyses, de jam in de vorm van sporen of residuen eveneens de volgende hoeveelheden bevat van verschillende stoffen: >lt> 0,01 mg/kg lood, 0,008 mg/kg cadmium, en 0,016 mg/kg procymidone (pesticide) alsmede 0,005 mg/kg vinchlozolin (pesticide).

14 Nadat zijn verzoek door het Landgericht Köln was afgewezen, heeft de Verein in hoger beroep voor de verwijzende rechter de staking gevorderd van het gebruik van de vermelding natuurzuiver" voor Darbojam, op grond dat het gebruik van die vermelding in strijd zou zijn met § 17, lid 1, punten 4 en 5, LMBG om de volgende drie redenen. In de eerste plaats zou het geleermiddel pectine een additief zijn in de zin van punt 4, waarvan de consument de aanwezigheid in de jam niet verwacht wegens de vermelding natuurzuiver"; bovendien zou deze vermelding de consument kunnen misleiden, omdat de lucht en de grond waarop het fruit is geteeld verontreinigd zijn; ten slotte komen in dit product residuen van lood, cadmium en pesticiden voor, zodat het niet als natuurzuiver" kan worden aangemerkt.

15 Darbo stelde voor de verwijzende rechter, dat de vermelding natuurzuiver" niet misleidend is, omdat de consument weet dat de grond en de lucht verontreinigd zijn en dat levensmiddelen dus giftige stoffen kunnen bevatten, en ook beseft dat geen jam kan worden gemaakt zonder geleermiddel, met name pectine, dat een algemeen bekende stof is. Voorts stelt verweerster in het hoofdgeding, dat zij haar jam in Duitsland in de handel moet kunnen brengen overeenkomstig § 47 bis, lid 1, LMBG, en de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 28 EG en 30 EG), nu dit product in Oostenrijk op regelmatige wijze is vervaardigd en in de handel gebracht onder de merknaam d'arbo naturrein".

16 Van oordeel dat twijfels rezen over de strekking van artikel 2, lid 1, sub a-i, van de richtlijn, heeft het Oberlandesgericht Köln besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof van Justitie om een prejudiciële beslissing te verzoeken over de volgende vraag:

Is er sprake van schending van artikel 2, lid 1, sub a-i, van de etiketteringsrichtlijn, wanneer in een bepaalde lidstaat (Oostenrijk) bereide en daar en in een andere lidstaat (Bondsrepubliek Duitsland) in de handel gebrachte jam met de vermelding ,naturrein (natuurzuiver) wordt verkocht, hoewel er het geleermiddel pectine aan is toegevoegd en de jam >lt> 0,01 mg/kg lood (AAS), 0,008 mg/kg cadmium (AAS) en pesticiden, namelijk 0,016 mg/kg procymidone en 0,005 mg/kg vinchlozolin bevat?"

De prejudiciële vraag

17 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 2, lid 1, sub a-i, van de richtlijn zich verzet tegen het gebruik van de vermelding natuurzuiver" ter aanduiding van een aardbeienjam die het geleermiddel pectine bevat alsmede sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden in de navolgende hoeveelheden: 0,01 mg/kg lood, 0,008 mg/kg cadmium, 0,016 mg/kg procymidone en 0,005 mg/kg vinchlozolin.

Inzake het verzoek van Darbo om de vraag te herformuleren

18 Darbo stelt, dat de vraag van de verwijzende rechter onnauwkeurig is, en dat de verwijzende rechter het Hof had moeten vragen of § 17, lid 1, punt 4, LMBG, een maatregel van gelijke werking is in de zin van artikel 30 van het Verdrag, op grond dat de betrokken nationale bepaling de mogelijkheid creëert om de verkoop in Duitsland te verbieden van een in Oostenrijk op regelmatige wijze met de aanduiding natuurzuiver" in de handel gebracht levensmiddel.

19 In dit verband kan worden volstaan met te verwijzen naar de vaste rechtspraak, dat het uitsluitend aan de nationale rechterlijke instantie staat waarbij het geding aanhangig is en die de verantwoordelijkheid draagt voor het te wijzen vonnis, om, gelet op de bijzonderheden van elk geval, de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van haar vonnis alsmede de relevantie van de aan het Hof te stellen vragen te beoordelen (zie, met name, arresten van 16 juli 1998, ICI, C-264/96, Jurispr. blz. I-4695, punt 15, en 21 januari 1999, Bagnasco e.a., C-215/96 en C-216/96, Jurispr. blz. I-135, punt 20). Het verzoek van Darbo om de prejudiciële vraag in de door haar gesuggereerde zin te herformuleren, moet dus worden afgewezen.

Ten gronde

20 Zoals het Hof reeds meermalen heeft beslist naar aanleiding van soortgelijke bepalingen als artikel 2, lid 1, sub a, van de richtlijn, bedoeld om iedere misleiding van de consument te voorkomen en opgenomen in een aantal handelingen van afgeleid recht van algemene of sectoriële strekking, staat het aan de nationale rechter om na te gaan of een benaming, merk of reclamevermelding misleidend kan zijn, mede gelet op de vermoedelijke verwachtingen van de gemiddelde, normaal geïnformeerde, omzichtig handelende en oplettende consument (zie, met name, arrest van 28 januari 1999, Sektkellerei Kessler, C-303/97, Jurispr. blz. I-513, punt 36).

21 Hoewel het dus aan de verwijzende rechter staat om met toepassing van dit criterium te onderzoeken of wegens de aanwezigheid van giftige stoffen in Darbojam, het gebruik van de vermelding natuurzuiver" de consument kan misleiden inzake de kenmerken van dit levensmiddel, beschikt het Hof over de noodzakelijke elementen om de hierna volgende overweging te formuleren betreffende elk van de in de prejudiciële vraag vermelde stoffen.

22 Wat in de eerste plaats pectine betreft, kan worden volstaan met vast te stellen dat de aanwezigheid daarvan in Darbojam overeenkomstig de artikelen 3, lid 1, punt 2, en 6, leden 4, sub a, en 5, sub a, van de richtlijn op het etiket op de jamverpakking is vermeld. Welnu, zoals het Hof eerder reeds heeft opgemerkt (zie arrest van 26 oktober 1995, Commissie/Duitsland, C-51/94, Jurispr. blz. I-3599, punt 34), moet ervan worden uitgegaan, dat de consument, wiens aankoopbeslissing wordt bepaald door de samenstelling van de betrokken producten, eerst de lijst van ingrediënten leest, waarvan de vermelding krachtens artikel 6 van de richtlijn verplicht is. In die omstandigheden kan de gemiddelde, normaal geïnformeerde, omzichtig handelende en oplettende consument door de vermelding natuurzuiver" op het etiket niet worden misleid voor zover het betrokken levensmiddel het geleermiddel pectine bevat, nu de aanwezigheid daarvan naar behoren is vermeld in de lijst van ingrediënten van het product (zie, in dezelfde zin, arrest van 9 februari 1999, Van der Laan, C-383/97, Jurispr. blz. I-731, punt 37).

23 Hieraan moet worden toegevoegd dat, zoals de advocaat-generaal in punt 29 van zijn conclusie en de Commissie opmerkten, pectine precies een van de stoffen is die aan extra jam kunnen worden toegevoegd ingevolge artikel 5 in samenhang met de bijlagen I, A, punt 1, en III, B, van richtlijn 79/693/EEG van de Raad van 24 juli 1979 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende vruchtenjam of -confituur, -gelei en -marmelade, alsmede kastanjepasta (PB L 205, blz. 5), zoals gewijzigd bij richtlijn 88/593/EEG van de Raad van 18 november 1988 (PB L 318, blz. 44), en de bepalingen van artikel 2, lid 2, in samenhang met de bijlagen I en II van richtlijn 95/2/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 20 februari 1995 betreffende levensmiddelenadditieven met uitzondering van kleurstoffen en zoetstoffen (PB L 61, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/72/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 oktober 1998 (PB L 295, blz. 18).

24 Wat in de tweede plaats de aanwezigheid van residuen van lood, cadmium en pesticiden in Darbojam betreft, moet worden vastgesteld, dat, zoals de Commissie stelt, deze residuen geen ingrediënten van het levensmiddel zijn in de zin van artikel 6, lid 4, sub a, van de richtlijn, en niet voorkomen op de lijst van verplichte vermeldingen als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de richtlijn.

25 Hoewel de vermelding van bedoelde stoffen op de jamverpakking door de richtlijn niet verplicht is voorgeschreven, moet toch worden onderzocht of, gelet op de door de verwijzende rechter meegedeelde hoeveelheden van deze stoffen in de jam, de vermelding natuurzuiver" op het etiket de gemiddelde, normaal geïnformeerde, omzichtig handelende en oplettende consument kan misleiden omtrent de kenmerken van het levensmiddel in de zin van artikel 2, lid 1, sub a-i, van de richtlijn.

26 Volgens de Verein en de Finse regering kan het gebruik van de vermelding natuurzuiver" bij de consument de indruk doen ontstaan, dat Darbojam een zuiver natuurproduct is, zonder onzuiverheden of enige vreemde stof. Welnu, de loutere aanwezigheid in het product van residuen van lood, cadmium en de pesticiden, ongeacht de respectieve hoeveelheden daarvan, zou in strijd zijn met deze vermelding, die bijgevolg de consument zou misleiden inzake de kenmerken van de jam.

27 Deze redenering kan niet slagen. Vast staat, dat lood en cadmium in de natuurlijke omgeving voorkomen, met name gelet op de vervuiling van de lucht en het aquatisch milieu, zoals blijkt uit verschillende teksten van gemeenschapsrecht waar de advocaat-generaal in punt 65 van zijn conclusie naar verwijst. Aangezien tuinvruchten in een dergelijke omgeving zijn geteeld, zijn zij dus onvermijdelijk blootgesteld aan de in die omgeving aanwezige verontreinigende stoffen.

28 In die omstandigheden, en ook al zijn er wellicht consumenten die van deze feiten niet op de hoogte zijn en dus kunnen worden misleid, blijft dit risico miniem zodat het geen grond kan opleveren voor een belemmering van het vrije verkeer van goederen (zie, in die zin, arresten van 13 december 1990, Pall, C-238/89, Jurispr. blz. I-4827, punt 19, en 6 juli 1995, Mars, C-470/93, Jurispr. blz. I-1923, punt 19, alsmede arrest Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 34).

29 Dezelfde conclusie dringt zich op, in de derde plaats, wat de aanwezigheid van sporen of residuen van pesticiden in Darbojam betreft. Zoals de advocaat-generaal in punt 70 van zijn conclusie opmerkt, is het gebruik van pesticiden, ook door particulieren, namelijk een van de meest courante methodes ter bestrijding van schadelijke organismen op gewassen en landbouwproducten. De omstandigheid dat tuinaardbeien op natuurlijke" wijze worden geteeld, kan dus niet de volledige afwezigheid van residuen van pesticiden in deze producten garanderen.

30 Ten slotte moet worden onderzocht, of de residuen van lood, cadmium en pesticiden in de in Darbojam vastgestelde hoeveelheden meebrengen dat de aanwezigheid van deze stoffen onverenigbaar is met de vermelding natuurzuiver" op het etiket. Een dergelijke vermelding zou namelijk de consument kunnen misleiden in geval van een hoog gehalte aan residuen van giftige of verontreinigende stoffen in het betrokken levensmiddel, ook wanneer zulks voor de gezondheid van de consument geen enkel risico inhoudt.

31 In dit opzicht valt uit onderzoeksrapporten op internationaal en communautair vlak, die door de Commissie aan het Hof zijn voorgelegd en die door partijen in het hoofdgeding en door de lidstaten die opmerkingen hebben ingediend, niet zijn betwist, af te leiden dat de residuen van lood en cadmium die in Darbojam zijn aangetroffen, ver beneden de door alle regelingen van de lidstaten vastgestelde maxima blijven. Uit een vergelijking van deze nationale regelingen, die is opgesteld door het Directoraat-generaal Industrie" van de Commissie, blijkt, dat naar Duits recht voor de meeste vruchten een maximumgrens van 0,5 mg/kg lood en van 0,2 mg/kg cadmium geldt. Welnu, volgens de verwijzende rechter bedraagt het gehalte aan residuen in Darbojam 0,01 mg/kg lood en 0,008 mg/kg cadmium, dat wil zeggen 50 respectievelijk 25 maal minder dan de naar Duits recht geldende maxima.

32 Wat pesticiden betreft, moet worden vastgesteld dat, zoals de Commissie opmerkt, de door de verwijzende rechter vermelde hoeveelheden zeer gering zijn in vergelijking met de door de gemeenschapsregeling toegelaten maxima. Zo blijkt uit bijlage II bij richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde producten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (PB L 350, blz. 71), zoals gewijzigd bij richtlijn 93/58/EEG van de Raad van 29 juni 1993 houdende wijziging van bijlage II bij richtlijn 76/895/EEG betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheden residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit en van de bijlage bij richtlijn 90/642/EEG (PB L 211, blz. 6), en richtlijn 98/82/EG van de Commissie van 27 oktober 1998 houdende wijziging van de bijlagen bij de richtlijnen 86/362/EEG, 86/363/EEG en 90/642/EEG van de Raad (PB L 290, blz. 25), dat voor residuen in aardbeien (andere dan bosaardbeien) een maximum geldt van 5 mg/kg, zowel voor procymidone als voor vinchlozolin. Welnu, volgens de nationale rechter bedraagt de hoeveelheid residuen in de jam 0,016 mg/kg procymidone en 0,005 mg/kg vinchlozolin, dat wil zeggen 312 respectievelijk 1 000 maal minder dan de door bedoelde regeling toegestane maxima.

33 In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat, in weerwil van de aanwezigheid van sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden in Darbojam de vermelding natuurzuiver" op het etiket van de jamverpakking de consument niet kan misleiden over de kenmerken van het betrokken product.

34 Gelet op een en ander, moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 2, lid 1, sub a-i, van de richtlijn zich niet verzet tegen het gebruik van de vermelding natuurzuiver" ter aanduiding van een aardbeienjam die het geleermiddel pectine bevat alsmede sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden in de volgende hoeveelheden: 0,01 mg/kg lood, 0,008 mg/kg cadmium, 0,016 mg/kg procymidone en 0,005 mg/kg vinchlozolin.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

35 De kosten door de Franse, de Oostenrijkse en de Finse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

uitspraak doende op de door het Oberlandesgericht Köln bij beschikking van 2 december 1998 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 2, lid 1, sub a-i, van de richtlijn 79/112/EEG van de Raad van 18 december 1978 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake etikettering en presentatie van levensmiddelen bestemd voor de eindverbruiker alsmede inzake de daarvoor gemaakte reclame, verzet zich niet tegen het gebruik van de vermelding natuurzuiver" ter aanduiding van een aardbeienjam die het geleermiddel pectine bevat alsmede sporen of residuen van lood, cadmium en pesticiden in de volgende hoeveelheden: 0,01 mg/kg lood, 0,008 mg/kg cadmium, 0,016 mg/kg procymidone en 0,005 mg/kg vinchlozolin.