61998J0344

Arrest van het Hof van 14 december 2000. - Masterfoods Ltd tegen HB Ice Cream Ltd. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Supreme Court - Ierland. - Mededinging - Artikelen 85 en 86 EG-Verdrag (thans de artikelen 81 en 82 EG) - Parallelle procedures voor nationale en communautaire rechterlijke instanties. - Zaak C-344/98.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-11369


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Mededinging - Gemeenschapsregels - Toepassing door nationale rechterlijke instanties - Beoordeling van overeenkomst of praktijk die reeds voorwerp van beschikking van Commissie is geweest - Voorwaarden

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1, en 86 (thans art. 81, lid 1, EG en 82 EG) en art. 173, vijfde alinea (thans na wijziging art. 230, vijfde alinea, EG)]

Samenvatting


$$Wanneer een nationale rechter zich uitspreekt over een overeenkomst of een gedraging waarvan de verenigbaarheid met de artikelen 85, lid 1, en 86 van het Verdrag (thans de artikelen 81, lid 1, EG en 82 EG) reeds in een beschikking van de Commissie is beoordeeld, mag hij ter voorkoming van schending van het algemene rechtszekerheidsbeginsel, geen beslissing nemen die tegen de beschikking van de Commissie indruist, ook al is deze laatste in tegenspraak met een beslissing van een nationale rechter in eerste aanleg.

In dit verband is niet van belang het feit dat de president van het Gerecht in het kader van een beroep tot nietigverklaring dat de geadresseerde krachtens artikel 173, vijfde alinea, van het Verdrag (thans artikel 230, vijfde alinea, EG) tegen de beschikking van de Commissie heeft ingesteld, de tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie heeft opgeschort.

Is een dergelijk beroep tot nietigverklaring binnen de gestelde termijn ingesteld, moet de nationale rechter vervolgens beoordelen, of hij de behandeling van de zaak zal schorsen om een definitieve beslissing van de communautaire rechterlijke instanties op het beroep tot nietigverklaring af te wachten of om een prejudiciële vraag aan het Hof te stellen. Wanneer de beslechting van het geschil voor de nationale rechter afhangt van de geldigheid van de beschikking van de Commissie, volgt uit de verplichting tot loyale samenwerking dat de nationale rechter de behandeling van de zaak moet schorsen tot een definitieve beslissing van de communautaire rechterlijke instanties op het beroep tot nietigverklaring, tenzij hij van oordeel is dat het in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is het Hof een prejudiciële vraag over de geldigheid van de beschikking van de Commissie te stellen. Het staat aan de nationale rechter om te onderzoeken of voorlopige maatregelen moeten worden getroffen teneinde de belangen van partijen tot zijn eindbeslissing te beschermen.

( cf. punten 51-53, 55-60 en dictum )

Partijen


In zaak C-344/98,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van de Supreme Court (Ierland), in de aldaar aanhangige gedingen tussen

Masterfoods Ltd

en

HB Ice Cream Ltd

en tussen

HB Ice Cream Ltd

en

Masterfoods Ltd, optredend onder de naam Mars Ireland",

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 85, 86 en 222 EG-Verdrag (thans de artikelen 81 EG, 82 EG en 295 EG),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. Gulmann, A. La Pergola, M. Wathelet en V. Skouris, kamerpresidenten, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet, P. Jann, L. Sevón (rapporteur), R. Schintgen en F. Macken, rechters,

advocaat-generaal: G. Cosmas

griffier: L. Hewlett, administrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Masterfoods Ltd, vertegenwoordigd door D. O'Donnell, SC, geïnstrueerd door A. Cox en P. G. H. Collins, Solicitors,

- HB Ice Cream Ltd, vertegenwoordigd door M. M. Collins, B. Shipsey en M. Cush, SC, geïnstrueerd door Hayes & Sons en Slaughter & May, Solicitors,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en R. Loosli-Surrans, chargé de mission bij die directie, als gemachtigden,

- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door L. Daniele, advocaat te Triëst, deskundige bij dit ministerie,

- de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Kruse, departementsråd bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, Assistant Treasury Sollicitor, als gemachtigde, bijgestaan door N. Green, QC,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Doherty en W. Wils, leden van de juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Masterfoods Ltd, vertegenwoordigd door P. G. H. Collins en D. O'Donnell; HB Ice Cream Ltd, vertegenwoordigd door M. M. Collins en B. Shipsey; de Zweedse regering, vertegenwoordigd door A. Kruse; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, bijgestaan door A. Robertson, Barrister, en de Commissie, vertegenwoordigd door B. Doherty en W. Wils ter terechtzitting van 15 maart 2000,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 mei 2000,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 16 juni 1998, ingekomen bij het Hof op 21 september daaraanvolgend, heeft de Supreme Court krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 85, 86 en 222 EG-Verdrag (thans de artikelen 81 EG, 82 EG en 295 EG).

2 Die vragen zijn gerezen in twee gedingen tussen Masterfoods Ltd (hierna: Masterfoods") en HB Ice Cream Ltd, thans Van den Bergh Foods Ltd (hierna: HB"), over het exclusiviteitsbeding in de overeenkomsten tot levering van vrieskisten, die HB heeft gesloten met detailhandelaren van ijs dat voor onmiddellijke consumptie is bestemd.

De feiten van de hoofdgedingen

3 HB, een 100 % dochtermaatschappij van de Unilevergroep, is de voornaamste producent van consumptie-ijs in Ierland. Sinds enkele jaren stelt HB aan de detailhandelaren van ijs gratis of tegen een geringe huurprijs vrieskisten ter beschikking, die haar eigendom blijven. Een van de voorwaarden daarbij is, dat de vrieskisten uitsluitend worden gebruikt voor door HB vervaardigd ijs (hierna: exclusiviteitsbeding").

4 Masterfoods, een dochteronderneming van de Amerikaanse vennootschap Mars Inc., betrad in 1989 de Ierse consumptie-ijsmarkt.

5 In de zomer van 1989 gingen talrijke detailhandelaren met door HB geleverde vrieskisten ertoe over om daarin producten van Masterfoods te bewaren en aan te bieden. Daarop vorderde HB nakoming van het exclusiviteitsbeding.

6 In maart 1990 heeft Masterfoods bij de High Court (Ierland) een vordering ingesteld die onder meer ertoe strekte vast te stellen, dat het exclusiviteitsbeding krachtens het nationale recht en de artikelen 85 en 86 van het Verdrag nietig is. HB heeft daarop van haar kant een vordering ingesteld, ertoe strekkende Masterfoods te verbieden de detailhandelaren ertoe aan te zetten het exclusiviteitsbeding te overtreden. Beide vennootschappen hebben tevens schadevergoeding gevorderd.

7 In april 1990 heeft de High Court een voorlopig verbod ten gunste van HB uitgesproken.

8 Op 28 mei 1992 heeft de High Court ten principale beslist op de vorderingen van Masterfoods en HB. Het heeft de vordering van Masterfoods verworpen en heeft ten gunste van HB een definitief verbod aan Masterfoods opgelegd de detailhandelaren ertoe aan te zetten haar producten in vrieskisten van HB te bewaren. HB's vordering tot schadevergoeding is echter afgewezen.

9 Masterfoods heeft op 4 september 1992 tegen deze beslissingen beroep ingesteld bij de Supreme Court.

10 Parallel aan deze gerechtelijke procedure heeft Masterfoods op 18 september 1991 krachtens artikel 3 van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB 1962, 13, blz. 204) bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen een klacht tegen HB ingediend. Die klacht had betrekking op het feit, dat HB aan een groot aantal detailhandelaren vrieskisten leverde die uitsluitend voor de producten van dat merk mochten worden gebruikt.

11 Op 29 juli 1993 heeft de Commissie zich in de tot HB gerichte mededeling van punten van bezwaar op het standpunt gesteld, dat haar distributiestelsel in strijd is met de artikelen 85 en 86 van het Verdrag.

12 Op 8 maart 1995 heeft HB na enkele besprekingen met de Commissie wijzigingsvoorstellen voorgelegd met het oog op een ontheffing krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag. Op 15 augustus 1995 heeft de Commissie in een bericht overeenkomstig artikel 19, lid 3, van verordening nr. 17 aangekondigd, voornemens te zijn om een ontheffing te verlenen voor het distributiestelsel van HB.

13 Van mening dat de wijzigingen niet het verwachte resultaat in de zin van vrije toegang tot de verkooppunten hadden opgeleverd, heeft de Commissie HB op 22 januari 1997 echter een nieuwe mededeling van punten van bezwaar gezonden.

14 Bij beschikking 98/531/EG van 11 maart 1998 inzake een procedure op grond van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag (Zaken IV/34.073, IV/34.395 & IV/35.436 - Van den Bergh Foods Limited) (PB L 246, blz. 1) verklaarde de Commissie dat:

- het exclusiviteitsbeding in de tussen HB en detailhandelaren in Ierland gesloten overeenkomsten betreffende de plaatsing van vrieskisten in verkooppunten die uitsluitend beschikken over een of meer door HB geleverde vrieskisten voor de opslag van afzonderlijk verpakte porties impulsijs en geen eigen of door een andere producent van consumptie-ijs dan HB beschikbaar gestelde vrieskist(en) bezitten, een inbreuk vormt op artikel 85, lid 1, van het Verdrag (artikel 1 van beschikking 98/531)

en dat

- HB inbreuk maakt op artikel 86 EG-Verdrag, doordat zij detailhandelaren in Ierland die geen eigen of door een andere producent van consumptie-ijs dan HB beschikbaar gestelde vrieskist(en) bezitten, aanzet tot het sluiten van vrieskistovereenkomsten op voorwaarde van exclusiviteit, door deze detailhandelaren aan te bieden zonder enige directe vergoeding een of meer vrieskisten voor de opslag van afzonderlijk verpakte porties impulsijs beschikbaar te stellen en het onderhoud van deze vrieskist(en) te verzorgen (artikel 3 van beschikking 98/531).

15 Bovendien heeft zij het verzoek om ontheffing krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag afgewezen (artikel 2 van beschikking 98/531) en HB de verplichting opgelegd om onmiddellijk een einde aan de vastgestelde inbreuken te maken en zich te onthouden van maatregelen die hetzelfde doel of gevolg hebben (artikel 4 van beschikking 98/531). Tevens heeft zij HB verplicht om aan de detailhandelaren met wie zij vrieskistovereenkomsten heeft gesloten die in de in artikel 1 van beschikking 98/531 bedoelde zin een inbreuk vormen, de volledige tekst van de artikelen 1 en 3 mee te delen en hun in kennis te stellen van het feit dat het exclusiviteitsbeding in die overeenkomsten nietig is (artikel 5 van beschikking 98/531).

16 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen op 21 april 1998 en geregistreerd onder nr. T-65/98, heeft HB, optredend onder haar huidige naam Van den Bergh Foods Ltd, krachtens artikel 173, vierde alinea, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230, vierde alinea, EG) beroep tot nietigverklaring van beschikking 98/531 ingesteld.

17 Bij op dezelfde dag ter griffie van het Gerecht ingeschreven afzonderlijke akte heeft HB krachtens artikel 185 EG-Verdrag (thans artikel 242 EG) eveneens verzocht om opschorting van de tenuitvoerlegging van die beschikking totdat het Gerecht ten principale heeft beslist.

18 In die omstandigheden heeft de Supreme Court besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

1) Gelet op het arrest en de beschikkingen van de High Court (Ierland) van 28 mei 1992, de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 maart 1998 en de door Van den Bergh Foods Ltd krachtens de artikelen 173, 185 en 186 EG-Verdrag gevorderde nietigverklaring en opschorting van laatstgenoemde beschikking, rijzen de volgende vragen:

a) dwingt de verplichting tot loyale samenwerking met de Commissie, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, de Supreme Court ertoe om in casu de behandeling van de zaak te schorsen totdat het Gerecht van eerste aanleg op het tegen de genoemde beschikking van de Commissie ingestelde beroep en het Hof van Justitie op een eventueel ingestelde hogere voorziening hebben beslist?

b) staat een beschikking van de Commissie, gericht tot een particulier (en waartegen door die particulier beroep tot nietigverklaring is ingesteld en een verzoek tot opschorting is gedaan), waarin de vrieskistovereenkomst van belanghebbende onverenigbaar is verklaard met artikel 85, lid 1, en/of artikel 86 EG-Verdrag, eraan in de weg, dat die particulier verzoekt om bevestiging van een voor hem gunstige, andersluidende beslissing van een nationale rechter over identieke of soortgelijke problemen in verband met de artikelen 85 en 86 van het Verdrag, in een beroep tegen die beslissing bij de hoogste nationale rechterlijke instantie?

Indien de eerste vraag, sub a, ontkennend wordt beantwoord, rijzen de tweede en de derde vraag niet.

2) Gelet op het juridische en economische verband waarin de betrokken vrieskistovereenkomsten worden gesloten op de markt van afzonderlijk verpakte porties impulsijs, is een praktijk die erin bestaat dat een fabrikant en/of leverancier van ijs zonder enige directe tegenprestatie een vrieskist ter beschikking stelt aan een detailhandelaar - of andere methoden gebruikt om de detailhandelaar ertoe te brengen de vrieskist te aanvaarden - doch onder de voorwaarde dat de detailhandelaar in de vrieskist geen ander ijs bewaart dan het ijs dat door die fabrikant en/of leverancier is geleverd, in strijd met de bepalingen van artikel 85, lid 1 en/of artikel 86 EG-Verdrag?

3) Zijn exclusiviteitsovereenkomsten betreffende vrieskisten op grond van artikel 222 EG-Verdrag niet aantastbaar uit hoofde van de artikelen 85 en 86 EG-Verdrag?"

19 Bij beschikking van 7 juli 1998, Van den Bergh Foods/Commissie (T-65/98 R, Jurispr. blz. II-2641) heeft de president van het Gerecht de tenuitvoerlegging van beschikking 98/531 opgeschort tot de einduitspraak in zaak T-65/98.

20 Bij beschikking van 28 april 1999 heeft de president van de Vijfde kamer van het Gerecht overeenkomstig artikel 47, derde alinea, van 's Hof Statuut-EG de procedure in zaak T-65/98 geschorst tot de uitspraak van het arrest van het Hof in de onderhavige zaak.

De eerste vraag

Opmerkingen van partijen

21 Vooraf wijst Masterfoods erop, dat een ontkennend antwoord op de eerste vraag tot gevolg zou hebben, dat een in laatste aanleg beslissende nationale rechter uitleggingsvragen over de artikelen 85 en 86 van het Verdrag naar het Hof kan verwijzen op een tijdstip waarop nagenoeg identieke vragen reeds door het Gerecht worden onderzocht in het kader van een beroep tegen een op die artikelen gebaseerde beschikking van de Commissie. De prejudiciële beslissing van het Hof wordt dan door de nationale rechter in het bij hem aanhangige geding toegepast, terwijl het beroep tegen de beschikking van de Commissie nog in behandeling is bij het Gerecht en eventueel bij het Hof in hogere voorziening, en het is zeer wel mogelijk, dat die toepassing plaatsvindt voordat de procedure tegen die beschikking is beëindigd.

22 Vervolgens herinneren zowel Masterfoods als de Franse regering onder verwijzing naar het arrest van 28 februari 1991, Delimitis (C-234/89, Jurispr. blz. I-935, punten 44 en 45) en naar punt 4 van bekendmaking 93/C 39/05 van de Commissie betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de nationale rechterlijke instanties voor de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het EEG-Verdrag (PB C 39, blz. 6; hierna: bekendmaking") eraan, dat de Commissie verantwoordelijk is voor de uitvoering en de oriëntatie van het mededingingsbeleid in de Gemeenschap en daartoe in het algemeen belang moet handelen, terwijl de nationale rechterlijke instanties de subjectieve rechten van particulieren in hun onderlinge betrekkingen moeten handhaven.

23 Volgens Masterfoods oefent de Commissie haar bevoegdheden uit en geeft zij beschikkingen wanneer het communautair belang dat vergt (arrest Gerecht van 18 september 1992, Automec/Commissie, T-24/90, Jurispr. blz. II-2223, punten 77 en 85-87, alsmede punt 13 van de bekendmaking). Zij geeft prioriteit aan gevallen van bijzonder politiek, economisch of juridisch belang voor de Gemeenschap. Haar beschikkingen zijn voor de geadresseerden verbindend in al hun onderdelen.

24 De Commissie is dus de geschikte instantie om beslissingen te nemen over vragen van communautair belang.

25 Masterfoods heeft verder betoogd, dat het Hof in procedures krachtens artikel 177 van het Verdrag anders dan in procedures krachtens artikel 173 van het Verdrag niet bevoegd is om de feiten vast te stellen en zich enkel over rechtsvragen kan uitspreken; de nationale rechter moet de zaak afdoen met toepassing van de beslissing van het Hof op de in de nationale procedure vastgestelde feiten.

26 Er bestaat een groot risico, dat een in laatste aanleg beslissende nationale rechterlijke instantie bij de toepassing van een prejudiciële beslissing van het Hof tot een uitspraak komt die onverenigbaar is met een beschikking van de Commissie, wanneer laatstgenoemde beschikking door het Gerecht of in voorkomend geval door het Hof in hogere voorziening wordt bevestigd, dan wel met de eindbeslissing van het Gerecht of het Hof in een situatie waarin de beschikking van de Commissie niet volledig is bevestigd. Het vermijden van dergelijke tegenstrijdige beslissingen maakt deel uit van de verplichting tot samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en de instellingen van de Gemeenschap, een samenwerking die in het bijzonder de handhaving van het rechtszekerheidsbeginsel dient (arrest Delimitis, reeds aangehaald, punt 47).

27 Zowel Masterfoods als de Franse regering zijn van mening, dat de noodzaak om tegenstrijdige beslissingen te vermijden ook geldt voor de samenwerking tussen de nationale rechters en het Gerecht, wanneer dit in eerste aanleg kennis neemt van een beroep tegen een beschikking van de Commissie. Volgens de Franse regering moet een nationale rechter de behandeling van de zaak schorsen, wanneer het gevaar van tegenstrijdigheid bestaat tussen de door hem te geven beslissing en die van een gemeenschapsrechter, wanneer dus een werkelijk probleem van rechtszekerheid of loyale samenwerking bestaat. Schorsing lijkt des te gerechtvaardigder, wanneer het gaat om een in laatste aanleg beslissende nationale rechter.

28 Masterfoods voegt eraan toe, dat de nationale rechter door middel van een tussenbeschikking eventuele onbillijkheden kan voorkomen, die zich door de vertraging als gevolg van schorsing van de procedure zouden voordoen.

29 HB, de Italiaanse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk wijzen er om te beginnen op, dat de nationale rechters en de Commissie over parallelle bevoegdheden beschikken bij de toepassing van de artikelen 85, lid 1, en 86 van het Verdrag (arrest Delimitis, reeds aangehaald, punten 44 en 45) en dat die artikelen rechtstreekse gevolgen in de betrekkingen tussen particulieren teweegbrengen (arrest van 30 januari 1974, BRT, BRT I", 127/73, Jurispr. blz. 51).

30 Volgens HB is het conflict tussen beschikking 98/531 en het arrest van de High Court in de hoofdgedingen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel zoals uitgelegd door het Hof in punt 47 van het reeds genoemde arrest Delimitis. Dat arrest verschaft evenwel geen rechtstreekse aanwijzing over de wijze waarop het risico van tegenstrijdige beslissingen kan worden vermeden of tot een minimum beperkt in gevallen waarin de Commissie verantwoordelijk is voor de rechtsonzekerheid, door haar optreden met betrekking tot een zaak die reeds aan de nationale rechter is voorgelegd.

31 Uit de rechtspraak blijkt, dat de verplichting tot loyale samenwerking voor een nationale rechter in bepaalde omstandigheden aanleiding kan zijn om in de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid de bij hem aanhangige procedure te schorsen (arresten Delimitis en Automec/Commissie, reeds aangehaald). Bovendien is onomstreden, dat de nationale rechter krachtens artikel 177 van het Verdrag om een prejudiciële beslissing kan verzoeken (bekendmaking, punt 32).

32 Gelet op het feit dat beschikking 98/531 is gegeven in strijd met de verplichting tot loyale samenwerking en is opgeschort totdat het Gerecht heeft beslist over het beroep tot nietigverklaring, en rekening houdend met het beginsel dat die beschikking de verwijzende rechter niet bindt, maar hem hooguit elementen verschaft die voor zijn uitspraak van belang zijn (bekendmaking, punt 20), is HB van mening, dat schorsing van de procedure voor de Supreme Court niet de meest geschikte maatregel is. Daarentegen zou schorsing van de procedure voor het Gerecht totdat het Hof over de prejudiciële verwijzing heeft beslist en totdat de Supreme Court die beslissing heeft toegepast, het Gerecht in staat stellen op het door HB ingestelde beroep tot nietigverklaring te beslissen met inachtneming van de uitlegging van het Hof over de in de beide hoofdgedingen opgeworpen rechtsvragen.

33 HB voegt eraan toe, dat een beschikking van de Commissie een nationale rechter niet op dezelfde wijze bindt als een arrest van het Gerecht of van het Hof en een partij niet het recht kan ontnemen haar argumenten aan te voeren. Het recht van beroep op de rechter is beschermd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 en erkend in de constitutionele regelingen van de lidstaten, zodat het als een grondbeginsel van het gemeenschapsrecht moet worden beschouwd (arrest van 15 mei 1986, Johnson, 222/84, Jurispr. blz. 1651, punt 18).

34 Volgens de Italiaanse regering kan de bij artikel 5 EG-Verdrag (thans artikel 10 EG) aan de Commissie en aan de nationale rechterlijke instanties opgelegde verplichting tot samenwerking niet zover gaan, dat nationale rechters daardoor hun zelfstandige en specifieke bevoegdheid verliezen.

35 Wanneer de Commissie in een bepaald geval wegens inbreuken op de artikelen 85 en 86 van het Verdrag optreedt, is de nationale rechter bij wie een geding met betrekking tot dit geval aanhangig is, niet verplicht de behandeling van de zaak te schorsen in afwachting van het resultaat van het optreden van de Commissie (arrest BRT I, reeds aangehaald, punt 21). Hoewel in casu de door de Commissie ingeleide procedure is geëindigd met een beschikking in de zin van artikel 3, lid 1, van verordening nr. 17, is die beschikking niet definitief. Zij is voor het Gerecht bestreden krachtens artikel 173 van het Verdrag en bovendien krachtens artikel 185 van het Verdrag opgeschort.

36 De Italiaanse regering stelt, dat de nationale rechter verplicht is om bij zijn beslissing rekening te houden met de beschikking van de Commissie, tenzij hij de geldigheid ervan in het geding wil brengen door het stellen van een prejudiciële vraag overeenkomstig artikel 177 van het Verdrag. Die laatste mogelijkheid bestaat echter niet, wanneer de partij die de beschikking bestrijdt, dit kon doen krachtens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, maar dat niet heeft gedaan (arrest van 9 maart 1994, TWD Textilwerke Deggendorf, C-188/92, Jurispr. blz. I-833). Is de beschikking van de Commissie wel voor het Gerecht aangevochten, kan de nationale rechter in plaats van een prejudiciële vraag over de geldigheid van die beschikking te stellen, de behandeling van de zaak schorsen in afwachting van de uitspraak van de communautaire rechter, maar daartoe is hij niet verplicht.

37 De regering van het Verenigd Koninkrijk wijst erop, dat een beschikking van de Commissie ingevolge artikel 189 EG-Verdrag (thans artikel 249 EG) verbindend is voor degenen tot wie zij is gericht, in werking treedt op de datum van de bekendmaking ervan en geacht wordt geldig te zijn totdat zij door het Gerecht of het Hof naar aanleiding van een krachtens artikel 173 of 177 van het Verdrag ingesteld beroep ongeldig is verklaard.

38 Uit het algemene rechtszekerheidsbeginsel en de in artikel 5 van het Verdrag bepaalde samenwerkingsverplichting volgt haars inziens, dat de nationale rechter zijn bevoegdheden zodanig moet uitoefenen, dat elk significant risico van een conflict wordt vermeden, niet enkel ten opzichte van nog niet door de Commissie gegeven beschikkingen, maar ook ten opzichte van reeds formeel bestaande beschikkingen.

39 Dat risico kan op verschillende manieren worden vermeden. In de eerste plaats kan de nationale rechter, wanneer hij van mening is dat de beschikking van de Commissie in feitelijk opzicht onjuist is, de behandeling van de zaak schorsen en de Commissie vragen haar beschikking te herzien. In de tweede plaats kan hij krachtens artikel 177 van het Verdrag het Hof een vraag stellen over de geldigheid van de beschikking van de Commissie. In de derde plaats kan hij, wanneer de beschikking bij het Gerecht aanhangig is, de behandeling van de zaak schorsen in afwachting van het arrest. De nationale rechter moet de behandeling van de zaak schorsen, wanneer er een risico bestaat dat zijn voorgenomen beslissing in conflict komt met een bestaande of toekomstige beslissing van een gemeenschapsinstelling (arrest van 12 december 1967, Brasserie de Haecht, 23/67, Jurispr. blz. 525; arresten BRT I, reeds aangehaald en Delimitis, reeds aangehaald, en arrest van 15 december 1994, DLG, C-250/92, Jurispr. blz. I-5641). In de vierde plaats moet de nationale rechter, omdat niet elk risico van een conflict tot vertraging van de procedure voor de nationale rechterlijke instanties mag leiden, bij zijn oordeelsvorming betrekken, of het voor de betrokken zaak gevreesde risico van een conflict relevant is. Bovendien moet hij, wanneer hij besluit de behandeling van de zaak te schorsen, onderzoeken of voorlopige maatregelen dienen te worden getroffen.

40 De Commissie wijst erop, dat het in de hoofdgedingen gaat om de situatie waarin een op artikel 3, lid 1, van verordening nr. 17 steunende beschikking nog door het Gerecht nietig kan worden verklaard. Die beschikking is een bindende communautaire handeling. De bevoegdheid om een dergelijke handeling ongeldig te verklaren, is voorbehouden aan de communautaire rechter.

41 In een dergelijke situatie moet de nationale rechter, teneinde een risico van tegenstrijdige beslissingen te vermijden, in normale omstandigheden de behandeling van de zaak schorsen totdat definitief is beslist op het beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie (arrest Delimitis, reeds aangehaald, punt 52).

42 Wanneer de nationale rechter van mening is dat hij niet kan wachten, kan hij het Hof verzoeken om een prejudiciële beslissing (arrest Delimitis, reeds aangehaald, punt 54). In een dergelijk geval is een nationale rechter als de Supreme Court, tegen wiens beslissing geen rechtsmiddel openstaat, verplicht het Hof krachtens artikel 177 van het Verdrag om een prejudiciële beslissing te verzoeken. Hij is echter niet verplicht dit onmiddellijk te doen, maar kan de uitslag van de procedure voor het Gerecht en van de latere hogere voorziening afwachten en vervolgens onderzoeken, of er nog redelijke twijfel mogelijk is.

43 Gelet op het doel van de toevoeging van het Gerecht aan het Hof, namelijk verbetering van de rechtsbescherming van de justitiabelen en handhaving van een deugdelijke en doeltreffende rechtsbescherming in de communautaire rechtsorde (arrest van 17 december 1998, Baustahlgewebe/Commissie, C-185/95 P, Jurispr. blz. I-8417, punt 41), vraagt de Commissie zich af, of niet de beste oplossing zou zijn om te wachten op het definitieve arrest op het beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie.

44 Met betrekking tot de opschorting van haar beschikking wijst de Commissie erop, dat wanneer het Gerecht en in voorkomend geval het Hof in hogere voorziening de wettigheid van de beschikking bevestigen, het risico van een conflict met de beslissing van een nationale rechter niet is weggenomen, maar louter uitgesteld.

Beoordeling door het Hof

45 Om te beginnen moet worden herinnerd aan de beginselen die de bevoegdheidsverdeling tussen de Commissie en de nationale rechter bij de toepassing van de communautaire mededingingsregels beheersen.

46 De Commissie, die volgens artikel 89, lid 1, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 85, lid 1, EG) de taak heeft over de toepassing van de in de artikelen 85 en 86 van het Verdrag neergelegde beginselen te waken, moet de oriëntatie van het communautaire mededingingsbeleid bepalen en uitvoeren. Zij dient, onder toezicht van het Gerecht en het Hof, individuele beschikkingen te geven volgens de geldende procedureregels en vrijstellingsverordeningen vast te stellen. Voor een doeltreffende uitvoering van die taak, die noodzakelijkerwijs ingewikkelde economische beoordelingen omvat, mag zij aan de bij haar ingediende klachten een verschillende prioriteit toekennen (arrest Delimitis, reeds aangehaald, punt 44, en arrest van 4 maart 1999, Ufex e.a./Commissie, C-119/97 P, Jurispr. blz. I-1341, punt 88).

47 Krachtens artikel 9, lid 1, van verordening nr. 17, is de Commissie bij uitsluiting bevoegd om beschikkingen houdende toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag te geven (arrest Delimitis, reeds aangehaald, punt 44). Daarentegen deelt zij haar bevoegdheid tot toepassing van de artikelen 85, lid 1, en 86 van het Verdrag met de nationale rechterlijke instanties (arrest Delimitis, reeds aangehaald, punt 45). Laatstgenoemde bepalingen brengen rechtstreekse gevolgen teweeg in de betrekkingen tussen particulieren en doen voor de justitiabelen rechtstreeks rechten ontstaan die de nationale rechterlijke instanties dienen te handhaven (arrest BRT I, reeds aangehaald, punt 16). Zij blijven dus bevoegd tot toepassing van de bepalingen van de artikelen 85, lid 1, en 86 van het Verdrag, ook nadat de Commissie een procedure krachtens de artikelen 2, 3 of 6 van verordening nr. 17 heeft ingeleid (arrest BRT I, reeds aangehaald, punten 17-20).

48 Los van deze bevoegdheidsverdeling kan de Commissie bij de vervulling van de haar door het Verdrag toegekende taak niet zijn gebonden aan een beslissing die een nationale rechter op grond van de artikelen 85, lid 1, en 86 van het Verdrag heeft gegeven. De Commissie mag dus op elk moment individuele beschikkingen houdende toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag geven, ook wanneer een nationale rechter reeds heeft beslist over een overeenkomst of een gedraging en de door de Commissie voorgenomen beschikking met die beslissing in tegenspraak is.

49 Vervolgens blijkt uit 's Hofs rechtspraak, dat de verplichting van de lidstaten krachtens artikel 5 van het Verdrag om alle algemene of bijzondere maatregelen te treffen die geschikt zijn om de nakoming van de uit het gemeenschapsrecht voortvloeiende verplichtingen te verzekeren en zich te onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van het Verdrag in gevaar kunnen brengen, geldt voor alle met overheidsgezag beklede instanties van de lidstaten, dus ook - in het kader van hun bevoegdheden - voor de rechterlijke instanties (zie, in die zin, arrest van 17 december 1998, IP, C-2/97, Jurispr. blz. I-8597, punt 26).

50 Volgens artikel 189, vierde alinea, van het Verdrag is een door de Commissie krachtens de artikelen 85, lid 1, 85, lid 3, of 86 van het Verdrag gegeven beschikking verbindend in al haar onderdelen voor degenen tot wie zij uitdrukkelijk is gericht.

51 In punt 47 van het reeds genoemde arrest Delimitis was het Hof van oordeel, dat de nationale rechterlijke instanties, ter voorkoming van schending van het algemene rechtszekerheidsbeginsel, wanneer zij zich uitspreken over overeenkomsten of gedragingen waarover nog een beschikking van de Commissie kan worden gegeven, beslissingen moeten voorkomen die in tegenspraak zijn met een beschikking die de Commissie ter uitvoering van de artikelen 85, lid 1, en 86 alsmede artikel 85, lid 3, van het Verdrag beoogt te geven.

52 A fortiori mogen de nationale rechterlijke instanties, wanneer zij zich uitspreken over overeenkomsten of gedragingen waarover de Commissie reeds een beschikking heeft gegeven, geen beslissingen nemen die tegen die beschikking indruisen, ook al is zij in tegenspraak met de beslissing van een nationale rechterlijke instantie in eerste aanleg.

53 Het feit dat de president van het Gerecht de tenuitvoerlegging van beschikking 98/531 heeft opgeschort tot aan het eindarrest van het Gerecht in de bij hem aanhangige zaak, is in dit verband niet van belang. Immers, de handelingen van de gemeenschapsinstellingen worden in beginsel vermoed rechtsgeldig te zijn zolang zij niet nietig zijn verklaard of ingetrokken (arrest van 15 juni 1994, Commissie/BASF e.a., C-137/92 P, Jurispr. blz. I-2555, punt 48). De beslissing van de rechter in kort geding om de tenuitvoerlegging van de bestreden handeling krachtens artikel 185 van het Verdrag op te schorten heeft slechts voorlopige werking. Zij loopt niet vooruit op de rechtspunten of feitelijke punten in geding en maakt evenmin de gevolgen van de later in het hoofdgeding te nemen beslissing bij voorbaat ongedaan (beschikking van 19 juli 1995, Commissie/Atlantic Container Line e.a., C-149/95 P(R), Jurispr. blz. I-2165, punt 22).

54 Verder kan of moet een nationale rechter, wanneer hij twijfelt over de geldigheid of de uitlegging van een handeling van een gemeenschapsinstelling, krachtens artikel 177, tweede en derde alinea, van het Verdrag het Hof een prejudiciële vraag stellen.

55 Wanneer de geadresseerde van de beschikking van de Commissie, zoals in de hoofdgedingen, binnen de in artikel 173, vijfde alinea, van het Verdrag gestelde termijn krachtens dat artikel beroep tot nietigverklaring tegen deze beschikking heeft ingesteld, moet de nationale rechter beoordelen, of hij de behandeling van de zaak zal schorsen om een definitieve beslissing op dat beroep tot nietigverklaring af te wachten of om het Hof een prejudiciële vraag te stellen.

56 Dienaangaande moet eraan worden herinnerd, dat de toepassing van de communautaire mededingingsregels berust op een verplichting tot loyale samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en de Commissie respectievelijk de communautaire rechterlijke instanties, in het kader waarvan elk handelt overeenkomstig de taak die haar bij het Verdrag is toegekend.

57 Wanneer de beslechting van het geschil voor de nationale rechter afhangt van de geldigheid van de beschikking van de Commissie, brengt de verplichting tot loyale samenwerking mee, dat de nationale rechter, om geen beslissing te nemen die tegen de beschikking van de Commissie indruist, de behandeling van de zaak schorst tot een definitieve beslissing van de communautaire rechterlijke instanties op het beroep tot nietigverklaring, tenzij hij van oordeel is, dat het in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is het Hof een prejudiciële vraag over de geldigheid van de beschikking van de Commissie te stellen.

58 Schorst de nationale rechter de behandeling van de zaak, dan moet hij onderzoeken, of voorlopige maatregelen moeten worden getroffen teneinde de belangen van partijen tot zijn eindbeslissing te beschermen.

59 In casu blijkt uit de verwijzingsbeschikking, dat de handhaving van het door de High Court aan Masterfoods opgelegde definitieve verbod om de detailhandelaren ertoe aan te zetten haar producten in vrieskisten van HB te bewaren, afhangt van de geldigheid van beschikking 98/531. Uit de verplichting tot loyale samenwerking volgt dus, dat de verwijzende rechter de behandeling van de zaak behoort te schorsen tot een definitieve beslissing van de communautaire rechterlijke instanties op het beroep tot nietigverklaring, tenzij hij van oordeel is, dat het in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd is het Hof een prejudiciële vraag over de geldigheid van de beschikking van de Commissie te stellen.

60 Op de eerste vraag moet dus worden geantwoord, dat een nationale rechter, wanneer hij zich uitspreekt over een overeenkomst of gedraging waarvan de verenigbaarheid met de artikelen 85, lid 1, en 86 van het Verdrag reeds in een beschikking van de Commissie is beoordeeld, geen beslissing mag nemen die tegen de beschikking van de Commissie indruist, ook al is deze laatste in tegenspraak met de beslissing van een nationale rechter in eerste aanleg. Heeft de geadresseerde van de beschikking van de Commissie binnen de in artikel 173, vijfde alinea, van het Verdrag gestelde termijn beroep tot nietigverklaring tegen deze beschikking ingesteld, moet de nationale rechter beoordelen, of hij de behandeling van de zaak zal schorsen om een definitieve beslissing op dat beroep tot nietigverklaring af te wachten of om een prejudiciële vraag aan het Hof te stellen.

De tweede en de derde vraag

61 De tweede en de derde vraag zijn enkel gesteld voor het geval van een ontkennend antwoord op de eerste vraag. Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeven de overige vragen niet te worden beantwoord.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

62 De kosten door de Franse, de Italiaanse en de Zweedse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk alsmede de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door Supreme Court bij beschikking van 16 juni 1998 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Wanneer een nationale rechter zich uitspreekt over een overeenkomst of een gedraging waarvan de verenigbaarheid met de artikelen 85, lid 1, en 86 EG-Verdrag (thans de artikelen 81, lid 1, EG en 82 EG) reeds in een beschikking van de Commissie is beoordeeld, mag hij geen beslissing nemen die tegen de beschikking van de Commissie indruist, ook al is deze laatste in tegenspraak met de beslissing van een nationale rechter in eerste aanleg. Heeft de geadresseerde van de beschikking van de Commissie binnen de in artikel 173, vijfde alinea, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230, vijfde alinea, EG) gestelde termijn beroep tot nietigverklaring tegen deze beschikking ingesteld, moet de nationale rechter beoordelen, of hij de behandeling van de zaak zal schorsen om een definitieve beslissing op dat beroep tot nietigverklaring af te wachten of om een prejudiciële vraag aan het Hof te stellen.