61997J0035

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 september 1998. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek. - Niet-nakoming - Artikel 48 EG-Verdrag - Werkloosheidsuitkeringen - Toekenning van aanvullendpensioenpunten - Ontslagvoorwaarden - Artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1612/68 - Grensarbeiders. - Zaak C-35/97.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-05325


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gemeenschapsregeling - Materiële werkingssfeer - Contractuele bepalingen - Daarvan uitgesloten

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 1, sub j)

2 Vrij verkeer van personen - Werknemers - Gelijke behandeling - Ontslagvoorwaarden - Toekenning van punten voor aanvullend pensioen bij vervroegde pensionering - Voordeel geweigerd aan grensarbeiders - Indirecte discriminatie op grond van nationaliteit - Ontoelaatbaarheid

(EG-Verdrag, art. 48; verordening nr. 1612/68 van de Raad, art. 7, lid 1)

Samenvatting


1 De aanvullendpensioenstelsels die bij door de bevoegde autoriteiten met beroeps- of bedrijfstakorganisaties, vakorganisaties of ondernemingen gesloten overeenkomsten dan wel bij door de sociale partners ondertekende collectieve overeenkomsten zijn vastgesteld en bij een besluit van de overheid algemeen verbindend zijn verklaard, zijn geen wettelijke regelingen in de zin van artikel 1, sub j, eerste alinea, van verordening nr. 1408/71. Bijgevolg vallen deze stelsels, alsmede het stelsel van validering van gratis pensioenpunten dat daar een onderdeel van is, niet binnen de materiële werkingssfeer van die verordening, zodat zij niet aan de bepalingen van deze verordening kunnen worden getoetst.

2 Een lidstaat mag vervroegd op pensioen gestelde grensarbeiders niet uitsluiten van de toekenning van aanvullendpensioenpunten tot de normale pensioenleeftijd is bereikt. Een dergelijk stelsel van validering van pensioenpunten, dat een integrerend onderdeel is van de voordelen die aan de vervroegd op pensioen gestelde werknemers van de betrokken sector worden toegekend, behoort tot de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1612/68 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap, bedoelde voorwaarden voor het ontslag van die werknemers. Het zowel in artikel 48 van het Verdrag als in artikel 7, lid 1, van de verordening neergelegde beginsel van gelijke behandeling verbiedt evenwel niet alleen openlijke discriminatie op grond van nationaliteit, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie die door toepassing van andere onderscheidingscriteria in feite tot hetzelfde resultaat leiden. Ook een voor de toekenning van gratis pensioenpunten gestelde woonplaatsvoorwaarde, waaraan gemakkelijker wordt voldaan door werknemers die de nationaliteit van de betrokken lidstaat hebben - waarvan de meesten in die lidstaat wonen - dan door werknemers uit de andere lidstaten, is indirect discriminerend wanneer zij naar haar aard de migrerende werknemers eerder treft dan de nationale werknemers en derhalve meer in het bijzonder de migrerende werknemers dreigt te benadelen.

Partijen


In zaak C-35/97,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur P. J. Kuyper en door P. van Nuffel, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Franse Republiek, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en C. Chavance, secretaris bij dezelfde directie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Franse ambassade, Boulevard Joseph II 8 B,$

verweerster,

">betreffende een verzoek tot vaststelling dat de Franse Republiek, door in België wonende grensarbeiders die vervroegd op pensioen zijn gesteld, uit te sluiten van de toekenning van aanvullendpensioenpunten, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 48, lid 2, EG-Verdrag en artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, M. Wathelet, J. C. Moitinho de Almeida, D. A. O. Edward (rapporteur) en J.-P. Puissochet, rechters,

advocaat-generaal: S. Alber

griffier: L. Hewlett, administrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 12 februari 1998,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 maart 1998,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij een op 24 januari 1997 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen, dat de Franse Republiek, door in België wonende grensarbeiders die vervroegd op pensioen zijn gesteld, uit te sluiten van de toekenning van aanvullendpensioenpunten, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 48, lid 2, EG-Verdrag en artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2).

De toepasselijke gemeenschapsbepalingen

2 In de derde en vierde overweging van de considerans van verordening nr. 1612/68 wordt verklaard, enerzijds, dat "het recht van alle werknemers van de lidstaten om de arbeid van hun keuze binnen de Gemeenschap te verrichten moet worden bevestigd", en anderzijds, dat "dit recht zonder onderscheid moet worden toegekend aan $permanente' werknemers, seizoenarbeiders, grensarbeiders of werknemers die arbeid in dienstverlening verrichten".

3 In artikel 7, leden 1 en 4, van die verordening wordt bepaald:

"1. Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat mag op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders worden behandeld dan de nationale werknemers wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling.

(...)

4. Bepalingen van collectieve of individuele arbeidsovereenkomsten of van enige andere collectieve regeling inzake het aanvaarden van arbeid, de tewerkstelling, de beloning, de overige arbeidsvoorwaarden en de voorwaarden voor ontslag zijn van rechtswege nietig, voor zover daarin discriminerende voorwaarden worden vastgesteld of toegestaan ten opzichte van werknemers die onderdaan zijn van andere lidstaten."

4 Volgens artikel 42, lid 2, van verordening nr. 1612/68 doet deze verordening "geen afbreuk aan de overeenkomstig artikel 51 van het Verdrag vastgestelde bepalingen".$

5 Artikel 1, sub j, eerste alinea, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB L 149, blz. 2), zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1; hierna: "verordening nr. 1408/71"), bepaalt, dat onder "wetgeving" of "wettelijke regeling" wordt verstaan "de bestaande of toekomstige wetten, regelingen, statutaire bepalingen en alle andere uitvoeringsmaatregelen, welke betrekking hebben op de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde takken en stelsels van sociale zekerheid, of de bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties als bedoeld in artikel 4, lid 2 bis". In de tweede alinea van deze bepaling staat evenwel: "Onder deze term vallen niet de bestaande of toekomstige contractuele bepalingen, ongeacht of deze al dan niet bij een besluit van de overheid algemeen verbindend zijn verklaard, dan wel een ruimere werkingssfeer hebben verkregen."

6 Volgens artikel 71, lid 1, sub a-ii, van verordening nr. 1408/71 heeft

"de volledig werkloze grensarbeider (...) recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont, alsof die wettelijke regeling tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden op hem van toepassing was geweest; deze uitkering wordt door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend".

De toepasselijke nationale bepalingen

7 In Frankrijk bestaan er, naast het algemene stelsel van ouderdomsverzekering, aanvullende pensioenstelsels die tot stand zijn gebracht bij tussen de sociale partners (werkgevers en vakorganisaties) gesloten collectieve overeenkomsten. Deze stelsels worden gefinancierd uit bijdragen die zowel de werkgevers als de werknemers betalen aan het orgaan dat het stelsel beheert. Bij artikel L 731-5 van de Code de la sécurité sociale werden de werknemers verplicht, zich bij een van de aanvullende stelsels aan te sluiten.

8 Titel IV, artikelen 18 tot en met 27, van de algemene overeenkomst inzake sociale bescherming van 24 juli 1979 voor de werknemers van de ijzer- en staalondernemingen uit het Noorden en het Oosten [van Frankrijk] die worden geherstructureerd, bevat de beschermingsregeling voor "personeelsleden die vanaf 55 jaar vervroegd op pensioen worden gesteld".

9 In artikel 18 van de overeenkomst wordt bepaald: "De vervroegde oppensioenstelling van de in België wonende grensarbeiders van 55 jaar en meer zal overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI gebeuren."

10 Ingevolge artikel 21 ontvangen de andere vanaf 55 jaar vervroegd op pensioen gestelde werknemers tot aan de normale pensioenleeftijd de werkloosheidsuitkeringen waarin wordt voorzien door de als bijlage bij de overeenkomst van 27 maart 1979 gevoegde regeling inzake de vergoeding van werknemers die hun dienstbetrekking hebben verloren. Tot de leeftijd van 60 jaar worden deze uitkeringen, zo nodig, aangevuld uit de staatsbegroting om de belanghebbenden een maandinkomen van ten minste 70 % van hun eerdere brutobezoldiging te waarborgen.

11 Artikel 22 van de overeenkomst bepaalt, dat werknemers die tussen de leeftijd van 55 en 59 jaar vervroegd uittreden, een ander aanvullend inkomen krijgen, dat eveneens uit de staatsbegroting wordt gefinancierd. Het bedrag van dat aanvullend inkomen is afhankelijk van de leeftijd waarop de werknemer vervroegd uittreedt.

12 Artikel 23 van de overeenkomst bepaalt het minimumbedrag van het gewaarborgd inkomen van de betrokkenen.

13 Ingevolge artikel 27 van de overeenkomst genieten de belanghebbenden een aantal sociale waarborgen, waaronder de toekenning van gratis aanvullendpensioenpunten (hierna: "gratis punten") tot aan de normale pensioenleeftijd. Tijdens de precontentieuze procedure heeft de Franse regering verklaard, dat dit voordeel wordt gefinancierd "uit bedragen die het stelsel van werkloosheidsverzekering aan de aanvullendpensioenorganen (AGIRC - Association générale des institutions de retraite des cadres, en Arrco - Association des régimes de retraite complémentaire) betaalt en die overeenkomen met de bijdragen die de werkgevers en de werknemers zouden hebben betaald indien deze laatsten aan het werk waren gehouden".

14 Volgens artikel 2 van bijlage VI bij de overeenkomst ontvangen in België wonende grensarbeiders die vervroegd op pensioen zijn gesteld, andere uitkeringen dan in Frankrijk wonende werknemers. Deze uitkeringen worden verleend om hun "een maandinkomen te verzekeren dat overeenkomt met het bedrag dat is bepaald in artikel 21 en in artikel 22" van de overeenkomst. Dit bedrag mag in elk geval niet lager zijn dan het in artikel 23 van de overeenkomst gewaarborgde bedrag.

15 Daar de Belgische autoriteiten erin hadden toegestemd, de in België wonende grensarbeiders gelijk te stellen met de werknemers uit de Belgische ijzer- en staalindustrie waarop de brugpensioenregeling van toepassing is, ontvingen deze grensarbeiders dezelfde werkloosheidsuitkeringen als die Belgische werknemers. Volgens artikel 2 van bijlage VI bij de overeenkomst worden deze uitkeringen aangevuld met een "aanvullende uitkering uit de begroting van de Franse Staat" om het minimuminkomen te waarborgen.

16 Naast dit inkomen genieten de in België wonende werknemers ingevolge artikel 4 van bijlage VI een aantal van de in artikel 27 van de overeenkomst genoemde sociale waarborgen. De aan de in België wonende werknemers toegekende waarborgen omvatten aanvullendpensioenuitkeringen vanaf de normale pensioenleeftijd. De in België wonende werknemers krijgen evenwel geen gratis punten als die welke krachtens artikel 27, lid 2, sub 1, van de overeenkomst aan de in Frankrijk wonende personeelsleden worden toegekend.

De precontentieuze procedure

17 De Commissie kreeg kennis van de bepalingen van de overeenkomst door klachten van Belgische grensarbeiders die vervroegd op pensioen waren gesteld en vonden dat de overeenkomst hen discrimineerde.

18 Bij brief van 5 oktober 1993 maande de Commissie de Franse regering aan, binnen twee maanden haar opmerkingen in te dienen over de eventuele onverenigbaarheid van de overeenkomst met artikel 48, lid 2, van het Verdrag en artikel 7 van verordening nr. 1612/68.

19 Niet overtuigd door het antwoord dat haar bij schrijven van 5 augustus 1994 was gegeven, zond de Commissie de Franse regering op 28 augustus 1995 een met redenen omkleed advies met het verzoek, dit advies op te volgen binnen twee maanden vanaf de officiële kennisgeving ervan.

20 Bij schrijven van 19 december 1995 antwoordde de Franse regering op het met redenen omkleed advies, dat zij erbij bleef, dat de bepalingen van de overeenkomst verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht.

21 In die omstandigheden heeft de Commissie bij het Hof het onderhavige beroep ingesteld.

Het beroep

22 Volgens de Commissie bevat de overeenkomst ter zake van de ontslagvoorwaarden een met artikel 48, lid 2, van het Verdrag en artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1612/68 strijdig verschil in behandeling tussen nationale werknemers en in België wonende grensarbeiders. Terwijl de in Frankrijk wonende werknemers die vanaf 55 jaar vervroegd op pensioen zijn gesteld, tot aan de normale pensioenleeftijd gratis punten krijgen, wordt dit voordeel niet toegekend aan de in België wonende werknemers die zich in dezelfde situatie bevinden.

23 De in Frankrijk wonende werknemers zouden derhalve gunstiger ontslagvoorwaarden genieten dan de in België wonende grensarbeiders. Volgens de rechtspraak van het Hof kan toepassing van het woonplaatscriterium evenwel een verkapte discriminatie op grond van nationaliteit doen ontstaan (arresten van 8 mei 1990, Biehl, C-175/88, Jurispr. blz. I-1779, en 26 oktober 1995, Commissie/Luxemburg, C-151/94, Jurispr. blz. I-3685).

24 Volgens de Commissie is de Franse Republiek aansprakelijk voor de onverenigbaarheid van de bepalingen van de overeenkomst met het gemeenschapsrecht. De regeling inzake de aanvullendpensioenstelsels berust weliswaar op collectieve overeenkomsten, doch de Franse Republiek heeft deze algemeen verbindend verklaard bij artikel L 731-5 van de Code de la sécurité sociale. Bovendien intervenieert de overheid actief in het beheer van deze regeling, met name om het financieel evenwicht ervan te waarborgen. De Franse regering heeft overigens tijdens de precontentieuze procedure op geen enkel moment haar aansprakelijkheid voor de eventuele onverenigbaarheid van de overeenkomst met het gemeenschapsrecht betwist.

25 De Franse regering beklemtoont, dat het Hof in zijn arrest van 16 januari 1992, Commissie/Frankrijk (C-57/90, Jurispr. blz. I-75, punt 20), heeft overwogen, dat de bij collectieve overeenkomsten tot stand gebrachte Franse aanvullendpensioenstelsels geen wettelijke regelingen in de zin van artikel 1, sub j, eerste alinea, van verordening nr. 1408/71 zijn, zodat zij buiten de materiële werkingssfeer van deze verordening vallen.

26 De toekenning van gratis punten wordt gefinancierd door de Unedic, het Franse stelsel van werkloosheidsverzekering. Ingevolge artikel 71, lid 1, sub a-ii, van verordening nr. 1408/71 ontvangen de in België wonende werknemers die vervroegd op pensioen zijn gesteld, werkloosheidsuitkeringen op grond van de wettelijke regeling van de lidstaat waar zij wonen. In die omstandigheden zou de Unedic niet verplicht kunnen worden een bijdrage te financieren die in feite ten goede komt aan personen die onder de wettelijke regeling van een andere lidstaat vallen.

27 Het ligt dus aan verordening nr. 1408/71, dat op werknemers die zich in dezelfde situatie bevinden, een verschillende vergoedingsregeling wordt toegepast naargelang zij in Frankrijk of in België wonen.

28 Verder betoogt de Franse regering, dat volledig werkloze grensarbeiders in geen geval aanspraak kunnen maken op sociale voordelen die zowel in Frankrijk als in België worden toegekend. Verordening nr. 1612/68 voorziet immers niet in de mogelijkheid van "export" van de sociale voordelen waarop zij doelt; alleen de in verordening nr. 1408/71 bedoelde socialezekerheidsuitkeringen kunnen worden geëxporteerd.

29 Bovendien hebben de bepalingen van verordening nr. 1408/71 volgens artikel 42, lid 2, van verordening nr. 1612/68 voorrang boven die van verordening nr. 1612/68. Deze voorrang komt in het onderhavige geval hierin tot uiting, dat voor grensarbeiders een ander stelsel van werkloosheidsvergoeding geldt dan voor nationale werknemers.

30 De Franse regering is van mening, dat de begunstigden van de overeenkomst in elk geval niet als "grensarbeiders" kunnen worden aangemerkt, daar hun arbeidsovereenkomst is beëindigd.

31 Ten slotte voert zij aan, dat het beginsel inzake bescherming van gewettigd vertrouwen zich verzet tegen de toekenning van gratis punten aan grensarbeiders die in België wonen. Toekenning van dergelijke punten zou de Franse autoriteiten immers bijna twintig jaar na de ondertekening van de overeenkomst een zware financiële last opleggen. Bovendien eist het beginsel van de rechtszekerheid, dat de betrokken situatie wordt beoordeeld volgens de rechtsregels die van toepassing waren ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst.

32 Om te beginnen dient erop te worden gewezen, dat het onderhavige beroep enkel betrekking heeft op de bepalingen van de overeenkomst die betrekking hebben op de gratis punten waarvan de toekenning voor de begunstigden een hoger aanvullend pensioen meebrengt. Het stelsel van toekenning van gratis punten, dat een integrerend onderdeel van aan aanvullendpensioenregeling is, moet worden beoordeeld volgens de bepalingen die op dergelijke regelingen van toepassing zijn.

33 De Franse regering betwist niet, dat zij aansprakelijk is voor de eventuele onverenigbaarheid van de overeenkomst met het gemeenschapsrecht. Zij verklaart overigens zelf, dat de toekenning van gratis punten via de Unedic uit overheidsmiddelen wordt gefinancierd. Bovendien zijn de aanvullendpensioenstelsels, gelijk de Commissie heeft opgemerkt, algemeen verbindend verklaard bij artikel L 731-5 van de Code de la sécurité sociale. De Franse Republiek heeft derhalve de aansprakelijkheid op zich genomen, de verenigbaarheid van deze stelsels met het gemeenschapsrecht te waarborgen.

34 Gelijk de Franse regering en de Commissie hebben opgemerkt, heeft het Hof in het arrest Commissie/Frankrijk (reeds aangehaald, punten 19 en 20) reeds geoordeeld, dat de aanvullendpensioenstelsels die bij door de bevoegde autoriteiten met beroeps- of bedrijfstakorganisaties, vakorganisaties of ondernemingen gesloten overeenkomsten dan wel bij door de sociale partners ondertekende collectieve overeenkomsten zijn vastgesteld en bij artikel L 731-5 van de Code de la sécurité sociale algemeen verbindend zijn verklaard, geen wettelijke regelingen in de zin van artikel 1, sub j, eerste alinea, van verordening nr. 1408/71 zijn.

35 Bijgevolg vallen deze stelsels, alsmede het stelsel van validering van de gratis punten, dat daar een onderdeel van is, niet binnen de materiële werkingssfeer van verordening nr. 1408/71, zodat zij niet aan de bepalingen van deze verordening kunnen worden getoetst.

36 Dit stelsel van validering, dat een integrerend onderdeel is van de voordelen die aan de vervroegd op pensioen gestelde werknemers van de betrokken sector worden toegekend, behoort evenwel tot de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1612/68 bedoelde voorwaarden voor het ontslag van die werknemers. Dienaangaande wordt in lid 4 van dat artikel bepaald, dat bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten inzake de voorwaarden voor ontslag, nietig zijn wanneer zij discriminerende voorwaarden bevatten voor werknemers die onderdaan zijn van andere lidstaten.

37 Volgens vaste rechtspraak van het Hof verbiedt het zowel in artikel 48 van het Verdrag als in artikel 7 van verordening nr. 1612/68 neergelegde beginsel van gelijke behandeling niet alleen openlijke discriminatie op grond van nationaliteit, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie, die door toepassing van andere onderscheidingscriteria in feite tot hetzelfde resultaat leiden (zie, met name, arresten van 12 februari 1974, Sotgiu, 152/73, Jurispr. blz. 153, punt 11, en 27 november 1997, Meints, C-57/96, Jurispr. blz. I-6689, punt 44).

38 Tenzij zij objectief gerechtvaardigd is en evenredig is aan het nagestreefde doel, moet een bepaling van nationaal recht als indirect discriminerend worden beschouwd wanneer zij naar haar aard migrerende werknemers eerder kan treffen dan nationale werknemers en derhalve meer in het bijzonder migrerende werknemers dreigt te benadelen (arrest Meints, reeds aangehaald, punt 45).

39 Dit is het geval met de door de overeenkomst voor de toekenning van de gratis punten gestelde woonplaatsvoorwaarde, waaraan gemakkelijker wordt voldaan door Franse werknemers - waarvan de meesten in deze lidstaat wonen - dan door werknemers uit de andere lidstaten.

40 Anders dan de Franse regering betoogt, kunnen de grensarbeiders zich overigens, op dezelfde voet als alle andere werknemers waarop die bepaling ziet, beroepen op artikel 7 van verordening nr. 1612/68. In de vierde overweging van de considerans van deze verordening wordt immers uitdrukkelijk verklaard, dat het recht op vrij verkeer "zonder onderscheid moet worden toegekend aan $permanente' werknemers, seizoenarbeiders, grensarbeiders of werknemers die arbeid in dienstverlening verrichten", en artikel 7 van de verordening verwijst zonder voorbehoud naar de "werknemer die onderdaan is van een lidstaat" (zie, in die zin, arrest Meints, reeds aangehaald, punten 49 en 50).

41 Tegen de toepassing van artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1612/68 op de feiten van de onderhavige zaak kan niet worden aangevoerd, dat het stelsel van toekenning van gratis punten ten goede komt aan personen wier arbeidsovereenkomst is beëindigd. Bepaalde met de hoedanigheid van werknemer samenhangende rechten, waaronder de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 1612/68 genoemde rechten inzake de voorwaarden voor ontslag, moeten immers ook worden gewaarborgd aan werknemers die geen arbeidsbetrekking meer hebben (zie, in die zin, arrest van 21 juni 1988, Lair, 39/86, Jurispr. blz. 3161, punt 36).

42 Verder kan de toepasselijkheid van artikel 7 van verordening nr. 1612/68 op de feiten van de onderhavige zaak evenmin worden betwist op grond dat volgens de Franse regering niet kan worden verlangd, dat de Unedic een bijdrage ten behoeve van in België wonende personen financiert, omdat een dergelijke bijdrage in feite een uitkering zou zijn die volgens artikel 71, lid 1, sub a-ii, van verordening nr. 1408/71 onder de wettelijke regeling van de lidstaat van woonplaats valt.

43 Dit argument gaat er immers van uit, dat de toekenning van gratis punten, waarin de overeenkomst voorziet, een onder verordening nr. 1408/71 vallende werkloosheidsuitkering is en dat die gratis punten derhalve moeten worden toegekend overeenkomstig hetgeen in deze verordening ter zake van werkloosheidsuitkeringen wordt bepaald. Zoals in punt 35 van dit arrest is overwogen, valt de toekenning van de gratis punten evenwel niet onder deze verordening.

44 In deze omstandigheden wordt overeenkomstig artikel 42, lid 2, van verordening nr. 1612/68 geen afbreuk gedaan aan de bepalingen van verordening nr. 1408/71.

45 Wat het vertrouwensbeginsel betreft, wordt het discriminerend karakter van het bij de overeenkomst tot stand gebrachte stelsel van toekenning van gratis punten niet weggenomen door de omstandigheid, dat de overeenkomst bijna twintig jaar geleden is ondertekend, dat de Franse autoriteiten steeds hebben geoordeeld dat de verschillende behandeling van in België wonende grensarbeiders verenigbaar was met het gemeenschapsrecht, en dat dit arrest aanzienlijke financiële gevolgen kan hebben voor de Franse Republiek.

46 Met betrekking tot het rechtszekerheidsbeginsel dient erop te worden gewezen, dat de in geding zijnde bepalingen van verordening nr. 1612/68 meer dan tien jaar vóór de ondertekening van de overeenkomst in werking zijn getreden. De uitlegging die het Hof aan een voorschrift van gemeenschapsrecht geeft, blijft beperkt tot het verklaren en preciseren van de betekenis en de strekking van dat voorschrift zoals het sedert het tijdstip van zijn inwerkingtreding had moeten worden verstaan en toegepast (zie, in die zin, arrest van 11 augustus 1995, Roders e.a., C-367/93-C-377/93, Jurispr. blz. I-2229, punt 42).

47 Ter terechtzitting heeft de Franse regering het Hof gevraagd om, gelet op de ernstige juridische twijfel die haars inziens destijds over de betrokken situatie bestond, de gevolgen van dit arrest in de tijd te beperken ingeval het van oordeel zou zijn, dat de bepalingen van de overeenkomst niet verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht. Zij beklemtoont, dat een arrest waarbij niet-nakoming wordt vastgesteld, de Franse autoriteiten meer dan twintig jaar na het sluiten van de overeenkomst een aanzienlijke financiële last zou opleggen, die kan oplopen tot 192 miljoen FF.

48 De Commissie heeft gepreciseerd, dat de klachten die zij had ontvangen, waren ingediend door grensarbeiders die overeenkomstig de bepalingen van de overeenkomst op de leeftijd van 55 jaar waren ontslagen. Die personen zijn evenwel pas tien jaar later aanvullend pensioen gaan ontvangen en hebben het verschil in behandeling pas op dat ogenblik bespeurd.

49 Opgemerkt zij, dat het Hof slechts bij uitzondering, met toepassing van een aan de communautaire rechtsorde inherent algemeen beginsel van rechtszekerheid, aanleiding kan vinden om voor iedere belanghebbende beperkingen te stellen aan de mogelijkheid, met een beroep op een door het Hof uitgelegde bepaling te goeder trouw tot stand gekomen rechtsbetrekkingen weer in geding te brengen. Een dergelijke beperking is volgens vaste rechtspraak van het Hof slechts mogelijk in het arrest waarin de gevraagde uitlegging wordt gegeven (zie, in die zin, arrest van 16 juli 1992, Legros e.a., C-163/90, Jurispr. blz. I-4625, punt 30).

50 In het onderhavige geval is er geen enkel element dat een afwijking van het beginsel van de terugwerkende kracht van uitleggingsarresten rechtvaardigt.

51 Het onderhavige beroep betreft de toepassing van het zowel in artikel 48 van het Verdrag als in artikel 7 van verordening nr. 1612/68 neergelegde non-discriminatiebeginsel. Ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst was er reeds duidelijke rechtspraak die er geen enkele twijfel over liet bestaan, dat dit beginsel alle verkapte vormen van discriminatie verbiedt (zie punt 37 van dit arrest) en dat het derhalve niet was uitgesloten, dat criteria zoals de plaats van herkomst of de woonplaats van een werknemer, al naar de omstandigheden, gelijkelijk kunnen uitwerken als een verboden discriminatie op grond van nationaliteit (zie, in die zin, arrest Sotgiu, reeds aangehaald, punt 11).

52 Bovendien hebben de financiële gevolgen die een staat van een arrest van het Hof zou kunnen ondervinden, op zich nooit een beperking van de werking van een arrest van het Hof gerechtvaardigd. Zo de werking van een arrest enkel op grond van dergelijke overwegingen werd beperkt, zou dat leiden tot een aanzienlijke beperking van de rechterlijke bescherming van de rechten die particulieren aan het gemeenschapsrecht ontlenen (zie, in die zin, arrest Roders e.a., reeds aangehaald, punt 48).

53 Gelet op een en ander en aangezien de Franse Republiek geen enkel ander element heeft aangedragen dat een objectieve rechtvaardiging zou kunnen vormen voor de door de Commissie gelaakte discriminerende behandeling van grensarbeiders, moet worden vastgesteld, dat de Franse Republiek, door in België wonende grensarbeiders die vervroegd op pensioen zijn gesteld, uit te sluiten van de toekenning van aanvullendpensioenpunten, de krachtens artikel 48, lid 2, van het Verdrag en artikel 7 van verordening nr. 1612/68 op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

54 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Franse Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door in België wonende grensarbeiders die vervroegd op pensioen zijn gesteld, uit te sluiten van de toekenning van aanvullendpensioenpunten, is de Franse Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 48, lid 2, EG-Verdrag en artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap.

2) De Franse Republiek wordt in de kosten verwezen.