Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1 Prejudiciële vragen - Beoordeling van geldigheid - Bevoegdheid van Hof - Omvang

(EG-Verdrag, art. 177)

2 Internationale overeenkomsten - Overeenkomsten van Gemeenschap - Rechtstreekse werking - Voorwaarden - Artikel 22 van Samenwerkingsovereenkomst EEG/Joegoslavië

(Samenwerkingsovereenkomst EEG/Joegoslavië, art. 22, lid 4, en aanvullend protocol, art. 2, leden 1 en 2, en 4)

3 Internationale overeenkomsten - Overeenkomsten van Gemeenschap - Samenwerkingsovereenkomst EEG/Joegoslavië - Mogelijkheid voor justitiabele om met beroep op regels van internationaal gewoonterecht geldigheid van verordening houdende schorsing van bij overeenkomst verleende handelsconcessies te betwisten

(Samenwerkingsovereenkomst EEG/Joegoslavië, art. 22, lid 4, en aanvullend protocol, art. 2, leden 1 en 2, en 4)

4 Internationaal publiekrecht - Beginselen - Pacta sunt servanda - Regels van internationaal gewoonterecht betreffende beëindiging en schorsing van uit verdrag voortvloeiende betrekkingen - Mogelijkheid voor justitiabele om met beroep op deze beginselen geldigheid van verordening houdende schorsing van bij samenwerkingsovereenkomst verleende handelsconcessies te betwisten - Toelaatbaarheid - Rechterlijke toetsing - Grenzen

(Samenwerkingsovereenkomst EEG/Joegoslavië; verordening nr. 3300/91 van de Raad)

Samenvatting

5 De bevoegdheid van het Hof om krachtens artikel 177 van het Verdrag uitspraak te doen over de geldigheid van de door de gemeenschapsinstellingen verrichte handelingen, is aan generlei beperking onderworpen ten aanzien van de gronden waarop de geldigheid van deze handelingen zou kunnen worden aangevochten. Daar die bevoegdheid zich uitstrekt tot alle mogelijke redenen van ongeldigheid van deze handelingen, is het Hof gehouden te onderzoeken, of hun geldigheid kan zijn aangetast ten gevolge van strijdigheid met een regel van internationaal recht.

6 Een bepaling van een door de Gemeenschap met derde staten gesloten overeenkomst moet worden geacht rechtstreeks toepasselijk te zijn wanneer zij, gelet op haar bewoordingen en op het doel en de aard van de overeenkomst, een duidelijke en nauwkeurig omschreven verplichting behelst, voor welker uitvoering en werking geen verdere handeling vereist is.

Dat is het geval met artikel 22, lid 4, van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië die in de versie van artikel 4 van het Aanvullend Protocol bij deze overeenkomst voor bepaalde wijnen een communautair tariefcontingent vaststelt binnen de grenzen waarvan de douanerechten bij invoer in de Gemeenschap worden opgeheven.

7 Wanneer een justitiabele zich in rechte op de hem ingevolge artikel 22, lid 4, van de Samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en de Socialistische Federatieve Republiek Joegoslavië toekomende preferentiële douanebehandeling beroept, kan hij onder verwijzing naar de regels van internationaal gewoonterecht de geldigheid van een verordening houdende schorsing van de bij deze overeenkomst verleende handelsconcessies betwisten.

Een door de Raad overeenkomstig de bepalingen van het EG-Verdrag met een derde land gesloten overeenkomst is namelijk, wat de Gemeenschap betreft, een handeling van een gemeenschapsinstelling, en de bepalingen van een dergelijke overeenkomst maken integrerend deel uit van het gemeenschapsrecht. Zou een gemeenschapsverordening houdende schorsing van de toepassing van een samenwerkingsovereenkomst, wegens strijd met de regels van internationaal gewoonterecht ongeldig worden verklaard, dan zouden de bij de bepalingen van deze overeenkomst verleende handelsconcessies in de communautaire rechtsorde dus van toepassing blijven tot de datum van de beëindiging van deze overeenkomst door de Gemeenschap overeenkomstig de toepasselijke regels van het volkenrecht.

Bovendien moeten de bevoegdheden van de Gemeenschap in overeenstemming met het volkenrecht worden uitgeoefend. Zij moet dus de regels van internationaal gewoonterecht in acht nemen bij de vaststelling van een verordening houdende schorsing van handelsconcessies die bij of krachtens een door haar met een derde land gesloten overeenkomst zijn verleend.

De regels van internationaal gewoonterecht betreffende de beëindiging en schorsing van de uit een verdrag voortvloeiende betrekkingen wegens wezenlijk veranderde omstandigheden, zijn dus bindend voor de gemeenschapsinstellingen en maken deel uit van de communautaire rechtsorde.

8 Wanneer de justitiabele in het licht van de regels van internationaal gewoonterecht betreffende de beëindiging en schorsing van de uit een verdrag voortvloeiende betrekkingen wegens wezenlijk veranderde omstandigheden, incidenteel de geldigheid van een gemeenschapsverordening betwist om zich te kunnen beroepen op de rechten die hij rechtstreeks ontleent aan een overeenkomst tussen de Gemeenschap en een derde land, betreft de betrokken zaak niet de rechtstreekse werking van bedoelde regels.

Bovendien vormen deze regels een uitzondering op het beginsel "pacta sunt servanda", een basisbeginsel van elke rechtsorde en in het bijzonder van de internationale rechtsorde. Voor het volkenrecht houdt dit beginsel in, dat elk verdrag de partijen bindt en door hen te goeder trouw ten uitvoer moet worden gelegd.

Onder deze omstandigheden kan een justitiabele, wanneer hij in rechte aanspraken doet gelden die hij rechtstreeks aan een overeenkomst met een derde land ontleent, niet de mogelijkheid worden ontzegd de geldigheid van een verordening te betwisten die de bij deze overeenkomst verleende handelsconcessies schorst en hem dus belet zich erop te beroepen, en ter betwisting van de geldigheid daarvan de verplichtingen aan te voeren die voortvloeien uit de regels van internationaal gewoonterecht inzake de beëindiging en schorsing van de verbintenissen uit hoofde van een verdrag.

Wegens de complexiteit van deze regels en de onnauwkeurigheid van bepaalde begrippen waarnaar zij verwijzen, moet de rechterlijke controle, in het bijzonder in het kader van een prejudicieel verzoek om geldigheidstoetsing, evenwel noodzakelijkerwijs beperkt blijven tot de vraag, of de Raad bij de vaststelling van de schorsingsverordening kennelijke beoordelingsfouten heeft gemaakt wat de toepassingsvoorwaarden van deze regels betreft.