61996J0048

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 14 mei 1998. - Windpark Groothusen GmbH & Co. Betriebs KG tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Hogere voorziening - Financiële steun in energiesector - Thermie-programma - Recht op volledige rechtsbescherming - Motiveringsplicht - Recht te worden gehoord - Beoordelingsvrijheid. - Zaak C-48/96 P.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-02873


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Beroep tot nietigverklaring - Termijnen - Aanvang - Handeling die niet is bekendgemaakt of waarvan niet aan verzoeker kennis is gegeven - Exacte kennis van inhoud en gronden - Verplichting om binnen een redelijke termijn na bekend worden van bestaan van handeling volledige tekst ervan op te vragen

(EG-Verdrag, art. 173, vijfde alinea)

2 Handelingen van de instellingen - Motivering - Verplichting - Draagwijdte - Beschikking van Commissie waarbij financiële steun in kader van programma ter bevordering van technologische ontwikkeling op energiegebied wordt geweigerd

(EG-Verdrag, art. 190; verordening nr. 2008/90 van de Raad)

3 Gemeenschapsrecht - Beginselen - Recht van verweer - Werkingssfeer - Procedure tot selectie van projecten die in aanmerking komen voor communautaire financiële steun - Uitgesloten

4 Beroep tot nietigverklaring - Middelen - Misbruik van bevoegdheid - Begrip

5 Hogere voorziening - Middelen - Loutere herhaling van reeds voor Gerecht aangevoerde middelen en argumenten - Niet-ontvankelijkheid - Afwijzing

('s Hofs Statuut-EG, art. 51; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 112, lid 1, sub c)

Samenvatting


6 Bij gebreke van kennisgeving of openbaarmaking van een handeling, gaat de beroepstermijn eerst in op het tijdstip waarop de betrokkene nauwkeurig op de hoogte is van de inhoud en de motivering van de betrokken handeling, mits hij binnen een redelijke termijn na het bestaan ervan te hebben vernomen, de volledige tekst van de betrokken handeling opvraagt. De vereisten van de rechtszekerheid verlangen immers van de adressaat van een handeling, dat hij, wanneer hij de precieze inhoud van die handeling niet kent, snel het nodige doet om zich voldoende te informeren.

7 De door artikel 190 van het Verdrag vereiste motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling. De redenering van de communautaire instantie die de handeling heeft vastgesteld, moet er duidelijk en ondubbelzinnig in tot uiting komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen. Geen specifieke motivering kan worden verlangd van de verschillende feitelijke en juridische omstandigheden die aan de handeling ten grondslag liggen, zodra deze handeling binnen de systematiek van het geheel valt waarvan zij een onderdeel vormt. Voorts moeten de aan de motivering te stellen eisen worden beoordeeld naar gelang van de omstandigheden van het geval, waarbij met name in aanmerking zijn te nemen de inhoud van de handeling, de aard van de motivering en het mogelijk belang dat de adressaten of andere personen die rechtstreeks en individueel door de handeling worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, bij een verklaring kunnen hebben.

In een procedure tot selectie van projecten die in aanmerking komen voor financiële steun uit hoofde van verordening nr. 2008/90 inzake de bevordering van de technologische ontwikkeling op energiegebied in Europa (Thermie-programma), die wordt gekenmerkt door een groot aantal deelnemers, bekendheid vooraf bij de belanghebbenden van de selectiecriteria voor de verschillende projecten, die in de verordening waren aangegeven, deelneming van comités en publicatie van de resultaten, kan niet worden verlangd, dat een afwijzing van de aanvraag om financiële steunverlening een gedetailleerde motivering bevat met in het bijzonder vergelijkende informatie over de projecten waaraan de voorkeur is gegeven.

8 Het vereiste om de belanghebbenden te horen voordat een hen betreffende handeling wordt vastgesteld, geldt voor de Commissie slechts, wanneer deze instelling voornemens is een sanctie toe te passen of een maatregel te nemen die hun rechtspositie kan aantasten. Meer in het bijzonder met betrekking tot de selectieprocedure van projecten die in aanmerking komen voor financiële steun uit hoofde van de bevordering van de technologische ontwikkeling op energiegebied in Europa (Thermie-programma), die wordt gekenmerkt door een groot aantal deelnemers, is het begrijpelijk dat de kandidaten na indiening van hun voorstel gedurende die procedure in beginsel niet meer worden gehoord, gezien het grote aantal projecten dat moet worden beoordeeld.

9 Er is sprake van misbruik van bevoegdheid, wanneer een gemeenschapsinstelling een handeling vaststelt uitsluitend of althans overwegend om andere dan de aangegeven doeleinden te bereiken, dan wel om te ontkomen aan de toepassing van een procedure die het Verdrag speciaal heeft voorzien om aan de omstandigheden van het concrete geval het hoofd te bieden.

10 Uit artikel 51, eerste alinea, van 's Hofs Statuut-EG en artikel 112, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering volgt, dat het verzoekschrift in hogere voorziening nauwkeurig de gewraakte onderdelen van het arrest moet aangeven waarvan vernietiging wordt gevorderd, alsmede de juridische argumenten waarmee deze vordering specifiek wordt onderbouwd. Aan dit vereiste voldoet niet een verzoekschrift in hogere voorziening dat zich beperkt tot herhaling of letterlijke weergave van de voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten, waaronder die welke waren gebaseerd op feiten die het Gerecht uitdrukkelijk heeft verworpen.

Partijen


In zaak C-48/96 P,

Windpark Groothusen GmbH & Co. Betriebs KG, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Groothusen-Krummhörn (Duitsland), vertegenwoordigd door D. Schumacher, hoogleraar te Bremen, en B. Grunewald, advocaat te Bremen,

rekwirante,

betreffende hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Eerste kamer) van 13 december 1995, Windpark Groothusen/Commissie (T-109/94, Jurispr. blz. II-3007), en strekkende tot vernietiging van dat arrest, andere partij bij de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J. Grunwald als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Derde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur) en J.-P. Puissochet, rechters,

advocaat-generaal: G. Cosmas

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 2 oktober 1997, waarbij Windpark Groothusen GmbH & Co. Betriebs KG werd vertegenwoordigd door D. Schumacher en W. Wiltfang, advocaat te Bremen, en de Commissie door J. Grunwald,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 november 1997,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 19 februari 1996, heeft Windpark Groothusen GmbH & Co. Betriebs KG (hierna: "Windpark") krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 13 december 1995, Windpark Groothusen/Commissie (T-109/94, Jurispr. blz. II-3007; hierna: "bestreden arrest"), waarbij haar beroep tot nietigverklaring van het afwijzende besluit van de Commissie van 13 januari 1994 op haar verzoek om financiële steun in het kader van het Thermie-programma voor het jaar 1993, met veroordeling van de Commissie om opnieuw te beslissen, is verworpen.

2 Omtrent de feiten heeft het Gerecht het volgende vastgesteld:

"1 Op 26 juni 1990 stelde de Raad verordening (EEG) nr. 2008/90 inzake de bevordering van de technologische ontwikkeling op energiegebied in Europa (Thermie-programma) (PB L 185, blz. 1; hierna: $Thermie-verordening') vast. Het Thermie-programma betreft in totaal 17 toepassingssectoren, waaronder de windenergie.

2 Overeenkomstig artikel 8 van de Thermie-verordening wordt de procedure voor de keuze van projecten ingeleid door de Commissie, die in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een uitnodiging tot indiening van voorstellen voor projecten moet publiceren. Voor de keuze van projecten waarvan de totale kosten meer dan 500 000 ECU bedragen, wordt de Commissie bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten (hierna: $Thermie-comité'), dat advies uitbrengt over het door de Commissie voorgelegde ontwerp van te nemen maatregelen. Wanneer de door de Commissie vastgestelde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité, moet de Commissie deze maatregelen meedelen aan de Raad. De Raad kan dan krachtens artikel 10, lid 1, van de Thermie-verordening een andersluidend besluit nemen.

3 Voor 1993 publiceerde de Commissie op 16 juli 1992 in het Publicatieblad een mededeling betreffende het verlenen van financiële steun voor projecten ter bevordering van de technologische ontwikkeling op energiegebied - Thermie-programma (PB C 179, blz. 14). Zij nodigde belangstellenden uit vóór 1 december 1992 projecten in te dienen met het oog op de eventuele selectie daarvan voor de toekenning van financiële steun in 1993. Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van de Thermie-verordening vermeldde zij, dat $energiezuinige gebouwen met een lage CO2-uitstoot' en $geïntegreerde stedelijke verkeersbeheerssystemen' voorrang zouden krijgen. Voorts wees zij erop, dat een document met bijzonderheden over de procedure voor de indiening van projecten en informatie over de toepassingsgebieden, selectiecriteria en andere relevante gegevens, bij haar diensten verkrijgbaar was.

4 Verzoekster is een vennootschap die tot doel heeft in Groothusen bij Emden in Duitsland een windenergiepark op te richten en te exploiteren.

5 Op 27 november 1992 diende verzoekster bij de Commissie een aanvraag in voor 1 933 495 ECU steun voor de oprichting van een windenergiepark.

6 De Commissie ontving ongeveer 700 voorstellen. Het directoraat-generaal Energie stelde in maart 1993 een document op waarin de projecten werden geëvalueerd. Op 5 april 1993 werden deze projecten onderzocht door het technisch comité voor windenergie en op 3 en 4 juni 1993 door het Thermie-comité. De prioriteiten voor de uitnodigingen tot indiening van voorstellen werden dus vastgesteld volgens de zogenoemde comité-procedure van artikel 9, lid 2, juncto artikel 10, lid 1, van de Thermie-verordening.

7 Op 19 juli 1993 besloot de Commissie om aan in totaal 137 projecten financiële steun te verlenen. Bij hetzelfde besluit stelde zij eveneens een $reservelijst' van 49 vervangende projecten vast. Van de 52 projecten inzake windenergie kregen er elf financiële steun en werden er acht op de reservelijst geplaatst. In het Publicatieblad van 24 juli 1993 (C 200, blz. 4) werd over het besluit een beknopte mededeling gepubliceerd.

8 Op 5 augustus 1993 deelde de Commissie verzoekster mee, dat haar project was opgenomen in een $aanvullende lijst van projecten die vóór 31 december 1993 financiële steun kunnen krijgen indien voldoende kredieten beschikbaar zijn, met name indien projecten waarvoor reeds financiële steun is toegezegd, niet worden gerealiseerd'. Volgens een bijlage bij de brief bedroeg de maximumsteun voor dit project 918 028 ECU. De Commissie beklemtoonde, dat het feit dat het project op de aanvullende lijst stond, geen toezegging impliceerde, en dat zij elke verantwoordelijkheid voor de eventuele gevolgen van een definitieve beslissing om verzoekster geen financiële steun te verlenen, afwees.

9 Bij faxbericht van 9 augustus 1993 vroeg verzoekster de Commissie aanvullende inlichtingen en toestemming om de werken aan te vatten. Het verbindingsbureau van de deelstaat Niedersachsen bij de Europese Gemeenschappen deelde verzoekster daarop mee, dat haar project op de reservelijst stond en dat niet vóór september van dat jaar over eventuele financiële steun zou worden beslist.

10 Bij brief van 13 januari 1994 deelde de Commissie verzoekster mee, dat voor haar project in 1993 geen financiële steun kon worden verleend, omdat daarvoor op de begroting geen kredieten beschikbaar waren.

11 Verzoekster reageerde hierop bij brieven van 9 en 23 februari 1994, waarin zij uiting gaf aan haar ontgoocheling en vroeg $de procedure en het besluit van 13 januari 1994 grondig te heronderzoeken'. De Commissie antwoordde hierop bij brief van 16 maart 1994, waarin zij de inhoud van haar brieven van 5 augustus 1993 en 13 januari 1994 bevestigde."

3 Bij verzoekschrift, op 17 maart 1994 ter griffie van het Gerecht neergelegd, heeft Windpark beroep ingesteld en gevorderd, het besluit van de Commissie van 13 januari 1994 nietig te verklaren en de Commissie te gelasten, met inachtneming van de rechtsopvatting van het Hof van Justitie opnieuw te beslissen.

4 In haar verzoekschrift had Windpark enkel nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 13 januari 1994 gevorderd. Bij repliek verklaarde zij evenwel, dat het beroep ook moest worden geacht te zijn gericht tegen de eerdere besluiten van de Commissie, met name tegen het besluit van 19 juli 1993, voorzover haar grieven op die besluiten betrekking hadden.

5 Windpark heeft in haar beroep drie middelen aangevoerd, te weten: 1) schending van wezenlijke vormvoorschriften doordat het besluit ontoereikend is gemotiveerd; 2) schending van wezenlijke regels voor de toepassing van het Verdrag doordat haar recht om te worden gehoord niet in acht is genomen, en 3) misbruik van bevoegdheid doordat haar verzoek zonder duidelijke reden is afgewezen.

6 Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep van Windpark verworpen.

7 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep heeft het Gerecht in punt 22 eerst overwogen, dat onderscheid moet worden gemaakt tussen het besluit van de Commissie van 19 juli 1993, waarbij een bedrag van in totaal 129 182 448 ECU aan financiële steun was verleend voor 137 projecten ter bevordering van de technologische ontwikkeling op energiegebied en waarbij een reservelijst van 49 vervangende projecten werd vastgesteld, en de in de brief van de Commissie van 13 januari 1994 aan Windpark vervatte handeling, waarna het in punt 23 heeft geoordeeld, dat het eerstbedoelde besluit definitief is voor zover het project van verzoekster daarbij is uitgesloten van de geselecteerde projecten.

8 Vervolgens heeft het Gerecht in de punten 24 en 25 overwogen, dat de mededeling van de Commissie in het Publicatieblad over het besluit van 19 juli 1993 evenmin als de brief van de Commissie van 5 augustus 1993 waarin Windpark werd meegedeeld dat haar project op de aanvullende lijst was geplaatst, de betrokkene in staat heeft gesteld kennis te nemen van de exacte inhoud en motivering van de betrokken handeling, zodat zij haar recht van beroep had kunnen uitoefenen.

9 In punt 26 herinnert het Gerecht eraan, dat volgens de rechtspraak de beroepstermijn bij gebreke van bekendmaking of kennisgeving van een handeling eerst ingaat vanaf het tijdstip waarop de betrokken derde kennis heeft van de exacte inhoud en motivering van de betrokken handeling, mits hij evenwel de volledige tekst van de betrokken handeling opvraagt binnen een redelijke termijn vanaf de datum waarop hij het bestaan ervan heeft vernomen (zie arrest Gerecht van 19 mei 1994, Consorzio gruppo di azione locale "Murgia Messapica"/Commissie, T-465/93, Jurispr. blz. II-361, punt 29, en beschikking Hof van 5 maart 1993, Ferriere Acciaierie Sarde/Commissie, C-102/92, Jurispr. blz. I-801, punt 18). Het Gerecht stelt in punt 27 vast, dat Windpark het bestaan van het besluit betreffende de selectie van de projecten waarvoor financiële steun werd verleend, heeft vernomen uit de brief van de Commissie van 5 augustus 1993, maar - omdat zij, ten onrechte, meende dat de vooruitzichten gunstig waren - geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de volledige tekst op te vragen of om individuele toelichtingen te vragen over het besluit om haar project niet onder de 137 uitgekozen projecten op te nemen. In punt 28 heeft het Gerecht het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 19 juli 1993, niet-ontvankelijk verklaard, omdat Windpark het eerst op 17 maart 1994 had ingesteld, dus meer dan zeven maanden nadat zij in augustus 1993 van de betrokken handeling in kennis was gesteld.

10 Daarentegen heeft het Gerecht in punt 29 het beroep wel ontvankelijk verklaard, voor zover gericht tegen het besluit in de brief aan Windpark van 13 januari 1994, dat in 1993 geen financiële steun kon worden verleend voor haar project omdat daarvoor in de begroting geen kredieten beschikbaar waren, welke brief zij op 19 januari 1994 had ontvangen.

11 Ten gronde heeft het Gerecht in de punten 44 en 45 in de eerste plaats ten aanzien van het middel inzake ontoereikende motivering geoordeeld, dat het in de brief van 13 januari 1994 vervatte besluit toereikend en juist is gemotiveerd met de mededeling dat de beschikbare financiële middelen op die datum waren uitgeput, aangezien er in juli 1993, nadat het besluit om bepaalde projecten financieel te steunen was genomen, op de begroting van het Thermie-programma weliswaar nog geld beschikbaar was, maar dat geld volgens de Commissie in de laatste maanden van dat jaar aan bepaalde "gerichte" projecten was toegekend, zodat er eind 1993 geen middelen meer beschikbaar waren.

12 Vervolgens heeft het Gerecht in punt 48 ten aanzien van het middel inzake schending van het recht te worden gehoord overwogen, dat het in overeenstemming is met het stelsel van de programma's voor financiële steunverlening en passend in een situatie waarin honderden aanvragen moeten worden onderzocht, dat de kandidaten tijdens de selectie, die op basis van door de aanvragers ingediende stukken wordt verricht, niet meer worden gehoord. Voorts heeft het Gerecht in punt 49 geoordeeld, dat de Commissie niet verplicht was Windpark gelegenheid te geven te worden gehoord alvorens haar de brief van 13 januari 1994 toe te zenden, aangezien Windpark zelf na de bekendmaking van de mededeling van het besluit om aan 137 projecten financiële steun te verlenen, of na de brief van 5 augustus 1993, niet om aanvullende inlichtingen heeft verzocht. In punt 50 voegt het Gerecht daar ten slotte aan toe, dat de onderhavige zaak sterk verschilt van die welke heeft geleid tot het arrest van het Gerecht van 6 december 1994, Lisrestal e.a./Commissie (T-450/93, Jurispr. blz. II-1177), omdat in casu aan Windpark geen enkele financiële steun is verleend.

13 In de derde plaats heeft het Gerecht in punt 58 omtrent het middel inzake misbruik van bevoegdheid geoordeeld, dat Windpark geen feitelijke of juridische omstandigheden heeft aangevoerd die zouden bewijzen, dat de beoordeling van haar project door de Commissie kennelijk onjuist was of op misbruik van bevoegdheid berustte.

14 In hogere voorziening voert Windpark zes middelen aan: het eerste middel klaagt over schending van het recht op volledige rechtsbescherming; het tweede over onjuiste toepassing van artikel 173, vijfde alinea, EG-Verdrag; het derde over schending van de in artikel 190 EG-Verdrag neergelegde motiveringsplicht; het vierde over schending van het recht om te worden gehoord; het vijfde over misbruik van bevoegdheid, en het zesde over schending van de artikelen 175, derde alinea, 173, vierde alinea, en 176 EG-Verdrag.

Schending van het recht op volledige rechtsbescherming

15 Windpark betoogt, dat het Gerecht haar fundamentele recht op volledige rechtsbescherming heeft geschonden, dat zijn grondslag vindt in artikel F, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie junctis artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag. Deze schending is volgens haar gelegen in punt 22 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht ten onrechte een onderscheid heeft gemaakt tussen het besluit van de Commissie van 19 juli 1993 en de in de brief van 13 januari 1994 vervatte handeling, en vervolgens, na niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tegen het besluit van 19 juli 1993 wegens termijnoverschrijding, het beroep alleen ten gronde heeft behandeld voor zover dit was gericht tegen het besluit van 13 januari 1994. Daarnaast zou het Gerecht ook haar recht op rechterlijke toetsing hebben geschonden, door het besluit van 19 juli 1993 om haar project niet onder de 137 uitgekozen projecten op te nemen, als definitief aan te merken. Windpark bestrijdt, dat op dit punt een definitief besluit zou zijn genomen, omdat haar project immers op een "reservelijst" was geplaatst.

16 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat het Gerecht het besluit van 19 juli 1993 en dat van 13 januari 1994 terecht als twee afzonderlijke besluiten heeft aangemerkt en het besluit van 19 juli 1993 als een definitieve weigering heeft opgevat om het project van Windpark onder de 137 uitgekozen projecten op te nemen.

17 Bij haar besluit van 19 juli 1993 heeft de Commissie immers financiële steun toegekend aan 137 projecten ter bevordering van de technologische ontwikkeling op energiegebied, waaronder het project van Windpark niet voorkwam.

18 Bij brief van 13 januari 1994 heeft de Commissie Windpark evenwel medegedeeld - in vervolg op de brief van 5 augustus 1993 waarin zij zich de mogelijkheid had voorbehouden, bij beschikbaarheid van voldoende kredieten, met name door annulering van projecten waarvoor reeds financiële steun was toegezegd, alsnog financiële steun toe te kennen voor de op een aanvullende lijst geplaatste projecten, waaronder het project van Windpark - dat die kredieten waren uitgeput en dat voor haar project in 1993 dus geen financiële steun kon worden verleend.

19 Het Gerecht heeft dus terecht geoordeeld, dat ofschoon de Commissie zich in haar brief van 5 augustus 1993 de mogelijkheid had voorbehouden om op haar besluit van 19 juli 1993 terug te komen indien de begrotingsmiddelen dit toestonden, dit besluit definitief was voor zover het ging om de selectie van de 137 te subsidiëren projecten, waar het project van Windpark buiten viel.

20 Het Gerecht heeft ook terecht in overeenstemming met de rechtspraak geoordeeld, dat nu Windpark niet de volledige tekst van het besluit van 5 augustus 1993 had opgevraagd en evenmin om individuele toelichtingen op dit besluit had verzocht, het op 17 maart 1994 ingestelde beroep niet meer ontvankelijk was voor zover gericht tegen het besluit van 19 juli 1993.

21 Het eerste middel dient daarom te worden verworpen.

Onjuiste toepassing van artikel 173, vijfde alinea, van het Verdrag

22 Zelfs indien de Commissie bij haar besluit van 19 juli 1993 de aanvraag om financiële steun in haar geheel zou hebben afgewezen, dan nog meent Windpark, dat met de indiening van haar verzoekschrift op 17 maart 1994 de beroepstermijn van twee maanden in acht was genomen. Windpark voert hiertoe aan, dat de redenering van het Gerecht in de punten 9 en 28 van het bestreden arrest tegenstrijdig is: terwijl het Gerecht in punt 28 overweegt, dat Windpark na ontvangst van de brief van 5 augustus 1993 niet de volledige tekst heeft opgevraagd of om individuele toelichtingen verzocht op het besluit haar project niet op te nemen, heeft het Gerecht in punt 9 vastgesteld, dat zij na ontvangst van de brief van 5 augustus 1993 per faxbericht van 9 augustus 1993 aanvullende inlichtingen heeft gevraagd, maar dat de Commissie daarop niet heeft gereageerd. Voorts stelt Windpark, dat toen zij bij faxbericht van 9 augustus 1993 om aanvullende toelichtingen vroeg, de Commissie uit dat verzoek had moeten opmaken dat Windpark de strekking van de mededeling van 5 augustus 1993 niet had begrepen, en had zij haar over de juiste inhoud van haar besluit van 19 juli 1993 moeten informeren. Omdat de brief van 13 januari 1994 het eerste antwoord van de Commissie was, kon alleen deze brief de termijn doen ingaan.

23 Windpark bestrijdt bovendien het oordeel van het Gerecht, dat bij gebreke van bekendmaking of kennisgeving van een handeling de beroepstermijn eerst ingaat vanaf het moment waarop de belanghebbende kennis heeft van de exacte inhoud en motivering van de betrokken handeling, mits hij de volledige tekst van de handeling opvraagt binnen een redelijke termijn vanaf de datum waarop hij het bestaan ervan heeft vernomen. Artikel 173, vijfde alinea, van het Verdrag moet volgens haar aldus worden uitgelegd, dat in het geval van een beschikking die niet is bekendgemaakt of medegedeeld, het tijdstip waarop een - daardoor individueel geraakte - persoon daadwerkelijk van die beschikking kennis krijgt, beslissend is voor het ingaan van de beroepstermijn. Windpark voegt daaraan toe, dat volgens de principes van de rechtsstaat niet van de belanghebbende mag worden gevergd, dat deze zich moeite moet getroosten om de beschikking en de motivering daarvan te achterhalen.

24 In de eerste plaats moet worden vastgesteld, dat er geen sprake is van tegenstrijdigheid tussen de punten 9 en 28 van het bestreden arrest. Bij telefax van 9 augustus 1993 aan de Commissie heeft Windpark om aanvullende inlichtingen verzocht, maar niet om de volledige tekst van het besluit van 19 juli 1993, en evenmin heeft zij gereageerd op de mededeling in het Publicatieblad of heeft zij individuele toelichtingen gevraagd over de redenen waarom haar project op een aanvullende lijst was geplaatst en alleen in aanmerking zou kunnen komen voor financiële steun wanneer voldoende kredieten beschikbaar waren.

25 Voorts is het vaste rechtspraak (zie onder meer beschikking Ferriere Acciaierie Sarde/Commissie, reeds aangehaald, punt 18, en arrest van 19 februari 1998, Commissie/Raad, C-309/95, Jurispr. blz. I-655, punt 18), dat bij gebreke van kennisgeving of openbaarmaking de beroepstermijn eerst ingaat op het tijdstip waarop de betrokkene nauwkeurig op de hoogte is van de inhoud en de motivering van de betrokken handeling, mits hij binnen een redelijke termijn de volledige tekst opvraagt. Het Gerecht heeft dus terecht geoordeeld dat Windpark, door meer dan zeven maanden te wachten met het instellen van beroep nadat zij in augustus 1993 had vernomen dat haar project niet behoorde tot de 137 voor financiële steunverlening geselecteerde projecten, niet kan ontsnappen aan het verval van recht wegens het te laat instellen van beroep tegen die handeling.

26 Deze rechtspraak is gebaseerd op de vereisten van de rechtszekerheid, die van de adressaat van een handeling verlangen om, wanneer hij de precieze inhoud van die handeling niet kent, snel het nodige te doen om zich voldoende te informeren.

27 Het tweede middel moet derhalve worden verworpen.

Schending van de motiveringsplicht

28 Windpark klaagt, dat het Gerecht in punt 45 van het bestreden arrest ten onrechte de motivering van de in de brief van 13 januari 1994 vervatte handeling, inhoudende dat de financiële middelen waren uitgeput, als juist en toereikend heeft aangemerkt. Deze motivering is enerzijds onjuist, omdat, zoals in de loop van de procedure is gebleken, de Commissie tot en met 31 december 1993 een bedrag van 10 817 552 ECU had toegekend voor bepaalde gerichte projecten van het Thermie-programma, hetgeen Windpark bestrijdt (punt 44 van het bestreden arrest), en anderzijds ontoereikend, omdat ook al zou dit zo zijn geweest, de Commissie die gerichte projecten had moeten vergelijken met het hare en moeten motiveren, waarom zij aan die projecten de voorkeur gaf. De enkele door het Gerecht in aanmerking genomen omstandigheid, dat de nog beschikbare middelen aan gerichte projecten waren toegekend, levert dus geen afdoende motivering op.

29 Voorts was volgens Windpark op de begroting voor 1993 174 000 000 ECU uitgetrokken voor het Thermie-programma. In de inleiding van het Thermie-verslag vermeldde de Commissie, zonder onderscheid te maken tussen verspreidingsprojecten en gerichte projecten in de zin van artikel 2 respectievelijk artikel 4 van de Thermie-verordening, dat in 1993 een bedrag van 140 000 000 ECU aan financiële steun is toegekend voor 139 projecten en 34 000 000 ECU voor begeleidende maatregelen. Omdat bij het besluit van 19 juli 1993 echter voor 137 projecten een bedrag van 129 182 448 ECU is toegekend, zijn er volgens Windpark 10 817 552 ECU uitbetaald die niet zijn besteed aan projecten als bedoeld in artikel 4 van de Thermie-verordening. Dit blijkt uit het antwoord dat de heer Papoutsis namens de Commissie op 29 april 1996 heeft gegeven op schriftelijke vraag E-0627/96 (PB C 217, blz. 81); hierin wordt vermeld, dat enerzijds bij het besluit van 13 december 1993 12,89 miljoen ECU ter beschikking is gesteld voor de uitvoering van projecten en dat anderzijds nog drie projecten van de reservelijst en drie andere projecten zijn geselecteerd in de plaats van projecten van de oorspronkelijke lijst, die inmiddels waren afgevallen. Verder blijkt uit het Thermie-verslag, dat de Commissie in afwijking van het besluit van 19 juli 1993 en zonder het Thermie-comité daarin te kennen, in de sector windenergie een bedrag van 2 189 356 ECU aan financiële steun heeft toegekend voor vier projecten van de reservelijst, die geen gerichte projecten waren. Overigens zou noch in de procedure voor het Gerecht, noch in het begrotingsprogramma onderscheid zijn gemaakt tussen verspreidingsprojecten als bedoeld in artikel 2 en gerichte projecten als bedoeld in artikel 4 van de Thermie-verordening.

30 Windpark voert nog aan, dat slechts een deel van de voor 1993 ter beschikking gestelde begrotingsmiddelen is aangewend ter subsidiëring van windenergieprojecten, aangezien een aantal projecten niet of slechts gedeeltelijk is uitgevoerd.

31 Met betrekking tot ten eerste het besluit van 13 december 1993, dat gerichte projecten betrof, bevestigt de Commissie dat bij dit besluit 12 653 339 ECU was bestemd voor de uitvoering van gerichte projecten en dat dit besluit eveneens betrekking had op drie andere projecten voor zonne-energie, waarover reeds bij besluit van 19 juli 1993 een beslissing was genomen, maar waarvoor na rectificatie een extra uitgave nodig was van 240 097 ECU.

32 Wat vervolgens de financiering van de vier projecten op de reservelijst voor windenergie betreft, die door het Gerecht tot de gerichte projecten zouden zijn gerekend, betoogt de Commissie dat die projecten, die bij het besluit van 19 juli 1993 na advies van het Thermie-comité op de reservelijst waren geplaatst, de voorkeur verdienden boven het project van Windpark, omdat bij deze projecten "minstens twee onafhankelijke, in verschillende lidstaten gevestigde ondernemingen" samenwerkten en zij derhalve ingevolge artikel 6, lid 3, sub a, van de Thermie-verordening voorrang hadden.

33 Ten aanzien van de bedragen die beschikbaar waren gekomen door annulering of slechts gedeeltelijke uitvoering van bepaalde projecten, betoogt de Commissie, dat bepaalde projecten zouden zijn uitgevoerd en dat er alleen in oktober 1994 en in 1996, dus geruime tijd na het besluit van 13 januari 1994, projecten waren uitgevallen.

34 Volgens vaste rechtspraak moet de door artikel 190 van het Verdrag vereiste motivering beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling. De redenering van de communautaire instantie die de handeling heeft vastgesteld, moet er duidelijk en ondubbelzinnig in tot uiting komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen. Uit deze rechtspraak blijkt bovendien, dat geen specifieke motivering kan worden verlangd van de verschillende feitelijke en juridische omstandigheden die aan de handeling ten grondslag liggen, zodra deze handeling binnen de systematiek van het geheel valt waarvan zij een onderdeel vormt (zie arrest van 13 oktober 1992, Portugal en Spanje/Raad, C-63/90 en C-67/90, Jurispr. blz. I-5073, punt 16; 14 juli 1994, Griekenland/Raad, C-353/92, Jurispr. blz. I-3411, punt 19, en 9 november 1995, Atlanta Fruchthandelsgesellschaft e.a. II, C-466/93, Jurispr. blz. I-3799, punt 16).

35 Voorts moeten de aan de motivering te stellen eisen worden beoordeeld naar gelang van de omstandigheden van het geval, waarbij met name in aanmerking zijn te nemen de inhoud van de handeling, de aard van de motivering en het mogelijk belang dat de adressaten of andere personen die rechtstreeks en individueel door de handeling worden geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, bij een verklaring kunnen hebben (arrest van 13 maart 1985, Nederland en Leeuwarder Papierwarenfabriek/Commissie, 296/82 en 318/82, Jurispr. blz. 809, punt 19).

36 Zoals de advocaat-generaal in punt 49 van zijn conclusie opmerkt, doet deelname aan een financieel ondersteuningsprogramma geen enkel recht ontstaan ten gunste van degene die om zulke steun verzoekt, en laat afwijzing van dat verzoek de rechtspositie van de betrokkene onverlet, omdat zijn enige belang erin is gelegen dat zijn aanvraag in de selectieprocedure aan een objectief onderzoek wordt onderworpen.

37 De motivering van de brief van 13 januari 1994 moet worden bezien in het licht van de Thermie-verordening, die zelf de essentiële criteria aangeeft waaraan de verschillende projecten zullen worden getoetst, zodat de kandidaten dus reeds kunnen nagaan, in hoeverre hun projecten aan die criteria voldoen.

38 Bovendien maken de kenmerken van de betrokken selectieprocedure, namelijk publicatie van de selectiecriteria en deelneming van comités aan de selectie van de projecten, een gedetailleerde individuele motivering overbodig (arresten van 31 maart 1965, Rauch/Commissie, 16/64, Jurispr. blz. 179, en 7 februari 1990, Gemeente Amsterdam en VIA/Commissie, C-213/87, Jurispr. blz. I-221).

39 Een en ander betekent, dat in een procedure als de onderhavige, die wordt gekenmerkt door een groot aantal deelnemers, bekendheid vooraf bij de belanghebbenden van de selectiecriteria voor de verschillende projecten, die in de verordening waren aangegeven, deelneming van comités en publicatie van de resultaten, niet kan worden verlangd, dat een afwijzing van de aanvraag om financiële steunverlening een gedetailleerde motivering bevat met in het bijzonder vergelijkende informatie over de projecten waaraan de voorkeur is gegeven.

40 Het Gerecht heeft dus terecht geoordeeld, dat het besluit van 13 januari 1994 een toereikende en juiste motivering bevat, luidende dat de op dat tijdstip beschikbare middelen waren uitgeput zodat voor het Windpark-project geen subsidie kon worden verleend.

41 Aan deze conclusie kan niet afdoen het argument van Windpark, dat de beschikbare middelen slechts ten dele voor gerichte projecten zijn bestemd.

42 Het derde middel dient dus eveneens te worden verworpen.

Schending van het recht om te worden gehoord

43 Rekwirante betoogt, dat de Commissie haar had moeten horen toen zij besloot om het bedrag van 10 817 552 ECU aan andere projecten toe te kennen. Ten onrechte immers heeft het Gerecht geoordeeld, dat de Commissie de betrokken personen niet behoeft te horen in het kader van een procedure voor financiële steunverlening waarvan de voorwaarden tevoren zijn bekendgemaakt.

44 Haars inziens heeft het Gerecht in punt 49 van het bestreden arrest eveneens ten onrechte het middel inzake schending van het recht om te worden gehoord, verworpen op grond van de overweging, dat verzoekster de Commissie niet om aanvullende inlichtingen had gevraagd, hoewel het Gerecht in punt 9 van het bestreden arrest heeft vastgesteld, dat verzoekster bij faxbericht van 9 augustus 1993 wèl om aanvullende inlichtingen had gevraagd.

45 Dit betoog faalt.

46 Het Gerecht heeft vastgesteld, dat ten aanzien van de procedure voor het indienen van projecten was gepreciseerd: "er wordt bij de indieners op aangedrongen om, nadat zij hun voorstel hebben ingediend, geen aanvullende informatie meer aan de Commissie toe te zenden, tenzij de diensten van de Commissie daar zelf om vragen". In beginsel werden de kandidaten dus gedurende de selectieprocedure niet meer gehoord, hetgeen begrijpelijk is gezien het grote aantal projecten dat moest worden beoordeeld.

47 Volgens de rechtspraak van het Hof (zie in deze zin arresten van 29 juni 1994, Fiskano/Commissie, C-135/92, Jurispr. blz. I-2885, punten 39 en 40) geldt het vereiste om betrokkenen te horen voordat een hen betreffende handeling wordt vastgesteld, slechts wanneer de Commissie voornemens is een sanctie toe te passen of een maatregel te nemen die hun rechtspositie kan aantasten.

48 Het argument dat Windpark ontleent aan vergelijking tussen de overwegingen van het Gerecht in punt 49 en die in punt 9 van het bestreden arrest, moet om de in punt 24 van dit arrest genoemde redenen worden verworpen.

49 Het vierde middel moet bijgevolg worden verworpen. Misbruik van bevoegdheid

50 Windpark voert in de eerste plaats aan, dat niet is komen vast te staan dat de Commissie een juist gebruik heeft gemaakt van haar beoordelingsvrijheid. Dat zij zich heeft gebaseerd op het advies van het Thermie-comité is niet voldoende, omdat niet vast staat dat dit comité een juist gebruik heeft gemaakt van zijn beoordelingsvrijheid.

51 In de tweede plaats voert Windpark aan, dat het Gerecht zijn oordeel heeft gebaseerd op de beslissing van de onafhankelijke technische deskundigen van de Commissie om haar project slechts op de reservelijst te plaatsen. Sommige leden van het Thermie-comité zijn ambtenaren van lidstaten en het is dus mogelijk dat dit orgaan zich door nationale economische belangen heeft laten beïnvloeden.

52 In dit verband volstaat de opmerking, dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid, wanneer een gemeenschapsinstelling een handeling vaststelt uitsluitend of althans overwegend om andere dan de aangegeven doeleinden te bereiken, dan wel om te ontkomen aan de toepassing van een procedure die het Verdrag speciaal heeft voorzien om aan zekere omstandigheden het hoofd te bieden (zie onder meer arrest van 12 november 1996, Verenigd Koninkrijk/Raad, C-84/94, Jurispr. blz. I-5755, punt 69).

53 Rekwirante heeft echter geen feitelijke of juridische omstandigheden aangevoerd, die het bestaan van misbruik van bevoegdheid zouden kunnen bewijzen.

54 Het vijfde middel moet derhalve worden verworpen.

Schending van de artikelen 175, derde alinea, 173, vierde alinea, en 176 van het Verdrag

55 Windpark betoogt, dat de Commissie op haar aanvraag om financiële steun tot een bedrag van 918 028 ECU niet regelmatig heeft beslist. Zij merkt hiertoe op, dat haar project aan de voorwaarden voor de verkrijging van de steun voldeed en dat de middelen daartoe aanwezig waren.

56 Dit middel is niet-ontvankelijk voor zover het is gebaseerd op artikel 175 van het Verdrag. Het beroep bij het Gerecht was immers niet op die bepaling gebaseerd. Voor zover het middel de regelmatigheid van het besluit van 13 januari 1994 in geding wil brengen, bevat het niet meer dan een herhaling van door het Hof reeds verworpen middelen. Uit de artikelen 51, eerste alinea, van 's Hofs Statuut-EG en 112, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering volgt, dat het verzoekschrift in hogere voorziening nauwkeurig de gewraakte onderdelen van het arrest moet aangeven waarvan vernietiging wordt gevorderd, alsmede de juridische argumenten waarmee deze vordering specifiek wordt onderbouwd. Aan dit vereiste voldoet volgens vaste rechtspraak niet een verzoekschrift in hogere voorziening dat zich beperkt tot herhaling of letterlijke weergave van de voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten, waaronder die welke waren gebaseerd op feiten die het Gerecht uitdrukkelijk heeft verworpen (zie onder meer beschikking van 16 september 1997, Koelman/Commissie, C-59/96 P, Jurispr. blz. I-4809, punt 52).

57 Gelet op het voorgaande moet het zesde middel worden verworpen en de hogere voorziening dus in haar geheel worden afgewezen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

58 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien rekwirante in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

rechtdoende:

1) Wijst de hogere voorziening af.

2) Verwijst rekwirante in de kosten.