61993J0355

ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 5 OKTOBER 1994. - HAYRIYE EROGLU TEGEN LAND BADEN-WUERTTEMBERG. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: VERWALTUNGSGERICHT KARLSRUHE - DUITSLAND. - ASSOCIATIEOVEREENKOMST EEG-TURKIJE - BESLUIT VAN ASSOCIATIERAAD - VRIJ VERKEER VAN WERKNEMERS - RECHT VAN VERBLIJF. - ZAAK C-355/93.

Jurisprudentie 1994 bladzijde I-05113


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Internationale overeenkomsten ° Associatieovereenkomst EEG-Turkije ° Vrij verkeer van personen ° Werknemers ° Turkse onderdanen met eerste betrekking in Lid-Staat ° Recht op verlenging van arbeidsvergunning bij zelfde werkgever na jaar regelmatige arbeid ° Draagwijdte

(Associatieovereenkomst EEG-Turkije; besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije)

2. Internationale overeenkomsten ° Associatieovereenkomst EEG-Turkije ° Associatieraad opgericht bij Associatieovereenkomst EEG-Turkije ° Besluit betreffende vrij verkeer van werknemers ° Rechtstreekse werking ° Kind van Turks werknemer, dat voldoet aan voorwaarden om in gastland op ieder arbeidsaanbod te reageren ° Correlatieve verhouding tussen recht en verlenging van verblijfsvergunning

(Associatieovereenkomst EEG-Turkije; besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije)

Samenvatting


1. Artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije moet aldus worden uitgelegd, dat het een Turks onderdaan geen recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij zijn eerste werkgever verleent, wanneer de betrokkene houder is van een universitair diploma en op grond van een voorwaardelijke verblijfsvergunning van twee jaar en overeenkomstige arbeidsvergunningen, hem afgegeven om hem in staat te stellen zijn kennis te verdiepen in het kader van een beroepsactiviteit of een gespecialiseerde stage, meer dan een jaar in dienst van die werkgever, en vervolgens gedurende ongeveer tien maanden in dienst van een andere werkgever heeft gewerkt.

Deze bepaling beoogt immers enkel de continuïteit van de tewerkstelling bij dezelfde werkgever te garanderen, en is dus slechts van toepassing wanneer de Turkse werknemer om verlenging van zijn arbeidsvergunning verzoekt om na het eerste jaar van legale arbeid bij dezelfde werknemer te blijven werken. Indien voorts de toepassing van deze bepaling werd uitgebreid tot een Turkse werknemer die na een jaar legale arbeid van werkgever is veranderd en die nadien om verlenging van zijn arbeidsvergunning verzoekt om weer in het bedrijf van zijn eerste werkgever te kunnen gaan werken, zou enerzijds die werknemer op grond van die bepaling vóór het verstrijken van de in het tweede streepje bepaalde termijn van drie jaar van werkgever kunnen veranderen, en zouden anderzijds de werknemers uit de Lid-Staten de hun bij dat streepje verleende voorrang verliezen, wanneer de Turkse werknemer van werkgever verandert.

2. Een Turks onderdaan die aan de voorwaarden van artikel 7, tweede alinea, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije voldoet en die dus op ieder arbeidsaanbod in de betrokken Lid-Staat kan reageren, kan zich uit dien hoofde op die bepaling ook beroepen om verlenging van zijn verblijfsvergunning te verkrijgen.

Artikel 7, tweede alinea, verleent in duidelijke, precieze en onvoorwaardelijke bewoordingen, en dus met rechtstreekse werking, aan kinderen van Turkse werknemers die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid, het recht om, ongeacht hoe lang zij in de betrokken Lid-Staat wonen, in die Lid-Staat op ieder arbeidsaanbod te reageren, op voorwaarde dat één van de ouders gedurende ten minste drie jaar legaal in die Lid-Staat heeft gewerkt. Evenals het recht van toegang tot en uitoefening van elke bezoldigde activiteit ondenkbaar is zonder het recht van verblijf, impliceert het recht om op elk arbeidsaanbod te reageren noodzakelijkerwijs dat de rechthebbende het recht van verblijf heeft.

Partijen


In zaak C-355/93,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Verwaltungsgericht Karlsruhe (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

H. Eroglu

en

Land Baden-Wuerttemberg,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 6 en 7 van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad, in het leven geroepen bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: G. F. Mancini, kamerpresident, C. N. Kakouris, F. A. Schockweiler (rapporteur), P. J. G. Kapteyn en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: M. Darmon

griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° H. Eroglu, vertegenwoordigd door H. Lichtenberg, hoogleraar aan de universiteit te Bremen,

° de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Roeder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, als gemachtigde,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J. Pipkorn en H. Kreppel, ter beschikking van de Commissie gesteld nationaal ambtenaar, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van H. Eroglu, de Duitse regering en de Commissie ter terechtzitting van 5 mei 1994,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 juli 1994,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 26 mei 1993, ingekomen ten Hove op 14 juli daaraanvolgend, heeft het Verwaltungsgericht Karlsruhe (Duitsland) krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 6 en 7 van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad, in het leven geroepen bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie (hierna: "besluit nr. 1/80").

2 Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen H. Eroglu, van Turkse nationaliteit, en het Land Baden-Wuerttemberg over de weigering haar verblijfsvergunning voor de Bondsrepubliek Duitsland te verlengen.

3 Volgens de verwijzingsbeschikking kwam Eroglu, geboren in Turkije op 12 mei 1960, in april 1980 naar de Bondsrepubliek Duitsland, waar haar vader sedert 4 mei 1976 ononderbroken legaal had gewoond en gewerkt, om aan de universiteit te Hamburg bedrijfseconomie te studeren. Zij beëindigde deze studie in 1987 met het behalen van het diploma hogere handelsopleiding, waarna zij haar promotiestudie aanving. Tijdens haar studie en tot oktober 1989 werd haar steeds opnieuw een verblijfsvergunning verstrekt, telkens voor één jaar en met de aantekening "alleen geldig voor studieverblijf".

4 In oktober 1989 verhuisde Eroglu naar Hardheim. Op haar aanvraag verstrekte het Landratsamt Neckar-Odenwald-Kreis haar bij beschikkingen van 15 januari 1990 respectievelijk 27 juni 1990 verblijfsvergunningen tot aanvankelijk 1 maart 1991, voorzien van de aantekening: "bezoldigde activiteit niet toegestaan; alleen geldig voor werkzaamheid 'hotelproject' bij firma B., te Hardheim". Op 7 februari 1991 verkreeg zij een tot 1 maart 1992 beperkte voorwaardelijke verblijfsvergunning, waarbij haar werd toegestaan een praktijkstage bij de firma B. te lopen. Tegelijkertijd werd haar meegedeeld, dat verlenging van deze verblijfsvergunning na 1 maart 1992 niet mogelijk was. Bij beschikking van 9 april 1991 werden de voorwaarden van de vergunning gewijzigd in die zin, dat Eroglu voortaan "de werkzaamheid van stagiaire (marketing assistente) bij de firma F. GmbH te Tauberbischofsheim" mocht uitoefenen.

5 Voor al die werkzaamheden verkreeg Eroglu de overeenkomstige arbeidsvergunningen. Krachtens de arbeidsvergunningen voor de periodes van 6 februari 1990 tot 14 januari 1991 en van 25 april 1991 tot 1 maart 1992 mocht zij in het algemeen en zonder enige beperking bepaalde beroepsactiviteiten uitoefenen, namelijk respectievelijk die van commercieel directie-assistente en die van marketing assistente. De vergunning voor de periode van 15 januari 1991 tot 14 april 1991 daarentegen was beperkt tot de uitoefening van een "beroepsactiviteit als stagiaire". In feite was Eroglu van 1 maart 1990 tot 15 april 1991 werkzaam bij de firma B. en van 15 april 1991 tot 18 mei 1992 bij F. GmbH; van beide werkgevers ontving zij een bruto maandsalaris van meer dan 3 000 DM.

6 Op 24 februari 1992 verzocht Eroglu het Landratsamt Neckar-Odenwald-Kreis om verlenging van haar verblijfsvergunning om bij haar laatste werkgever, F. GmbH, te kunnen blijven werken. Na afwijzing van die aanvraag en van haar bij het Regierungspraesidium Karlsruhe ingediend bezwaarschrift wendde zij zich tot het Verwaltungsgericht Karlsruhe. Voor deze rechterlijke instantie betoogde Eroglu, die intussen een nieuwe betrekking bij haar eerste werkgever, de firma B., aangeboden had gekregen, dat de artikelen 6, lid 1, eerste streepje, en 7, tweede alinea, van besluit nr. 1/80 haar een recht van verblijf verleenden. Deze artikelen bepalen:

"Artikel 6

1. Behoudens het bepaalde in artikel 7 betreffende de vrije toegang tot arbeid van de gezinsleden, heeft de Turkse werknemer die tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behoort:

° na een jaar legale arbeid in die Lid-Staat recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever indien deze werkgelegenheid heeft;

° na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die Lid-Staat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die Lid-Staat;

° na vier jaar legale arbeid, in die Lid-Staat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze.

(...)

Artikel 7

Gezinsleden van een tot de legale arbeidsmarkt van een Lid-Staat behorende Turkse werknemer, die toestemming hebben gekregen om zich bij hem te voegen:

° hebben het recht om ° onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang ° te reageren op een arbeidsaanbod, wanneer zij sedert ten minste 3 jaar aldaar legaal wonen;

° hebben er vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te hunner keuze wanneer zij sedert ten minste 5 jaar aldaar legaal wonen.

Kinderen van Turkse werknemers die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid, kunnen, ongeacht hoe lang zij in de betreffende Lid-Staat wonen, in die Lid-Staat op ieder arbeidsaanbod reageren, op voorwaarde dat één van de ouders gedurende ten minste drie jaar legaal in de betrokken Lid-Staat heeft gewerkt."

7 Het Verwaltungsgericht Karlsruhe stelde vast, dat de weigering om de verblijfsvergunning te verlengen, in overeenstemming was met het Duitse recht, doch vroeg zich af, of, gelet op de arresten van 20 september 1990 (zaak C-192/89, Sevince, Jurispr. 1990, blz. I-3461) en 16 december 1992 (zaak C-237/91, Kus, Jurispr. 1992, blz. I-6781), de aangehaalde bepalingen van besluit nr. 1/80 konden leiden tot een voor Eroglu gunstiger oplossing.

8 Het Verwaltungsgericht heeft derhalve de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een uitspraak over de volgende prejudiciële vragen:

"1. Voldoet een vrouw van Turkse nationaliteit aan de voorwaarden van artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije betreffende de ontwikkeling van de associatie, wanneer zij als afgestudeerde van een Duitse hogeschool op grond van nationaal recht voor twee jaar een verblijfsvergunning en een overeenkomstige arbeidsvergunning heeft gekregen teneinde haar verworven kennis in het kader van een beroepsactiviteit respectievelijk een op het vak betrekking hebbend practicum te verdiepen, en zij aanvankelijk gedurende meer dan een jaar bij een werkgever heeft gewerkt (brutosalaris ongeveer 3 000 DM) en in onmiddellijke aansluiting daarop, met toestemming van de autoriteiten, gedurende tien maanden bij een andere werkgever, waarna haar eerste werkgever haar weer een betrekking heeft aangeboden?

2. Kan een vrouw van Turkse nationaliteit die als afgestudeerde van een Duitse hogeschool de feitelijke voorwaarden van artikel 7, tweede alinea, van bovengenoemd besluit vervult, en derhalve 'op ieder arbeidsaanbod kan reageren' , uit dien hoofde ook verlenging van haar verblijfsvergunning vorderen, of regelt artikel 7, tweede alinea, van het besluit uitsluitend de toegang tot de arbeidsmarkt voor kinderen van Turkse werknemers die ten minste drie jaar legaal in het gastland hebben gewerkt?"

De eerste vraag

9 Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 aldus moet worden uitgelegd, dat het een Turks onderdaan recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij zijn eerste werkgever verleent, wanneer de betrokkene houder is van een universitair diploma en op grond van een voorwaardelijke verblijfsvergunning van twee jaar en overeenkomstige arbeidsvergunningen, hem afgegeven om hem in staat te stellen zijn kennis te verdiepen in het kader van een beroepsactiviteit of een gespecialiseerde stage, meer dan een jaar in dienst van die werkgever, en vervolgens gedurende ongeveer tien maanden in dienst van een andere werkgever heeft gewerkt.

10 Om te beginnen moet worden opgemerkt, dat besluit nr. 1/80 niet afdoet aan de bevoegdheid van de Lid-Staten om zowel de toegang van Turkse onderdanen tot hun grondgebied als de voorwaarden voor hun eerste tewerkstelling te reglementeren, doch enkel, inzonderheid in artikel 6, de situatie regelt van Turkse werknemers die reeds regelmatig in de arbeidsmarkt van de Lid-Staten zijn geïntegreerd (arrest Kus, reeds aangehaald, r.o. 25).

11 Ook zij eraan herinnerd, dat het Hof in zijn arrest Sevince voor recht heeft verklaard, dat artikel 6, lid 1, van besluit nr. 1/80 rechtstreekse werking in de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap heeft (dictum, sub 2). Turkse onderdanen die aan de voorwaarden van dat artikel voldoen, kunnen zich dus rechtstreeks beroepen op de hun bij de diverse onderdelen van die bepaling verleende rechten.

12 Deze rechten zelf variëren en zijn onderworpen aan voorwaarden die verschillen naar gelang van de periode tijdens welke de belanghebbende in de betrokken Lid-Staat legale arbeid heeft verricht. Na een jaar legale arbeid heeft een Turkse werknemer recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever (eerste streepje). Na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, heeft hij het recht om bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod (tweede streepje). Na vier jaar legale arbeid heeft hij vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze (derde streepje).

13 Artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 beoogt enkel de continuïteit van de tewerkstelling bij dezelfde werkgever te garanderen, en is dus slechts van toepassing wanneer de Turkse werknemer om verlenging van zijn arbeidsvergunning verzoekt om na het eerste jaar van legale arbeid bij dezelfde werknemer te blijven werken.

14 Indien de toepassing van deze bepaling werd uitgebreid tot een Turkse werknemer die na een jaar legale arbeid van werkgever is veranderd en die nadien om verlenging van zijn arbeidsvergunning verzoekt om weer in het bedrijf van zijn eerste werkgever te kunnen gaan werken, zou enerzijds die werknemer op grond van die bepaling vóór het verstrijken van de in het tweede streepje bepaalde termijn van drie jaar van werkgever kunnen veranderen, en zouden anderzijds de werknemers uit de Lid-Staten de hun bij dat streepje verleende voorrang verliezen, wanneer de Turkse werknemer van werkgever verandert.

15 Het voorgaande volstaat om op de eerste vraag te antwoorden, dat artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 aldus moet worden uitgelegd, dat het een Turks onderdaan geen recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij zijn eerste werkgever verleent, wanneer de betrokkene houder is van een universitair diploma en op grond van een voorwaardelijke verblijfsvergunning van twee jaar en overeenkomstige arbeidsvergunningen, hem afgegeven om hem in staat te stellen zijn kennis te verdiepen in het kader van een beroepsactiviteit of een gespecialiseerde stage, meer dan een jaar in dienst van die werkgever, en vervolgens gedurende ongeveer tien maanden in dienst van een andere werkgever heeft gewerkt.

De tweede vraag

16 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of een Turks onderdaan die aan de voorwaarden van artikel 7, tweede alinea, van besluit nr. 1/80 voldoet en die dus op ieder arbeidsaanbod in de betrokken Lid-Staat kan reageren, zich uit dien hoofde op die bepaling ook kan beroepen om verlenging van zijn verblijfsvergunning te verkrijgen.

17 Om te beginnen moet worden vastgesteld, dat artikel 7, tweede alinea, van besluit nr. 1/80, naar het voorbeeld van artikel 6, lid 1, in duidelijke, precieze en onvoorwaardelijke bewoordingen kinderen van Turkse werknemers die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid, het recht verleent om, ongeacht hoe lang zij in de betrokken Lid-Staat wonen, in die Lid-Staat op ieder arbeidsaanbod te reageren, op voorwaarde dat één van de ouders gedurende ten minste drie jaar legaal in die Lid-Staat heeft gewerkt. Evenals artikel 6, lid 1, heeft artikel 7, tweede alinea, dus rechtstreekse werking in de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap.

18 In zijn arrest Sevince overwoog het Hof voorts in verband met artikel 6, lid 1, derde streepje, van besluit nr. 1/80, dat ofschoon deze bepaling de situatie van de Turkse werknemer enkel regelt voor zover het de toegang tot arbeid betreft, en geen betrekking heeft op zijn situatie ten aanzien van het recht van verblijf, deze twee aspecten van de persoonlijke situatie van de Turkse werknemer nauw met elkaar zijn verbonden; waar die bepaling die werknemer na een bepaalde periode van legale arbeid in de Lid-Staat toegang verleent tot elke arbeid in loondienst te zijner keuze, houdt zij noodzakelijkerwijs in, dat de belanghebbende ten minste op dat moment een recht van verblijf heeft, omdat anders het bij die bepaling aan de Turkse werknemer toegekende recht elke inhoud zou verliezen (r.o. 29).

19 In zijn arrest Kus volgde het Hof dezelfde redenering met betrekking tot artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80, omdat bij gebreke van een recht van verblijf de toekenning aan een Turkse werknemer van het recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij dezelfde werkgever elke inhoud zou verliezen (r.o. 30).

20 Aangezien het recht van verblijf onmisbaar is voor de toegang tot en de uitoefening van elke bezoldigde activiteit, zowel in dienst van dezelfde werkgever in het kader van een verlenging van de arbeidsvergunning als in dienst van een andere werkgever, vrijelijk gekozen of onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lid-Staten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, moet evenzo worden erkend, dat het bij artikel 7, tweede alinea, van besluit nr. 1/80 verleende recht om op elk arbeidsaanbod te reageren, noodzakelijkerwijs de erkenning van het recht van verblijf van de rechthebbende impliceert.

21 Een argument in tegengestelde zin kan niet worden ontleend aan artikel 48, lid 3, van het Verdrag, dat op het gebied van het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap niet enkel spreekt van het recht om in te gaan op een feitelijk aanbod tot tewerkstelling, maar uitdrukkelijk ook van het recht om in een der Lid-Staten te verblijven teneinde daar een beroep uit te oefenen. Artikel 48, lid 3, van het Verdrag vermeldt immers slechts een aantal rechten die de onderdanen van de Lid-Staten in het kader van het vrije verkeer van werknemers genieten (arrest van 26 februari 1991, zaak C-292/89, Antonissen, Jurispr. 1991, blz. I-745, r.o. 13). Dit vrije verkeer impliceert, dat de gemeenschapsonderdanen het recht hebben om op het grondgebied van de Lid-Staten te verblijven, niet alleen om op een feitelijk aanbod tot tewerkstelling in te gaan, maar ook om werk te zoeken (arrest Kus, reeds aangehaald, r.o. 35)

22 Anders dan de Duitse regering stelt, is het recht om op ieder arbeidsaanbod in te gaan, dat kinderen van Turkse werknemers die in het gastland een beroepsopleiding hebben voltooid, aan artikel 7, tweede alinea, van besluit nr. 1/80 ontlenen, niet afhankelijk van enige voorwaarde verband houdend met de reden waarom hun aanvankelijk een inreis- en verblijfsrecht is verleend. Het feit dat dit recht hun niet is verleend met het oog op gezinshereniging, maar, bij voorbeeld, voor studiedoeleinden, ontneemt een kind van een Turkse werknemer dat aan de voorwaarden van artikel 7, tweede alinea, voldoet, niet het voordeel van de bij die bepaling verleende rechten.

23 Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat een Turks onderdaan die aan de voorwaarden van artikel 7, tweede alinea, van besluit nr. 1/80 voldoet en die dus op ieder arbeidsaanbod in de betrokken Lid-Staat kan reageren, zich uit dien hoofde op die bepaling ook kan beroepen om verlenging van zijn verblijfsvergunning te verkrijgen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

24 De kosten door de Duitse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door het Verwaltungsgericht Karlsruhe bij beschikking van 26 mei 1993 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Artikel 6, lid 1, eerste streepje, van besluit nr. 1/80 van de Associatieraad, in het leven geroepen bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, moet aldus worden uitgelegd, dat het een Turks onderdaan geen recht op verlenging van zijn arbeidsvergunning bij zijn eerste werkgever verleent, wanneer de betrokkene houder is van een universitair diploma en op grond van een voorwaardelijke verblijfsvergunning van twee jaar en overeenkomstige arbeidsvergunningen, hem afgegeven om hem in staat te stellen zijn kennis te verdiepen in het kader van een beroepsactiviteit of een gespecialiseerde stage, meer dan een jaar in dienst van die werkgever, en vervolgens gedurende ongeveer tien maanden in dienst van een andere werkgever heeft gewerkt.

2) Een Turks onderdaan die aan de voorwaarden van artikel 7, tweede alinea, van besluit nr. 1/80 voldoet en die dus op ieder arbeidsaanbod in de betrokken Lid-Staat kan reageren, kan zich uit dien hoofde op die bepaling ook beroepen om verlenging van zijn verblijfsvergunning te verkrijgen.