CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

P. LÉGER

van 10 januari 1995 ( *1 )

1. 

Het gebeurt niet dikwijls dat bij een heropening van de mondelinge behandeling als gevolg van het door de kalender bepaalde toeval twee advocaten-generaal na elkaar in dezelfde zaak conclusie nemen.

2. 

Omdat ik mijn mening moet geven na de conclusie van mijn voorganger is mijn taak vergemakkelijkt: ik sluit mij namelijk aan bij het standpunt dat hij op 14 juli 1994 heeft ingenomen. Ik zal slechts enkele aanvullende opmerkingen maken waarmee een aantal argumenten kunnen worden beantwoord, die na de neerlegging van zijn conclusie zijn aangevoerd, in het bijzonder tijdens de tweede mondelinge behandeling.

3. 

Ik roep eerst de feiten in herinnering: F. Shevill, wonend in Groot-Brittannië, en drie in verschillende Verdragsluitende Staten gevestigde vennootschappen hebben voor de High Court een rechtsvordering wegens belediging ingesteld tegen de vennootschap die de krant „France-Soir” uitgeeft. De High Court verwerpt een exceptie van onbevoegdheid, die vervolgens middels een „appeal” aan het House of Lords wordt voorgelegd. Deze rechterlijke instantie heeft het Hof zeven prejudiciële vragen gesteld.

4. 

Dat de rechtsvordering wegens belediging tot de categorie van rechtsvorderingen wegens aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad behoort en daarmee tot het toepassingsgebied van artikel 5, sub 3, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Executieverdrag), kan niet serieus worden betwist. ( 1 ) ( 2 )

5. 

Volgens advocaat-generaal Darmon zijn naast het gerecht van de woonplaats van de verweerder ook bevoegd kennis te nemen van een vordering wegens belediging door middel van de pers hetzij de rechter van de plaats waar het artikel is gedrukt, die bevoegd is vergoeding van de volledige uit de onrechtmatige handeling voortvloeiende schade te gelasten, hetzij de gerechten van elke Verdragsluitende Staat op welks grondgebied het artikel is verspreid, en wel voor de specifieke, binnen die staat toegebrachte schade. ( 3 )

6. 

Ik ben van de juistheid van dit standpunt overtuigd, en wel om de volgende redenen.

7. 

Zoals bekend, is de in de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 5, sub 3, Executieverdrag neergelegde bevoegdheidskeuze gerechtvaardigd om redenen van „een goede rechtsbedeling en een nuttige procesinrichting”. ( 4 )

8. 

In zulke ingewikkelde gevallen als het onderhavige, kan het forum enkel worden bepaald op basis van een compromis. In de literatuur vindt men het standpunt verdedigd: „(...) het doel van een goede rechtsbedeling kan slechts worden gerealiseerd wanneer het delicate evenwicht tussen enerzijds het doel van een rechter in de nabijheid van het geschil en anderzijds het vereiste van een zekere concentratie van bevoegdheden wordt geëerbiedigd”. ( 5 )

9. 

Met de wetenschap dat het Executieverdrag een geünificeerd stelsel voor de bepaling van de rechterlijke bevoegdheden behelst, moet het eerste doel zijn het vinden van een centraal forum. De moeilijkheid ligt hier in de bijzondere aard van de immateriële of niet-vermogensschade: deze is moeilijk aan te wijzen, te begroten en te vergoeden. Het is veelzeggend dat op sommige terreinen van de intellectuele eigendom, zoals het merkenrecht, waar dergelijke schade eveneens voorkomt, de internationale bevoegdheid in geval van inbreuk niet wordt bepaald aan de hand van de schade of schades, maar aan de hand van het enige veroorzakende feit: de inbreuk. ( 6 )

10. 

Deze uitlegging ligt geheel in de lijn van de rechtspraak van het Hof. Zo schrijven Bischoff en Huet in een commentaar op het arrest van 16 december 1980, Rüffer ( 7 ):

„(...) een van de krachtlijnen van de rechtspraak van het Hof bij zijn uitlegging van het Executieverdrag is, dat het een ‚verbrokkeling’ van de hem voorgelegde probleemstelling (en een mogelijkerwijs daaruit voortvloeiende opdeling van rechterlijke bevoegdheden) wil vermijden en integendeel een zekere ‚enigheid’ nastreeft door de bijzaak de hoofdzaak, dat wil zeggen de gevolghandeling of -gebeurtenis de veroorzakende handeling of gebeurtenis, te doen volgen”. ( 8 )

11. 

Terecht is dus in de eerdere conclusie het forum waar het artikel is gedrukt, de plaats van de veroorzakende gebeurtenis, omschreven als het centrale forum dat bevoegd is om met betrekking tot alle schade in de gehele Gemeenschap te beslissen.

12. 

Dat forum kan evenwel niet het enige forum zijn, en wel om twee redenen.

13. 

In de eerste plaats valt dit forum meestal, zo niet altijd, samen met het gerecht van de woonplaats van de verweerder. In het arrest van 30 november 1976, Bier ( 9 ), overwoog het Hof dat „(...) aanwijzing van alleen de plaats van de veroorzakende gebeurtenis in tal van gevallen zou leiden tot een versmelting van de bevoegdheden, voorzien in de artikelen 2 en 5, sub 3, van het Verdrag, dusdanig dat het nuttig effect van laatstgenoemde bepaling daarbij verloren zou gaan”.

14. 

In de tweede plaats kan het forum van de plaats waar de schade is ingetreden (dus van de plaats van verspreiding) niet worden uitgesloten. Dit moet als alternatief openblijven, wil men het bestaan van „(...) een bijzonder nauw verband tussen de vordering en een andere rechter dan die van de staat van de woonplaats van verweerder” ( 10 ) kunnen verzekeren, waarop de bijzondere bevoegdheid van artikel 5, sub 3, van het Excutieverdrag is gestoeld. ( 11 )

15. 

Wanneer iemand bij voorbeeld het slachtoffer is van een belediging die is veroorzaakt door de publikatie van een krant in Verdragsluitende Staat A, die ook in Verdragsluitende Staat Β wordt verspreid, alwaar hij bijzonder bekend is, moet de betrokkene zijn vordering naar zijn keuze bij het forum van eerstbedoelde staat aanhangig kunnen maken wanneer hij meent dat zijn schade zich over de gehele Gemeenschap uitstrekt, dan wel bij het forum van de tweede staat, wanneer hij meent dat zijn schade zich tot het grondgebied van die staat beperkt.

16. 

Dat is de reden waarom wordt voorgesteld, dat de verzoeker zich behalve tot het forum van de verweerder en dat van de veroorzakende gebeurtenis naar keuze ook kan wenden tot het forum van de plaats waar de schade is ingetreden. ( 12 )

17. 

Met deze oplossing wordt elk risico van „forum shopping” voorkomen: de geadieerd gerechten van de plaatsen van verspreiding beslissen elk over vergoeding van een andere schade. Bovendien zal het gerecht van de plaats waar het geschrift is gedrukt, aangezocht ter zake van de totale schade, in het algemeen met betrekking tot de in andere Verdragsluitende Staten toegebrachte schade het materiële recht van die staten toepassen.

18. 

Deze oplossing is ook in overeenstemming met het beginsel, dat de regels van bijzondere bevoegdheid strikt dienen te worden uitgelegd.

19. 

Ook wordt het Gerecht bevoegd verklaard, dat het best in staat is de ter plaatse voorgevallen schade te beoordelen: de „bijzonder nauwe band” tussen de aangezochte rechter en het geschil is onmiskenbaar aanwezig.

20. 

Deze oplossing stuit echter wel op een belangrijk bezwaar: een fragmentatie van fora, terwijl de concentratie van rechtsvorderingen juist „(...) een van de primaire doelstellingen van het Executieverdrag is”. ( 13 )

21. 

Het Executieverdrag wil een veelheid van fora vermijden omdat dat het gevaar van onverenigbare beslissingen vergroot, wat een reden is om de erkenning (artikel 27, sub 3 en sub 5, Executieverdrag) of het verlof tot tenuitvoerlegging in andere Verdragsluitende Staten dan waar de beslissing is gegeven, te weigeren.

22. 

Dit gevaar is hier niet aanwezig.

23. 

De beslissingen van de in de verschillende Verdragsluitende Staten aangezochte rechters zullen ongetwijfeld tegenstrijdig kunnen zijn, aangezien zij door uiteenlopende materiële rechtsregels zullen worden beheerst. Zij zullen niet onverenigbaar zijn, omdat elke beslissing betrekking zal hebben op vergoeding van een andere schade (de schade die zich op het grondgebied van de betrokken Verdragsluitende Staat heeft voorgedaan).

24. 

Daar komt bij, dat de verzoeker in elk geval altijd nog zijn integrale vordering voor het gerecht van de woonplaats van de verweerder en het gerecht van de veroorzakende gebeurtenis kan brengen.

25. 

Ik ga thans over tot de vier punten die mij na de heropening van de mondelinge behandeling in deze zaak cruciaal lijken.

26. 

Ten eerste kan de „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” in de zin van artikel 5, sub 3, niet worden gereduceerd tot de plaats waar de publikatie is verspreid.

27. 

Ten tweede is het forum van de plaats waar de schade is geleden, als oplossing ongeschikt.

28. 

Ten derde moet de in het arrest van 15 januari 1987, Shenavai ( 14 ), gegeven oplossing mijns inziens eveneens worden verworpen.

29. 

In de vierde plaats moet het gerecht van elke plaats van verspreiding niet de totale schade kunnen onderzoeken.

I — De bepaling van de „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan”

30.

Zoals bekend, beschouwt het Hof sinds het arrest Bier de „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” als een autonoom begrip. ( 15 ) Het Hof is van oordeel dat „ingeval de plaats waar zich een feit heeft voorgedaan dat een aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad kan meebrengen, en de plaats waar door dit feit schade is ontstaan, niet samenvallen”, deze uitdrukking „zowel de plaats waar de schade is ingetreden, als de plaats van de veroorzakende gebeurtenis” omvat. ( 16 )

31.

Volgens de Britse regering valt in geval van belediging de plaats van de veroorzakende gebeurtenis samen met de plaats waar de schade is ingetreden: dat is dan de plaats waar een beledigend stuk openbaar wordt gemaakt aan een derde.

„De openbaarmaking van beledigend materiaal, en niet de uitgave of het drukken van de krant is de veroorzakende gebeurtenis die zowel naar Engels recht als feitelijk het slachtoffer rechtstreeks schade toebrengt.” ( 17 )

„De openbaarmaking van het materiaal is de onmiddellijke en rechtstreekse oorzaak van de schade. Die handeling is derhalve een schadebrengend feit en het gerecht van de plaats waar die handeling is verricht kan zich dus bevoegd verklaren (...)” ( 18 )

32.

Ik deel deze zienswijze niet.

33.

Het geval waarop het arrest Bier betrekking had, te weten de geografische scheiding tussen de plaats van de veroorzakende gebeurtenis en de plaats waar de schade is ingetreden, doet zich mijns inziens ook hier voor. De plaatsen waar de krant wordt verspreid, vallen niet samen met de plaats van publikatie.

34.

Wordt dus gesteld dat de veroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan op de plaats van verspreiding, dan wordt een forum uitgesloten, dat volgens het Executieverdrag, zoals uitgelegd in het arrest Bier, ter beschikking staat van de gelaedeerde.

35.

Het Hof rechtvaardigde deze dubbele bevoegdheid in het arrest Bier door erop te wijzen dat

„(...) de aanwijzing van alleen de plaats van het intreden der schade tot gevolg zou hebben dat in gevallen waarin de plaats van de veroorzakende gebeurtenis niet dezelfde is als de woonplaats van de aansprakelijke persoon, een nuttige aansluiting bij de bevoegdheid van een rechter in de naaste nabijheid van de oorzaak der schade zou. zijn uitgesloten”. ( 19 )

36.

De door de Britse regering voorgestane oplossing komt neer op een versmelting ( 20 ) van de plaats waar het veroorzakende feit zijn oorsprong vindt en de plaats waar de schade is ingetreden, en houdt geen rekening met de rechtspraak van het Hof.

37.

Derhalve dient de plaats van de veroorzakende gebeurtenis, zoals de plaats waar het geschrift is gedrukt, te worden onderscheiden van de plaats waar het schadebrengend feit zich heeft voorgedaan, zoals de plaats waar de krant is verspreid.

II — De plaats waar schade is geleden, is als oplossing ongeschikt

38.

Kan ten aanzien van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad de „plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan” worden uitgelegd als zijnde de plaats waar de schade is geleden, hetgeen erop zou neerkomen dat het forum actoris de regel wordt, aangezien de gelaedeerde de schade in het algemeen in zijn woonplaats ondervindt? ( 21 )

39.

Het Executieverdrag is gebaseerd op de in artikel 2 geformuleerde algemene bevoegdheidsregel „actor sequitur forum rei”. Het forum actoris, het exorbitante forum van het commune recht, wordt in het Executieverdrag slechts in uitzonderlijke gevallen voorzien die limitatief zijn opgesomd in de artikelen 5, sub 2, 8 en 14:

„Afgezien van de uitdrukkelijk voorziene gevallen blijkt uit het Executieverdrag een afkeer van de bevoegdheid van de gerechten van de woonplaats van de verzoeker.” ( 22 )

40.

Het forum actoris lijkt mij bovendien zeer moeilijk in te voeren in het kader van debijzondere bevoegdheid van artikel 5, sub 3, die het niet uitdrukkelijk voorziet. Waar dit forum afwijkt van de regel, dat de gerechten van de staat van de woonplaats van de verweerder bevoegd zijn, moet die bevoegdheid eng worden uitgelegd. ( 23 )

41.

Op het gebied van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad heeft het Hof nooit het gerecht van de plaats waar de schade is geleden, bevoegd verklaard. Ten aanzien van een indirect gelaedeerde heeft het Hof die bevoegdheid zelfs uitdrukkelijk uitgesloten. ( 24 ) Advocaat-generaal Darmon heeft in zijn conclusie in de zaak Marinari ( 25 ), waarin nog geen uitspraak is gedaan, aangetoond dat de ratio van artikel 5, sub 3, niet is gebaseerd op het vereiste van bescherming van de gelaedeerde, maar op „het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen de vordering en een andere rechter dan die van de staat van de woonplaats van verweerder (...)” ( 26 ), en dat het forum van de plaats waar de schade is geleden, niet aan dat vereiste voldoet.

42.

Ik zie daarom dan ook niet in, hoe het gerecht van de plaats waar de schade is geleden, bevoegd zou kunnen worden verklaard ten aanzien van een rechtsvordering tot vergoeding van andere dan vermogensschade als gevolg van een belediging, terwijl een dergelijk bevoegdheidsvoorrecht is uitgesloten bij een rechtsvordering tot vergoeding van materiële schade. Zou men zich bij voorbeeld kunnen voorstellen, dat een Duitse toerist die bij een ongeval in Spanje ernstig wordt gewond, wordt gedwongen om zijn vordering in te stellen bij de gerechten van die staat —de plaats waar de schade is ingetreden en de plaats van de veroorzakende gebeurtenis— terwijl degene die zich door een publikatie beledigd acht, het voordeel van het forum actoris zou toevallen?

43.

Stellig zou men kunnen zeggen dat het slachtoffer van een belediging door middel van de pers het doelwit is van een handeling die hij niet heeft gewild of gezocht, en dat er geen gevaar bestaat dat het Hof, door het gerecht van de woonplaats bevoegd te verklaren, de gelaedeerde in staat zou stellen zijn forum te kiezen. Maar heeft degene die materiële schade heeft geleden, de jegens hem begane handeling dan wel gewild of gezocht? Waarom zou het Hof aan de eerstbedoelde een voorrecht gunnen dat het Executieverdrag aan de ander onthoudt?

44.

Ten slotte zou men zich nog op het standpunt kunnen stellen, dat een zo specifieke schade als de aantasting van iemands eer of goede naam onlosmakelijk verbonden is met deze persoon en zich dus noodzakelijkerwijze heeft voorgedaan in de plaats van zijn woonplaats.

45.

Naar mijn overtuiging valt de plaats van de schade in zulke gevallen samen met het gebied waar de publikatie is verspreid. De schade kan worden losgemaakt van het forum van de woonplaats van de gelaedeerde, dat — zoals de Britse regering duidelijk heeft laten zien ( 27 ) — niet noodzakelijk enig verband met de schade heeft. ( 28 )

46.

De keuze van het forum van de plaats waar de schade is geleden — en dus van het forum actoris — zou ten slotte nog een probleem met zich brengen dat specifiek het voor de verwijzende rechter aanhangige geding geldt. Drie van de vier verzoekers zijn rechtspersonen: hoe moet hun woonplaats worden bepaald? Is dat de statutaire vestiging of de plaats van de belangrijkste vestiging?

47.

Het Executieverdrag bevat evenmin een definitie van de woonplaats van rechtspersonen als van de woonplaats van natuurlijke personen. Artikel 53 bepaalt dat de plaats van vestiging van vennootschappen en rechtspersonen moet worden behandeld als de woonplaats, en dat de rechter, om deze plaats van vestiging vast te stellen „de regels van het voor hem geldende internationaal privaatrecht” moet toepassen. De in het recht van de verschillende Verdragsluitende Staten gekozen oplossingen lopen zeer uiteen. ( 29 ) Zoals is opgemerkt, „bestaat het gevaar dat die verschillen weinig gelukkige resultaten opleveren” ( 30 ), in het bijzonder concurrente bevoegdheden. Daarom wordt „het ontbreken van een uniforme conflictenregel met een betrouwbaar aanknopingselement” wel betreurd. ( 31 )

48.

Ook al geldt dit probleem specifiek het voor de verwijzende rechter aanhangig geding, ik zie hierin toch een verder argument om de bevoegdheid van het forum van de plaats waar de schade is geleden, te verwerpen.

III — Toepassing van de in het arrest Šlienavai gekozen oplossing is niet geschikt

49.

In het reeds genoemde arrest Shenavai heeft het Hof het beginsel toegepast, dat de bijzaak de hoofdzaak volgt: „met andere woorden, bij verschillende in geding zijnde verbintenissen zal de hoofdverbintenis bepalend zijn voor de bevoegdheid van het gerecht”. ( 32 ) Het Hof verbond daaraan de volgende conclusie:

„In een geschil betreffende een rechtsvordering betreffende honoraria, ingesteld door een architect die is belast met het maken van een bouwtekening voor huizen, is de contractuele verbintenis die concreet aan de vordering in rechte ten grondslag ligt, bepalend voor de vaststelling van de plaats van uitvoering in de zin van artikel 5, sub 1, van het Verdrag (...)” ( 33 )

50.

Verweerster in de onderhavige zaak geeft in overweging datzelfde beginsel toe te passen. ( 34 )

51.

Deze mogelijkheid is in de voorgaande conclusie overtuigend van de hand gewezen. ( 35 ) Daar komt bij, dat het Hof reeds eerder heeft geweigerd om in het kader van artikel 5, sub 3, het beginsel accessorium sequitur principale toe te passen. In het arrest Kalfelis ( 36 ) ontzegde het Hof het op grond van de bijzondere bevoegdheid van artikel 5, sub 3, aangezochte gerecht een accessoire bevoegdheid „(...) om kennis te nemen van de andere onderdelen van de vordering, die een andere grondslag hebben dan onrechtmatige daad”. ( 37 )

52.

Hoe kan ten slotte de plaats van de voornaamste schade worden bepaald, zonder de bekendheid van de beledigde persoon in de verschillende betrokken Verdragsluitende Staten vast te stellen, het aantal in elk van die staten verspreide exemplaren te tellen, kortom zonder het geschil ten gronde te beoordelen? Het Hof heeft verklaard dat „de doelstellingen en de geest van het Executie-verdrag” verlangen dat artikel 5 aldus wordt uitgelegd, „dat het nationale gerecht over zijn bevoegdheid kan beslissen zonder op de materiële aspecten van de zaak te moeten ingaan”. ( 38 )

53.

Is dit niet zo, dan is de verzoeker niet meer zeker, dat de door hem aangezochte rechter zich bevoegd zal verklaren. Een dergelijke oplossing zou indruisen tegen het vereiste dat de bevoegdheidsregels voorzienbaar moeten zijn, zoals het Hof heeft geoordeeld in de arresten van 15 januari 1985, Rösler ( 39 ) en Handte ( 40 ).

IV — Het gerecht van de Verdragsluitende Staat waar het artikel is verspreid, is bevoegd om van de vordering ter zake van de specifiek in die staat veroorzaakte schade kennis te nemen

54.

Ten aanzien van aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad „is de bevoegdheid (van de rechter van de plaats van de schade) (...) uiteraard functioneel beperkt. Zij is immers —volgens het arrest Bier uitsluitend — gebaseerd op de vereisten van een goede rechtsbedeling, meer in het bijzonder op het verband dat moet bestaan tussen een vordering en de rechter die wordt geroepen daarvan kennis te nemen, onder meer wat het bewijs en de procesinrichting betreft.” ( 41 )

55.

Daaruit volgt, dat het gerecht van een Verdragsluitende Staat niet voldoende verband heeft met de schade die is veroorzaakt in een andere Verdragsluitende Staat die noch door de plaats waar zij zich heeft voorgedaan, noch door die van de onrechtmatige handeling een verband met dat gerecht heeft. Het in de rechtspraak vereiste nauwe verband (lien de proximité) tussen forum en het geschil bestaat slechts voor de schade die zich in de staat van het aangezochte forum heeft voorgedaan.

56.

Een andere oplossing zou vanzelfsprekend forum shopping in de hand werken: de Engelse rechter zou zelfs vanwege zijn „tegemoetkomendheid” tegenover door een belediging gelaedeerden wel eens hèt aangewezen forum kunnen worden op dit gebied.

57.

De noodzaak om elk risico van forum shopping te voorkomen is bijzonder groot, wanneer het geschil een materie betreft waarin het in de Verdragsluitende Staten geldende materiële recht niet is geharmoniseerd en die aanleiding kan geven tot oplossingen die van Verdragsluitende Staat tot Verdragsluitende Staat sterk uiteen kunnen lopen. Dat geldt in het bijzonder voor het recht inzake belediging.

58.

Om deze redenen maak ik de bewoordingen van het dispositief van de conclusie van advocaat-generaal Darmon van 14 juli 1994 tot de mijne.


( *1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

( 1 ) In de versie zoals gewijzigd bij het Toetredingsverdrag van 25 oktober 1982 (PB 1982, L 388, blz. 1).

( 2 ) Zie hieromtrent punt 9 van de conclusie van advocaat-generaal Darmon en punt 11 van de opmerkingen van de Commissie.

( 3 ) Punt 71 van de conclusie van advocaat-generaal Darmon.

( 4 ) R. o. 17 van het arrest van 11 januari 1990 (zaak C-220/88, Dumez France en Tracoba, Junspr. 1990, blz. I-49).

( 5 ) Bourel, P.: „Du rattachement de quelques délits spéciaux en droit international privé”, Recueil des cours, Académie de droit international de La Haye, 1989, II, deel 214, paragraaf 136, biz. 366.

( 6 ) Zie de artikelen 93, lid 5, en 94 van verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gcmccnschapsmcrk (PB 1994, L 11, blz. 1).

( 7 ) Zaak 814/79, Jurispr. 1980, blz. 3807.

( 8 ) Journal du droit international, 1982, nr. 1, blz. 464, 472, cursivering van mij.

( 9 ) Zaak 21/76, Jurispr. 1976, blz. 1735, r. o. 20.

( 10 ) Arrest Dumez France en Tracoba, reeds aangehaald in voetnoot 4, r. o. 17.

( 11 ) Ibidem.

( 12 ) Zie de conclusie van advocaat-generaal Darmon, punt 58.

( 13 ) Bourel, P., op. cit., paragraaf 118, biz. 357.

( 14 ) Zaak 266/85, Jurispr. 1987, blz. 239.

( 15 ) Zie de conclusie van advocaat-generaal Darmon, punten 21 e. v.

( 16 ) Dictum van het arrest Bier.

( 17 ) Paragraaf 16 van de opmerkingen van de Britse regering.

( 18 ) Ibidem, paragraaf 17.

( 19 ) R. o. 21, cursivering van mij.

( 20 ) Zie in deze zin de opmerkingen van de Commissie, sub 19 en 19 bis, en de opmerkingen van verweerster, sub 2.21.

( 21 ) Zie de conclusie van advocaat-generaal Darmon in zaak 0364/93, Marinari, punt 31.

( 22 ) R. o. 17 van het arrest van 19 januari 1993 (zaak C-89/91, Shcarson Lehman Hutton, Jurispr. 1993, blz. I-139).

( 23 ) Arresten van 27 september 1988 (zaak 189/87, Kalfelis, Jurispr. 1988, blz. 5565, r. o. 19), en 17 juni 1992 (zaak C-26/91, Handte, Jurispr. 1992, blz. I-3967, r. o. 14).

( 24 ) Arrest Dumez France en Tracoba, reeds aangehaald.

( 25 ) Reeds aangehaald in voetnoot 21, punt 16.

( 26 ) R. o. 17 van het arrest Dumez France en Tracoba, reeds aangehaald.

( 27 ) Paragraaf 20 van haar opmerkingen en punt 46 van de conclusie van advocaat-generaal Darmon.

( 28 ) Vergelijk op dit punt de analyse van het Supreme Court of the Uniteci States in de zaak Keeton v Hustler Magazine Inc., 465 US 770, 79 L Ed 2d 790,104 S Ct 1473, in het bijzonder (10): „There is no justification for restricting libel actions to the plaintiff's home forum. The victim of a libel, like the victim of any other tort, may choose to bring suit in any forum with which the defendant has ‚certain minimum contacts ... such that the maintenance of the suit docs not offend “traditional notions of fair play and substantial justice”’.”

( 29 ) Zie voor een opsomming Rideau en Charrier: Code de procédures européennes, Litec, eerste druk, blz. 461.

( 30 ) Gaudcmet-Tallon, H.: Les conventions de Bruxelles et de Lugano, LGDJ, 1993, nr. 73. Zie eveneens Rideau en Charrier, op. cit., blz. 461, en Beraudo: „Convention de Bruxelles”, J.-Cl. Pr. Civ., fasc. 52-1, nr. 28.

( 31 ) Beraudo, op. cit., ibidem.

( 32 ) R. o. 19.

( 33 ) Dictum van het arrest.

( 34 ) Zie eveneens Huet, Α.: Journal du droit international, 1994, blz. 169, en Hartley, T.: „Article (5)3 of the Brussels Convention”, European Law Review, 1992, volume 17, blz. 274.

( 35 ) Punten 80 e. v.

( 36 ) Reeds aangehaald in voetnoot 23.

( 37 ) R. o. 21.

( 38 ) Arrest van 29 juni 1994 (zaak C-288/92, Custom Made Commercial, Jurispr. 1994, blz. I-2913, r. o. 20). Zie eveneens het arrest van 22 maart 1983, zaak 34/82, Peters, Jurispr. 1983, blz. 987, r. o. 17, laatste zin).

( 39 ) Zaak 241/83, Jurispr. 1985, blz. 99, r. o. 23.

( 40 ) Reeds aangehaald in voetnoot 23, r. o. 19.

( 41 ) Bourel, P., op. cit., paragraaf 115, blz. 355.