61992J0406

ARREST VAN HET HOF VAN 6 DECEMBER 1994. - THE OWNERS OF THE CARGO LATELY LADEN ON BOARD THE SHIP "TATRY" TEGEN THE OWNERS OF THE SHIP "MACIEJ RATAJ". - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: COURT OF APPEAL (ENGLAND) - VERENIGD KONINKRIJK. - EXECUTIEVERDRAG - AANHANGIGHEID - SAMENHANG - VERBAND MET INTERNATIONAAL VERDRAG BETREFFENDE CONSERVATOIR BESLAG OP ZEESCHEPEN. - ZAAK C-406/92.

Jurisprudentie 1994 bladzijde I-05439


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen ° Verhouding tot andere verdragen ° Verdragen betreffende bijzonder onderwerp ° Verdrag dat regels inzake rechterlijke bevoegdheid bevat ° Uitsluiting van toepassing van Executieverdrag ° Grenzen ° Toepasselijkheid van dit verdrag op kwesties die door bijzonder verdrag niet worden geregeld

(EEG-Executieverdrag, art. 57)

2. Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen ° Aanhangigheid ° Vorderingen aanhangig tussen zelfde partijen ° Gedeeltelijke identiteit van partijen in twee procedures ° Verplichting voor laatst aangezochte rechter om zich onbevoegd te verklaren ° Verplichting beperkt tot partijen die ook partij zijn in eerder ingeleide procedure

(EEG-Executieverdrag, art. 21)

3. Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen ° Aanhangigheid ° Vorderingen met zelfde oorzaak en zelfde onderwerp ° Begrip ° Aansprakelijkheidsvordering met vordering tot betaling door wederpartij van vergoeding voor geleden schade enerzijds en vordering van deze laatste partij tot verklaring van niet-aansprakelijkheid voor zelfde schade anderzijds ° Daaronder begrepen ° Onderscheid in nationaal recht tussen actie in personam en actie in rem ° Geen invloed

(EEG-Executieverdrag, art. 21)

4. Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen ° Samenhang ° Begrip ° Autonome uitlegging ° Gevaar voor tegenstrijdige beslissingen ° Vorderingen tegen eigenaar van schip ingesteld door verschillende groepen eigenaars van goederen, strekkende tot vergoeding van schade die deze goederen tijdens gezamenlijk vervoer over zee hebben geleden, en gebaseerd op afzonderlijke maar identieke contracten

(EEG-Executieverdrag, art. 22)

Samenvatting


1. Artikel 57 van het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, moet aldus worden uitgelegd, dat wanneer een Verdragsluitende Staat ook partij is bij een ander verdrag, betreffende een bijzonder onderwerp, dat regels inzake de rechterlijke bevoegdheid bevat, dit bijzonder verdrag de toepassing van het Executieverdrag slechts uitsluit in de gevallen die het bijzonder verdrag regelt, en niet in de gevallen die het niet regelt. Aldus zijn de artikelen 21 en 22 Executieverdrag van toepassing wanneer een bijzonder verdrag weliswaar bepaalde bevoegdheidsregels, maar geen enkele bepaling inzake aanhangigheid en samenhang bevat.

2. Artikel 21 Executieverdrag moet aldus worden begrepen, dat waar het bepaalt dat de laatst aangezochte rechter zich slechts onbevoegd moet verklaren wanneer de twee procedures tussen dezelfde partijen worden gevoerd, de plaats van partijen in de twee procedures daarbij geen rol speelt. Wanneer de partijen bij de tweede procedure slechts ten dele dezelfde zijn als die bij de eerder in een andere Verdragsluitende Staat ingeleide procedure, moet de laatst aangezochte rechter zich ingevolge dit artikel slechts onbevoegd verklaren, indien de partijen in het bij hem aanhangige geding tevens partij zijn in de eerder ingeleide procedure; het belet niet dat de procedure tussen de andere partijen wordt voortgezet.

3. In artikel 21 Executieverdrag omvat de "oorzaak" de feiten en de rechtsregel die tot staving van de vordering worden aangevoerd, en is het "onderwerp" het doel van de vordering. Een vordering die ertoe strekt, te doen verklaren dat verweerder aansprakelijk is voor een bepaalde schade en hem tot betaling van schadevergoeding te doen veroordelen, berust op dezelfde oorzaak en betreft hetzelfde onderwerp in de zin van dit artikel als een eerdere vordering van deze verweerder, die ertoe strekte te doen verklaren dat hij niet aansprakelijk is voor die schade. Een latere vordering heeft dezelfde oorzaak, hetzelfde onderwerp en dezelfde partijen als een eerdere vordering wanneer de eerdere, door de eigenaar van een schip bij een rechterlijke instantie van een Verdragsluitende Staat ingestelde vordering een actio in personam is, strekkende tot vaststelling dat deze eigenaar niet aansprakelijk is voor de schade die de met zijn schip vervoerde goederen zouden hebben opgelopen, terwijl de latere vordering door de eigenaar van de goederen bij een rechterlijke instantie van een andere Verdragsluitende Staat is ingesteld in de vorm van een actio in rem betreffende een schip waarop beslag is gelegd, en vervolgens zowel in rem als in personam dan wel enkel in personam is voortgezet naar gelang van de door het nationale recht van die andere Verdragsluitende Staat gemaakte onderscheidingen.

4. Het in artikel 22, derde alinea, Executieverdrag omschreven begrip "samenhang", dat autonoom moet worden uitgelegd, dient een ruime uitlegging te krijgen en dient, zonder dat moet worden stilgestaan bij het begrip onverenigbare beslissingen in de zin van artikel 27, sub 3, Executieverdrag, alle gevallen te omvatten waarin er gevaar voor tegenstrijdige uitspraken bestaat, ook al kunnen de uitspraken afzonderlijk ten uitvoer worden gelegd en sluiten de rechtsgevolgen ervan elkaar niet uit. Tussen een vordering die in een Verdragsluitende Staat door een groep eigenaars van goederen tegen de eigenaar van een schip is ingesteld om vergoeding te krijgen van de schade die een deel van de in het kader van afzonderlijke, maar gelijkluidende contracten vervoerde lading heeft opgelopen, en een vordering tot schadevergoeding die in een andere Verdragsluitende Staat tegen dezelfde eigenaar van het schip is ingesteld door de eigenaars van een ander deel van de lading, dat in dezelfde omstandigheden is vervoerd op grond van afzonderlijke contracten, die evenwel identiek zijn aan die welke tussen de eerste groep en de eigenaar van het schip zijn gesloten, bestaat derhalve reeds samenhang wanneer de afzonderlijke behandeling en berechting van die vorderingen een gevaar voor tegenstrijdige beslissingen oplevert, zonder dat dit gevaar dient te leiden tot rechtsgevolgen die elkaar uitsluiten.

Partijen


In zaak C-406/92,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van de Court of Appeal te Londen, in het aldaar aanhangig geding tussen

The owners of the cargo lately laden on board the ship "Tatry"

en

The owners of the ship "Maciej Rataj",

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 21, 22 en 57 van bovengenoemd Verdrag van Brussel van 27 september 1968 (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 1, en de gewijzigde tekst, blz. 77),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, R. Joliet, F. A. Schockweiler en P. J. G. Kapteyn, kamerpresidenten, G. F. Mancini, C. N. Kakouris (rapporteur) en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: L. Hewlett, administrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° the owners of the cargo lately laden on board the ship "Tatry", vertegenwoordigd door Clyde & Co., Solicitors, bijgestaan door A. Schaff, Barrister,

° the owners of the ship "Maciej Rataj", vertegenwoordigd door L. Graham, Solicitor, bijgestaan door C. Priday, Barrister,

° de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. D. Colahan, loco S. Cochrane, van het Treasury Solicitor' s Department als gemachtigde, bijgestaan door L. Persey, Barrister,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door X. Lewis en P. van Nuffel, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van verzoekers, vertegenwoordigd door A. Schaff, verweerders, vertegenwoordigd door S. Tomlinson, QC, de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Braviner van het Treasury Solicitor' s Department als gemachtigde, bijgestaan door L. Persey, en de Commissie, vertegenwoordigd door X. Lewis, ter terechtzitting van 11 mei 1994,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 juli 1994,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 5 juni 1992, ten Hove ingekomen op 4 december daaraanvolgend, heeft de Court of Appeal te Londen krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32; hierna: "Executieverdrag"), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 1, en de gewijzigde tekst, blz. 77; hierna: "Toetredingsverdrag"), een aantal prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 21, 22 en 57 van het Executieverdrag.

2 Deze vragen zijn gerezen in twee gedingen waarvan de feiten en de procedure voor de nationale rechterlijke instanties hierna worden samengevat.

3 In september 1988 werd een lading sojaolie van verschillende eigenaars (hierna: "eigenaars van de goederen") als stortgoed vervoerd aan boord van het schip Tatry, eigendom van de Poolse scheepvaartonderneming Zegluga Polska Spolka Akceyjna, in de verwijzingsbeschikking de "eigenaars van het schip" genoemd. De lading werd in Brazilië aan boord genomen en voor een deel naar Rotterdam en voor de rest naar Hamburg gebracht. De eigenaars van de goederen deden er bij de eigenaars van het schip hun beklag over, dat de goederen tijdens het vervoer waren verontreinigd door diesel of andere koolwaterstoffen.

4 De eigenaars van de goederen vallen uiteen in drie groepen:

° groep 1: eigenaars van onder afzonderlijke cognossementen naar Rotterdam vervoerde goederen;

° groep 2: dit is eigenlijk geen "groep", maar de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap Phillip Brothers Ltd (hierna: "Phibro"), eigenares van een ander deel van de goederen, dat eveneens onder afzonderlijke cognossementen naar Rotterdam werd vervoerd;

° groep 3: deze groep bestaat uit de vier eigenaars van de onder vier verschillende cognossementen naar Hamburg vervoerde goederen, te weten Phibro (voor andere dan de onder groep 2 bedoelde partijen), de eveneens in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap Bunge & Co. Ltd en de in Duitsland gevestigde vennootschappen Hobum Oele und Fette AG en Handelsgesellschaft Kurt Nitzer GmbH.

5 Bij de rechterlijke instanties van Nederland en het Verenigd Koninkrijk werden verschillende vorderingen ingesteld door de verschillende eigenaars van de goederen en door de eigenaars van het schip.

a) Door de eigenaars van het schip ingestelde vorderingen

6 Vóór alle andere procedures stelden de eigenaars van het schip op 18 november 1988 bij de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam een vordering in tegen de eigenaars van de groepen 1 en 3, met uitzondering van Phibro. Die vordering was erop gericht te doen verklaren, dat de eigenaars van het schip niet of niet ten volle aansprakelijk waren voor de gestelde verontreiniging.

7 De tot groep 1 behorende eigenaars werden voor de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam gedaagd op basis van artikel 2 Executieverdrag. Voor de tot groep 3 behorende eigenaars gebeurde dit op basis van artikel 6, sub 1, Executieverdrag.

8 In 1988 werd door de eigenaars van het schip geen enkele vordering ingesteld tegen groep 2 (Phibro). Pas op 18 september 1989 hebben de eigenaars van het schip in Nederland een afzonderlijke vordering ingesteld, die ertoe strekte te doen verklaren dat zij niet aansprakelijk waren voor de verontreiniging van de lading die te Rotterdam aan groep 2 was geleverd. Deze vordering werd ingesteld tegen de agenten van Phibro te Rotterdam, die de cognossementen voor rekening van deze vennootschap hadden overgelegd.

9 Op 26 oktober 1990 stelden de eigenaars van het schip in Nederland vorderingen tot beperking van hun aansprakelijkheid met betrekking tot de hele lading in. Deze vorderingen werden ingesteld op basis van het Internationaal verdrag van 10 oktober 1957 over de beperking van de aansprakelijkheid van eigenaars van zeeschepen [International Transport Treaties, suppl. 1-10 (januari 1986), blz. 81].

b) Door de eigenaars van de goederen ingestelde vorderingen

10 De tot de groepen 2 en 3 behorende eigenaars van de goederen stelden tegen de eigenaars van het schip Tatry de navolgende vorderingen in, strekkende tot vergoeding van de schade die zij stelden te hebben geleden.

11 Na een vruchteloze poging om te Hamburg beslag te leggen op het schip Tatry stelden de tot groep 3 behorende eigenaars bij de High Court of Justice, Queen' s Bench Division, Admiralty Court, een actio in rem (hierna: "folio 2006") in tegen het schip Tatry en tegen het schip Maciej Rataj, dat dezelfde eigenaars heeft als het schip Tatry. De dagvaarding werd op 15 september 1989 te Liverpool betekend aan het schip Maciej Rataj, waarop conservatoir beslag werd gelegd. Daarop bevestigden de eigenaars van het schip de ontvangst van de dagvaarding en verkregen zij opheffing van het beslag tegen zekerheidstelling. De procedure werd naar Brits recht voortgezet. In dit recht bestaat evenwel twijfel over de vraag, of de procedure in dat geval uitsluitend in personam of zowel in personam als in rem wordt voortgezet.

12 Groep 2 (Phibro) stelde voor dezelfde Britse rechterlijke instantie een actio in rem (hierna: "folio 2007") in tegen het schip Maciej Rataj. De dagvaarding werd op 15 september 1989 te Liverpool betekend aan het schip Maciej Rataj, waarop ook conservatoir beslag werd gelegd. Folio 2007 kende hetzelfde verloop als folio 2006.

13 Voor het beslag op de Maciej Rataj baseerde de Admiralty Court haar bevoegdheid op de artikelen 20 tot 24 van de Supreme Court Act 1981. Deze artikelen bevatten de bepalingen ter uitvoering van het op 10 mei 1952 te Brussel ondertekende Internationaal verdrag betreffende het conservatoir beslag op zeeschepen [International Transport Treaties, suppl. 12 (mei 1988), blz. I-68; hierna: "Beslagverdrag"], waarbij ook het Koninkrijk der Nederlanden partij was.

14 Bovendien stelden de tot de groep 2 en tot groep 3 (met uitzondering van Phibro) behorende eigenaars bij wijze van voorzorgsmaatregel en voor het geval dat de Britse rechterlijke instanties zich onbevoegd zouden verklaren, respectievelijk op 29 september en 3 oktober 1989 in Nederland vorderingen in.

15 De tot groep 1 behorende eigenaars stelden geen enkele vordering in bij de Britse rechterlijke instanties. Op 29 september 1989 stelden zij evenwel in Nederland een vordering tot schadevergoeding in tegen de eigenaars van het schip.

16 Met betrekking tot folio 2006 vorderden de eigenaars van het schip, dat de Admiralty Court zich ten voordele van de Nederlandse rechter onbevoegd zou verklaren op grond van artikel 21 Executieverdrag, betreffende aanhangigheid, en subsidiair op grond van artikel 22, betreffende samenhang. Met betrekking tot folio 2007 beriepen zij zich niet op artikel 21 Executieverdrag, omdat zij erkenden dat de Admiralty Court het eerst was aangezocht, maar vorderden zij dat de Admiralty Court zich onbevoegd zou verklaren op grond van artikel 22.

17 In eerste aanleg oordeelde de Admiralty Court, dat zij niet gehouden was zich onbevoegd te verklaren of haar uitspraak aan te houden, omdat artikel 21 Executieverdrag om de navolgende redenen niet van toepassing was:

a) in folio 2006, omdat deze procedure en de eerder in Nederland ingestelde vordering niet hetzelfde onderwerp betroffen en niet op dezelfde oorzaak berustten, daar de Britse procedure de vergoeding van de eigenaars van de goederen betrof, terwijl de Nederlandse procedure de bescherming noch de geldendmaking van een recht betrof, maar ertoe strekte, te doen verklaren dat de eigenaars van de goederen geen schadevergoeding konden vorderen van de eigenaars van het schip Tatry;

b) in folio 2007, omdat groep 2 geen partij was in de in Nederland ingeleide procedure.

18 De Admiralty Court erkende, dat folio 2006 en folio 2007, enerzijds, en de in Nederland ingeleide procedure, anderzijds, samenhingen. Zij oordeelde evenwel, dat zij zich niet onbevoegd diende te verklaren in de twee bij haar aanhangige zaken en haar uitspraak evenmin diende aan te houden.

19 Van deze uitspraak kwamen de eigenaars van het schip in beroep bij de Court of Appeal.

20 De Court of Appeal was het niet eens met het in eerste aanleg gewezen vonnis. Zij was van oordeel, dat de oplossing van het geschil met name afhing van de uitlegging van de artikelen 21, 22 en 57 Executieverdrag, en heeft om die reden de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de navolgende prejudiciële vragen gesteld:

"1) Wanneer in een Verdragsluitende Staat een vordering aanhangig wordt gemaakt die hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust als een vordering die eerder in een andere Verdragsluitende Staat aanhangig is gemaakt, dient het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich dan krachtens artikel 21 Executieverdrag (zoals gewijzigd) onbevoegd te verklaren

a) uitsluitend wanneer de partijen in de twee procedures volledig dezelfde zijn; dan wel

b) uitsluitend wanneer alle partijen in de procedure voor het gerecht van de Verdragsluitende Staat waarbij de zaak het laatst is aangebracht, tevens partij zijn in de procedure voor het gerecht van de Verdragsluitende Staat waarbij de zaak het eerst is aangebracht; dan wel

c) telkens wanneer ten minste één van de verzoekers en één van de verweerders in de procedure voor het gerecht van de Verdragsluitende Staat waarbij de zaak het laatst is aangebracht, tevens partij zijn in de procedure voor het gerecht van de Verdragsluitende Staat waarbij de zaak het eerst is aangebracht; dan wel

d) telkens wanneer partijen in de twee procedures grotendeels dezelfde zijn?

2) Wanneer goederen over zee zijn vervoerd en bij het lossen ervan wordt vastgesteld dat zij beschadigd zijn, heeft de schadevordering die de eigenaars van de goederen aanvankelijk in de vorm van een 'actio in rem' tegen het schip of tegen een zusterschip daarvan overeenkomstig de Britse bevoegdheidsregeling inzake zeerecht in een Verdragsluitende Staat instellen, dan dezelfde partijen, hetzelfde onderwerp en dezelfde oorzaak in de zin van artikel 21 Executieverdrag (zoals gewijzigd) als de 'actio in personam' die de eigenaar van het schip eerder met betrekking tot die schade in een andere Verdragsluitende Staat tegen de eigenaars van de goederen heeft ingesteld, indien de eigenaar van het schip de ontvangst van de betekende dagvaarding bevestigt en het beslag op het schip doet opheffen door een zekerheid te stellen, en de zeerechtelijke vordering vervolgens

a) zowel 'in rem' als 'in personam' wordt voortgezet; dan wel

b) uitsluitend 'in personam' wordt voortgezet?

3) Wanneer een Verdragsluitende Staat partij is bij het Verdrag van Brussel van 1952 betreffende conservatoir beslag op zeeschepen en de gerechten van die staat bevoegd zijn geworden doordat de eigenaars van de goederen overeenkomstig bedoeld verdrag beslag hebben laten leggen op een schip in het kader van een vordering tot vergoeding van de bij het lossen van de goederen vastgestelde schade, en de eigenaar van het schip voordien reeds in een andere Verdragsluitende Staat in verband met deze schade een vordering had ingesteld tegen de eigenaars van de goederen, behoudt het gerecht van de Verdragsluitende Staat dat wegens het beslag bevoegd is geworden, dan ingevolge artikel 57 Executieverdrag (zoals gewijzigd bij artikel 25, lid 2, Toetredingsakte) zijn bevoegdheid, indien

a) de twee vorderingen hetzelfde onderwerp, dezelfde oorzaak en dezelfde partijen hebben in de zin van artikel 21 Executieverdrag (zoals gewijzigd); dan wel

b) de twee vorderingen 'samenhangende vorderingen' zijn in de zin van artikel 22 Executieverdrag (zoals gewijzigd) zijn, en het overigens ook passend zou zijn, dat het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zich onbevoegd verklaart of zijn uitspraak aanhoudt?

4) Wat artikel 22 Executieverdrag (zoals gewijzigd) betreft:

a) geeft artikel 22, derde alinea, een uitputtende omschrijving van 'samenhangende vorderingen' ?

b) eist artikel 22 enkel, dat het gerecht van een Verdragsluitende Staat zich onbevoegd verklaart of zijn uitspraak aanhoudt wanneer de afzonderlijke behandeling en berechting van de twee vorderingen dreigt te leiden tot rechtsgevolgen die elkaar uitsluiten?

c) indien in een Verdragsluitende Staat door een groep eigenaars van de goederen tegen de eigenaar van een schip een vordering wordt ingesteld tot vergoeding van de schade die hun aandeel in de in het kader van bepaalde vervoerovereenkomsten als stortgoed vervoerde goederen heeft opgelopen, en in een andere Verdragsluitende Staat tegen dezelfde eigenaar van het schip een aparte vordering wordt ingesteld op basis van in wezen dezelfde feiten en rechtsgronden door een andere groep eigenaars voor de schade aan hun op grond van afzonderlijke vervoerovereenkomsten van dezelfde strekking vervoerd aandeel in lading, gaat het dan om vorderingen die bij afzonderlijke behandeling en berechting dreigen te leiden tot rechtsgevolgen die elkaar uitsluiten, of gaat het om anderszins samenhangende vorderingen in de zin van artikel 22?

5) Wanneer bij het lossen van over zee vervoerde goederen blijkt, dat deze schade hebben opgelopen, en

i) de eigenaar van het schip stelt in een Verdragsluitende Staat een vordering in die ertoe strekt te doen verklaren, dat hij niet aansprakelijk is voor de door de eigenaars van de goederen gestelde schade;

ii) de eigenaars van de goederen stellen later in een andere Verdragsluitende Staat tegen de eigenaar van het schip een schadevordering in wegens nalatigheid en/of schending van zijn contractuele en/of andere verplichtingen met betrekking tot hun goederen,

is laatstbedoelde vordering dan een vordering met hetzelfde onderwerp en dezelfde oorzaak in de zin van artikel 21 Executieverdrag (zoals gewijzigd) als de eerste vordering, zodat de gerechten van laatstbedoelde Verdragsluitende Staat zich krachtens artikel 21 onbevoegd dienen te verklaren?"

21 Gelet op het verband tussen de verschillende vragen, dient eerst te worden geantwoord op de derde vraag, die betrekking heeft op de respectieve werkingssfeer van het Executieverdrag en de bijzondere verdragen. Vervolgens zullen de eerste, de vijfde en de tweede vraag worden behandeld, die alle betrekking hebben op de uitlegging van artikel 21 Executieverdrag, betreffende de aanhangigheid. Ten slotte zal worden ingegaan op de vierde vraag, die de uitlegging beoogt van artikel 22 Executieverdrag, betreffende de samenhang.

De derde vraag

22 Met deze vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of artikel 57 Executieverdrag, zoals gewijzigd bij het Toetredingsverdrag, aldus moet worden uitgelegd, dat wanneer een Verdragsluitende Staat ook partij is bij een ander verdrag, betreffende een bijzonder onderwerp, dat regels inzake de rechterlijke bevoegdheid bevat, dit bijzonder verdrag behoudens uitdrukkelijke uitzonderingen de toepassing van het Executieverdrag steeds uitsluit, dan wel aldus, dat dit bijzonder verdrag de toepassing van het Executieverdrag slechts uitsluit in de gevallen die het zelf regelt, en niet in de gevallen die het niet zelf regelt.

23 Artikel 57 Executieverdrag, zoals gewijzigd bij artikel 25, lid 1, Toetredingsverdrag, luidt als volgt:

"Dit Verdrag laat onverlet de verdragen, waarbij de Verdragsluitende Staten partij zijn of zullen zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen.

Dit Verdrag laat onverlet de toepassing van de bepalingen die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning of de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen en die zijn vervat of zullen zijn vervat in de besluiten van de Instellingen van de Europese Gemeenschappen of in de nationale wetgevingen die ter uitvoering van deze besluiten zijn geharmoniseerd."

24 Opgemerkt zij, dat artikel 57 een uitzondering bevat op de algemene regel, dat het Executieverdrag voorrang heeft boven de andere door de Verdragsluitende Staten gesloten verdragen inzake de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen. Deze uitzondering heeft tot doel, de in bijzondere verdragen neergelegde bevoegdheidsregels in acht te doen nemen, omdat bij de vaststelling van deze regels rekening is gehouden met de bijzondere kenmerken van de onderwerpen waarop zij betrekking hebben.

25 Gelet op dit doel, moet artikel 57 aldus worden begrepen, dat het de toepassing van het Executieverdrag enkel uitsluit voor onderwerpen die door een bijzonder verdrag worden geregeld. Een tegenovergestelde uitlegging zou onverenigbaar zijn met het doel van het Executieverdrag, dat volgens zijn considerans erop is gericht, binnen de Gemeenschap de rechtsbescherming van degenen die er gevestigd zijn, te vergroten en de erkenning van de beslissingen te vergemakkelijken teneinde de tenuitvoerlegging ervan te verzekeren. In die omstandigheden zijn de artikelen 21 en 22 Executieverdrag van toepassing wanneer een bijzonder verdrag weliswaar bepaalde bevoegdheidsregels, maar geen enkele bepaling inzake aanhangigheid en samenhang bevat.

26 De eigenaars van de goederen betogen, dat artikel 3, sub 3, van het Beslagverdrag, volgens hetwelk "ter zake van dezelfde zeerechtelijke vordering (...) in het rechtsgebied van een of meer Verdragsluitende Staten slechts eenmaal op een schip beslag (kan) worden gelegd door dezelfde schuldeiser", bepalingen inzake aanhangigheid bevat.

27 Dit betoog van de eigenaars van de goederen kan niet worden aanvaard. Artikel 3, sub 3, van het Beslagverdrag verbiedt immers, dat in geval van een eerder beslag in het rechtsgebied van een Verdragsluitende Staat dezelfde schuldeiser met name in het rechtsgebied van een andere Verdragsluitende Staat een tweede beslag legt ter zake van dezelfde vordering. Een dergelijk verbod heeft niets te maken met het begrip aanhangigheid in de zin van artikel 21 Executieverdrag. Laatstgenoemde bepaling ziet immers op het geval waarin twee gelijkelijk bevoegde rechterlijke instanties zijn geadieerd, en regelt slechts welke van die twee rechterlijke instanties zich uiteindelijk onbevoegd zal moeten verklaren.

28 Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord, dat artikel 57 Executieverdrag, zoals gewijzigd bij het Toetredingsverdrag, aldus moet worden uitgelegd, dat wanneer een Verdragsluitende Staat ook partij is bij een ander verdrag, betreffende een bijzonder onderwerp, dat regels inzake de rechterlijke bevoegdheid bevat, dit bijzonder verdrag de toepassing van het Executieverdrag slechts uitsluit in de gevallen die het bijzonder verdrag regelt, en niet in de gevallen die het niet regelt.

De eerste vraag

29 De eerste vraag van de nationale rechter is in wezen erop gericht te vernemen, of artikel 21 Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat het in geval van twee vorderingen die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, van toepassing is wanneer partijen niet volledig, maar slechts ten dele dezelfde zijn, waarbij op zijn minst een verzoeker en een verweerder in de eerst ingeleide procedure ook voorkomen onder de verzoekers en de verweerders in de tweede procedure of omgekeerd.

30 Deze vraag heeft betrekking op het begrip "dezelfde partijen" in artikel 21, dat als toepassingsvoorwaarde stelt, dat de twee vorderingen tussen dezelfde partijen zijn ingesteld. Gelijk het Hof in zijn arrest van 8 december 1987 (zaak 144/86, Gubisch Maschinenfabrik, Jurispr. 1987, blz. 4861, r.o. 11) heeft geoordeeld, moeten de begrippen die artikel 21 gebruikt om een situatie van aanhangigheid te omschrijven, als autonome begrippen worden opgevat.

31 Gelijk de advocaat-generaal in zijn conclusie (punt 14) heeft opgemerkt, impliceert ditzelfde arrest overigens, dat de plaats van partijen in de twee procedures daarbij geen rol speelt, zodat de verzoeker in de eerste procedure verweerder kan zijn in de tweede procedure.

32 In datzelfde arrest (r.o. 8) heeft het Hof erop gewezen, dat artikel 21 samen met artikel 22, betreffende de samenhang, deel uitmaakt van afdeling 8 van titel II van het Verdrag, welke afdeling ertoe strekt om, in het belang van een goede rechtsbedeling in de Gemeenschap, parallelle procedures voor de rechterlijke instanties van de verschillende Verdragsluitende Staten en met elkaar strijdige beslissingen, die daarvan het gevolg kunnen zijn, te voorkomen. Deze regeling wil dus in de mate van het mogelijke en van meet af aan uitsluiten dat er een situatie ontstaat als bedoeld in artikel 27, lid 3, namelijk dat een beslissing niet wordt erkend wegens onverenigbaarheid met een beslissing die in de aangezochte staat tussen dezelfde partijen is gegeven.

33 Artikel 21 Executieverdrag moet, gelet op de bewoordingen en het hierboven uiteengezette doel ervan, aldus worden begrepen, dat de laatst aangezochte rechter zich slechts onbevoegd moet verklaren wanneer de twee procedures tussen dezelfde partijen worden gevoerd.

34 Wanneer de partijen slechts ten dele dezelfde zijn als die tussen welke een eerder ingeleide procedure wordt gevoerd, is de laatst aangezochte rechter derhalve slechts dan krachtens artikel 21 verplicht zich onbevoegd te verklaren, indien de partijen in het bij hem aanhangige geding tevens partij zijn in de procedure die eerder bij een rechterlijke instantie van een andere Verdragsluitende Staat was ingeleid; het belet niet dat de procedure tussen de andere partijen wordt voortgezet.

35 Deze uitlegging van artikel 21 leidt weliswaar tot versnippering van het geding, doch artikel 22 vermindert dit nadeel. Krachtens dit artikel kan de laatst aangezochte rechter immers, indien de aldaar genoemde voorwaarden zijn vervuld, wegens de samenhang van de zaken zijn uitspraak aanhouden of zich onbevoegd verklaren.

36 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat artikel 21 Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat wanneer het gaat om twee vorderingen die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, en de partijen bij de tweede procedure slechts ten dele dezelfde zijn als die bij de eerder in een andere Verdragsluitende Staat ingeleide procedure, de laatst aangezochte rechter zich slechts onbevoegd moet verklaren, indien de partijen in het bij hem aanhangige geding tevens partij zijn in de eerder ingeleide procedure; het belet niet dat de procedure tussen de andere partijen wordt voortgezet.

De vijfde vraag

37 Met zijn vijfde vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of artikel 21 Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat een vordering die ertoe strekt, te doen verklaren dat verweerder aansprakelijk is voor een bepaalde schade en hem tot betaling van schadevergoeding te doen veroordelen, op dezelfde oorzaak berust en hetzelfde onderwerp betreft als een eerdere vordering van deze verweerder, die ertoe strekte te doen verklaren dat hij niet aansprakelijk is voor die schade.

38 Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de Engelse taalversie van artikel 21 niet uitdrukkelijk onderscheidt tussen de begrippen "onderwerp" en "oorzaak". Die taalversie moet evenwel op dezelfde wijze worden verstaan als de andere taalversies, die dat onderscheid wel kennen (zie arrest Gubisch Maschinenfabrik, reeds aangehaald, r.o. 14).

39 Het begrip "oorzaak" in de zin van artikel 21 Executieverdrag omvat de feiten en de rechtsregel die tot staving van de vordering worden aangevoerd.

40 Een vordering tot verklaring dat verzoeker niet aansprakelijk is, als die welke in het hoofdgeding door de eigenaars van het schip is ingesteld, berust derhalve op dezelfde oorzaak als een vordering als die welke later door de eigenaars van de goederen op basis van afzonderlijke, maar gelijkluidende vervoerovereenkomsten is ingesteld en betrekking heeft op dezelfde als stortgoed vervoerde en in dezelfde omstandigheden beschadigde goederen.

41 Het "onderwerp" in de zin van artikel 21 is het doel van de vordering.

42 Derhalve rijst de vraag, of twee vorderingen hetzelfde onderwerp hebben wanneer de eerste ertoe strekt te doen oordelen dat verzoeker niet aansprakelijk is voor de door verweerders gestelde schade, en de tweede, later door deze verweerders ingestelde vordering er integendeel toe strekt, te doen vaststellen dat de verzoeker in de eerste procedure aansprakelijk is voor de schade en deze tot betaling van schadevergoeding te doen veroordelen.

43 Wat de vaststelling van de aansprakelijkheid betreft, heeft de tweede vordering hetzelfde onderwerp als de eerste, aangezien het probleem van de aansprakelijkheid de kern van beide procedures vormt. Dat de verzoeker in de eerste procedure zijn conclusie negatief formuleert, terwijl de verzoeker in de tweede procedure, zijnde de verweerder uit de eerste procedure, zijn conclusie positief formuleert, heeft niet tot gevolg dat het gaat om vorderingen met een verschillend onderwerp.

44 Wat het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding betreft, vormen de conclusies van de tweede vordering het natuurlijk uitvloeisel van die betreffende de vaststelling van de aansprakelijkheid, zodat zij het hoofdonderwerp van de vordering niet wijzigen. De door een partij ingestelde vordering tot vaststelling dat zij niet aansprakelijk is voor een bepaalde schade, omvat overigens impliciet een conclusie houdende tot betwisting van het bestaan van een verplichting tot betaling van schadevergoeding.

45 In die omstandigheden moet op de vijfde vraag worden geantwoord, dat artikel 21 Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat een vordering die ertoe strekt, te doen verklaren dat verweerder aansprakelijk is voor een bepaalde schade en hem tot betaling van schadevergoeding te doen veroordelen, op dezelfde oorzaak berust en hetzelfde onderwerp betreft als een eerdere vordering van deze verweerder, die ertoe strekte te doen verklaren dat hij niet aansprakelijk is voor die schade.

De tweede vraag

46 Met zijn tweede vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of een latere vordering dezelfde oorzaak, hetzelfde onderwerp en dezelfde partijen heeft als een eerdere vordering wanneer de eerdere, door de eigenaar van een schip bij een rechterlijke instantie van een Verdragsluitende Staat ingestelde vordering een actio in personam is, strekkende tot vaststelling dat deze eigenaar niet aansprakelijk is voor de schade die de met zijn schip vervoerde goederen zouden hebben opgelopen, terwijl de latere vordering door de eigenaar van de goederen bij een rechterlijke instantie van een andere Verdragsluitende Staat is ingesteld in de vorm van een actio in rem betreffende een schip waarop beslag is gelegd, en vervolgens zowel in rem als in personam dan wel enkel in personam is voortgezet naar gelang van de door het nationale recht van die andere Verdragsluitende Staat gemaakte onderscheidingen.

47 Er dient aan te worden herinnerd, dat de uitdrukkingen "dezelfde oorzaak", "hetzelfde onderwerp" en "tussen dezelfde partijen" in artikel 21 Executieverdrag autonome uitdrukkingen zijn (zie arrest Gubisch Maschinenfabrik, reeds aangehaald, r.o. 11). Bij de uitlegging ervan mogen de bijzondere kenmerken van het in de betrokken Verdragsluitende Staten geldende recht derhalve niet in aanmerking worden genomen. Bijgevolg is het in het recht van een Verdragsluitende Staat gemaakte onderscheid tussen actio in personam en actio in rem irrelevant voor de uitlegging van artikel 21.

48 Mitsdien moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat een latere vordering dezelfde oorzaak, hetzelfde onderwerp en dezelfde partijen heeft als een eerdere vordering wanneer de eerdere, door de eigenaar van een schip bij een rechterlijke instantie van een Verdragsluitende Staat ingestelde vordering een actio in personam is, strekkende tot vaststelling dat deze eigenaar niet aansprakelijk is voor de schade die de met zijn schip vervoerde goederen zouden hebben opgelopen, terwijl de latere vordering door de eigenaar van de goederen bij een rechterlijke instantie van een andere Verdragsluitende Staat is ingesteld in de vorm van een actio in rem betreffende een schip waarop beslag is gelegd, en vervolgens zowel in rem als in personam dan wel enkel in personam is voortgezet naar gelang van de door het nationale recht van die andere Verdragsluitende Staat gemaakte onderscheidingen.

De vierde vraag

49 Met zijn vierde vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of artikel 22 Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat tussen een vordering die in een Verdragsluitende Staat door een groep eigenaars van goederen tegen de eigenaar van een schip is ingesteld om vergoeding te krijgen van de schade die een deel van de in het kader van afzonderlijke, maar gelijkluidende contracten vervoerde lading heeft opgelopen, en een vordering tot schadevergoeding die in een andere Verdragsluitende Staat tegen dezelfde eigenaar van het schip is ingesteld door de eigenaars van een ander deel van de lading, dat in dezelfde omstandigheden is vervoerd op grond van afzonderlijke contracten, die evenwel identiek zijn aan die welke tussen de eerste groep en de eigenaar van het schip zijn gesloten, reeds samenhang bestaat wanneer de afzonderlijke behandeling en berechting van die vorderingen een gevaar voor tegenstrijdige beslissingen oplevert, zonder dat dit gevaar dient te leiden tot rechtsgevolgen die elkaar uitsluiten.

50 Deze vraag rijst uiteraard alleen wanneer de voorwaarden voor toepassing van artikel 21 Executieverdrag niet zijn vervuld.

51 Artikel 22, derde alinea, bepaalt: "Samenhangend in de zin van dit artikel zijn vorderingen waartussen een zodanig nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, ten einde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare uitspraken worden gegeven."

52 Deze bepaling heeft tot doel, tegenstrijdige uitspraken te voorkomen en aldus een goede rechtsbedeling binnen de Gemeenschap te verzekeren (zie Rapport over het Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PB 1979, C 59, inzonderheid blz. 41). Omdat de uitdrukking "samenhang" in de verschillende Verdragsluitende Staten niet hetzelfde begrip dekt, geeft artikel 22, derde alinea, bovendien de bouwstenen voor een definitie daarvan (zelfde Rapport, blz. 42). Derhalve moet worden geconcludeerd, dat het in deze bepaling omschreven begrip "samenhang" autonoom moet worden uitgelegd.

53 Om een goede rechtsbedeling te verzekeren moet deze uitlegging ruim zijn en alle gevallen omvatten waarin er gevaar voor tegenstrijdige uitspraken bestaat, ook al kunnen de uitspraken afzonderlijk ten uitvoer worden gelegd en sluiten de rechtsgevolgen ervan elkaar niet uit.

54 Volgens de eigenaars van de goederen en de Commissie moet het adjectief "onverenigbaar", dat zowel in artikel 22, derde alinea, als in artikel 27, sub 3, Executieverdrag voorkomt, in beide bepalingen dezelfde betekenis hebben en ziet het dus op beslissingen waarvan de rechtsgevolgen elkaar uitsluiten in de zin van het arrest van 4 februari 1988 (zaak 145/86, Hoffmann, Jurispr. 1988, blz. 645, r.o. 22). Zij herinneren eraan, dat het Hof in dat arrest (r.o. 25) heeft geoordeeld, dat een buitenlandse beslissing waarbij een echtgenoot is veroordeeld om aan de andere echtgenoot uit hoofde van zijn uit het huwelijk voortvloeiende onderhoudsverplichting alimentatie te betalen, in de zin van artikel 27, sub 3, Executieverdrag onverenigbaar is met een in de aangezochte staat gegeven beslissing waarbij tussen de betrokkenen de echtscheiding is uitgesproken.

55 Dit argument kan niet worden aanvaard. De twee bepalingen hebben immers een verschillend doel. Artikel 27, sub 3, Executieverdrag biedt de rechter bij wijze van uitzondering op de beginselen en doelen van het Executieverdrag de mogelijkheid om de erkenning van een buitenlandse beslissing te weigeren. Het in dat artikel gehanteerde begrip "onverenigbare beslissing" moet derhalve met het oog op dat doel worden uitgelegd. Artikel 22, derde alinea, Executieverdrag heeft daarentegen tot doel, gelijk de advocaat-generaal in zijn conclusie (punt 28) heeft opgemerkt, een betere cooerdinatie van de uitoefening van de rechterlijke bevoegdheid binnen de Gemeenschap te verzekeren en te vermijden dat beslissingen worden gegeven die, ook al kunnen zij afzonderlijk ten uitvoer worden gelegd, uiteenlopen of onderling tegenstrijdig zijn.

56 Deze uitlegging vindt steun in het feit dat de Duitse en de Italiaanse taalversies van het Executieverdrag in artikel 22, derde alinea, andere termen gebruiken dan in artikel 27, sub 3.

57 Vaststaat derhalve, dat de term "onverenigbaar" in artikel 22, derde alinea, Executieverdrag een andere betekenis heeft dan diezelfde term in artikel 27, sub 3, Executieverdrag.

58 Mitsdien moet op de vierde vraag worden geantwoord, dat artikel 22 Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd, dat tussen een vordering die in een Verdragsluitende Staat door een groep eigenaars van goederen tegen de eigenaar van een schip is ingesteld om vergoeding te krijgen van de schade die een deel van de in het kader van afzonderlijke, maar gelijkluidende contracten vervoerde lading heeft opgelopen, en een vordering tot schadevergoeding die in een andere Verdragsluitende Staat tegen dezelfde eigenaar van het schip is ingesteld door de eigenaars van een ander deel van de lading, dat in dezelfde omstandigheden is vervoerd op grond van afzonderlijke contracten, die evenwel identiek zijn aan die welke tussen de eerste groep en de eigenaar van het schip zijn gesloten, reeds samenhang bestaat wanneer de afzonderlijke behandeling en berechting van die vorderingen een gevaar voor tegenstrijdige beslissingen oplevert, zonder dat dit gevaar dient te leiden tot rechtsgevolgen die elkaar uitsluiten.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

59 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door de Court of Appeal te Londen bij beschikking van 5 juni 1992 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Artikel 57 van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, moet aldus worden uitgelegd, dat wanneer een Verdragsluitende Staat ook partij is bij een ander verdrag, betreffende een bijzonder onderwerp, dat regels inzake de rechterlijke bevoegdheid bevat, dit bijzonder verdrag de toepassing van het Executieverdrag slechts uitsluit in de gevallen die het bijzonder verdrag regelt, en niet in de gevallen die het niet regelt.

2) Artikel 21 Executieverdrag moet aldus worden uitgelegd, dat wanneer het gaat om twee vorderingen die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, en de partijen bij de tweede procedure slechts ten dele dezelfde zijn als die bij de eerder in een andere Verdragsluitende Staat ingeleide procedure, de laatst aangezochte rechter zich slechts onbevoegd moet verklaren, indien de partijen in het bij hem aanhangige geding tevens partij zijn in de eerder ingeleide procedure; het belet niet dat de procedure tussen de andere partijen wordt voortgezet.

3) Hetzelfde artikel 21 Executieverdrag moet aldus worden uitgelegd, dat een vordering die ertoe strekt, te doen verklaren dat verweerder aansprakelijk is voor een bepaalde schade en hem tot betaling van schadevergoeding te doen veroordelen, op dezelfde oorzaak berust en hetzelfde onderwerp betreft als een eerdere vordering van deze verweerder, die ertoe strekte te doen verklaren dat hij niet aansprakelijk is voor die schade.

4) Een latere vordering heeft dezelfde oorzaak, hetzelfde onderwerp en dezelfde partijen als een eerdere vordering wanneer de eerdere, door de eigenaar van een schip bij een rechterlijke instantie van een Verdragsluitende Staat ingestelde vordering een actio in personam is, strekkende tot vaststelling dat deze eigenaar niet aansprakelijk is voor de schade die de met zijn schip vervoerde goederen zouden hebben opgelopen, terwijl de latere vordering door de eigenaar van de goederen bij een rechterlijke instantie van een andere Verdragsluitende Staat is ingesteld in de vorm van een actio in rem betreffende een schip waarop beslag is gelegd, en vervolgens zowel in rem als in personam dan wel enkel in rem is voortgezet naar gelang van de door het nationale recht van die andere Verdragsluitende Staat gemaakte onderscheidingen.

5) Artikel 22 Executieverdrag moet aldus moet worden uitgelegd, dat tussen een vordering die in een Verdragsluitende Staat door een groep eigenaars van goederen tegen de eigenaar van een schip is ingesteld om vergoeding te krijgen van de schade die een deel van de in het kader van afzonderlijke, maar gelijkluidende contracten vervoerde lading heeft opgelopen, en een vordering tot schadevergoeding die in een andere Verdragsluitende Staat tegen dezelfde eigenaar van het schip is ingesteld door de eigenaars van een ander deel van de lading, dat in dezelfde omstandigheden is vervoerd op grond van afzonderlijke contracten, die evenwel identiek zijn aan die welke tussen de eerste groep en de eigenaar van het schip zijn gesloten, reeds samenhang bestaat wanneer de afzonderlijke behandeling en berechting van die vorderingen een gevaar voor tegenstrijdige beslissingen oplevert, zonder dat dit gevaar dient te leiden tot rechtsgevolgen die elkaar uitsluiten.