61990J0196

ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 4 OKTOBER 1991. - FONDS VOOR ARBEIDSONGEVALLEN TEGEN MADELEINE DE PAEP. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: HOF VAN CASSATIE - BELGIE. - WERKNEMER DIE WERKZAAM IS AAN BOORD VAN EEN VISSERSVAARTUIG DAT ONDER BRITSE VLAG VAART, EN DIE WORDT BELOOND DOOR EEN BELGISCHE ONDERNEMING - ARBEIDSONGEVAL AAN BOORD VAN HET VAARTUIG - BEPALING VAN DE OP DE ARBEIDSVERHOUDING TOEPASSELIJKE SOCIALE ZEKERHEIDSWETGEVING. - ZAAK C-196/90.

Jurisprudentie 1991 bladzijde I-04815
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00425
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00457


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gemeenschapsregeling - Materiële werkingssfeer - Arbeidsverhouding tussen werknemer en werkgever - Daarvan uitgesloten

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 4, lid 1)

2. Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Toepasselijke wettelijke regeling - Zeelieden - Werknemer die werkzaam is aan boord van schip dat vaart onder vlag van andere Lid-Staat dan die waar onderneming die hem beloont, haar zetel heeft - Wettelijke regeling van Lid-Staat waar onderneming haar zetel en werknemer zijn woonplaats heeft - Bepaling van toepasselijke nationale wettelijke regeling die aansluiting bij stelsel van sociale zekerheid en geldigheid van arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst afhankelijk stelt van voorwaarde dat schip onder vlag van die Lid-Staat vaart - Niet-tegenwerpelijkheid

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 14, lid 2, sub c)

Samenvatting


1. Verordening nr. 1408/71, die slechts van toepassing is op de wettelijke regelingen betreffende de verschillende takken van sociale zekerheid, bevat geen conflictregels betreffende de wettelijke regeling die van toepassing is op de arbeidsverhouding tussen werknemer en werkgever.

2. Artikel 14, lid 2, sub c, van verordening nr. 1408/71, in de versie die gold in februari 1980, moet aldus worden uitgelegd, dat het tot gevolg heeft dat aan een werknemer die werkzaam is aan boord van een schip dat onder de vlag van een Lid-Staat vaart, en die voor die werkzaamheid wordt beloond door een onderneming die haar zetel heeft in een andere Lid-Staat, op het grondgebied waarvan die werknemer zijn woonplaats heeft, of aan diens rechthebbenden niet kan worden tegengeworpen een bepaling van de wettelijke regeling van laatstgenoemde Lid-Staat volgens welke de aansluiting bij het aldaar bedoelde stelsel van sociale zekerheid afhankelijk is van de voorwaarde, dat het schip aan boord waarvan de werknemer werkzaam is, onder de vlag van die Lid-Staat vaart, alsmede elke bepaling van de wettelijke regeling van die Lid-Staat volgens welke een arbeidsovereenkomst nietig is, voor zover die bepaling tot gevolg heeft dat binnen de werkingssfeer van de verordening vallende personen geen sociale-zekerheidsbescherming genieten, en eraan in de weg staat dat de in dat artikel geformuleerde conflictregel ten volle effect sorteert.

Partijen


In zaak C-196/90,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Belgische Hof van Cassatie, in het aldaar aanhangig geding tussen

Fonds voor Arbeidsongevallen,

en

M. De Paep,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 48 en 51 EEG-Verdrag en de artikelen 3, lid 1, 13, lid 2, sub b, en 14, lid 2, sub c, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB 1971, L 149, blz. 2), in de versie die gold in februari 1980 (zoals later gecodificeerd en bekendgemaakt in PB 1980, C 138, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: G. F. Mancini, kamerpresident, T. F. O' Higgins, C. N. Kakouris, F. A. Schockweiler en P. J. G. Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door de Commissie, vertegenwoordigd door B. J. Drijber, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van de Commissie ter terechtzitting van 4 juni 1991,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 juli 1991,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij arrest van 18 juni 1990, ten Hove ingekomen op 28 juni daaraanvolgend, heeft het Belgische Hof van Cassatie het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 48 en 51 EEG-Verdrag en de artikelen 3, lid 1, 13, lid 2, sub b, en 14, lid 2, sub c, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PB 1971, L 149, blz. 2), in de versie die gold in februari 1980 (zoals later gecodificeerd en bekendgemaakt in PB 1980, C 138, blz. 1).

2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen het Fonds voor Arbeidsongevallen, de Belgische openbare instelling belast met de schadeloosstelling voor arbeidsongevallen, eiser tot cassatie (hierna: het "Fonds"), en M. De Paep, verweerster in cassatie, over de weigering van het Fonds om De Paep een lijfrente toe te kennen als vergoeding van de schade die zij als gevolg van het overlijden van haar zoon, P. Ackx, heeft geleden.

3 Uit de processtukken blijkt, dat P. Ackx op het ogenblik van het ongeval te zamen met G. Ackx, echtgenoot van De Paep, werkzaam was aan boord van het schip "Hosanna". Dit schip behoorde toe aan de vennootschap De Pax, gevestigd te Knokke-Heist (België), waarvan De Paep zaakvoerster was. Ten gevolge van een stranding op 20 juli 1979 liep het schip zware schade op en werd het onzeewaardig verklaard. Volgens de Belgische wettelijke regeling kon het vaarverbod slechts worden opgeheven na een goedgekeurde herstelling van het schip. Het schip werd evenwel niet hersteld.

4 Op 29 januari 1980 werd het schip verkocht aan een Britse vennootschap, Minerva Fisheries Ltd, die het in het Verenigd Koninkrijk liet registreren. De Paep en haar echtgenoot, G. Ackx, bezaten de helft van de aandelen van deze vennootschap.

5 In de nacht van 15 op 16 februari 1980 verging het schip op zee. Kapitein G. Ackx en bemanningslid P. Ackx werden vermist. Hun overlijden werd officieel vastgesteld bij vonnis van de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge van 15 september 1981. Ten tijde van het ongeval werd P. Ackx nog steeds bezoldigd door de vennootschap De Pax.

6 Daar het Fonds afwijzend beschikte op haar verzoek om toekenning van een lijfrente als vergoeding voor de uit het overlijden van haar zoon voortvloeiende schade, wendde De Paep zich tot de Arbeidsrechtbank te Brugge. Bij vonnis van 28 december 1982 wees deze rechterlijke instantie de vordering van De Paep toe.

7 Daarop stelde het Fonds hoger beroep in bij het Arbeidshof te Gent. Bij arrest van 9 juni 1988 oordeelde het Arbeidshof, dat volgens de in verordening nr. 1408/71 vervatte conflictregels in het onderhavige geval de Belgische wettelijke regeling inzake arbeidsongevallen moest worden toegepast, en kende het De Paep derhalve een rente toe gelijk aan 20 % van het jaarloon van haar zoon.

8 Van het arrest van het Arbeidshof te Gent kwam het Fonds in beroep bij het Belgische Hof van Cassatie, dat zich voor twee problemen zag geplaatst. Het stelde allereerst vast, dat volgens artikel 89, sub 2 , van de Belgische wet van 5 juni 1928 houdende regeling van de arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst (Belgisch Staatsblad van 26.7.1928), de arbeidsovereenkomst, om het even van welke aard zij moge wezen, ten einde loopt door, onder meer, de officieel vastgestelde onzeewaardigheid van het schip. Zich baserend op het feit dat het schip "Hosanna" onzeewaardig was verklaard, concludeerde het Hof van Cassatie, dat volgens de Belgische wettelijke regeling P. Ackx ten tijde van het ongeval niet door een arbeidsovereenkomst was verbonden. Het vroeg zich evenwel af, of voor de toepassing van de artikelen 13, lid 2, sub b, en 14, lid 2, sub c, van verordening nr. 1408/71 de geldigheid van een arbeidsovereenkomst of het bestaan van een arbeidsverhouding tussen een zeeman en de onderneming die hem bezoldigt, moet worden beoordeeld volgens de wettelijke regeling van het land waar die onderneming haar zetel heeft.

9 Verder constateerde het Hof van Cassatie, dat volgens artikel 58, paragraaf 1, sub 1 , van de Belgische wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen (Belgisch Staatsblad 1971, blz. 5201), in de versie die gold op het ogenblik van het ongeval, het Fonds tot taak heeft, de schadeloosstelling inzake de arbeidsongevallen overkomen aan zeelieden te verzekeren, maar dat volgens artikel 76, paragraaf 1, van dezelfde wet als "zeelieden" worden beschouwd: "4 de bemanning van een Belgisch vissersvaartuig". Uitgaande van de overweging, dat het schip ten tijde van het ongeval onder Britse vlag voer, concludeerde het Hof van Cassatie, dat de Belgische wet op de arbeidsongevallen geen toepassing kon vinden. Het vroeg zich evenwel af, in hoeverre verordening nr. 1408/71 diende te worden toegepast, daar betrokkene zijn loon ontving van een onderneming die haar zetel in België had.

10 In deze context heeft het Belgische Hof van Cassatie het Hof de navolgende vragen voorgelegd:

"Gesteld dat een persoon die zijn woonplaats heeft in België, werkzaam is aan boord van een onder Engelse vlag varend vissersvaartuig en bezoldigd wordt door een onderneming die haar zetel heeft in België, aan boord van het schip getroffen wordt door een arbeidsongeval:

1) Moeten de artikelen 13, lid 2, b (oud - thans c), en 14, lid 2, c (oud - thans 14 ter) van de EEG-verordening nr. 1408/71 aldus worden uitgelegd dat de arbeidsverhouding tussen de getroffene en de onderneming die hem bezoldigt, beoordeeld moet worden volgens de wet van het land waar de onderneming haar zetel heeft?

2) Moeten de bepalingen van de EEG-regeling betreffende het vrije verkeer en de gelijke behandeling van de arbeidskrachten van de Lid-Staten, inzonderheid de artikelen 48 en 51 van het EEG-Verdrag en de artikelen 3, lid 1, 13, lid 2, b (oud - thans c), en 14, lid 2, c (oud - thans 14 ter) aldus worden uitgelegd dat zij beletten dat de wet van het aangewezen land die de arbeidsovereenkomst regelt, en de wet van datzelfde land die de vergoeding van arbeidsongevallen regelt, tot gevolg hebben dat de getroffene in zijn verhouding tot de onderneming die hem bezoldigt, en in zijn verhouding, alsmede die van zijn rechthebbenden, tot de arbeidsongevallenverzekeraar zich niet op die wetten kunnen beroepen omdat het vaartuig niet uitgerust is onder de vlag van het land waar de onderneming haar zetel heeft?"

11 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

De eerste vraag

12 Dienaangaande behoeft slechts te worden opgemerkt, dat ingevolge artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1408/71 deze verordening van toepassing is op de wettelijke regelingen van de Lid-Staten betreffende de verschillende takken van sociale zekerheid. De conflictregels vervat in titel II van de verordening, waartoe de artikelen 13 en 14 behoren, verwijzen dus enkel naar deze wettelijke regelingen.

13 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat verordening nr. 1408/71 geen conflictregels bevat betreffende de wettelijke regeling die van toepassing is op de arbeidsverhouding tussen werknemer en werkgever.

De tweede vraag

14 Allereerst moet worden opgemerkt, dat de vraag van de nationale rechterlijke instantie betrekking heeft op het geval van een werknemer die werkzaam is aan boord van een schip dat onder de vlag van een Lid-Staat vaart, en die voor die werkzaamheid wordt beloond door een onderneming die haar zetel heeft in een andere Lid-Staat, op het grondgebied waarvan die werknemer zijn woonplaats heeft.

15 Welnu, ingevolge artikel 14, lid 2, sub c, van verordening nr. 1408/71, in de versie die gold ten tijde van de feiten van het hoofdgeding, is in een dergelijk geval de toepasselijke wettelijke regeling inzake sociale zekerheid de wettelijke regeling van de Lid-Staat waar de onderneming haar zetel heeft.

16 Volgens de verwijzende rechter is ingevolge deze bepaling in het onderhavige geval de Belgische wet van 10 april 1971 op de arbeidsongevallen van toepassing. Artikel 76, paragraaf 1, sub 4 , van deze wet stelt de aansluiting bij het aldaar bedoelde stelsel van sociale zekerheid evenwel afhankelijk van de voorwaarde, dat het schip aan boord waarvan werknemer werkzaam is, onder Belgische vlag vaart. Deze voorwaarde heeft dus tot gevolg, dat van de werkingssfeer van deze wet wordt uitgesloten een werknemer die werkzaam is aan boord van een schip dat onder de vlag van een andere Lid-Staat dan België vaart, zelfs wanneer de onderneming die de werknemer beloont, haar zetel in België heeft en de werknemer zelf in België woont.

17 Derhalve moet de tweede vraag van de nationale rechterlijke instantie aldus worden begrepen, dat zij erop is gericht te vernemen, of artikel 14, lid 2, sub c, van verordening nr. 1408/71, in de versie die gold in februari 1980, aldus moet worden uitgelegd, dat het tot gevolg heeft dat aan de aldaar bedoelde personen of hun rechthebbenden niet kan worden tegengeworpen: a) een bepaling van de toepasselijke wettelijke regeling van een Lid-Staat volgens welke de aansluiting bij het aldaar bedoelde stelsel van sociale zekerheid afhankelijk is van de voorwaarde, dat het schip aan boord waarvan de werknemer werkzaam is, onder de vlag van die Lid-Staat vaart, en b) elke bepaling van de wettelijke regeling van die Lid-Staat volgens welke een arbeidsovereenkomst nietig is, voor zover die bepaling eraan in de weg staat dat de in dat artikel geformuleerde conflictregel ten volle effect sorteert.

18 Dienaangaande zij erop gewezen, dat volgens de rechtspraak van het Hof de bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71, waartoe artikel 14 behoort, een volledig en eenvormig stelsel van conflictregels vormen (zie met name het arrest van 10 juli 1986, zaak 60/85, Luijten, Jurispr. 1986, blz. 2365), en dat deze bepalingen niet alleen tot doel hebben de gelijktijdige toepassing van verschillende nationale wettelijke regelingen en de mogelijke complicaties daarvan te voorkomen, maar ook te beletten dat binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallende personen wegens het ontbreken van een toepasselijke wettelijke regeling geen enkele sociale-zekerheidsbescherming genieten. De door een Lid-Staat vastgestelde voorwaarden voor aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid mogen vooral niet tot gevolg hebben, dat personen op wie de betrokken wettelijke regeling krachtens verordening nr. 1408/71 van toepassing is, buiten de werkingssfeer van deze wettelijke regeling vallen (arrest van 3 mei 1990, zaak C-2/89, Kits van Heijningen, Jurispr. 1990, blz. I-1755, r.o. 12 en 20).

19 Bijgevolg zou artikel 14, lid 2, sub c, van verordening nr. 1408/71 elk nuttig effect verliezen, indien het aansluitingsvereiste betreffende de vlag van het schip, dat is gesteld in de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de onderneming die de werknemer beloont, haar zetel heeft, aan de in artikel 14, lid 2, sub c, bedoelde personen kan worden tegengeworpen.

20 Deze uitlegging geldt ook voor de in de nationale wettelijke regeling voorkomende bepalingen betreffende de nietigheid van een arbeidsovereenkomst. Die bepalingen kunnen niet in de weg staan aan de toepassing van de in verordening nr. 1408/71 geformuleerde conflictregels.

21 Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord, dat artikel 14, lid 2, sub c, van verordening nr. 1408/71, in de versie die gold in februari 1980, aldus moet worden uitgelegd, dat het tot gevolg heeft dat aan de aldaar bedoelde personen of hun rechthebbenden niet kan worden tegengeworpen: a) een bepaling van de toepasselijke wettelijke regeling van een Lid-Staat volgens welke de aansluiting bij het aldaar bedoelde stelsel van sociale zekerheid afhankelijk is van de voorwaarde, dat het schip aan boord waarvan de werknemer werkzaam is, onder de vlag van die Lid-Staat vaart, en b) elke bepaling van de wettelijke regeling van die Lid-Staat volgens welke een arbeidsovereenkomst nietig is, voor zover die bepaling eraan in de weg staat dat de in dat artikel geformuleerde conflictregel ten volle effect sorteert.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

22 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening harer opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door het Belgische Hof van Cassatie bij arrest van 18 juni 1990 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, bevat geen conflictregels betreffende de wettelijke regeling die van toepassing is op de arbeidsverhouding tussen werknemer en werkgever.