61990C0047

Conclusie van advocaat-generaal Gulmann van 16 januari 1992. - ETABLISSEMENTS DELHAIZE FRERES EN COMPAGNIE LE LION SA TEGEN PROMALVIN SA EN AGE BODEGAS UNIDAS SA. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: TRIBUNAL DE COMMERCE DE BRUXELLES - BELGIE. - UITVOER VAN LOSSE WIJN - VERBOD - BENAMING VAN HERKOMST - ARTIKELEN 34 EN 36 EEG-VERDRAG. - ZAAK C-47/90.

Jurisprudentie 1992 bladzijde I-03669


Conclusie van de advocaat generaal


++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1. In deze zaak, die krachtens artikel 177 EEG-Verdrag naar het Hof is verwezen door de Rechtbank van koophandel te Brussel, gaat het om de uitlegging van het in artikel 34 EEG-Verdrag neergelegde verbod van maatregelen van gelijke werking als kwantitieve uitvoerbeperkingen op een onder de marktordening voor wijn vallend gebied.

2. Wijnproducenten hebben van oudsher de keuze tussen twee mogelijkheden: zij kunnen ofwel de wijn bottelen op de plaats van produktie, ofwel de wijn ongebotteld laten vervoeren naar de plaatsen van consumptie, waar dan vervolgens botteling plaatsvindt.

De laatste jaren is er een tendens om in elk geval kwaliteitswijnen steeds vaker door de producenten zelf te laten bottelen.

Dit gebeurt op initiatief van de wijnproducenten zelf.

3. De thans aan het Hof voorgelegde zaak vindt echter haar oorsprong in het feit, dat ook de autoriteiten van de wijnproducerende Lid-Staten regels zijn gaan vaststellen met betrekking tot de plaats waar wijn moet worden gebotteld.

In deze zaak gaat het om dergelijke regels, die in Spanje zijn vastgesteld en van toepassing zijn op wijn uit het Rioja-gebied. Blijkens de schriftelijke opmerkingen van de Commissie hebben ook andere wijnproducerende Lid-Staten bepalingen betreffende verplichte botteling van wijn in het produktiegebied ingevoerd, of althans overwogen dit te doen.(1)

De Commissie stelt terecht, dat het samenstel van nationale regelingen die bijzondere bepalingen bevatten met betrekking tot de plaats waar kwaliteitswijnen moeten worden gebotteld, leidt tot een opsplitsing van de gemeenschappelijke markt en tot het ontstaan van regionale markten, wat een negatieve invloed heeft op het vrije goederenverkeer, een van de grondbeginselen van het gemeenschapsrecht.

4. Wij hebben hier echter niet te maken met een beroep dat de Commissie krachtens artikel 169 EEG-Verdrag heeft ingesteld tegen Spanje of een van de andere genoemde staten. Zoals ik al zei, is de onderhavige zaak naar het Hof verwezen door een Belgische rechterlijke instantie ° de Rechtbank van koophandel te Brussel °, die uitspraak moet doen in een geding tussen twee Belgische ondernemingen en een in vrijwaring opgeroepen Spaanse onderneming.

De Belgische rechter heeft het voor de oplossing van het hem voorgelegde geschil noodzakelijk geoordeeld, het Hof te verzoeken om uitlegging van artikel 34 EEG-Verdrag. De door het Hof te geven uitlegging moet de Belgische rechter in staat stellen zich uit te spreken over de vraag, of de Spaanse regeling volgens welke Rioja-wijnen in het Rioja-gebied zelf moeten worden gebotteld, in strijd is met het verbod van artikel 34 EEG-Verdrag.

De door de Belgische rechter gestelde vragen luiden als volgt:

"1) Vormen een nationale regeling als het Spaanse koninklijk besluit nr. 157/88 van 24 februari 1988 en het door de toezichthoudende raad voor de gecontroleerde benaming 'Rioja' ter uitvoering van dat besluit vastgestelde reglement, een maatregel van gelijke werking als een uitvoerbeperking in de zin van artikel 34 EEG-Verdrag?

2) Zo ja, kan een particulier zich dan tegenover een andere particulier beroepen op schending van artikel 34?"

5. Uit de schriftelijke en mondelinge opmerkingen blijkt, dat verplichte botteling in het produktiegebied praktische en economische implicaties heeft. Behalve door de twee Belgische ondernemingen en de Commissie, zijn ook opmerkingen ingediend door enkele landen ° België, Nederland en het Verenigd Koninkrijk ° die zelf niet of nauwelijks wijn produceren, maar wel een belangrijke bottelindustrie hebben. Van de wijnproducerende landen is daarentegen enkel Spanje, als rechtstreeks betrokken staat, met opmerkingen gekomen.

6. De feiten van de zaak en de middelen en argumenten van partijen zijn uiteengezet in het rapport ter terechtzitting. Ik zal mij in deze conclusie beperken tot een korte beschrijving van de feiten en een bespreking van de middelen en argumenten die ik voor de beantwoording van de twee vragen essentieel acht.

Het antwoord op de eerste vraag

De Spaanse regeling inzake verplichte botteling van wijnen met benaming van oorsprong in het Rioja-gebied

7. Krachtens de Spaanse wijnwet van 1970 is voor de Rioja-streek een bijzondere toezichthoudende raad ("Consejo Regulador") in het leven geroepen, die bevoegd is met goedkeuring van het Ministerie van Landbouw regels vast te stellen voor de wijnen met benaming van oorsprong en die verder tot taak heeft, de naleving te verzekeren van de regels inzake het gebruik van de benaming van oorsprong "Rioja". Die raad bestaat onder meer uit van overheidswege aangewezen leden en uit vertegenwoordigers van de producenten.

8. De Spaanse wijnwet van 1970 en de ter uitvoering ervan vastgestelde reglementen stellen onder meer de voorwaarden vast waaraan wijn moet voldoen om van de aanduiding "denominación de origen" te kunnen worden voorzien. Daarnaast biedt artikel 86 van de wijnwet de mogelijkheid een wijn de aanduiding "denominación de origen calificada" toe te kennen, wanneer aan bepaalde aanvullende en bijzondere voorwaarden is voldaan. Aanvankelijk was één van die voorwaarden, dat het produkt enkel op de nationale markt kon worden verkocht na in het produktiegebied te zijn gebotteld. Bij koninklijk besluit nr. 157/88 van 22 februari 1988, waarnaar in de eerste vraag van de verwijzende rechter wordt verwezen, werd een nieuwe regeling betreffende benamingen van oorsprong vastgesteld. Het besluit noemt de voorwaarden waaraan wijn moet voldoen om van de aanduiding "denominación de origen" (hoofdstuk 2), respectievelijk "denominación de origen calificada" (hoofdstuk 3) te worden voorzien.

Wat de "denominación de origen" betreft, biedt hoofdstuk 2 van het besluit de mogelijkheid, in heel bijzondere gevallen af te wijken van het beginsel, dat de aldus aangeduide wijnen in het produktiegebied moeten zijn gebotteld.

Een dergelijke beperkte afwijkingsmogelijkheid ontbreekt in hoofdstuk 3, betreffende de "denominación de origen calificada". De voor deze benaming van oorsprong geldende regels zijn neergelegd in artikel 19 van het besluit, dat onder meer bepaalt:

"Art. 19. 1. De produkten worden geacht bijzondere kenmerken in de zin van artikel 86 van (vorenaangehaalde) wet nr. 25/1970 te bezitten, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) (...)

b) de produkten worden uitsluitend in de handel gebracht na in de bodega' s van oorsprong (' bodegas de origen' ) te zijn gebotteld;

c) binnen de grenzen van zijn bevoegdheden oefent de toezichthoudende raad vanaf de produktie tot de verkoop controle uit op de kwantiteit en de kwaliteit van de beschermde produkten; er wordt gebruik gemaakt van contra-etiketten of banderollen die in de bodega' s van oorsprong zijn genummerd."

Wat de verplichte botteling in het produktiegebied betreft, bevat het besluit echter een overgangsbepaling. Hierin is bepaald, dat voor wijn die voor de uitvoer bestemd is, de voorwaarde van artikel 19, lid 1, sub b, eerst vijf jaar na de datum van bekendmaking van het besluit, te weten 24 februari 1988, van kracht zal worden.(2)

9. Na de vaststelling van de nieuwe regeling herhaalde de toezichthoudende raad voor de Rioja-streek zijn al eerder ingediende verzoek om toekenning van de aanduiding "denominación de origen calificada".

Om ervoor te zorgen, dat de desbetreffende voorwaarden zouden zijn vervuld, vaardigde die raad op 8 september 1988 circulaire nr. 17/88 uit, betreffende de stopzetting van de verkoop van ongebottelde wijn. In die circulaire stond onder meer het volgende te lezen:

"De toezichthoudende raad voor de benaming 'Rioja' heeft gedurende vele jaren kunnen vaststellen, dat wijn steeds vaker gebotteld en steeds minder vaak ongebotteld wordt verkocht.

(...)

Volgens de raad moet ook aan deze situatie ((de beperkte verkoop van ongebottelde wijn)) een einde worden gemaakt door de mogelijkheid om ongebottelde Rioja-wijn te exporteren, binnen afzienbare tijd volledig af te schaffen. Onze wijn zal dan alleen nog in flessen worden verhandeld, wat niet alleen uit een oogpunt van imago en prestige een fundamentele doelstelling is, maar ook gezien het bij het Ministerie van Landbouw ingediende verzoek om toekenning van de aanduiding 'Denominación de Origen Calificada' .

Daarom heeft de raad, gezien koninklijk besluit nr. 157/88 van 22 februari houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op de Denominaciones de Origen en de Denominaciones de Origen Calificada, tijdens zijn op 2 september gehouden algemene vergadering unaniem besloten de uitvoer van ongebottelde wijn een halt toe te roepen (...)"

De toezichthoudende raad heeft verscheidene overgangsbepalingen ° door de verwijzende rechter "plan voor progressieve vermindering" genoemd ° vastgesteld om de praktische uitvoering van het verbod mogelijk te maken.

10. Voor een goed begrip van de Spaanse regeling is het van belang erop te wijzen, dat de in artikel 19, lid 1, sub b, van het koninklijk besluit geformuleerde voorwaarde volgens welke de wijn in de bodega' s van oorsprong ("bodegas de origen") moet worden gebotteld, aldus moet worden opgevat, dat botteling kan plaatsvinden in elke in het Rioja-gebied gevestigde onderneming die is ingeschreven in het register van de toezichthoudende raad. De wijn mag dus overal in het Rioja-gebied worden gebotteld, zolang de betrokken onderneming maar is ingeschreven. Botteling behoeft niet bij de wijnproducent zelf plaats te vinden.

Ter terechtzitting is overigens verklaard, dat de Rioja-wijnen in april 1991 de aanduiding "denominación de origen calificada" toegekend hebben gekregen en dat de bijzondere overgangsbepalingen voor de uitvoer van ongebottelde Rioja niet meer van kracht zijn.

11. Bij onderzoek van de relevante Spaanse bepalingen blijkt, dat ten tijde van de feiten van het hoofdgeding de uitvoer van ongebottelde Rioja-wijn nog op beperkte schaal mogelijk was, terwijl die wijn op de Spaanse markt niet ongebotteld mocht worden verkocht.

Naar mijn mening behoeft het Hof bij de beantwoording van de gestelde vragen geen rekening te houden met die overgangsbepalingen en hun rechtsgevolgen. Zij zijn als zodanig niet relevant voor de vraag die in deze zaak centraal staat, namelijk of artikel 34 aldus moeten worden uitgelegd, dat het eraan in de weg staat dat een Lid-Staat regels vaststelt die voorschrijven dat kwaliteitswijnen in het betrokken produktiegebied moeten worden gebotteld en daarmee verbieden dat de betrokken wijn buiten het produktiegebied ongebotteld wordt verkocht, ongeacht of die verkoop elders in de Lid-Staat dan wel in andere Lid-staten plaatsvindt.

De voor de Rechtbank van koophandel te Brussel aanhangige zaak

12. De twee prejudiciële vragen zijn, kort gezegd, op de volgende wijze en op basis van de volgende overwegingen bij het Hof terecht gekomen:

13. De Belgische onderneming Éts. Delhaize frères et Cie. "Le Lion" SA (hierna: "Delhaize") zet aanzienlijke hoeveelheden wijn om en beschikt dan ook over een eigen bottelarij.(3) In juli 1989 accepteerde Delhaize van haar gebruikelijke tussenhandelaar, Promalvin SA, een aanbod betreffende de koop van 3 000 hl ongebottelde Rioja-wijn.(4) Promalvin had het aanbod kennelijk gedaan zonder zich ervan te hebben vergewist, of haar Spaanse leverancier AGE Bodegas Unidas (hierna: "AGE") de benodigde hoeveelheid ook kon leveren. AGE bleek een zo grote hoeveelheid ongebottelde wijn niet te kunnen leveren, omdat zij, zoals zij aan Promalvin te kennen gaf, daarmee in strijd zou handelen met de bepalingen van koninklijk besluit nr. 157/88 van 22 februari 1988.

14. Op 11 augustus 1989 dagvaardde Delhaize Promalvin voor de Rechtbank van koophandel te Brussel. Zij sprak Promalvin primair aan tot reële executie van de gesloten overeenkomst, en subsidiair tot betaling van schadevergoeding, voorlopig vastgesteld op 1 BFR. Daarop riep Promalvin AGE op in vrijwaring en vorderde zij veroordeling van AGE tot uitvoering van de bestelling. AGE concludeerde tot afwijzing van de vordering en voerde daartoe aan, dat de hiervoor beschreven Spaanse regeling het haar onmogelijk maakte aan haar leveringsverplichting te voldoen. Voorts stelde zij, dat de Spaanse regeling niet in strijd was met artikel 34 EEG-Verdrag.

15. De Rechtbank van koophandel te Brussel zet in de verwijzingsbeschikking haar voorlopig standpunt uiteen. Zij acht Promalvin aansprakelijk voor de niet-levering, daar deze onderneming onvoorzichtig heeft gehandeld door zich niet ervan te vergewissen, of AGE wel kon leveren. Derhalve kan Delhaize reële executie vorderen, tenzij deze onmogelijk is. Reële executie is slechts mogelijk indien AGE kan worden veroordeeld tot verkoop aan Promalvin.

De handelwijze van AGE wordt gekwalificeerd als een weigering van verkoop. Of een dergelijke weigering geoorloofd is, moet worden beoordeeld naar Spaans recht. Derhalve heeft de Rechtbank van koophandel de behandeling van de zaak geschorst teneinde overeenkomstig de Europese overeenkomst nopens het verstrekken van inlichtingen over buitenlands recht van 7 juni 1968(5) te worden ingelicht over de weigering van verkoop naar Spaans recht, en meer in het bijzonder over de vraag, of, en zo ja, onder welke voorwaarden, een dergelijke weigering als ongeoorloofd kan worden beschouwd. Meer in concreto heeft de Rechtbank de volgende vraag geformuleerd: "Is een weigering van verkoop, gegrond op een Spaans besluit dat strijdig is met bepalingen van het EEG-Verdrag, ongeoorloofd?" Tegelijkertijd heeft zij besloten de hiervoor weergegeven prejudiciële vragen aan het Hof voor te leggen.

De wettigheid van de verplichting om kwaliteitswijn in het Rioja-gebied te bottelen en van het daaruit voortvloeiende verbod om die wijn buiten dat gebied ongebotteld te verkopen

16. Bij de beoordeling van de wettigheid naar gemeenschapsrecht van een nationale regeling als thans in geding moet mijns inziens in eerste instantie worden gekeken naar de consequenties die de regeling onbetwistbaar heeft.

De regeling betekent het einde van een eeuwenoude, economisch belangrijke activiteit. De wijnproducenten hebben niet langer de vrije keuze, het eindprodukt ° ongebottelde wijn ° te verkopen aan kopers buiten het produktiegebied. Het is voortaan verboden, ongebottelde wijn uit het produktiegebied uit te voeren. Dit levert de in het produktiegebied gevestigde bottelarijen een exclusief recht op, ten koste van de bottelarijen buiten dat gebied.(6) Hierdoor wordt het vervoer van het eindprodukt lastiger en kostbaarder, waardoor de aan de consument verkochte wijn in prijs stijgt.(7)

Een nationale regeling met dergelijke consequenties levert ernstige belemmeringen voor het vrije goederenverkeer op, waarvan de verwijdering een van de hoofddoelstellingen van het EEG-Verdrag is. De regeling legt het vrije goederenverkeer zodanige beperkingen op, dat zij op het eerste gezicht moet worden geacht in strijd te zijn met het in het Verdrag neergelegde verbod van handelsbelemmeringen, tenzij zij absoluut noodzakelijk is om tegemoet te komen aan dwingende vereisten die voldoende zwaarwegend zijn om haar handelsbelemmerend effect te rechtvaardigen.

17. Alle in deze zaak ingediende opmerkingen ° behalve die van de Spaanse regering ° geven dan ook blijk van de opvatting, dat de Spaanse regeling in strijd is met artikel 34 EEG-Verdrag en niet gerechtvaardigd kan worden geacht.

Terwijl in sommige van de opmerkingen wordt betoogd, dat de Spaanse regeling in strijd is met artikel 34 EEG-Verdrag, zoals door het Hof uitgelegd in zijn arrest van 8 november 1979(8), dat betrekking had op een nationale regeling die niet onder een van de gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouwprodukten viel, wordt in andere aangevoerd, dat de Spaanse regeling in strijd is met artikel 34 EEG-Verdrag, zoals door het Hof uitgelegd in verband met sectoren waarvoor een gemeenschappelijke marktordening tot stand is gebracht. De verdedigers van dit laatste standpunt twijfelen eraan, of de Spaanse regeling wel voldoet aan het in het arrest Groenveld geformuleerde vereiste van discriminatie tussen de binnenlandse handel en de uitvoerhandel van een Lid-Staat.

Volgens de Spaanse regering is de Spaanse regeling noch in strijd met artikel 34, zoals door het Hof uitgelegd in het arrest Groenveld, noch met de gemeenschappelijke marktordening voor wijn, die juist meebrengt dat een dergelijke regeling wettig moet worden geacht. Bovendien zou de omstreden regeling hoe dan ook gerechtvaardigd zijn, daar zij noodzakelijk is om te voldoen aan dwingende vereisten verband houdend met de bescherming van wijn met benaming van oorsprong tegen kwaliteitsvermindering en bedrieglijke praktijken.

18. Ik zal allereerst onderzoeken, in hoeverre de in het kader van de marktordening vastgestelde regels van belang zijn voor de beoordeling van de wettigheid van de Spaanse regeling. Vervolgens zal ik ingaan op de vraag, of die regeling in strijd is met artikel 34, zoals door het Hof uitgelegd in het arrest Groenveld. Tot slot zal ik nagaan, of de regeling in voorkomend geval kan worden gerechtvaardigd met een beroep op de door de Spaanse regering aangevoerde gronden.

De marktordening voor wijn

19. De marktordening omvat uitvoerige voorschriften betreffende de wijnsector. De beginselen van de marktordening zijn neergelegd in verordening (EEG) nr. 822/87 van de Raad van 16 maart 1987.(9) Artikel 1, lid 1, van die verordening bepaalt:

"De gemeenschappelijke ordening der markten in de wijnsector omvat voorschriften betreffende de produktie en de controle op de ontwikkeling van het wijnbouwpotentieel, voorschriften betreffende oenologische procédés en behandelingen, een prijsregeling en voorschriften betreffende de interventies en andere maatregelen tot sanering van de markt, een regeling van het handelsverkeer met derde landen, alsmede voorschriften betreffende het verkeer en het in de handel brengen."

Blijkens de vierde overweging van de considerans moet ter bereiking van de doeleinden van de verordening "de produktie aan de behoeften worden aangepast, inzonderheid door een op kwaliteitsverbetering gericht beleid". De marktordening omvat dan ook belangrijke regels betreffende in bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijnen. Deze regels zijn met name te vinden in verordening nr. 823/87 van 16 maart 1987.(10)

20. Ik zal eerst onderzoeken, of de marktordening, zoals de Spaanse regering stelt, regels omvat waaruit ° al dan niet rechtstreeks ° kan worden afgeleid, dat de in de Spaanse regeling geformuleerde verplichting de wijn in het produktiegebied te bottelen, wettig moet worden geacht. Vervolgens zal ik nagaan, of de marktordening uitdrukkelijke bepalingen bevat waarmee een dergelijke verplichting in strijd zou zijn. En tot slot zal ik ingaan op de vraag, of er in de marktordening elementen zijn waaruit blijkt, dat de betrokken verplichting onverenigbaar is met de in die marktordening besloten liggende regulering van de wijnmarkt.

21. Uit verordening nr. 823/87 blijkt duidelijk, dat de Raad zich heeft bepaald tot de vaststelling van enkele gemeenschappelijke basisregels voor in bepaalde gebieden voortgebrachte kwaliteitswijnen en dat de Lid-Staten een zelfstandige bevoegdheid hebben, regels ter aanvulling van die van de verordening vast te stellen.(11) De Spaanse regering heeft in het bijzonder gewezen op het belang van artikel 18 van de verordening, dat bepaalt:

"Met inachtneming van een eerlijk en constant gebruik mogen de producerende Lid-Staten:

° naast de in artikel 2 genoemde factoren alle aanvullende produktievoorwaarden en kenmerken bepalen waaraan v.q.p.r.d. moet beantwoorden;

° naast de andere bepalingen van deze verordening voor op hun grondgebied bereide v.q.p.r.d. aanvullende of striktere kenmerken of voorwaarden voor produktie, bereiding en verkeer vaststellen.

(...)."(12)

22. Zelfs indien de Spaanse regering terecht heeft beklemtoond, dat de aanvullende of strengere regels die de Lid-Staten ingevolge artikel 18 kunnen vaststellen, ook betrekking kunnen hebben op het verkeer van kwaliteitswijnen, lijkt het mij duidelijk, dat artikel 18 geen zelfstandige rechtsgrondslag vormt voor een nationale regeling betreffende verplichte botteling in het produktiegebied. Hiervoor zijn in elk geval twee goede redenen aan te voeren. In de eerste plaats bepaalt artikel 18 met zoveel woorden, dat de regels moeten worden vastgesteld "met inachtneming van een eerlijk en constant gebruik". Partijen zijn het erover eens, dat gedurende een groot aantal jaren aanzienlijke hoeveelheden ongebottelde Rioja-wijn zijn uitgevoerd en dat hieraan pas een einde is gekomen toen de Spaanse regeling die uitvoer aan banden legde. Naar zeggen van de Spaanse regering was tot de invoering van de bottelverplichting ongeveer 20 % van de uitgevoerde Rioja-wijn ongebotteld.

In de tweede plaats kan artikel 18 net zo min als andere door de gemeenschapswetgever vastgestelde bepalingen worden gezien als de rechtsgrondslag voor een nationale regeling die in strijd is met de fundamentele verdragsregels op het gebied van het vrije goederenverkeer. Derhalve moet hoe dan ook worden onderzocht, of de Spaanse regeling met die regels in strijd is. Dat zal ik later in deze conclusie doen.

23. Eerst moet echter worden nagegaan, of de marktordening, zoals in sommige van de ingediende opmerkingen wordt betoogd, regels omvat die zich expliciet of stilzwijgend verzetten tegen een nationale wettelijke regeling volgens welke kwaliteitswijnen in het produktiegebied moeten worden gebotteld. Hierbij doen zich enkele moeilijkheden voor.

Het is duidelijk, dat er in het stelsel van de marktordening geen regels zijn die dergelijke nationale regelingen uitdrukkelijk verbieden.

Men zou echter kunnen aanvoeren, dat de bij verordening nr. 823/87 aan de Lid-Staten verleende bevoegdheid tot vaststelling van aanvullende of striktere regels voor het verkeer, uitdrukkelijk afhankelijk is gesteld van de voorwaarde, dat dit geschiedt "met inachtneming van een eerlijk en constant gebruik". Zoals ik hiervoor al zei, is de bottelverplichting niet de wettelijke belichaming van een bestaand gebruik, zodat artikel 18 op zichzelf geen voldoende rechtsgrondslag voor de Spaanse regeling vormt. Toch zou het mijns inziens te ver gaan te concluderen, dat artikel 18 de vaststelling van regels door de Lid-Staten rechtstreeks afhankelijk stelt van de voorwaarde, dat de aanvullende of striktere vereisten gebaseerd zijn op een bestaand gebruik, en wel om twee redenen. In de eerste plaats bepaalt artikel 18 uiteindelijk alleen, dat de Lid-Staten hun bevoegdheid moeten uitoefenen "met inachtneming van een eerlijk en constant gebruik". Deze formulering lijkt niet zo duidelijk, dat zij noopt tot de conclusie, dat elke aanvullende nationale regeling die niet gebaseerd is op een bestaand gebruik, in strijd is met artikel 18. Bovendien zou een dergelijke uitlegging van artikel 18 een te grote beperking van de bevoegdheid van de Lid-Staten betekenen. Het valt toch moeilijk uit te sluiten, dat de Lid-Staten voldoende zwaarwegende gronden kunnen hebben om zaken die van belang zijn voor de produktie en het verkeer van kwaliteitswijnen, zelfstandig te regelen, ook al ligt aan die nieuwe regeling geen bestaand gebruik ten grondslag.

24. Het is duidelijk, dat de doeleinden die volgens de Spaanse regering met de bottelverplichting worden nagestreefd ° waarborging van de kwaliteit van de wijn en voorkoming van fraude ° ook met de gemeenschappelijke marktordening worden beoogd. Die doeleinden vallen dus samen.

25. Voorts moet als vaststaand worden aangenomen, dat de marktordening de in casu relevante vragen niet uitputtend regelt. Hieraan doet niet af, dat de gemeenschappelijke marktordening regels omvat die uitgaan van het bestaan van intracommunautaire handel in ongebottelde wijn. Dergelijke regels zijn bij voorbeeld te vinden in verordening (EEG) nr. 986/89 van de Commissie van 10 april 1989 betreffende de begeleidende documenten voor het vervoer van wijnbouwprodukten en de in de wijnsector bij te houden registers(13), die ook een regeling geeft voor het vervoer van onverpakte wijnprodukten. Ook verordening (EEG) nr. 2392/89 van de Raad van 24 juli 1989 tot vaststelling van de algemene voorschriften voor de omschrijving en de aanbiedingsvorm van wijn en druivemost, gaat uit van het bestaan van handel in ongebottelde wijn.(14) Uit de desbetreffende bepalingen blijkt eigenlijk niets anders dan dat de Gemeenschap het noodzakelijk heeft geoordeeld regels vast te stellen voor de handel in ongebottelde wijn, omdat die handel nu eenmaal bestaat. Aan die bepalingen ligt echter niet de gedachte ten grondslag, dat een dergelijke handel ook altijd mogelijk moet zijn.

26. Er zijn echter arresten waaruit blijkt, dat het bestaan van marktordeningen leidt tot een beperking van de mogelijkheden van de Lid-Staten, regels te geven voor de economische activiteit die het voorwerp van die marktordeningen vormt ° ook al is de nationale regeling niet in strijd met de uitdrukkelijke bepalingen van de marktordeningen. Volgens die rechtspraak zijn er bijzondere beperkingen gesteld aan de bevoegdheid van de Lid-Staten, regulerend op te treden op gebieden die van belang zijn voor de intracommunautaire handel in produkten waarvoor een gemeenschappelijke marktordening bestaat. Vaststaat, dat de verdragsbepalingen betreffende de afschaffing van tarief- en handelsbelemmeringen voor het intracommunautaire handelsverkeer, inzonderheid de artikelen 30 en 34, een integrerend onderdeel zijn van de gemeenschappelijke marktordening voor wijn.(15)

Volgens die rechtspraak geldt in sectoren waarvoor een gemeenschappelijke marktordening tot stand is gebracht ° zeker wanneer die marktordening zo uitvoerige regels omvat als de marktordening voor wijn ° het beginsel van een open markt, hetgeen onder meer impliceert, dat met de beginselen van de marktordening in strijd zijn alle nationale bepalingen of praktijken die de invoer- of uitvoerstromen zouden kunnen wijzigen of de prijsvorming op de markt zouden kunnen beïnvloeden.(16) Dit betekent waarschijnlijk vooral, dat in sectoren waarvoor een gemeenschappelijke marktordening tot stand is gebracht, belemmeringen voor de uitvoer minder toelaatbaar zijn dan in sectoren waarvoor geen marktordening bestaat.(17)

Ik heb het hiervoor al gehad over de ernstige consequenties van de Spaanse bottelverplichting voor de uitvoer van ongebottelde wijn, een produkt dat vanouds een belangrijke plaats inneemt in de handel tussen Spanje en de overige Lid-Staten. Gelet op die consequenties en in het licht van de zojuist gememoreerde rechtspraak van het Hof kan men concluderen, dat een nationale bottelverplichting in strijd is met het verbod van artikel 34 EEG-Verdrag, zoals van toepassing in de door de gemeenschappelijke marktordening voor wijn bestreken sector.

27. Ik sluit echter niet uit, dat een dergelijke nationale verplichting haar rechtvaardiging kan vinden in de doeleinden die volgens de Spaanse regering met die verplichting worden nagestreefd. Zoals ik al zei, worden die doeleinden ook met de betrokken marktordening beoogd en sluit deze marktordening niet uit, dat men ze ook met behulp van nationale regels tracht te bereiken.

Later in deze conclusie zal ik onderzoeken, of de Spaanse regeling feitelijk kan worden geacht te zijn ingegeven door dermate dwingende en zwaarwegende overwegingen, dat haar principiële tegenspraak met de marktordening gerechtvaardigd kan worden geacht.

Artikel 34 EEG-Verdrag

28. Maar nu eerst de vraag, of een nationale regel volgens welke kwaliteitswijn in het produktiegebied moet worden gebotteld, in strijd is met artikel 34 EEG-Verdrag, zoals door het Hof uitgelegd voor gebieden die niet onder een van de gemeenschappelijke marktordeningen voor landbouwprodukten vallen.

Zoals ik al zei, heeft het Hof artikel 34 voor het eerst uitgelegd in zijn arrest van 8 november 1979 (zaak 15/79, Groenveld, reeds aangehaald) en heeft het die uitlegging latere verscheidene malen bevestigd.(18)

Volgens de betrokken arresten verbiedt artikel 34 nationale maatregelen:

° die een specifieke beperking van het uitgaand goederenverkeer tot doel of ten gevolge hebben en

° aldus tot een ongelijke behandeling van de binnenlandse handel en de uitvoerhandel van een Lid-Staat leiden,

° waardoor aan de nationale produktie of de binnenlandse markt van de betrokken Lid-Staat ten koste van de produktie of de handel van andere Lid-Staten een bijzonder voordeel wordt verzekerd.

29. Op het eerste gezicht lijkt het er misschien op, dat de in geding zijnde Spaanse bepalingen geen specifieke beperking van het uitgaand goederenverkeer tot doel of ten gevolge hebben en dus niet tot een ongelijke behandeling van de binnenlandse handel en de uitvoerhandel van een Lid-Staat leiden. Bij nader inzien moet men in casu echter tot een andere conclusie komen. Er is geen sprake van nationale bepalingen die een bepaald soort waren op gelijke voet behandelen, onverschillig of zij voor de nationale markt dan wel voor de uitvoer bestemd zijn. De ongelijke behandeling zit hem hierin, dat de wijnproducenten binnen het produktiegebied nog niet gebottelde wijn kunnen verkopen, terwijl dat buiten dat gebied niet mogelijk is. De Spaanse regeling begunstigt de in het Rioja-gebied gevestigde ondernemingen. Deze voorkeursbehandeling betekent, dat de handelaars uit andere Lid-Staten worden gediscrimineerd. Hieraan doet niet af, dat die voorkeursbehandeling evenzeer discriminatie oplevert ten nadele van de handelaars uit de betrokken Lid-Staat, die niet in het Rioja-gebied gevestigd zijn. Alle door die voorkeursbehandeling begunstigde handelaars zijn werkzaam in het betrokken produktiegebied, en de omstandigheid dat de beperkende werking van de in geding zijnde regeling op de uitvoer niet in het voordeel strekt van alle in de betrokken Lid-Staat gevestigde handelaars, kan de regeling niet aan het verbod van artikel 34 doen ontkomen. Ik baseer mij hier op de redenering die het Hof heeft gevolgd in zijn arrest van 20 maart 1990 in de zaak Du Pont de Nemours Italiana(19), waarin het ging om een Italiaanse regionale preferentiële regeling die de invoer van goederen uit andere Lid-Staten beperkte en derhalve werd geacht in strijd te zijn met artikel 30 EEG-Verdrag. Mijns inziens kan deze redenering ook worden toegepast in het kader van de uitlegging van artikel 34.

30. Voor deze conclusie kan mijns inziens ook steun worden gevonden in de rechtspraak van het Hof inzake de toepassing van artikel 34 op nationale regelingen inzake de verwijdering of het hergebruik van verschillende soorten afval.(20) De betrokken nationale regelingen voorzagen in de verplichting het afval af te leveren aan in de betrokken Lid-Staat gevestigde ondernemingen. Volgens het Hof was er sprake van verboden onrechtstreekse belemmeringen van de uitvoer, daar de regelingen verhinderden, dat de afvalprodukten naar andere Lid-Staten werden uitgevoerd om door een aldaar erkend bedrijf te worden hergebruikt of verwijderd.

31. Naar mijn mening kan dan ook worden vastgesteld, dat de verplichting kwaliteitswijn in het produktiegebied in een Lid-Staat te bottelen, een belemmering vormt voor de uitvoer van een goed ° ongebottelde wijn °, die anders wel had kunnen plaatsvinden, en dat die verplichting derhalve onder het verbod van artikel 34 EEG-Verdrag valt.(21)

Kan een nationale regel volgens welke kwaliteitswijn in het produktiegebied moet worden gebotteld, gerechtvaardigd worden geacht?

32. Nu ik tot de conclusie ben gekomen, dat de omstreden Spaanse regeling een dermate beperkende werking heeft op het vrije goederenverkeer binnen de Gemeenschap, dat zij in strijd is met artikel 34 EEG-Verdrag, rest mij te onderzoeken, of die regeling desondanks gerechtvaardigd kan worden geacht op grond dat zij absoluut noodzakelijk is om te voldoen aan vereisten die voldoende zwaarwegend zijn om die beperkende werking te rechtvaardigen.

33. Zoals gezegd, heeft de Spaanse regering aangevoerd, dat de betrokken regeling absoluut noodzakelijk is om wijn met benaming van oorsprong te beschermen tegen kwaliteitsvermindering en bedrieglijke praktijken. In dit verband heeft zij onder meer erop gewezen, dat blijkens artikel 36 EEG-Verdrag uitvoerbeperkingen toelaatbaar kunnen zijn wanneer zij gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van de industriële en commerciële eigendom. De Spaanse regering is namelijk van mening, dat benamingen van oorsprong onder het begrip industriële en commerciële eigendom vallen.

34. De vraag, of de aan de Spaanse regeling ten grondslag liggende overwegingen onder het begrip industriële en commerciële eigendom in de zin van artikel 36 vallen, is in de onderhavige zaak in beginsel van groot belang. Het uitgangspunt is immers, dat een nationale regeling die op grond van haar discriminerende werking onder het verbod van artikel 34 valt, enkel haar rechtvaardiging kan vinden in de in artikel 36 genoemde gronden.(22)

Toch zal ik mij hier niet uitspreken over de vraag, of benamingen van oorsprong zijn te rekenen tot de in artikel 36 bedoelde rechten van industriële en commerciële eigendom.

De eerste en belangrijkste reden hiervoor is, dat ik beantwoording van deze vraag in de onderhavige zaak niet noodzakelijk acht, omdat het mij duidelijk lijkt dat de Spaanse regeling niet gerechtvaardigd kan worden geacht, al was het maar omdat zij niet absoluut noodzakelijk is om aan de betrokken vereisten te voldoen en evenmin is te beschouwen als de minst handelsbelemmerende maatregel die kan worden gekozen om de nagestreefde doeleinden te bereiken.

Er is echter nog een reden waarom ik voor deze benadering heb gekozen. Ik ben namelijk van mening, dat de onderhavige zaak zich eigenlijk niet leent voor een beantwoording van de belangrijke en tot dusver onbeantwoorde vraag, of benamingen van oorsprong onder artikel 36 EEG-Verdrag vallen.(23)

35. De Spaanse regering heeft uiteraard gelijk waar zij stelt, dat het van belang is de kwaliteit van wijnen met benaming van oorsprong intensief te beschermen en al het mogelijke te doen om fraude met die wijnen te voorkomen.

In het hiernavolgende zal ik ervan uitgaan dat, zoals de Spaanse regering heeft aangevoerd, de bottelverplichting is ingegeven door deze overwegingen en dat het hier overwegingen betreft die in beginsel belemmeringen van het vrije goederenverkeer kunnen rechtvaardigen.

36. Er zijn verscheidene elementen waaruit mijns inziens blijkt, dat het opleggen van een bottelverplichting niet absoluut noodzakelijk is om de beweerdelijk met die verplichting nagestreefde doeleinden te bereiken.

Het ligt voor de hand ervan uit te gaan, dat aan een verplichting die een einde maakt aan een bestaande, eeuwenoude praktijk, en die ingrijpende gevolgen heeft voor het vrije goederenverkeer en de handelingsvrijheid van de wijnproducenten aan banden legt, een duidelijk aangetoonde noodzaak ten grondslag ligt.

Een dergelijke noodzaak is in casu echter niet aangetoond. Er is niets in het dossier waaruit op overtuigende wijze blijkt, dat de vroegere rechtssituatie een reëel gevaar voor kwaliteitsverlies en bedrieglijke praktijken opleverde en dat de bottelverplichting het eventueel bestaande risico merkbaar zou verkleinen.

37. In dit verband wil ik er nog eens op wijzen, dat de Spaanse regeling niet in de weg staat aan het vervoer van ongebottelde wijn binnen het Rioja-gebied. Het gevaar van kwaliteitsverlies en bedrieglijke praktijken in verband met het vervoer naar andere ondernemingen en de botteling van de wijn buiten de producerende ondernemingen, is nog steeds aanwezig. Het argument van de Spaanse regering, dat de controlebevoegdheden van de toezichthoudende raad zich slechts uitstrekken tot het Rioja-gebied, volstaat niet om de in geding zijnde regeling te rechtvaardigen. Immers, ook buiten die streek worden controles verricht en er is niets in het dossier waaruit blijkt, dat de genoemde risico' s buiten het Rioja-gebied werkelijker groter zijn dan daarbinnen.

Zoals ik al eerder zei, is er een gemeenschapsregeling die voorschriften bevat voor het vervoer van onverpakte wijn en onder meer tot doel heeft, fraude te voorkomen.(24) Voor zover ik kan zien, is er niets in het dossier dat de conclusie rechtvaardigt, dat deze voorschriften niet naar genoegen functioneren en dat de Lid-Staten derhalve strengere regels dienen vast te stellen.

38. Een bottelverplichting als de in het Rioja-gebied geldende, kan derhalve niet worden geacht absoluut noodzakelijk te zijn om het ermee nagestreefde doel te bereiken. Dit doel kan ook met andere en minder handelsbelemmerende middelen worden bereikt.

De bottelverplichting, die in strijd is met artikel 34 EEG-Verdrag, is derhalve niet gerechtvaardigd.

Het antwoord op de tweede vraag

39. De tweede vraag van de verwijzende rechter luidt als volgt: "Kan een particulier zich tegenover een andere particulier beroepen op schending van artikel 34?"

De tweede vraag is volgens de verwijzingsbeschikking terug te voeren op het feit, dat AGE tot staving van de wettigheid van de verkoopweigering onder meer heeft aangevoerd, dat artikel 34 enkel van toepassing is op handelsbelemmerende maatregelen van de Lid-Staten en niet kan worden toegepast in de betrekkingen tussen particuliere ondernemingen.

40. Deze stelling is in zoverre gegrond, dat artikel 34 blijkens de rechtspraak van het Hof enkel betrekking heeft op overheidsmaatregelen en niet op gedragingen van particuliere ondernemingen.(25)

Artikel 34 richt zich niet rechtstreeks tot particuliere ondernemingen. Het staat niet eraan in de weg, dat ondernemingen via door hen zelfstandig genomen maatregelen het vrije goederenverkeer belemmeren. De verkoopweigering van AGE kan dus op zichzelf niet in strijd zijn met artikel 34.

41. Hieruit kan echter nog niet worden geconcludeerd, dat het verbod van artikel 34 in een geding tussen particulieren niet anderszins een rol kan spelen.

Ik herinner eraan, dat AGE haar verkoopweigering rechtvaardigde met het argument, dat de bottelverplichting en het daaruit voortvloeiende verbod op de verkoop van ongebottelde wijn buiten het Rioja-gebied, het haar onmogelijk maakten de gewenste hoeveelheid aan Promalvin te verkopen.

Ook breng ik in herinnering, dat de Rechtbank van koophandel te Brussel het noodzakelijk heeft geoordeeld zich uit te spreken over de wettigheid van de verkoopweigering naar Spaans recht, en het in dit verband noodzakelijk heeft geacht het Hof te verzoeken om uitlegging van artikel 34, teneinde te kunnen beoordelen of de ingevoerde bottelverplichting met die bepaling in strijd is.

De verwijzende rechter is dus van mening, dat het voor de beantwoording van de vraag, of de bottelverplichting naar Spaans recht geoorloofd is, van belang kan zijn, of die verplichting zich verdraagt met het gemeenschapsrecht.

42. Blijkens de rechtspraak van het Hof bestaat er geen twijfel over, dat artikel 34 onder dergelijke omstandigheden door een particulier voor de nationale rechter kan worden ingeroepen. Artikel 34 heeft rechtstreekse werking en verleent aan de particulieren rechten welke de rechterlijke instanties van de Lid-Staten dienen te handhaven.(26) Dit betekent, dat particulieren zich ook in gedingen tussen hen en andere particulieren op artikel 34 kunnen beroepen, met het oog op de toetsing van de wettigheid van overheidsmaatregelen die voor de oplossing van die gedingen van belang zijn.

Er zijn in 's Hofs rechtspraak veel voorbeelden van gevallen waarin artikel 30 die werking is toegekend in voor nationale rechterlijke instanties aanhangige gedingen tussen particulieren. Ik noem hier slechts het arrest van 10 november 1982 in de zaak Walter Rau Lebensmittelwerke(27), alsmede de omvangrijke rechtspraak betreffende het belang van artikel 30 voor de mogelijkheid voor particulieren parallelimporten te doen verbieden met een beroep op nationale rechten van industriële en commerciële eigendom.

Er is geen reden om artikel 34 in deze context anders te behandelen dan artikel 30.(28)

43. Derhalve kan worden vastgesteld, dat de Rechtbank van koophandel te Brussel artikel 34 in aanmerking dient te nemen bij haar onderzoek naar de wettigheid van de Spaanse bottelverplichting waarop AGE haar verkoopweigering baseert.

44. Hierbij wil ik echter aantekenen, dat de onwettigheid van de bottelverplichting naar gemeenschapsrecht niet noodzakelijkerwijs meebrengt, dat ook AGE' s weigering aan Promalvin te verkopen, onwettig is. Dit is een vraag die naar Spaans recht moet worden beantwoord; het is niet uit te sluiten, dat de verkoopweigering naar Spaans recht geoorloofd is, al is de bottelverplichting in strijd met het gemeenschapsrecht. Zoals ook de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft verklaard, kunnen er redenen zijn waarom de verkoopweigering, ondanks de onwettigheid van de bottelverplichting, naar Spaans recht niettemin geoorloofd moet worden geacht.

Conclusie

45. Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging, de vragen van de Rechtbank van koophandel te Brussel te beantwoorden als volgt:

"1) Een nationale regeling als de in het Rioja-gebied geldende, volgens welke kwaliteitswijnen in het produktiegebied moeten worden gebotteld, is in strijd met artikel 34 EEG-Verdrag.

2) Artikel 34 heeft ook in gedingen tussen particulieren voor de nationale rechter in zoverre rechtstreekse werking, dat het kan worden ingeroepen als grondslag voor de toetsing aan het gemeenschapsrecht van nationale overheidsmaatregelen die van belang zijn voor de oplossing van voor de nationale rechter aanhangige gedingen."

(*) Oorspronkelijke taal: Deens.

(1) ° Zo zou de Franse wetgever al in 1972 de verplichting hebben ingevoerd, Elzaswijnen met gecontroleerde benaming van oorsprong te bottelen in de departementen waar zij zijn geproduceerd. In Italië moeten marsalawijnen in het produktiegebied worden gebotteld. Bovendien is daar een wetsvoorstel ingediend op grond waarvan bij presidentieel decreet regels kunnen worden vastgesteld met betrekking tot de botteling in bepaalde gebieden van wijnen met benaming van oorsprong. In Luxemburg geldt een regeling volgens welke het nationale kwaliteitsmerk enkel mag worden gebruikt voor in flessen verkochte wijn, zij het dat in sommige gevallen van deze regel mag worden afgeweken. Ingevolge de in Duitsland geldende regeling kan een wijn pas als een in een bepaald gebied voortgebrachte kwaliteitswijn worden aangemerkt indien hij is voorzien van een controlenummer, dat uitsluitend aan gebottelde wijnen wordt toegekend. Verder is ter terechtzitting te kennen gegeven, dat Spanje met ingang van 1992 ook voor wijnen uit het Jerez-gebied de regel zal invoeren, dat zij in de produktiestreek moeten worden gebotteld, en dat Portugal een soortgelijke regeling kent.

(2) ° In haar schriftelijke opmerkingen licht de Spaanse regering deze overgangsbepaling toe als volgt: Aan deze bepaling lag de overweging ten grondslag, dat de gebieden die in aanmerking wensten te komen voor de Denominación de Origen Calificada (Rioja en Jerez), ook al werd een steeds groter percentage van de beschermde wijn verkocht na in de bodega' s van oorsprong te zijn gebotteld, nog steeds een deel van de voor de uitvoer bestemde wijn ongebotteld verkochten (in 1988 werd 21 % van de totale voor de buitenlandse markt bestemde hoeveelheid Rioja-wijn ongebotteld verkocht).

(3) ° Blijkens haar schriftelijke opmerkingen verkocht Delhaize in 1989 ongeveer 23,4 miljoen flessen tafelwijn en kwaliteitswijn (v.q.p.r.d.), waarvan 85 %, dat wil zeggen ongeveer 20 miljoen flessen, door haarzelf was gebotteld.

(4) ° Onmiddellijk voorafgaand aan deze overeenkomst hadden de twee partijen een koopovereenkomst gesloten met betrekking tot een hoeveelheid van 250 hl Rioja. Nadat Promalvin de eerste bestelling had uitgevoerd overeenkomstig de met Delhaize overeengekomen voorwaarden, waarbij de wijn door AGE Bodegas werd geleverd, plaatste Delhaize de in deze zaak in geding zijnde tweede bestelling van 3 000 hl.

(5) ° United Nations, Treaty Series, vol. 720-II, nr. 10346.

(6) ° De Belgische regering heeft in haar schriftelijke opmerkingen te kennen gegeven, dat een algemene verplichting om kwaliteitswijnen in het produktiegebied te bottelen, zal leiden tot een verlies van 300 arbeidsplaatsen in de Belgische bottelindustrie en een verlies van 600 arbeidsplaatsen in de daarmee verbonden ondernemingen; het economisch verlies wordt geraamd op 1 120 miljoen BFR.

(7) ° Daar komt nog bij, dat het in de landen van bestemming moeilijker wordt, bestaande systemen voor het hergebruik van flessen toe te passen.

(8) ° Zaak 15/79, Groenveld, Jurispr. 1979, blz. 3409.

(9) ° PB 1987, L 84, blz. 1.

(10) ° PB 1987, L 84, blz. 59, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2043/89 van de Raad van 19 juni 1989 (PB 1989, L 202, blz. 1).

(11) ° Dit blijkt onder meer uit de volgende bepalingen van de verordening: Artikel 5: De verbouwingswijzen welke nodig zijn om een optimale kwaliteit v.q.p.r.d. te waarborgen worden in door elk der betrokken Lid-Staten vastgestelde passende bepalingen geregeld. Artikel 8: De speciale bereidings- of verwerkingsmethoden voor het verkrijgen van v.q.p.r.d. worden door de betrokken producerende Lid-Staat voor elke betrokken wijn vastgesteld. Artikel 11, lid 1: Voor elke v.q.p.r.d. wordt door de betrokken Lid-Staat een opbrengst per hectare vastgesteld, die in hoeveelheden druiven, druivemost of wijn wordt uitgedrukt (...).

(12) ° In de redactie van verordening nr. 2043/89 van de Raad van 19 juli 1989 tot wijziging van verordening nr. 823/87 (PB 1989, L 202, blz. 1). In zijn oorspronkelijke versie luidde artikel 18 als volgt: De producerende Lid-Staten kunnen, met inachtneming van een eerlijk en constant gebruik voor de produktie en het verkeer van in bepaalde gebieden binnen hun grondgebied voortgebrachte kwaliteitswijnen, naast de bepalingen van deze verordening, aanvullende of strengere kenmerken en voorwaarden vaststellen. Ik wijs erop, dat ten tijde van de feiten van het hoofdgeding deze oorspronkelijke versie nog van kracht was. De in artikel 18 aangebrachte wijziging, die vermoedelijk hoofdzakelijk is ingegeven door wetstechnische overwegingen, heeft mijns inziens geen enkel belang voor de door het Hof op te lossen vragen.

(13) ° PB 1989, L 106, blz. 1.

(14) ° PB 1989, L 232, blz. 13. Zie artikel 11, lid 1, sub d, volgens hetwelk voor recipiënten met een nominaal volume van meer dan 60 liter bijzondere etiketteringsvoorschriften gelden, en artikel 11, lid 2, sub r, dat de mogelijkheid biedt de omschrijving op de etikettering aan te vullen met de vermelding, dat de wijn in een bepaald produktiegebied is gebotteld.

(15) ° Zie arrest van 29 november 1978 (zaak 83/78, Pigs Marketing Board, Jurispr. 1978, blz. 2347, r.o. 53 e.v.).

(16) ° Zie de rechtsoverwegingen 57 en 58 van het in de vorige noot aangehaalde arrest. Het Hof heeft in een aantal arresten, die betrekking hadden op nationale regelingen die de produktie van onder een gemeenschappelijke marktordening vallende goederen beperkten, verklaard, dat de betrokken marktordening elke nationale regeling uitsluit, die het intracommunautaire handelsverkeer rechtstreeks of zijdelings, reëel of potentieel, kan belemmeren : zie arrest van 30 oktober 1974 (zaak 190/73, Van Haaster, Jurispr. 1974, blz. 1123, r.o. 16). Een vergelijkbaar arrest is gewezen in zaak 111/76 (Van den Hazel, Jurispr. 1977, blz. 901).

(17) ° Er zijn misschien recentere arresten die erop wijzen, dat het Hof geen reden ziet artikel 34 verschillend uit te leggen al naar gelang het van toepassing is in een sector waarvoor een gemeenschappelijke marktordening tot stand is gebracht, dan wel in een sector waarvoor een dergelijke ordening niet bestaat. Wellicht komt een dergelijk standpunt naar voren in het arrest van 6 oktober 1987 (zaak 118/86, Nertsvoederfabriek, Jurispr. 1987, blz. 3883), dat betrekking had op een Nederlandse regeling inzake verplichte aflevering van slachtafval. In rechtsoverweging 9 van dat arrest verklaarde het Hof onder verwijzing naar bepalingen van twee marktordeningen: Waar in genoemde artikelen de verbodsbepalingen van de artikelen 30 en 34 van het Verdrag zijn overgenomen, behoeft de door de verwijzende rechter beschreven regeling uitsluitend te worden getoetst aan de als integrerend onderdeel van de gemeenschappelijke marktordeningen te beschouwen bepalingen van deze artikelen betreffende de opheffing van kwantitatieve beperkingen en van alle maatregelen van gelijke werking bij in- en uitvoer.

Dat standpunt zou ook kunnen worden gelezen in het arrest van 25 november 1986 (zaak 148/85, Forest, Jurispr. 1986, blz. 3449), dat betrekking had op de Franse regeling houdende invoering van contingenten voor het malen van tarwe. In dat arrest onderzocht het Hof de draagwijdte van de artikelen 30 en 34 zonder daarbij de gemeenschappelijke marktordening in aanmerking te nemen.

Ook in het arrest van 7 februari 1984 (zaak 237/82, Jongeneel Kaas, Jurispr. 1984, blz. 483), waarin het ging om een Nederlandse regeling in de kaassector, zou men een wat terughoudender houding kunnen lezen ten aanzien van de vraag, welke invloed het bestaan van een marktordening heeft op de toepassing van de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van goederen.

Naar mijn mening kan men zich ook afvragen, of in een sector waarvoor een gemeenschappelijke marktordening tot stand is gebracht, zonder dat die marktordening zelf hiervoor bijzondere aanknopingspunten biedt, het vrije goederenverkeer wel beter moet worden beschermd dan in een sector waarvoor een dergelijke ordening niet geldt.

Daar echter niet met voldoende zekerheid kan worden gesteld, dat het Hof van zijn eerdere ° en op zichzelf duidelijke ° rechtspraak is teruggekomen, zal ik mijn conclusie op die rechtspraak baseren.

(18) ° Zie bij voorbeeld arresten van 14 juli 1981 (zaak 115/80, Oebel, Jurispr. 1981, blz. 1993), 1 april 1982 (gevoegde zaken 141/81-143/81, Holdijk, Jurispr. 1982, blz. 1299), 15 december 1982 (zaak 286/81, Oosthoek, Jurispr. 1982, blz. 4575) en 7 februari 1984 (zaak 237/82, Jongeneel Kaas, Jurispr. 1984, blz. 483). De laatste uitspraak van het Hof op dit gebied is die van 28 februari 1991 (zaak C-332/89, André Marchandise, Jurispr. 1991, blz. I-1027).

(19) ° Zaak C-21/88, Jurispr. 1990, blz. I-889, inz. blz. 920.

(20) ° Zie arresten van 10 maart 1983 (zaak 172/82, Inter-huiles, Jurispr. 1983, blz. 555), 7 februari 1985 (zaak 173/83, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1985, blz. 491) en 6 oktober 1987 (zaak 118/86, Nertsvoederfabriek Nederland BV, Jurispr. 1987, blz. 3883). De eerste twee zaken hadden betrekking op de wettigheid van een Franse regeling inzake de verwijdering van afgewerkte olie; in de laatste zaak ging het om een Nederlandse regeling inzake de verwijdering van slachtafval.

(21) ° De onderhavige zaak heeft bij mij de vraag doen rijzen, of de door het Hof aan artikel 34 gegeven uitlegging te eng kan blijken te zijn. De reden waarom artikel 34 mijns inziens op de Spaanse bottelverplichting van toepassing moet worden geacht, is, zoals ik al zei, dat binnen het betrokken produktiegebied nog steeds ongebottelde wijn kan worden verkocht. Deze reden kan niet worden aangevoerd met betrekking tot een nationale regeling volgens welke botteling bij de wijnproducenten zelf moet plaatsvinden. Zij kan evenmin worden gebruikt in andere situaties waarin een nationale regeling verlangt, dat een ° overigens reeds verhandelbaar ° produkt verder wordt bewerkt in de onderneming waar het zijn eerste bewerking heeft ondergaan. Het valt niet uit te sluiten, dat een staat het opportuun kan achten, regels vast te stellen op grond waarvan ondernemingen die tot dusver halffabrikaten hebben vervaardigd en deze hebben verkocht aan ondernemingen in andere Lid-Staten, worden verplicht zelf het eindprodukt te vervaardigen. Dergelijke nationale regels, die volgens de uitlegging van het Hof waarschijnlijk niet onder het verbod van artikel 34 zullen vallen, kunnen naar mijn mening zeer wel ongerechtvaardigde belemmeringen van het vrije goederenverkeer opleveren.

(22) ° Zie in dit verband onder meer het in voetnoot 19 genoemde arrest in de zaak Du Pont de Nemours Italiana.

(23) ° Ik wijs erop, dat de door mij gevolgde benadering niet zonder precedent is. Ook het Hof heeft zich in een zaak waarin was betoogd, dat benamingen van oorsprong onder artikel 36 vielen, onthouden van een uitspraak ter zake, daar het van mening was dat de betrokken nationale maatregelen niet gerechtvaardigd konden worden geacht, omdat niet aan de overige voorwaarden voor toepassing van artikel 36 was voldaan. Zie arrest van 13 maart 1984 (zaak 16/83, Prantl, Jurispr. 1984, blz. 1299, r.o. 35).

(24) ° Zie verordening (EEG) nr. 986/89 van de Commissie van 10 april 1989 betreffende de begeleidende documenten voor het vervoer van wijnbouwprodukten en de in de wijnsector bij te houden registers (PB 1989, L 106, blz. 1). Deze verordening bevat specifieke bepalingen inzake de begeleidende documenten bij het vervoer van onverpakte produkten.

Bovendien legt verordening (EEG) nr. 2392/89 van de Raad van 24 juli 1989 tot vaststelling van de algemene voorschriften voor de omschrijving en de aanbiedingsvorm van wijn en druivemost (PB 1989, L 232, blz. 13), de wijnproducenten de verplichting op, middels etikettering aan te geven waar de wijn is geproduceerd.

(25) ° Zie onder meer arrest van het Hof van 1 oktober 1987 (zaak 311/85, Vlaamse Reisbureaus, Jurispr. 1987, blz. 3801).

(26) ° Zie onder meer arrest van 29 november 1978 (zaak 83/78, Pigs Marketing Board, Jurispr. 1978, blz. 2347).

(27) ° Zaak 262/81, Jurispr. 1982, blz. 3961.

(28) ° Dit wordt bevestigd door het arrest van het Hof van 10 maart 1983 (zaak 172/82, Inter-huiles, Jurispr. 1983, blz. 555), waarin artikel 34 werd ingeroepen in een geding tussen particulieren in verband met de wettigheid van de al eerder genoemde Franse regeling inzake afgewerkte olie.