61989J0293

ARREST VAN HET HOF VAN 16 JULI 1992. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN HELLEENSE REPUBLIEK. - NIET-NAKOMING - ARTIKELEN 30 EN 36 - ADDITIEVEN IN LEVENSMIDDELEN - TOEVOEGING VAN NITRAAT AAN KAAS. - ZAAK C-293/89.

Jurisprudentie 1992 bladzijde I-04577


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Vrij verkeer van goederen ° Afwijkingen ° Bescherming van volksgezondheid ° Nationale regeling die gebruik van additief in levensmiddelen aan vergunning bindt ° Toelaatbaarheid ° Voorwaarden

(EEG-Verdrag, art. 30 en 36)

Samenvatting


Een nationale regeling die ter bescherming van de volksgezondheid een vergunning verlangt voor het gebruik van een additief in levensmiddelen en ook geldt voor dit additief bevattende levensmiddelen ingevoerd uit andere Lid-Staten waar zij wettig zijn vervaardigd en in het verkeer gebracht, is in overeenstemming met het gemeenschapsrecht, indien aan twee voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats moet de regeling voorzien in een procedure die de marktdeelnemers in staat stelt, te verkrijgen dat het betrokken additief op de nationale lijst van toegestane additieven wordt geplaatst. Deze procedure moet gemakkelijk toegankelijk zijn en binnen een redelijke termijn kunnen worden afgesloten, en indien zij uitloopt op een weigering, moet hiertegen in rechte kunnen worden opgekomen. In de tweede plaats mogen de bevoegde administratieve autoriteiten een verzoek tot opneming van een additief in de betrokken lijst slechts kunnen afwijzen wanneer het additief niet voorziet in een werkelijke behoefte, met name van technologische aard, of een gevaar voor de volksgezondheid oplevert.

Hieruit volgt, dat een Lid-Staat die behoudens vergunning de invoer van een uit andere Lid-Staten afkomstig levensmiddel verbiedt op grond dat het een bepaald additief bevat, eerst kan worden geacht niet te hebben voldaan aan de krachtens de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen, indien hij geen procedure in het leven heeft geroepen die voldoet aan bovengenoemde eisen, of indien zijn autoriteiten een verzoek van een of meer marktdeelnemers om inschrijving van de betrokken stof op de lijst van toegestane additieven ten onrechte hebben afgewezen.

Partijen


In zaak C-293/89,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. White, lid van haar juridische dienst, bijgestaan door S. Karalis, auditeur bij de Griekse Raad van State, gedetacheerd bij de juridische dienst van de Commissie, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van de juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verzoekster,

tegen

Helleense Republiek, vertegenwoordigd door A. Ampariotou, advocaat, juridisch medewerker eerste klas bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, bijzondere dienst Communautaire geschillen, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Griekse ambassade, Val Sainte-Croix 117,

verweerster,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Helleense Republiek, door de invoer te verbieden van in andere Lid-Staten wettig vervaardigde en in het verkeer gebrachte kaas waaraan tijdens de verkazing nitraat is toegevoegd binnen het door de internationale wetenschappelijke kringen toegestane maximum (50 mg per kg kaas), niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, R. Joliet, F. A. Schockweiler, F. Grévisse en P. J. G. Kapteyn, kamerpresidenten, G. F. Mancini, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, G. C. Rodríguez Iglesias, M. Diez de Velasco en M. Zuleeg, rechters,

advocaat-generaal: C. Gulmann

griffier: D. Triantafyllou, administrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 26 februari 1992, waar de Commissie vertegenwoordigd was door X. Giataganas, lid van haar juridische dienst, en de Helleense Republiek door D. Raptis, juridisch staatsadviseur, als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 april 1992,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 21 september 1989, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EEG-Verdrag verzocht vast te stellen dat de Helleense Republiek, door de invoer te verbieden van in andere Lid-Staten wettig vervaardigde en in het verkeer gebrachte kaas waaraan tijdens de verkazing nitraat is toegevoegd binnen het door de internationale wetenschappelijke kringen toegestane maximum (50 mg per kg kaas), niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen.

2 In sommige Lid-Staten wordt bij de bereiding van verschillende soorten kaas nitraat toegevoegd om bepaalde bacteriën die tot een abnormale zwelling leiden, te elimineren.

3 Besluit nr. 1100/1987 van het Griekse Hoge Comité voor de chemie, betreffende de Codex inzake voedingsmiddelen, dranken en voorwerpen voor dagelijks gebruik (Grieks Staatsblad B, blz. 788 van 31.12.1987), verbiedt het gebruik van chemische additieven van welke aard ook bij de vervaardiging van voedingsmiddelen, en het in het vrije verkeer brengen van voedingsmiddelen die dergelijke additieven bevatten, zonder een door dit orgaan verleende vergunning. Dit orgaan heeft evenwel geen enkel uitvoeringsbesluit genomen dat het gebruik van nitraat bij de vervaardiging van kaas toestaat. Het gebruik van die stof bij de vervaardiging van deze produkten en het in het verkeer brengen van kaas die nitraat bevat, is in Griekenland derhalve niet toegestaan.

4 In de gemeenschapsregeling wordt nitraat genoemd onder punt 2 van de lijst van additieven bij richtlijn 64/54/EEG van de Raad van 5 november 1963 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake conserveermiddelen die mogen worden gebruikt in voor menselijke voeding bestemde waren (PB 1964, 12, blz. 161; hierna: de "richtlijn"), zoals gewijzigd bij richtlijn 67/427/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende het gebruik van bepaalde conserveermiddelen voor de oppervlaktebehandeling van citrusvruchten alsmede betreffende de controlemaatregelen voor de opsporing en de kwantitatieve bepaling van conserveermiddelen in en op citrusvruchten (PB 1967, L 148, blz. 1).

5 De opneming van nitraat in die lijst betekent, dat deze stof een van de additieven is waarvan het gebruik in voedingsmiddelen door de Lid-Staten kan worden toegestaan, en dat het aan laatstgenoemden staat, de voorwaarden voor het gebruik ervan vast te stellen.

6 Voor een nadere uiteenzetting van de richtlijn, de nationale wettelijke regeling, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

7 In het onderhavige beroep verwijt de Commissie de Helleense Republiek, de invoer van kaas uit andere Lid-Staten te verbieden op grond dat deze nitraat bevat. Volgens de Commissie moet de invoer van in een andere Lid-Staat geproduceerde voedingsmiddelen die een op de communautaire lijst voorkomend additief bevatten, worden toegestaan, indien dit additief geen gevaar voor de volksgezondheid oplevert en voorziet in een werkelijke behoefte, met name van technologische aard. Welnu, uit internationaal onderzoek blijkt, dat nitraat aan deze vereisten voldoet.

8 Voor de uitspraak op dit beroep zij eraan herinnerd, dat volgens de rechtspraak van het Hof (zie arresten van 10 december 1985, zaak 247/84, Motte, Jurispr. 1985, blz. 3887, r.o. 25; 6 mei 1986, zaak 304/84, Muller, Jurispr. 1986, blz. 1511, r.o. 26, en 13 december 1990, zaak C-42/90, Bellon, Jurispr. 1990, blz. I-4863, r.o. 16 en 17) een regeling die voor het gebruik van additieven een toelating vooraf verlangt, in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht, indien aan twee voorwaarden is voldaan.

9 In de eerste plaats moet de regeling voorzien in een procedure die de marktdeelnemers in staat stelt, te verkrijgen dat een bepaald additief op de nationale lijst van toegestane additieven wordt geplaatst. Deze procedure moet gemakkelijk toegankelijk zijn en binnen een redelijke termijn kunnen worden afgesloten, en indien zij uitloopt op een weigering, moet hiertegen in rechte kunnen worden opgekomen.

10 Voorts kunnen de bevoegde administratieve autoriteiten een verzoek tot opneming van een additief in de betrokken lijst slechts afwijzen wanneer het additief niet voorziet in een werkelijke behoefte, met name van technologische aard, of een gevaar voor de volksgezondheid oplevert.

11 Wat de technologische behoefte betreft, moet eraan worden herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak (zie arrest van 12 maart 1987, het "bierarrest", zaak 178/84, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1987, blz. 1227, r.o. 52) de noodzaak van het gebruik van een additief moet worden beoordeeld met inachtneming van de resultaten van het internationaal wetenschappelijk onderzoek en het oordeel van de instanties van de andere Lid-Staten.

12 Voorts moet worden gepreciseerd, dat een werkelijke noodzaak van het gebruik van een additief niet reeds is uitgesloten omdat het produkt ook met toevoeging van een andere stof kan worden vervaardigd. Een dergelijke uitlegging van het begrip technologische noodzaak leidt immers uiteindelijk tot een bevoordeling van de nationale produktiemethoden, hetgeen een middel tot verkapte belemmering van de handel tussen de Lid-Staten zou vormen (zie het "bierarrest", reeds aangehaald, r.o. 51, en het arrest van 4 juni 1992, gevoegde zaken C-13/91 en C-113/91, Debus, Jurispr. 1992, blz. I-3617, r.o. 28).

13 Wat de bescherming van de volksgezondheid betreft, moet eraan worden herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak (zie met name arresten van 6 mei 1986, Muller, r.o. 26, en 13 december 1990, Bellon, r.o. 17, reeds aangehaald) bij de beoordeling van het bestaan van een uit het gebruik van een additief voortvloeiend gevaar voor de volksgezondheid vooral rekening moet worden gehouden met de resultaten van het internationaal wetenschappelijk onderzoek, in het bijzonder de studies van het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding, en met de voedingsgewoonten in de betrokken Lid-Staat.

14 Uit bovengenoemde arresten volgt, dat in een geval als het onderhavige een Lid-Staat eerst kan worden geacht niet te hebben voldaan aan de krachtens de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen terzake van additieven, indien hij geen procedure in het leven heeft geroepen die voldoet aan de in rechtsoverweging 9 omschreven eisen, of indien zijn autoriteiten een verzoek van een of meer marktdeelnemers om inschrijving van nitraat op de lijst van toegestane additieven ten onrechte hebben afgewezen.

15 In casu moet worden opgemerkt, dat genoemd Grieks besluit inzake additieven voorziet in een verbod behoudens vergunning, dat ook geldt voor additieven die zijn toegevoegd aan voedingswaren afkomstig uit Lid-Staten waar zij rechtmatig zijn vervaardigd en in het verkeer gebracht.

16 De Commissie heeft niet gesteld, dat de door dit besluit in het leven geroepen procedure in strijd is met het gemeenschapsrecht, noch dat de Griekse autoriteiten vóór de instelling van het onderhavige beroep een verzoek van een of meer marktdeelnemers om inschrijving van nitraat op de lijst van toegestane additieven hebben afgewezen.

17 Mitsdien moet het beroep van de Commissie worden verworpen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

18 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Verwijst de Commissie in de kosten.