61988J0245

ARREST VAN HET HOF VAN 21 FEBRUARI 1991. - HCM DAALMEIJER TEGEN BESTUUR VAN DE SOCIALE VERZEKERINGSBANK. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: CENTRALE RAAD VAN BEROEP - NEDERLAND. - SOCIALE ZEKERHEID - VASTSTELLING VAN DE TOEPASSELIJKE WETGEVING. - ZAAK C-245/88.

Jurisprudentie 1991 bladzijde I-00555


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1 . Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Toepasselijke wetgeving - Gemeenschapsbepaling betreffende ambtenaren - Niet-toepasselijk op ambtenaar die zijn werkzaamheden heeft gestaakt en zich als niet-actieve in andere Lid-Staat heeft gevestigd - Gevolgen - Toepasselijkheid van woonplaatsvoorwaarden voor aansluiting bij stelsel van sociale zekerheid van Lid-Staat

( Verordening ( EEG ) nr . 1408/71 van de Raad, art . 13, lid 2, sub d )

2 . Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Aansluiting bij stelsel van sociale zekerheid - Verkrijging van hoedanigheid van verplicht verzekerde - Toepasselijkheid van nationale wetgeving

Samenvatting


1 . Artikel 13, lid 2, sub d, van verordening nr . 1408/71, dat beoogt wetsconflicten op te lossen die zich kunnen voordoen wanneer gedurende een bepaald tijdvak de woonplaats en de plaats van tewerkstelling niet in dezelfde Lid-Staat gelegen zijn, is niet van toepassing op degene die zijn werkzaamheden als ambtenaar van een Lid-Staat voorgoed heeft gestaakt en daarna met zijn echtgenote in een andere Lid-Staat is gaan wonen, alwaar hij geen beroepswerkzaamheden verricht noch uit anderen hoofde bij een stelsel van sociale zekerheid is aangesloten .

In een dergelijk geval kunnen de in de wettelijke regeling van een Lid-Staat voor de aansluiting bij het stelsel van sociale zekerheid neergelegde woonplaatsvoorwaarden worden gesteld, aangezien de verordening geen enkele bepaling bevat die het rechtstreeks dan wel door overeenkomstige toepassing mogelijk zou maken, een dergelijk woonplaatsvereiste terzijde te stellen .

2 . De vraag of iemand moet worden geacht verplicht verzekerd te zijn, doordat hij een uitkering ontvangt in verband met de beëindiging van zijn laatste dienstbetrekking, wanneer hij zijn werkzaamheden voorgoed heeft gestaakt en in een andere Lid-Staat is gaan wonen, alwaar hij geen beroepswerkzaamheden verricht noch uit anderen hoofde bij een stelsel van sociale zekerheid is aangesloten, hangt af van de aansluitingsvoorwaarden van het desbetreffende sociale-zekerheidsstelsel en dus van de toepasselijke nationale wetgeving .

Partijen


In zaak C-245/88,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Centrale Raad van Beroep te Utrecht, in het aldaar aanhangig geding tussen

H . C . M . Daalmeijer

en

Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 13, lid 2, sub d, van verordening ( EEG ) nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie van verordening ( EEG ) nr . 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 ( PB 1983, L 230, blz . 6 ),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt : O . Due, president, J . C . Moitinho de Almeida, G . C . Rodríguez Iglesias en M . Díez de Velasco, kamerpresidenten, C . N . Kakouris, F . Grévisse en M . Zuleeg, rechters,

advocaat-generaal : J . Mischo,

griffier : J . A . Pompe, adjunct-griffier,

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door :

- de Sociale Verzekeringsbank, vertegenwoordigd door B . H . ter Kuile en E . H . Pijnacker Hordijk, advocaten te 's-Gravenhage en Brussel;

- de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door E . F . Jacobs, secretaris-generaal van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde;

- de Deense regering, vertegenwoordigd door J . Molde, juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde;

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R . Barents, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde;

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van de vertegenwoordigers van partijen ter terechtzitting van 16 mei 1990,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 juni 1990,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 31 augustus 1988, ingekomen bij het Hof op 2 september daaraanvolgend, heeft de Centrale Raad van Beroep te Utrecht krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van verordening ( EEG ) nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie van verordening ( EEG ) nr . 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 ( PB 1983, L 230, blz . 6 ).

2 Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen H . C . M . Daalmeijer en de Sociale Verzekeringsbank ( hierna : "SVB ") over de berekening van zijn ouderdomspensioen .

3 Daalmeijer heeft de Nederlandse nationaliteit en is laatstelijk, van augustus 1969 tot 1 mei 1974, werkzaam geweest te Belgrado als ambtenaar van het Nederlandse Ministerie van Defensie . Tevoren was hij in dezelfde hoedanigheid werkzaam geweest in Frankrijk, België en Nederland . Sinds mei 1974 ontvangt hij een pensioen krachtens de Uitkeringswet gewezen militairen; voorts ontvangt hij sinds 5 oktober 1982, de dag waarop hij 65 jaar werd, een ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet ( hierna : "AOW ").

4 Bij beslissing van de SVB van 23 maart 1983 werd dat ouderdomspensioen gekort met een bedrag overeenkomend met de tijdvakken ( respectievelijk 8 en 15 jaar ) gedurende welke Daalmeijer en zijn echtgenote worden geacht niet verzekerd te zijn geweest in de zin van de AOW, op grond dat zij toen niet in Nederland woonachtig waren .

5 Bij uitspraak van de Raad van Beroep te Amsterdam werd die beslissing gedeeltelijk vernietigd, waartegen Daalmeijer beroep instelde . Zijn bezwaar betrof het feit, dat de Raad van Beroep de korting voor het tijdvak 1 mei 1974-5 oktober 1982, gedurende hetwelk hij en zijn echtgenote in Frankrijk woonachtig waren, wettig had geacht .

6 Vorenbedoelde korting volgt uit artikel 6, lid 1, AOW, luidende :

"Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die de leeftijd van 15 jaar, doch nog niet die van 65 jaar heeft bereikt, indien hij :

7 De Centrale Raad van Beroep, die in hoogste instantie van het geschil kennis nam, heeft de behandeling van de zaak geschorst totdat het Hof uitspraak zal hebben gedaan over de volgende prejudiciële vragen :

"1 ) Is op een ( gewezen ) ambtenaar krachtens artikel 13, tweede lid, onder d, van de EEG-Verordening nr . 1408/71, de wetgeving van toepassing van de Lid-Staat waaronder de dienst ressorteert waarbij hij laatstelijk werkzaam was, zelfs indien hij en zijn echtgenote zijn gaan wonen op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan zojuist bedoeld, op welk grondgebied geen van hen - reële en daadwerkelijke - werkzaamheden heeft uitgeoefend als bedoeld in genoemd artikel 13, tweede lid, en waar zij ook niet anderszins ingevolge deze bepaling aan de wetgeving van die andere Lid-Staat zijn onderworpen?

8 Voor een nadere uiteenzetting van de Nederlandse wettelijke regeling, de toepasselijke bepalingen van het gemeenschapsrecht en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .

9 Met de eerste en de tweede vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of de wettelijke regeling van een Lid-Staat, met name de daarin voorziene woonplaatsvereisten voor aansluiting bij het stelsel van sociale zekerheid, krachtens artikel 13, lid 2, sub d, van verordening nr . 1408/71 van toepassing is op iemand die, na zijn beroepsactiviteit als ambtenaar van die Lid-Staat voorgoed te hebben gestaakt, zich met zijn echtgenote vestigt in een andere Lid-Staat, alwaar hij geen beroepswerkzaamheden verricht en ook niet uit anderen hoofde bij een stelsel van sociale zekerheid is aangesloten .

10 Dienaangaande zij er op gewezen, dat ingevolge artikel 13, lid 1, van verordening nr . 1408/71 en behoudens enkele bepalingen van toepassing op zeelieden, degenen op wie de verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele Lid-Staat zijn onderworpen . Welke wetgeving dat is, wordt overeenkomstig de bepalingen van titel II van die verordening vastgesteld .

11 Daalmeijer valt onder verordening nr . 1408/71, want artikel 2, lid 3, ervan bepaalt, dat zij "van toepassing ( is ) op ambtenaren en op personeel dat volgens de toepasselijke wetgeving met hen gelijkgesteld is, voor zover zij onderworpen zijn of geweest zijn aan de wettelijke regelingen van een Lid-Staat, waarop deze verordening van toepassing is ".

12 In casu is evenwel geen van de bepalingen van titel II van verordening nr . 1408/71 van toepassing . Daalmeijer verkeert in geen van de situaties waarop de artikelen 13, lid 2, sub a, b, c, en e, en 14 tot en met 17 betrekking hebben . Artikel 13, lid 2, sub d, volgens hetwelk, onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17, "op ambtenaren en met hen gelijkgestelden de wetgeving van toepassing ( is ) van de Lid-Staat waaronder de dienst waarbij zij werkzaam zijn, ressorteert", heeft geen betrekking op degenen die hun beroepswerkzaamheden voorgoed hebben gestaakt .

13 Deze laatste bepaling beoogt immers wetsconflicten op te lossen die zich kunnen voordoen wanneer gedurende een bepaald tijdvak de woonplaats en de plaats van tewerkstelling niet in dezelfde Lid-Staat gelegen zijn . Dergelijke conflicten kunnen zich niet meer voordoen met betrekking tot werknemers die hun beroepswerkzaamheden voorgoed hebben gestaakt .

14 Voor de aansluiting bij het nationale stelsel van sociale zekerheid kunnen derhalve in een geval als het onderhavige woonplaatsvoorwaarden worden gesteld, wat niet het geval zou zijn wanneer de wetgeving van een Lid-Staat van toepassing was ingevolge een conflictregel van artikel 13, lid 2, van verordening nr . 1408/71 ( zie arrest van 13 mei 1990, zaak C-2/89, Kits van Heijningen, Jurispr . 1990, blz . I-1755 ).

15 In dit verband zij eraan herinnerd, dat het volgens de rechtspraak van het Hof aan de nationale wetgever staat om de voorwaarden vast te stellen waaronder het recht of de verplichting ontstaat tot aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid of bij een bepaalde tak van een dergelijk stelsel - de voorwaarden betreffende de beëindiging van die aansluiting daaronder begrepen -, zolang daarbij maar geen onderscheid wordt gemaakt tussen eigen onderdanen en onderdanen van andere Lid-Staten ( zie, onder meer, het arrest van 24 september 1987, zaak 43/86, De Rijke, Jurispr . 1987, blz . 3611, r.o . 12 ).

16 Ook bevat verordening nr . 1408/71 geen enkele bepaling die het rechtstreeks dan wel door overeenkomstige toepassing mogelijk zou maken, een dergelijk woonplaatsvereiste terzijde te stellen .

17 Mitsdien moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord, dat artikel 13, lid 2, sub d, van verordening nr . 1408/71 niet van toepassing is op degene die zijn werkzaamheden als ambtenaar van een Lid-Staat voorgoed heeft gestaakt en daarna met zijn echtgenote in een andere Lid-Staat is gaan wonen, alwaar hij geen beroepswerkzaamheden verricht noch uit anderen hoofde bij een stelsel van sociale zekerheid is aangesloten .

18 Met betrekking tot de derde vraag moet worden opgemerkt, dat de vraag of iemand moet worden geacht verzekerd te zijn krachtens een stelsel van sociale zekerheid, doordat hij een uitkering ontvangt in verband met de beëindiging van zijn laatste dienstbetrekking, afhangt van de aansluitingsvoorwaarden van dat stelsel en dus van de toepasselijke nationale wetgeving .

19 Op de derde vraag moet derhalve worden geantwoord, dat in een situatie als in de eerste vraag bedoeld, de toepasselijke nationale wetgeving dient te bepalen of het feit dat de belanghebbende een uitkering ontvangt in verband met de beëindiging van zijn laatste dienstbetrekking, hem de hoedanigheid van verplicht verzekerde verleent .

Beslissing inzake de kosten


Kosten

20 De kosten door de Nederlandse en de Deense regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

uitspraak doende op de door de Centrale Raad van Beroep te Utrecht bij bevel van 31 augustus 1988 gestelde vragen, verklaart voor recht :

1 ) Artikel 13, lid 2, sub d, van verordening ( EEG ) nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale-zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie van verordening ( EEG ) nr . 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 ( PB 1983, L 230, blz . 6 ), is niet van toepassing op degene die zijn werkzaamheden als ambtenaar van een Lid-Staat voorgoed heeft gestaakt en daarna met zijn echtgenote in een andere Lid-Staat is gaan wonen, alwaar hij geen beroepswerkzaamheden verricht noch uit anderen hoofde bij een stelsel van sociale zekerheid is aangesloten .

2 ) In een situatie als in de eerste vraag bedoeld, dient de toepasselijke nationale wetgeving te bepalen of het feit dat de belanghebbende een uitkering ontvangt in verband met de beëindiging van zijn laatste dienstbetrekking, hem de hoedanigheid van verplicht verzekerde verleent .