CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

F. G. JACOBS

van 7 november 1989 ( *1 )

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1. 

Deze zaak betreft de vraag of een gewezen lid van de Commissie van de Europese Gemeenschappen aangesloten kan blijven bij de ziektekostenverzekering van de Gemeenschappen ter aanvulling van een dekking uit hoofde van een nationale regeling.

De relevante communautaire bepalingen

2.

Verordening nr. 422/67 van de Raad (zoals gewijzigd), die ik hierna zal aanduiden als „de Verordening geldelijke regeling”, stelt de geldelijke regeling van de voorzitter en leden van de Commissie, de president, rechters, advocaten-generaal en griffier van het Hof van Justitie en van de president en leden van de Rekenkamer vast (PB 1967, L 187, biz. 1). Artikel 11 van deze verordening, zoals gewijzigd bij 's Raads verordening nr. 2163/70 (PB 1970, L 238, biz. 1) luidt als volgt:

„Het lid van de Commissie of van het Hof valt onder de regeling voor sociale zekerheid waarin het Statuut van de ambtenaren der Europese Gemeenschappen voorziet met betrekking tot de dekking van het risico van ziekten, beroepsziekten en ongevallen, alsmede ten aanzien van de uitkeringen bij geboorte en overlijden.

Dit artikel is eveneens van toepassing op voormalige leden van de Commissie of van het Hof die in aanmerking komen hetzij voor de in artikel 8 bedoelde pensioenregeling, hetzij voor de in artikel 7 bedoelde overbruggingstoelage. Deze alinea geldt evenwel niet ter dekking van de risico's die reeds gedekt zijn door een ander stelsel van sociale zekerheid waarvoor het voormalige lid van de Commissie of van het Hof in aanmerking komt.”

3.

Artikel 72 Ambtenarenstatuut regelt de ziektekostenverzekering. Volgens artikel 72, lid 1, zijn de kosten in geval van ziekten van de gemeenschapsambtenaar, zijn echtgenote en kinderen tot ten hoogste 80% overeenkomstig een door de instellingen van de Gemeenschappen in onderlinge overeenstemming vastgestelde regeling gedekt. Ingevolge artikel 72, lid 2 bis, heeft ook de gewezen ambtenaar die ouderdomspensioen geniet en die de dienst van de Gemeenschappen vóór het bereiken van de leeftijd van zestig jaar heeft verlaten recht op de prestaties uit hoofde van de ziektekostenverzekering van de Gemeenschappen, „mits de ziektekosten niet door een andere openbare regeling kunnen worden gedekt”. In artikel 72, leden 1 bis en 1 ter, wordt dezelfde voorwaarde gesteld voor aanvragen voor een tijdelijke voortzetting van de dekking uit hoofde van het stelsel van de Gemeenschappen, die zijn ingediend door bepaalde gewezen ambtenaren, ex-echtgenoten van ambtenaren en personen die niet langer ten laste van ambtenaren zijn. Ingevolge artikel 72, lid 4, dient degene die recht heeft op prestaties uit hoofde van het communautaire stelsel opgave te doen van de vergoedingen die hij heeft ontvangen of waarop hij aanspraak kan maken krachtens een andere bij wettelijke of bestuursrechtetenverzekering, en:

„Indien het totale bedrag der vergoedingen die hij zou kunnen ontvangen, de in lid 1 bedoelde vergoedingen te boven gaat, wordt het verschil in mindering gebracht op het krachtens lid 1 te vergoeden bedrag...”

4.

Zoals in artikel 72, lid 1, voorzien, is in onderlinge overeenstemming tussen de instellingen van de Gemeenschappen een Regeling inzake de ziektekostenverzekering van de ambtenaren der Europese Gemeenschappen („de Regeling”) vastgesteld. Ingevolge artikel 2, sub 13, zijn de gewezen leden van de Commissie die ouderdoms- of invaliditeitspensioen genieten, aangesloten bij het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering „onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 4, lid 8, van deze Regeling”. Artikel 4, lid 8, luidt als volgt:

„De in artikel 2, punt 13, van deze Regeling bedoelde personen zijn aangesloten, voor zover zij hun over hun basispensioen berekende bijdrage betalen en niet door een ander openbaar stelsel tegen dezelfde risico's kunnen worden verzekerd.”

De feiten van de zaak

5.

G. Kontogeorgis, gewezen directeur-generaal in het Griekse Ministerie van Handel en ex-minister voor EEG-aangelegenheden, was van 6 januari 1981 tot 5 januari 1985 lid van de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Na zijn defungeren bij de Commissie ontving hij gedurende drie jaar een overbruggingstoelage krachtens artikel 7 van de „Verordening geldelijke regeling”. Op 1 februari 1988 kreeg hij recht op een pensioen van de Commissie overeenkomstig artikel 8 van die verordening.

6.

Op 2 november 1987 liet Kontogeorgis R. Hay, directeur-generaal personeelszaken en algemeen beheer van de Commissie, schriftelijk weten dat hij, omdat het Griekse stelsel van ziektekostenverzekering waarvoor hij in aanmerking kwam, „niet dezelfde risico's en tot dezelfde hoogte dekten als het stelsel van de Gemeenschappen”, hij na zijn pensionering aangesloten wenste te blijven bij het communautaire stelsel. Op 22 december 1987 antwoordde Hay dat in de voorschriften tot vaststelling van de geldelijke regeling van leden van de Commissie was voorzien dat men enkel in aanmerking kon blijven komen voor het stelsel van ziektekostenverzekering van de Gemeenschappen, indien de betrokkene niet onder een ander stelsel van sociale zekerheid kon vallen. Aangezien Kontogeorgis als voormalig Grieks ambtenaar reeds onder het Griekse stelsel viel en aangezien in de communautaire voorschriften geen sprake was van gelijkwaardigheid van het stelsel van ziektekostenverzekering van de Gemeenschappen en andere stelsels, kon niet langer meer aanspraak worden gemaakt op het stelsel van de Gemeenschappen. Op 28 januari 1988 schreef hij nog een brief, waarin hij een gedetailleerd overzicht gaf van verzoekers pensioen en verklaarde dat „de rechthebbende (dat wil zeggen Kontogeorgis) niet is aangesloten bij het gemeenschappelijk stelsel van ziektekostenverzekering”. Bij brief van 29 februari 1988 diende Kontogeorgis een klacht in, waarin hij betoogde dat hij bij een juiste uitlegging van de relevante bepalingen recht had op dekking uit hoofde van het communautaire stelsel voor risico's die niet waren gedekt door een ander stelsel van sociale zekerheid, en dat hij, voor zover hij onder een ander stelsel viel, recht had op prestaties uit hoofde van het communautaire stelsel ter aanvulling van de prestaties die uit hoofde van het andere stelsel moesten worden betaald. Bij brief van 25 maart 1988 wees Hay de klacht af. Bij een op 7 juni 1988 ingesteld beroep verzoekt Kontogeorgis het Hof, het besluit tot afwijzing van zijn klacht nietig te verklaren.

Ontvankelijkheid

7.

In deze zaak dient eerst het probleem van de ontvankelijkheid te worden opgelost: is het Hof in door een gewezen lid van de Commissie ingestelde procedure bevoegd krachtens artikel 179 EEG-Verdrag en diende Kontogeorgis bijgevolg de in artikel 90, lid 2, Ambtenarenstatuut voor ambtenarenzaken voorgeschreven precontentieuze procedure te volgen ? Vreemd genoeg is het beroep niet gebaseerd op artikel 179 EEG-Verdrag, juncto artikel 91 Ambtenarenstatuut, maar op artikel 173 EEG-Verdrag en artikel 22, lid 3, van het Ambtenarenstatuut. Het lijkt evenwel duidelijk dat artikel 179 was bedoeld. Inderdaad betoogt Kontogeorgis, dat zijn beroep ontvankelijk moet worden geacht, omdat hij de in artikel 90, lid 2, Ambtenarenstatuut voorgeschreven verplichte precontentieuze procedure heeft gevolgd en zijn beroep binnen de in artikel 91, lid 3, van het Statuut vastgestelde termijn (d. w. z. drie maanden) bij het Hof heeft ingediend.

8.

De Commissie werpt geen formele exceptie van niet-ontvankelijkheid op. Zij refereert zich voor de vraag of verzoeker verplicht was de precontentieuze procedure te volgen dan wel rechtstreeks beroep had moeten instellen, vermoedelijk krachtens artikel 173 EEG-Verdrag, aan het oordeel van het Hof. Het belang van dit punt is gelegen in de beroepstermijn krachtens artikel 173: had Kontogeorgis die procedure moeten volgen, dan had hij zijn beroep tegen het oorspronkelijke afwijzende besluit van de Commissie (Hay's brief van 22.12.1987) binnen twee maanden moeten instellen. Zoals ik reeds heb gezegd, is in deze zaak beroep ingesteld op 7 juni 1988.

9.

Krachtens artikel 179 EEG-Verdrag is het Hof bevoegd, uitspraak te doen „in elk geschil tussen de Gemeenschap en haar personeelsleden, binnen de grenzen en onder de voorwaarden vastgesteld in het Statuut of voortvloeiende uit de regeling welke voor hen toepasselijk is”. De relevante titel van het Ambtenarenstatuut, titel VII „Verzoeken en beroep” (artikelen 90 en 91), bepaalt in artikel 91, lid 1, dat het Hof van Justitie bevoegd is uitspraak te doen „in elk geschil tussen de Gemeenschappen en een van de in dit Statuut bedoelde personen, dat betrekking heeft op de wettigheid van een besluit waardoor deze persoon zich bezwaard acht in de zin van artikel 90, lid 2”. In zijn rechtspraak heeft het Hof de werkingssfeer van artikel 179 altijd ruim opgevat: zie bij voorbeeld zaak 110/75 (Mills/Europese Investeringsbank, Jurispr. 1976, blz. 955); zaak 123/84 (Klein/Commissie, Jurispr. 1985, blz. 1907); zaak 43/84 (Maag/Commissie, Jurispr. 1985, blz. 2581). Hoewel Kontogeorgis duidelijk niet ambtenaar van de Gemeenschappen is in de zin van het Ambtenarenstatuut, noch personeelslid in de zin van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, is het geen enkel probleem om hem voor deze zaak aan te merken als „een van de in dit Statuut bedoelde personen” in de zin van de artikelen 90 en 91 van het Statuut. In dit verband herinner ik eraan dat in artikel 11 van de Verordening geldelijke regeling ten aanzien van gewezen leden van de Commissie wordt verklaard, dat zij onder bepaalde omstandigheden onder de regeling voor sociale zekerheid vallen, waarin het Ambtenarenstatuut voorziet. Bovendien worden gewezen leden van de Commissie weliswaar niet genoemd in het Ambtenarenstatuut zelf, doch worden zij wel uitdrukkelijk genoemd in de krachtens dit Statuut vastgestelde Regeling inzake de ziektekostenverzekering (zie punt 4 hiervoor). Deze zaak heeft, althans indirect, betrekking op de uitlegging van het Ambtenarenstatuut en van deze Regeling en in zo'n geval is het duidelijk voordelig en adequaat om de bijzondere precontentieuze procedure te volgen. In het bijzonder is het zonder meer juist dat wanneer tussen een instelling en een gewezen lid de toepasselijkheid van relevante voorschriften in geschil is, bij de betrokken instelling een officiële klacht moet worden ingediend voordat de zaak bij het Hof aanhangig wordt gemaakt. Mijns inziens handelde Kontogeorgis op juiste wijze door de procedure van artikel 90 Ambtenarenstatuut te volgen en bijgevolg moet het beroep ontvankelijk worden geacht.

Ten gronde

10.

In hun schriftelijke memories in deze zaak gaan partijen voornamelijk in op de vraag of een gewezen lid van de Commissie bij het communautaire stelsel aangesloten kan blijven ter aanvulling van de uitkeringen waarop hij recht heeft krachtens een nationaal stelsel. Ter terechtzitting bevestigde verzoeker evenwel, dat hij ook aangesloten wenste te blijven ter dekking van bijzondere ziekterisico's die in het geheel niet waren gedekt onder het Griekse stelsel waarbij Kontogeorgis is aangesloten. Ter zake verklaarde hij dat bepaalde aspecten van gezondheidszorg, zoals tandheelkundige verzorging, de verstrekking van een bril en gezondheidszorg bij verblijf buitenslands onder het Griekse stelsel in het geheel niet gedekt zijn.

11.

Aangezien het probleem van de dekking voor bijzondere risico's, in tegenstelling tot de dekking bij een verschillende hoogte van uitkeringen, niet rechtstreeks in de memories is aangeroerd, kan het enigszins twijfelachtig zijn of dit wel kan worden geacht deel uit te maken van het beroep. Niettemin ben ik van mening dat dit vraagstuk niet dient te worden uitgesloten, en wel omdat het probleem van verschillende hoogten van uitkeringen en het probleem van de verschillende dekking in wezen neerkomen op dezelfde vraag, namelijk of men ingevolge artikel 11 van de Verordening geldelijke regeling bij het communautaire stelsel aangesloten kan zijn ter aanvulling van de dekking krachtens een nationaal stelsel. Indien artikel 11 de mogelijkheid van dekking ter aanvulling van krachtens een nationaal stelsel te betalen uitkeringen voor een specifiek risico biedt, dan moet het a fortiori de mogelijkheid van dekking bieden, wanneer voor dit risico in het geheel geen nationale uitkering bestaat.

12.

Kontogeorgis betoogt, dat artikel 11 van de Verordening geldelijke regeling niet in de weg staat aan een voortgezette aansluiting bij het communautaire stelsel om het verschil tussen de uitkeringen krachtens het nationale stelsel en die van het communautaire stelsel te compenseren. Hij baseert zich op de desbetreffende bepalingen van artikel 72 Ambtenarenstatuut en stelt dat terwijl deze bepalingen in de regel een dubbele dekking voor gewezen ambtenaren uitsluiten, gewezen ambtenaren die door een nationaal stelsel worden gedekt, ingevolge artikel 72, lid 4, bij het communautaire stelsel aangesloten kunnen blijven ter compensatie van het verschil in uitkeringen onder de beide stelsels. Volgens verzoeker moet artikel 11 van de Verordening geldelijke regeling, dat is bedoeld om op leden dezelfde bepalingen toe te passen als die welke voor ambtenaren gelden, aldus worden uitgelegd dat een ieder in verzoekers positie aanspraak heeft op dezelfde voordelen.

13.

Ook betoogt Kontogeorgis dat zijn standpunt wordt geschraagd door de onderliggende doelstelling van de gemeenschapsbepalingen, die volgens hem is: samenloop van twee uitkeringen krachtens twee stelsels van sociale zekerheid voorkomen en terzelfder tijd verzekeren dat de gemeenschapsambtenaar of het gewezen lid van de Commissie ten minste kan rekenen op het minimumniveau van uitkeringen uit hoofde van het stelsel van de Gemeenschappen. In repliek stelde verzoeker eveneens, dat een gewezen Grieks lid van de Rekenkamer aangesloten mocht blijven bij het stelsel van de Gemeenschappen, in weerwil van het feit dat hij evenals Kontogeorgis een gewezen Grieks ambtenaar is en recht heeft op uitkeringen krachtens het Griekse stelsel van sociale zekerheid. Kontogeorgis betoogt dat een weigering om hem onder het communautaire stelsel te laten vallen, neerkomt op discriminatie.

14.

Volgens de Commissie is het bestaan van een dekking tegen het risico van ziekte krachtens een nationaal stelsel, ongeacht de hoogte of de voorwaarden van de uitkering, voldoende om een gelijktijdige dekking door het stelsel van de Gemeenschappen uit te sluiten. De Commissie betoogt dat uit de bewoordingen van artikel 11 van de Verordening geldelijke regeling duidelijk blijkt dat de regeling die van toepassing is op gewezen leden van de Commissie, een subsidiair karakter heeft, dat wil zeggen dat dekking krachtens het stelsel van de Gemeenschappen enkel mogelijk is indien geen dekking krachtens een ander stelsel beschikbaar is. Volgens de Commissie ligt hetzelfde subsidiariteitsbeginsel ten grondslag aan de bepalingen van artikel 72 Ambtenarenstatuut. In haar dupliek voegt de Commissie daaraan toe, dat zij zich niet gebonden acht door een afwijkende, onjuiste uitlegging van artikel 11 van de Verordening geldelijke regeling door een andere instelling van de Gemeenschappen.

15.

De bewoordingen van de tweede alinea van artikel 11 van de Verordening geldelijke regeling, waarin wordt bepaald dat een gewezen lid van de Commissie of van het Hof niet in aanmerking komt voor het stelsel van de Gemeenschappen „ter dekking van risico's die reeds gedekt zijn door een ander stelsel van sociale zekerheid waarvoor het voormalig lid van de Commissie of van het Hof in aanmerking komt”, sluiten mijns inziens de aansluiting van een gewezen lid van de Commissie bij het stelsel van ziektekostenverzekering van de Gemeenschappen uit, indien hij op grond van een nationaal stelsel tegen ziekte verzekerd kan worden, ook al is de omvang of de hoogte van de dekking van het nationale stelsel niet gelijkwaardig aan die van het stelsel van de Gemeenschappen. De tweede alinea van artikel 11 werd bij de reeds genoemde verordening nr. 2163/70 van de Raad ingevoerd en had tot gevolg, dat het stelsel van de Gemeenschappen werd uitgebreid tot zowel gewezen leden van de Commissie als tot fungerende leden. De structuur van dit artikel is een argument voor het standpunt dat fungerende leden onder het stelsel van de Gemeenschappen vallen, zelfs indien zij door een nationaal stelsel worden gedekt, onverminderd het bepaalde in artikel 72, dat dubbele uitkeringen voor hetzelfde risico uitsluit (zie het arrest van 8 maart 1988, zaak 399/85, Brunotti/Commissie, Jurispr. 1988, blz. 1379, en het arrest van 13 juli 1989, zaak 58/88, Olbrechts en Olbrechts/Commissie, Jurispr. 1989, blz. 2643), terwijl gewezen leden enkel in aanmerking komen voor het stelsel van de Gemeenschappen indien zij niet door een ander stelsel worden gedekt. De tekst van artikel 4, lid 8, van de Regeling heeft hetzelfde gevolg.

16.

Een verwijzing naar de overeenkomstige bepalingen van artikel 72 Ambtenarenstatuut bevestigt deze uitlegging. Zoals de Commissie opmerkt, is in artikel 11 van de Verordening geldelijke regeling geen sprake van een gelijkwaardige omvang of hoogte van de dekking van het stelsel van de Gemeenschappen en van het desbetreffende nationale stelsel. Met betrekking tot bepaalde categorieën gewezen ambtenaren is in de artikelen 72, leden 1 bis en 2 bis, evenmin sprake van gelijkwaardigheid. Het is opmerkelijk dat in artikel 72, lid 1, wel een dergelijke verwijzing voorkomt, waar het in een dekking voor de echtgenoot van een ambtenaar in dienst voorziet, wanneer deze echtgenoot „niet onder toepassing van enig ander wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling prestaties van dezelfde aard of dezelfde hoogte kan verkrijgen ...,(cursivering van mij). Had de gemeenschapswetgever ten aanzien van gewezen leden van de Commissie een gelijkwaardigheidscriterium willen toepassen, dan zou hij in artikel 11 van de Verordening geldelijke regeling woorden van die strekking hebben gebruikt.

17.

Aangezien in artikel 11, tweede alinea, wordt bepaald dat gewezen leden van de Commissie niet langer beroep kunnen doen op het stelsel van de Gemeenschappen „ter dekking van risico's die reeds elders gedekt zijn (cursivering van mij), zou kunnen worden gesteld dat aansluiting bij het stelsel van de Gemeenschappen mogelijk moet zijn voor dekking tegen specifieke risico's die door het betrokken nationale stelsel in het geheel niet zijn gedekt, zoals bij voorbeeld tandheelkundige verzorging, de verstrekking van een bril en gezondheidszorg bij verblijf in het buitenland, zoals eerder vermeld. Weliswaar is er een verschil tussen de tekst van de tweede alinea van artikel 11, op grond waarvan gewezen leden van de Commissie in aanmerking kunnen komen voor het stelsel van de Gemeenschappen ter dekking van „risico's” die niet elders gedekt zijn, en de tekst van artikel 72, leden 1 bis en 2 bis, Ambtenarenstatuut, op grond waarvan bepaalde gewezen ambtenaren een beroep kunnen blijven doen op het stelsel van de Gemeenschappen, wanneer zij zich niet bij een ander stelsel kunnen „verzekeren”. Gelet op zijn context moet het woord „risico's” in de tweede alinea van artikel 11 aldus worden uitgelegd, dat het terugverwijst naar de in de eerste alinea genoemde algemene risico's, in casu het algemene risico van ziekte, en kan het niet worden opgevat als specifieke ziekterisico's, zoals tandbederf of slechte ogen. De Franse tekst van de eerste alinea is op dit punt duidelijker dan de Engelse tekst, aangezien daarin sprake is van „la couverture de risques de maladie, de maladie professionnelle et d'accidents...”, wat duidt op de algemene risico's van ziekte, enzovoort. Bijgevolg kunnen bij het stelsel van de Gemeenschappen enkel gewezen leden van de Commissie zijn aangesloten, die niet door een ander stelsel tegen het risico van ziekte in het algemeen kunnen worden verzekerd.

18.

Evenmin heeft verzoeker baat bij de verwijzing naar artikel 72, lid 4, Ambtenarenstatuut. Deze bepaling, op grond waarvan voor de berekening van vergoedingen uit hoofde van het stelsel van de Gemeenschappen rekening moet worden gehouden met eventuele vergoedingen uit hoofde van een ander stelsel, lijkt een rechthebbende in voorkomend geval inderdaad krachtens het stelsel van de Gemeenschappen aanspraak te geven op het verschil tussen de hoogte van de vergoedingen uit hoofde van het andere stelsel en de hoogte van de vergoedingen uit hoofde van het stelsel van de Gemeenschappen. Uit de aanhef van dit artikel — „rechthebbende” — blijkt evenwel, dat artikel 72, lid 4, enkel betrekking heeft op personen die recht hebben op vergoedingen uit hoofde van de ziektekostenverzekering van de Gemeenschappen. Bovendien blijkt duidelijk uit het geregelde onderwerp — de compensatie tussen twee niveau's van uitkeringen —, dat artikel 72, lid 4, enkel betrekking heeft op die rechthebbenden die op grond van de voorschriften betreffende het stelsel van de Gemeenschappen dubbel verzekerd mogen zijn. Anders dan verzoeker stelt, kan dus op artikel 72, lid 4, geen beroep worden gedaan door de in artikel 72, leden 1 bis en 2 bis, bedoelde categorieën gewezen ambtenaren. Verzoeker zelf heeft, zoals ik reeds heb verklaard, geen recht op aansluiting bij het stelsel van de Gemeenschappen en zou dit recht enkel kunnen verkrijgen, indien hij niet reeds onder een ander stelsel verzekerd was. Aan de twee vereisten voor de toepassing van artikel 72, lid 4, — recht en dubbele verzekering — is dus niet voldaan.

19.

Indien, zoals Kontogeorgis suggereert, de positie van een gewezen lid moet worden vergeleken met die van een gewezen ambtenaar van de Commissie, dan moet worden opgemerkt, dat er drie categorieën gewezen ambtenaren zijn die in aanmerking kunnen komen. Ten eerste kunnen alleen diegenen die in dienst van de Gemeenschappen zijn gebleven tot de leeftijd van zestig jaar of die een invaliditeitspensioen genieten, verzekerd blijven ongeacht hun eventuele rechten uit hoofde van andere stelsels. Van de gewezen ambtenaren die de dienst van de Gemeenschappen hebben verlaten vóór het bereiken van de leeftijd van zestig jaar, komen enkel diegenen in aanmerking die niet verzekerd kunnen worden door een ander openbare ziektekostenverzekering, terwijl zij daarnaast nog recht moeten hebben op pensioen, een voorwaarde waaraan ingevolge artikel 77 Ambtenarenstatuut in de regel slechts kan worden voldaan door de ambtenaar die ten minste tien dienstjaren heeft vervuld. Andere gewezen ambtenaren komen in het geheel niet in aanmerking voor het stelsel van de Gemeenschappen. In elk geval kan het in deze zaak aan de orde gestelde probleem niet worden opgelost door de positie van gewezen leden te vergelijken met die van gewezen ambtenaren: de oplossing lijkt mij voort te vloeien uit de bewoordingen van de tweede alinea van artikel 11 van de Verordening geldelijke regeling.

20.

Ik ben mij ervan bewust dat dit antwoord in individuele gevallen tot een onbillijkheid kan leiden, in het bijzonder wanneer het betrokken nationale stelsel qua dekkingsomvang en uitkeringshoogte minder genereus is dan het stelsel van de Gemeenschappen. Niettemin lijkt de bedoeling van de gemeenschapswetgever ter zake van de behandeling van gewezen leden van de Commissie duidelijk en elke wijziging van de betrokken voorschriften staat aan deze wetgever.

21.

Het beroep dient derhalve te worden verworpen, en aangezien het beroep in alle relevante opzichten dient te worden aangemerkt als een door een ambtenaar van de Gemeenschappen ingesteld beroep, in de zin van artikel 95, paragraaf 3, van het Reglement voor de procesvoering, dient overeenkomstig artikel 70 van dit Reglement elke partij haar eigen kosten te dragen.

22.

Bijgevolg geef ik het Hof in overweging, het beroep ongegrond te verklaren en elke partij in de eigen kosten te verwijzen.


( *1 ) Oorspronkelijke taal: Engels.