ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 12 MEI 1989. - KAI OTTUNG TEGEN KLEE & WEILBACH A/S EN THOMAS SCHMIDT A/S. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING, INGEDIEND DOOR HET SOE-OG HANDELSRETTEN. - LICENTIE-OVEREENKOMST - OCTROOI - ROYALTY- EN OPZEGGINGSCLAUSULE - ARTIKEL 85 EEG-VERDRAG. ZAAK 320/87.
Jurisprudentie 1989 bladzijde 01177
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1 . Mededinging - Mededingingsregelingen - Rechten van industriële en commerciële eigendom - Octrooirecht - Uitoefening van recht - Principiële toelaatbaarheid
( EEG-Verdrag, artikel 85, lid 1 )
2 . Mededinging - Mededingingsregelingen - Rechten van industriële en commerciële eigendom - Octrooilicentieovereenkomst - Verplichting om ook na einde van octrooi royalty' s te betalen - Principiële toelaatbaarheid
( EEG-Verdrag, artikel 85, lid 1 )
3 . Mededinging - Mededingingsregelingen - Rechten van industriële en commerciële eigendom - Octrooilicentieovereenkomst - Verbod op vervaardiging en in handel brengen na einde van octrooi en opzegging van overeenkomst - Ongeoorloofdheid - Voorwaarde - Merkbaar nadelige beïnvloeding van handel tussen Lid-Staten
( EEG-Verdrag, artikel 85, lid 1 )
1 . De beperkingen die de octrooihouder bij wege van overeenkomst en zonder licentie aan de praktische verwezenlijking, het gebruik of de exploitatie van een geoctrooieerde uitvinding stelt, doch die een gevolg zijn van de toepassing van nationale wettelijke regelingen ter bescherming van de industriële eigendomsrechten, kunnen op zichzelf niet als een belemmering, beperking of vervalsing van de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 85, lid 1, worden aangemerkt .
2 . Een contractuele verbintenis, op grond waarvan de nemer van een licentie op een geoctrooieerde uitvinding verplicht is zonder beperking in de tijd, dus ook na het einde van het octrooi, royalty' s te betalen, vormt op zich geen beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, wanneer de overeenkomst is gesloten na de indiening van de octrooiaanvraag en juist vóór de verlening van het octrooi .
3 . Een clausule van een octrooilicentieovereenkomst, op grond waarvan het verboden is de geoctrooieerde produkten te vervaardigen en in de handel te brengen, nadat de overeenkomst na afloop van de geldigheidsduur van het octrooi door opzegging is beëindigd, valt niet onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, tenzij uit de economische en juridische context van de overeenkomst volgt, dat deze de handel tussen de Lid-Staten merkbaar ongunstig kan beïnvloeden .
In zaak 320/87,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Soe - og Handelsret te Kopenhagen, in het aldaar aanhangig geding tussen
K . Ottung
en
1 ) Klee & Weilbach A/S
2 ) Thomas Schmidt A/S,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 85 EEG-Verdrag,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde kamer ),
samengesteld als volgt : T . Koopmans, kamerpresident, T . F . O' Higgins, G . F . Mancini, C . N . Kakouris en F . A . Schockweiler, rechters,
advocaat-generaal : G . Tesauro
griffier : H . A . Ruehl, hoofdadministrateur
gelet op de opmerkingen ingediend door :
- Klee & Weilbach A/S en Thomas Schmidt A/S, verweersters, vertegenwoordigd door S . Lassen, advocaat te Kopenhagen,
- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door H . Purse, solicitor, als gemachtigde,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur A . McClellan en door I . Langermann, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden,
gezien het rapport ter terechtzitting en ten vervolge op de mondelinge behandeling op 9 november 1988,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 januari 1989,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 23 september 1987, ingekomen ten Hove op 14 oktober daaraanvolgend, heeft het Soe - og Handelsret krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een aantal prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag, om te kunnen beoordelen in hoeverre een aantal clausules van een licentieovereenkomst verenigbaar zijn met laatstgenoemde verdragsbepaling .
2 Die vragen zijn gerezen in een geding over een aantal clausules van een licentieovereenkomst, waarbij verzoeker in het hoofdgeding, civielingenieur K . Ottung, aan A/S Anton Petersen & Henius Eftf . ( hierna : de licentienemer ) - waarvan de rechten zijn overgegaan op verweersters in het hoofdgeding - het alleenrecht op de exploitatie van twee door hem ontwikkelde beveiligingsarmaturen voor brouwerijtanks heeft verleend . Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst hield de licentienemer zich voornamelijk bezig met de verkoop van brouwerijmaterieel .
3 Ingevolge de punten 1 en 2 van de licentieovereenkomst was de licentienemer zonder beperking in de tijd verplicht per verkochte armatuur royalty' s te betalen . Volgens punt 5 van de overeenkomst, zoals gewijzigd bij een aanhangsel daarbij, kon de licentieovereenkomst slechts worden opgezegd door de licentienemer en zulks met een telkens op 1 oktober verstrijkende opzeggingstermijn van zes maanden . Een dergelijke opzegging heeft tot gevolg, dat de licentienemer na het verstrijken van de opzeggingstermijn nog slechts het aantal armaturen mag doen vervaardigen, dat overeenkomt met het aantal dat op de dag van de beëindiging van de overeenkomst was besteld, minus het aantal exemplaren dat zich eventueel in voorraad bevindt .
4 De overeenkomst werd gesloten in de periode tussen de indiening van de octrooiaanvraag voor de met een contraventiel voor het toevoeren van lucht uitgeruste beveiligingsarmatuur en de verlening van het octrooi in Denemarken . Na de verlening van het octrooi betaalde de licentienemer gedurende een aantal jaren de overeengekomen royalty' s over de verkoop van de door K . Ottung ontwikkelde armaturen, waarvan de meeste waren voorzien van een contraventiel voor het toevoeren van lucht . Het Deense octrooi eindigde op 12 april 1977 en het laatste octrooi dat voor dezelfde armaturen in een andere Lid-Staat was verleend, op 15 maart 1980 . Vanaf einde 1980 staakten verweersters de betaling van royalty' s, onder meer op grond dat alle octrooien waren geëindigd; zij lieten evenwel na, de licentieovereenkomst volgens punt 5 ervan op te zeggen, doch voerden aan, dat het niet meer betalen van royalty' s moest worden gelijkgesteld met een dergelijke opzegging .
5 Voor de nationale rechter vorderde Ottung, dat verweersters zouden worden veroordeeld om na 1 januari 1981 verder royalty' s te betalen op basis van de licentieovereenkomst of, subsidiair, volgens een door de rechter te bepalen lager percentage . Hij voerde hiertoe met name aan, dat in de licentieovereenkomst geen tijdslimiet voorkomt en dat zij alleen kan worden beëindigd door opzegging door verweersters overeenkomstig het bepaalde onder punt 5 .
6 Van oordeel, dat het geschil verscheidene vragen over de uitlegging van artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag opwerpt, heeft het Soe - og Handelsret de navolgende prejudiciële vragen gesteld .
" 1 ) Vormt een verplichting uit overeenkomst, op grond waarvan een licentienemer op een geoctrooieerde uitvinding zonder beperking in de tijd en dus ook na het eindigen van het octrooi royalty' s verschuldigd is, een beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, EEG-Verdrag, wanneer de overeenkomst na de indiening van de octrooiaanvraag en onmiddellijk vóór de verlening van het octrooi is gesloten?
Is het hierbij van belang, dat de licentiegever de overeenkomst niet kan opzeggen, terwijl de licentienemer de overeenkomst met inachtneming van een bepaalde opzegtermijn kan beëindigen, maar volgens de tekst van de overeenkomst daarna niet meer gerechtigd is de produkten te exploiteren?
2 ) ( Zo de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord :)
Vormt een verplichting uit overeenkomst, op grond waarvan een licentienemer op een niet-geoctrooieerd produkt zonder beperking in de tijd royalty' s voor dat produkt verschuldigd is - en dus ook nadat het octrooi voor produkten die mede onder de licentieovereenkomst vallen, geëindigd is -, een beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, wanneer het niet-geoctrooieerde produkt een aanvulling is van het geoctrooieerde produkt en de overeenkomst na de indiening van de octrooiaanvraag en onmiddellijk vóór de verlening van het octrooi is gesloten?
Is het hierbij van belang, dat de licentienemer de overeenkomst tot betaling van royalty' s voor het niet-geoctrooieerde produkt enkel heeft gesloten, omdat hij anders geen licentie voor de geoctrooieerde uitvinding had gekregen?
3 ) ( Zo de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord :)
Vormt een verplichting uit overeenkomst, op grond waarvan een licentienemer voor het gebruik van een auteursrechtelijk of krachtens de wet op de oneerlijke mededinging beschermd design zonder beperking in de tijd royalty' s verschuldigd is - en dus ook nadat het octrooi voor het betrokken produkt geëindigd is -, een beperking van de mededinging in de zin van artikel 85 EEG-Verdrag, wanneer de overeenkomst na de indiening van de octrooiaanvraag en onmiddellijk vóór de verlening van het octrooi is gesloten?
Is het hierbij van belang, dat de licentienemer de overeenkomst tot betaling van royalty' s voor de exploitatie van het door het auteursrecht of ingevolge de wet op de oneerlijke mededinging beschermde model enkel heeft gesloten omdat hij de licentie voor de geoctrooieerde uitvinding kreeg?
4 ) ( Zo de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord :)
Vormt een bepaling in een licentieovereenkomst, op grond waarvan de licentienemer het betrokken produkt na de beëindiging van de overeenkomst niet meer mag verkopen, een beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, wanneer de licentieovereenkomst een geoctrooieerd produkt betreft en het octrooi is geëindigd, en wanneer de overeenkomst na de indiening van de octrooiaanvraag en onmiddellijk vóór de verlening van het octrooi is gesloten?"
7 Voor de feiten van het hoofdgeding en de bij het Hof ingediende opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting . Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof .
De eerste vraag
8 Met betrekking tot het eerste deel van deze vraag moet allereerst worden opgemerkt, dat volgens artikel 85, lid 1, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en derhalve verboden zijn overeenkomsten tussen ondernemingen welke de handel tussen Lid-Staten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst .
9 Er valt van uit te gaan, dat naar het oordeel van de nationale rechter de aan het hoofdgeding ten grondslag liggende feiten de handel tussen Lid-Staten ongunstig kunnen beïnvloeden .
10 Verder moet erop worden gewezen, dat de beperkingen die de octrooihouder buiten enige licentie om op basis van de door de nationale wettelijke regeling verleende bescherming van de industriële eigendomsrechten aan de praktische verwezenlijking, het gebruik of de exploitatie van een geoctrooieerde uitvinding stelt, op zichzelf niet als een belemmering, beperking of vervalsing van de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 85, lid 1, kunnen worden aangemerkt .
11 Het valt niet uit te sluiten, dat een clausule van een licentieovereenkomst op grond waarvan royalty' s moeten worden betaald, op iets anders berust dan op een octrooi . Een dergelijke clausule kan bij voorbeeld in de eerste plaats de weerspiegeling zijn van de waarde die uit commercieel oogpunt wordt toegekend aan de exploitatiemogelijkheden waarop de licentieovereenkomst betrekking heeft . Dit geldt te meer, wanneer - zoals in de aan het hoofdgeding ten grondslag liggende casus - de verplichting tot betaling van royalty' s voor twee armaturen, waarvan de ene is geoctrooieerd na het sluiten van de overeenkomst en de andere een aanvulling daarop vormt, is neergelegd in een vóór de verlening van het octrooi gesloten licentieovereenkomst .
12 Wanneer de verplichting tot betaling van royalty' s niet in de tijd is beperkt en op grond daarvan wordt gesteld, dat die verplichting ook na het einde van het betrokken octrooi op de licentienemer blijft rusten, rijst de vraag, of de verplichting om verder royalty' s te betalen, gezien de economische en juridische context waarin de licentieovereenkomst moet worden bezien, een beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, kan vormen .
13 De verplichting om ook na het einde van het octrooi royalty' s te betalen, is slechts dan een gevolg van de licentieovereenkomst, wanneer deze laatste de licentienemer niet de mogelijkheid biedt om de overeenkomst met een redelijke termijn op te zeggen, of erop is gericht de handelingsvrijheid van de licentienemer na de opzegging te beperken . In dat geval kan de overeenkomst, onder omstandigheden verband houdende met de economische en juridische context ervan, een beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, opleveren . Indien de licentienemer evenwel de mogelijkheid heeft de overeenkomst met een redelijke termijn op te zeggen, kan de verplichting om tijdens de gehele geldigheidsduur van de overeenkomst royalty' s te betalen, niet worden geacht binnen de werkingssfeer van artikel 85, lid 1, te vallen .
14 Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de omstreden clausule door de nationale rechter is het van geen belang, dat een clausule van de overeenkomst de licentiegever het opzeggingsrecht ontzegt .
15 Mitsdien moet op het eerste deel van de eerste vraag van de nationale rechter worden geantwoord, dat een contractuele verbintenis, op grond waarvan de nemer van een licentie op een geoctrooieerde uitvinding verplicht is zonder beperking in de tijd, dus ook na het einde van het octrooi, royalty' s te betalen, op zich geen beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag vormt, wanneer de overeenkomst is gesloten na de indiening van de octrooiaanvraag en juist vóór de verlening van het octrooi .
16 Gezien dit antwoord, behoeven het tweede deel van de eerste vraag en de tweede en de derde vraag niet te worden beantwoord .
De vierde vraag
17 Met de vierde vraag wenst de nationale rechter te vernemen, of een clausule van een licentieovereenkomst, die de licentienemer verbiedt de desbetreffende produkten na de beëindiging van de overeenkomst door opzegging te vervaardigen of in de handel te brengen, een beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, vormt .
18 Een clausule van een licentieovereenkomst, die verbiedt de desbetreffende produkten na de opzegging van de overeenkomst te vervaardigen of in de handel te brengen, verzwakt de concurrentiepositie van de licentienemer, omdat deze daardoor wordt benadeeld ten opzichte van zijn concurrenten, die de produkten na het einde van het octrooi ongehinderd kunnen vervaardigen en in de handel brengen . In zoverre kan de betrokken clausule, naar gelang van de economische en juridische context van de overeenkomst, een beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, opleveren .
19 Het staat evenwel aan de nationale rechter, op grond van de gegevens waarover hij beschikt, en met name gelet op de positie van de betrokken ondernemingen op de markt van de bedoelde produkten, uit te maken, of de licentieovereenkomst het handelsverkeer tussen Lid-Staten merkbaar ongunstig kan beïnvloeden .
20 Mitsdien moet op de vierde vraag worden geantwoord, dat een clausule van een licentieovereenkomst, die verbiedt de desbetreffende produkten na de beëindiging van de overeenkomst door opzegging te vervaardigen of in de handel te brengen, niet onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag valt, tenzij uit de economische en juridische context van de overeenkomst volgt, dat deze de handel tussen de Lid-Staten merkbaar ongunstig kan beïnvloeden .
Kosten
21 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de regering van het Verenigd Koninkrijk wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen . Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen .
HET HOF VAN JUSTITIE ( Zesde kamer ),
uitspraak doende op de door het Soe - og Handelsret bij beschikking van 23 september 1987 gestelde vragen, verklaart voor recht :
1 ) Een contractuele verbintenis, op grond waarvan de nemer van een licentie op een geoctrooieerde uitvinding verplicht is zonder beperking in de tijd, dus ook na het einde van het octrooi, royalty' s te betalen, vormt op zich geen beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, wanneer de overeenkomst is gesloten na de indiening van de octrooiaanvraag en juist vóór de verlening van het octrooi .
2 ) Een clausule van een licentieovereenkomst, die verbiedt de desbetreffende produkten na de beëindiging van de overeenkomst door opzegging te vervaardigen of in de handel te brengen, valt niet onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, tenzij uit de economische en juridische context van de overeenkomst volgt, dat deze de handel tussen de Lid-Staten merkbaar ongunstig kan beïnvloeden .