CONCLUSIE VAN DE ADVOCAAT-GENERAAL SIR GORDON SLYNN

VAN 19 JUNI 1984 ( 1 )

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

Tussen enerzijds de Franse douane en anderzijds een groothandelaar, Diffusion Marketing International („DMI”) en zijn douane-expediteur „Les Rapides Savoyards” („RS”) (beheerder R. Dejussel) is het tot een geschil gekomen ter zake van het douanetarief voor drie types balpennen, die in juni 1977 vanuit Zwitserland in Frankrijk werden ingevoerd. De onderhavige drie partijen, 13170 pennen in totaal, dienen als monster voor een veel groter aantal partijen, zodat uiteindelijk een aanzienlijk bedrag op het spel staat.

Van de bestanddelen van de pennen is de patroon vervaardigd in de Verenigde Staten, ingevoerd in Frankrijk, waar douanerechten werden betaald, en onder de regeling passieve veredeling naar Zwitserland gezonden. De dopjes, en in voorkomend geval de klemmen en plastic drukknoppen waren van Amerikaans fabrikaat en werden in Zwitserland ingevoerd. Naar het schijnt werd de huls van de pennen in Zwitserland vervaardigd. In Zwitserland werden niet alleen de pennen geassembleerd, doch werden tevens de metalen onderdelen van de meeste pennen — zeker van de duurste — verchroomd. DMI liet de pennen in Zwitserland en niet in Frankrijk vervaardigen, omdat de fabricagekosten in Zwitserland lager waren en omdat de pennen dan op de markt konden worden gebracht onder de merknaam van een Zwitserse fabrikant.

De pennen werden ingevoerd onder dekking van een certificaat inzake goederenverkeer „EUR. 1”, met de bedoeling dat zij overeenkomstig een Overeenkomst tussen de Gemeenschap en Zwitserland van 1972 (PB L 300 van 1972, blz. 189) als produkten van oorsprong uit Zwitserland onder het preferentiële tarief zouden vallen. Het preferentieel tarief voor goederen die als zijnde van oorsprong uit Zwitserland worden aangemerkt bedroeg 2,6 % van de douanewaarde; in andere gevallen bedroeg het tarief 13 %.

Volgens voornoemde Overeenkomst moesten de invoerrechten in het handelsverkeer tussen de Gemeenschap en Zwitserland tot 1 juli 1977 geleidelijk worden afgeschaft. De Overeenkomst geldt onder meer voor „produkten van oorsprong uit de Gemeenschap en uit Zwitserland” die onder de hoofdstukken 25 tot en met 99 van de Naamlijst van Brussel vallen, behoudens wanneer zij uitdrukkelijk zijn uitgesloten. De betrokken pennen vallen onder tariefpost 98.03 van het GDT. Artikel 11 van de Overeenkomst bepaalt, dat de regels betreffende de oorsprong zijn vastgesteld in het aan de Overeenkomst gehechte protocol nr. 3 (hierna: het protocol). Luidens artikel 1, lid 2, van het protocol worden als produkten van oorsprong uit Zwitserland beschouwd:

a)

geheel en al in Zwitserland verkregen produkten,

b)

in Zwitserland verkregen produkten bij de vervaardiging waarvan andere dan de sub a) bedoelde produkten zijn gebruikt, mits laatstgenoemde produkten bewerkingen of verwerkingen hebben ondergaan die toereikend zijn in de zin van artikel 5. Deze voorwaarde geldt echter niet voor produkten van oorsprong uit de Gemeenschap, in de zin van dit Protocol.”

Volgens artikel 5 van het protocol worden voor de toepassing van deze bepaling onder meer als „toereikend” beschouwd „bewerkingen of verwerkingen die zijn opgenomen in lijst B”. Deze lijst werd krachtens artikel 28 van protocol nr. 3 gewijzigd bij besluit nr. 10/74 van 31 oktober 1974 (PB L 352 van 1974, blz. 7), van het bij artikel 29 van de Overeenkomst ingestelde Gemengd Comité. Die wijziging hield in, dat de verwerking van produkten, delen en onderdelen, „niet van oorsprong”, in produkten van post 98.03, „niet medebrengt dat deze produkten het karakter van ‚produkten van oorsprong’ verliezen, mits de waarde van deze produkten niet meer dan 5 % van de waarde van het eindprodukt bedraagt.”

Om te bepalen of de waarde van de bewerkte of verwerkte produkten een bepaald percentage van de waarde van de verkregen goederen niet overschrijdt, wordt volgens artikel 6 van het protocol uitgegaan van de volgende waarden: a) voor produkten waarvan is aangetoond dat zij zijn ingevoerd, de douanewaarde op het tijdstip van de invoer, en b) de prijs affabriek van de verkregen goederen, onder aftrek van de bij uitvoer gerestitueerde of te restitueren binnenlandse belastingen. In de verklarende aantekeningen — die krachtens artikel 20 integrerend deel uitmaken van het protocol — is bepaald dat onder „prijs affabriek” in artikel 6 wordt verstaan de prijs die is betaald aan de fabrikant in wiens onderneming de laatste bewerking of verwerking heeft plaatsgevonden, met inbegrip van de waarde van alle bewerkte of verwerkte produkten; onder „douanewaarde” wordt verstaan de douanewaarde als bepaald in het op 15 december 1950 te Brussel ondertekende Verdrag nopens de waarde van goederen in douanezaken (Verdrag van Brussel).

Luidens artikel 1 van Bijlage I bij dat Verdrag is die waarde „de prijs die men op het ogenblik dat de invoerrechten invorderbaar worden voor die goederen zou kunnen bedingen bij een verkoop tot stand gebracht op de vrije markt”, tussen een onderling onafhankelijke koper en verkoper. In noot 4 bij artikel 1 heet het dat, „indien de factoren voor het bepalen van de waarde of van de betaalde ... prijs zijn uitgedrukt in een andere geldsoort dan die van het land van invoer, de vreemde geldsoort wordt omgerekend in de geldsoort van het land van invoer volgens de in dat land geldende officiële wisselkoers.”

Produkten van oorsprong, aldus artikel 8 van het protocol, worden bij invoer in de Gemeenschap volgens de bepalingen van de Overeenkomst toegelaten op vertoon van een certificaat inzake goederenverkeer (oorspronkelijk A.CH. 1, thans EUR. 1: besluit nr. 10/73 van het Gemengd Comité, PB L 356 van 1973, blz. 136). Het door de douane van het land van uitvoer afgegeven certificaat inzake goederenverkeer moet aan de douane van het land van invoer worden overgelegd.

Invoerende staten die gegronde twijfel koesteren over de echtheid van het document of de juistheid van de gegevens betreffende de werkelijke oorsprong van het betrokken goed, zijn ingevolge artikel 19 van besluit van het Gemengd Comité nr. 3/73 (PB L 160 van 1973, blz. 57) gerechtigd om het certificaat inzake goederenverkeer te controleren; wanneer geschillen terzake niet tussen de douaneautoriteiten van het land van invoer en die van het land van uitvoer kunnen worden geregeld, worden zij aan het Douanecomité van het Gemengd Comité voorgelegd.

De Franse douane weigerde de onderhavige pennen als produkten van oorsprong uit Zwitserland te erkennen. Zij paste artikel 35-8 van de Franse Code des douanes toe, bepalende dat wanneer de waarden aan de hand waarvan de normale prijs moet worden vastgesteld, in een vreemde valuta zijn uitgedrukt, de omrekening moet geschieden op basis van de officiële wisselkoers die op de datum van registratie der aangifte geldt. Toen zij de in US-dollars en in Zwitserse franken uitgedrukte waarde van de bestanddelen die niet van Zwitserse oorsprong waren, in Franse franken omrekende op basis van de wisselkoers die gold op de datum van invoer in Frankrijk (onder aftrek van de bij invoer uit Frankrijk in Zwitserland over de patronen betaalde heffingen), kwam zij tot de bevinding, dat de in het eindprodukt verwerkte niet van oorsprong zijnde materialen 6,04 tot 23,68 % van de waarde der eindprodukten vertegenwoordigden.

Volgens de Franse douane was derhalve het volle tarief van toepassing.

RS maakte de zaak aanhangig bij de Commission de Conciliation et d'Expertise Douanière, die het besluit van de douane bevestigde. De Franse autoriteiten vorderden betaling van deze rechten voor het Tribunal d'Instance te Saint-Julien-en-Genevois, dat op 19 juni 1979 het eerder genomen besluit bevestigde. In hoger beroep werd deze uitspraak op 11 mei 1981 door de Cour d'Appel te Chambéry bekrachtigd.

De zaak werd aanhangig gemaakt bij de Franse Cour de Cassation, die het Hof van Justitie op 29 juni 1983 de volgende vragen heeft voorgelegd:

„1)

Moeten de Overeenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat van 22 juli 1972, protocol nr. 3 bij die Overeenkomst en de gemeenschapsverordeningen aldus worden uitgelegd dat, wanneer bestanddelen die voor de bepaling van de douanewaarde van een produkt in aanmerking worden genomen, zijn uitgedrukt in een andere valuta dan die van de Lid-Staat waar de waarde wordt bepaald, de omrekening moet plaatsvinden op basis van de officiële wisselkoers die op de datum van registratie der aangifte gold?

2)

Zo niet, hoe moet deze wisselkoers dan volgens het gemeenschapsrecht worden berekend?”

Blijkens het arrest van de Cour d'Appel ging de Franse douane uit van de waarde der patronen op het tijdstip waarop zij vanuit Frankrijk tijdelijk werden ingevoerd in Zwitserland. Voor de drukknoppen en de klemmen ging zij uit van de waarde die bij invoer in Zwitserland was aanvaard. Voor het eindprodukt nam zij de prijs affabriek in aanmerking. Tot dusver hield zij zich mijns inziens klaarblijkelijk aan de Overeenkomst tussen Zwitserland en de Gemeenschap. Het gaat derhalve in wezen om de vraag — en mijns inziens wordt deze zonder meer door de twee vragen van de Cour de Cassation gedekt — of de Franse douane gerechtigd was om bovengenoemde waarden vervolgens op de datum van invoer van het eindprodukt in Frankrijk en op basis van de toen geldende wisselkoers in Franse franken om te rekenen, om te bepalen of de betrokken bestanddelen meer dan 5 % van de waarde van het eindprodukt vertegenwoordigden.

Volgens de Franse douane was zij daartoe gerechtigd krachtens de Franse Code des douanes. Voorts betoogt zij, dat de douaneautoriteiten van het land van invoer van het eindprodukt wel op die manier tewerk moeten gaan, wil hun optreden verenigbaar zijn met het internationaal recht, inzonderheid het Verdrag van Wenen inzake het Verdragenrecht en de gemeenschapsrechtelijke bepalingen inzake de douanewaarde van de goederen, inzonderheid artikel 12 van verordening nr. 803/68 van de Raad van 27 juni 1968 (PB L 148 van 1968, blz. 6). Iedere andere oplossing zou een Zwitserse fabrikant de mogelijkheid bieden, bestanddelen te kopen wanneer de koers ten opzichte van de dollar gunstig is en ze in een eindprodukt te verwerken wanneer de wisselkoersen wijzigen, en derhalve aanleiding geven tot speculatie. Volgens de Franse douane dient te worden uitgegaan van de waarde van de bestanddelen op de datum van invoer van het eindprodukt, tegen de geldende wisselkoers van het land van invoer.

Men mag niet uit het oog verliezen, dat de essentiële vraag hier de oorsprong van de goederen is en niet louter de douanewaarde. In casu moet het antwoord op deze vraag worden gezocht in het protocol bij de Overeenkomst met Zwitserland en niet in gemeenschapsverordeningen ter zake van de douanewaarde zoals verordening nr. 803/68.

De argumenten van de Franse douane zijn mijns inziens in strijd met de duidelijke strekking en werking van artikel 6 van het protocol junctis de relevante bepalingen inzake de bepaling van de oorsprong van lijst B. Om vast te stellen of in Zwitserland ingevoerde produkten een grotere waarde vertegenwoordigden dan 5 % van de prijs affabriek van de in Zwitserland vervaardigde goederen, moet in de eerste plaats worden uitgegaan van de douanewaarde van de ingevoerde produkten op het tijdstip van invoer. Ter bepaling van die waarde moet, indien de ingevoerde produkten worden verkocht of gewaardeerd in een andere munteenheid dan de Zwitserse frank, de prijs of de waarde op genoemd tijdstip worden omgerekend in Zwitserse franken (noot 4 bij artikel 1 van Bijlage I bij het Verdrag van Brussel). Mitsdien moet de waarde of de prijs van de klemmen en drukknoppen op de datum van invoer uit de Verenigde Staten worden omgerekend in Zwitserse franken, indien zij is uitgedrukt in US-dollars; die van de patronen moet op de datum van invoer vanuit Frankrijk naar Zwitserland in Zwitserse franken worden omgerekend, en in beide gevallen dient de op genoemde tijdstippen geldende wisselkoers te worden toegepast. Ook de prijs affabriek moet in Zwitserse franken worden uitgedrukt. Om te berekenen, of de waarde van deze bestanddelen hoger is dan 5 % van de waarde van het eindprodukt (dat wil zeggen de prijs affabriek verminderd met de terugbetaalde of terug te betalen belastingen), moet derhalve van de Zwitserse frank worden uitgegaan. Daarvan zal afhangen, of het tarief van 2,6 (thans 0) dan wel 13 % van toepassing was.

Wanneer de pennen in Frankrijk worden ingevoerd, past de Franse douane die tarieven toe. Is de douanewaarde van de pennen in Franse franken uitgedrukt, dan is er geen probleem. Indien de prijs of de waarde in Zwitserse franken is uitgedrukt, staat het aan de Franse autoriteiten om deze in Franse franken om te rekenen op basis van de koers die geldt op de datum van invoer van de pennen. Dit evenwel voor de berekening van het bedrag van de douanerechten en niet om te bepalen, welk tarief moet worden toegepast.

Het ligt voor de hand, dat de exporteur anders tot op het tijdstip van daadwerkelijke uitvoer van de goederen in het ongewisse zou blijven over het toe te passen tarief. Het tarief zou tot de datum van invoer afhankelijk zijn van schommelingen in de wisselkoersen tussen de valuta's van het land van herkomst van de bestanddelen en het land van uitvoer enerzijds, en de valuta van het land van invoer anderzijds. Om vaste prijzen te kunnen opgeven, zouden marges moeten worden ingecalculeerd waardoor het produkt wellicht niet langer concurrerend is. Wanneer bij de prijsberekening wordt uitgegaan van een tarief van 2 % of van een nulrecht, en naderhand een tarief van 13 % wordt toegepast ten gevolge van gewijzigde wisselkoersen (of misschien zelfs omdat de waarde van de bestanddelen met 1 of 2 % is gestegen), kan daarmee de hele winstmarge wegvallen; dit zou in casu het geval zijn. Gelijk de Italiaanse regering betoogt, zou dit voorts betekenen dat voor een zelfde produkt het douanetarief bij uitvoer uit Zwitserland per Lid-Staat verschilt, afhankelijk van de in de respectievelijke Lid-Staten geldende wisselkoersen. Het komt mij voor, dat zulks in strijd zou zijn met het hele doel van de Overeenkomst met Zwitserland en met de grondgedachte dat de Gemeenschap zoveel mogelijk één grote markt moet vormen.

Dezelfde regel geldt uiteraard in omgekeerde richting. De Lid-Staten moeten, overeenkomstig bovenbedoelde voorschriften, de waarde van de ingevoerde bestanddelen op de datum van invoer omrekenen in hun munteenheid en dienovereenkomstig het percentage van de waarde dier bestanddelen berekenen. Daarna moeten de Zwitserse douaneautoriteiten het bij invoer van het eindprodukt verschuldigde douanerecht in Zwitserse franken berekenen, waarbij zij het reeds in de munteenheid van het land van vervaardiging berekende tarief moeten toepassen.

Dit resultaat is mijns inziens ook verenigbaar met het doel van het certificaat inzake goederenverkeer EUR. 1. In casu werd dit afgegeven door de Zwitserse autoriteiten, nadat zij de nodige berekeningen in Zwitserse franken hadden uitgevoerd. De houder van het certificaat kwam in aanmerking voor toepassing van het preferentieel tarief, tenzij het land van invoer krachtens artikel 19 van besluit nr. 3/73 van het Gemengd Comité (thans artikel 17 van besluit nr. 1/77) tot controle wilde overgaan. Bij onenigheid had de zaak dan aan het Douanecomité van het Gemengd Comité moeten worden voorgelegd, waarna de rechter altijd nog het laatste woord heeft.

Volgens de Franse douane leidt een en ander tot een onaanvaardbare of onrechtmatige inbreuk op hun soevereiniteit. Ik ben het daar niet mee eens. De Gemeenschap heeft wederkerige regels voor de handel tussen Lid-Staten en Zwitserland aanvaard, en de Lid-Staten dienen zich daaraan te houden. Het staat aan de Franse douane, om op basis van de wisselkoers op het tijdstip van invoer in Frankrijk van het eindprodukt het douanerecht te berekenen, maar niet het tarief.

Mitsdien geef ik het Hof in overweging, de gestelde vragen te beantwoorden als volgt:

Om te bepalen, of goederen van post 98.03 van het Gemeenschappelijk Douanetarief bij invoer vanuit Zwitserland in een Lid-Staat als goederen van oorsprong uit Zwitserland moeten worden aangemerkt, moet de waarde van materialen of bestanddelen die niet van oorsprong zijn uit Zwitserland worden berekend op het tijdstip waarop zij in Zwitserland werden ingevoerd; indien de prijs of de waarde van die materialen of bestanddelen in een andere munteenheid dan de Zwitserse frank is uitgedrukt, moet die munteenheid in Zwitserse franken worden omgerekend op basis van de wisselkoers die gold op het tijdstip van invoer in Zwitserland. De in Zwitserse franken uitgedrukte waarde van die materialen of bestanddelen moet dan in een percentage van de in Zwitserse franken uitgedrukte prijs affabriek van het eindprodukt (verminderd met terugbetaalde of terugvorderbare belastingen) worden uitgedrukt. Dit percentage is bepalend voor de vraag, of het eindprodukt als een produkt van oorsprong uit Zwitserland moet worden aangemerkt; de pariteit tussen enerzijds de munteenheid van het land van oorsprong van de materialen en bestanddelen of de Zwitserse frank, en anderzijds de munteenheid van de Lid-Staat van invoer van het eindprodukt op het tijdstip van invoer in die Lid-Staat, speelt daarbij geen rol.

Over de door partijen in het hoofdgeding gemaakte kosten moet door de nationale rechterlijke instantie worden beslist. De Commissie en de Italiaanse regering zullen hun eigen kosten dragen.


( 1 ) Vertaald uil het Engels.