Brussel, 22.6.2022

COM(2022) 305 final

2022/0196(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2115

(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2022) 257 final} - {SWD(2022) 169 final} - {SWD(2022) 170 final} - {SWD(2022) 171 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Pesticiden 1 zijn mengsels van een of meer geformuleerde werkzame stoffen en formuleringshulpstoffen die veel worden gebruikt om planten te beschermen door schadelijke organismen af te weren, te beperken of te vernietigen. Zij worden hoofdzakelijk in de landbouw gebruikt, maar ook in de bosbouw, in groene stedelijke gebieden en langs vervoersnetwerken, waaronder wegen en spoorlijnen. Pesticiden kunnen schadelijke gevolgen hebben voor het milieu en de menselijke gezondheid en worden daarom in de EU streng gereguleerd. In dit voorstel worden de termen “pesticiden” en “gewasbeschermingsmiddelen” door elkaar gebruikt.

De richtlijn inzake een duurzaam gebruik van pesticiden 2 werd in 2009 aangenomen als een van de vervolgmaatregelen in het kader van de thematische strategie van de Commissie voor een duurzaam gebruik van pesticiden 3 . De lidstaten moesten de nationale omzettingsbepalingen van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden in hun interne recht uiterlijk op 26 november 2011 in werking laten treden. De Commissie achtte het passend om de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden te evalueren en daarbij ook aandacht te schenken aan de geconstateerde problemen bij de uitvoering, de handhaving en de toepassing in de lidstaten. Dit werd gedaan in de vorm van een aansluitende beoordeling, die bestond uit zowel een evaluatie als een effectbeoordeling. De Commissie hoopte de beoordeling te gebruiken om in het eerste kwartaal van 2022 met een nieuw wetgevingsvoorstel ter herziening van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden te kunnen komen, zoals ook was aangekondigd in de “van boer tot bord”-strategie 4 .

Op dit moment zijn er zwakke punten in de uitvoering, de toepassing en de handhaving van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden. Deze zwakke punten werden geconstateerd bij controles en onderzoeksmissies van de Commissie in de lidstaten en in uitvoeringsverslagen van:

i)de Commissie;

ii)het onderzoek van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement naar de uitvoering van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden; en

iii)een recent verslag van de Europese Rekenkamer over gewasbeschermingsmiddelen. Daarnaast wijzen de vele verzoekschriften, Europese burgerinitiatieven 5 en vragen in het Europees Parlement over dit onderwerp op toenemende zorgen in de samenleving over het gebruik van pesticiden.

Reacties die werden ontvangen tijdens de openbare raadpleging over het stappenplan van de Commissie voor de evaluatie en de aanvangseffectbeoordeling wezen op ernstige tekortkomingen bij de uitvoering van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden in sommige lidstaten. In deze reacties werd er bij de Commissie ook op aangedrongen om strengere regels in te voeren, bijvoorbeeld in de vorm van een EU-verordening om de samenhang te vergroten en om doeltreffender beleid in te voeren in de individuele lidstaten. Harmonisatie van nationaal beleid inzake pesticidengebruik zou kunnen bijdragen tot een betere werking van de interne markt en minder verstoringen van de handel tussen de lidstaten.

Het bereiken van veilige, duurzame, rechtvaardige, klimaatverantwoorde en betaalbare productie van voedsel, met inachtneming van de duurzaamheidsbeginselen, het milieu, het behoud van de biodiversiteit en de ecosystemen, waarbij de voedselzekerheid wordt gewaarborgd, is voor de burger erg belangrijk en behoort tot de 49 voorstellen die zijn opgenomen in het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa 6 , dat op 9 mei 2022 is gepubliceerd. De burgers vragen de Unie ook om de biodiversiteit, het landschap en de oceanen te beschermen en te herstellen en verontreiniging uit te bannen, en doortastende maatregelen te nemen om een meer ecologische en klimaatgeoriënteerde landbouw te bevorderen en te waarborgen 7 .

In de “van boer tot bord” 8 -strategie van de Commissie, die deel uitmaakt van de Europese Green Deal 9 , wordt benadrukt dat een overgang naar een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem noodzakelijk is. In de “van boer tot bord”-strategie wordt ook benadrukt hoe belangrijk het is om de positie van landbouwers in de waardeketen te verbeteren (omdat zij in deze overgang een cruciale rol vervullen). Het voorstel omvat twee specifieke doelstellingen om het gebruik en risico van chemische pesticiden en gevaarlijkere pesticiden in de periode tot 2030 te verminderen. Regelgeving van de EU op dit gebied is cruciaal voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de “van boer tot bord”-strategie en die regelgeving moet daarom worden versterkt.

Zoals toegelicht in bijgaande effectbeoordeling, en gelet op de onderliggende evaluatie, heeft het voorstel de volgende vier doelstellingen.

De eerste doelstelling is om:

i)het gebruik en risico van chemische pesticiden te verminderen, met name wanneer deze gevaarlijkere werkzame stoffen bevatten;

ii)geïntegreerde gewasbescherming op grotere schaal toe te passen en te handhaven; en

iii)minder gevaarlijke en niet-chemische alternatieven voor chemische pesticiden voor de bestrijding van plaagorganismen op grotere schaal te gebruiken.

De tweede doelstelling is het verbeteren van de beschikbaarheid van monitoringgegevens, onder meer over:

i)de toepassing, het gebruik en het risico van pesticiden; en

ii)de monitoring van gezondheid en milieu. Dit zal resulteren in een beter kader voor het meten van vooruitgang.

De derde doelstelling is het verbeteren van de uitvoering, toepassing en handhaving van wettelijke bepalingen in alle lidstaten om het beleid doeltreffender en doelmatiger te maken.

De vierde doelstelling is het bevorderen van de invoering van nieuwe technologieën, waaronder precisielandbouw waarin gebruik wordt gemaakt van ruimtevaartgegevens en -diensten (met inbegrip van geolocatietechnieken), om het totale gebruik en risico van pesticiden terug te dringen.

In de recente evaluatie van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden werden de al eerder geconstateerde problemen bij de toepassing, de uitvoering en de handhaving bevestigd. Gezien deze problemen wordt met dit voorstel voor een verordening inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen beoogd om:

i)de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden te vervangen waar het gaat om de regulering van het gebruik van pesticiden; en

ii)beter aan te sluiten bij de doelstellingen van de Europese Green Deal en de “van boer tot bord”-strategie.

Dit voorstel is bedoeld om de risico’s — en gevolgen — van het gebruik van pesticiden voor de menselijke gezondheid en het milieu te verminderen door:

i)de verwezenlijking van de reductiedoelstellingen voor pesticiden uit de “van boer tot bord”-strategie; en

ii)het bevorderen van het gebruik van geïntegreerde gewasbescherming en van alternatieven voor chemische pesticiden.

Een verordening is passend om te waarborgen dat de ambities uit de “van boer tot bord”-strategie worden verwezenlijkt en om de geconstateerde problemen bij de uitvoering van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden aan te pakken door duidelijke en uniforme regels in te voeren.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel is verenigbaar met de doelstelling uit de Europese Green Deal die inhoudt dat alle beleidsmaatregelen van de EU moeten bijdragen tot het behoud en herstel van het natuurlijk kapitaal van Europa. Het is ook verenigbaar met de doelen om:

i)het gebruik en risico van chemische pesticiden te verminderen; en

ii)het gebruik van gevaarlijkere pesticiden terug te dringen.

Deze doelen zijn afkomstig uit:

i)de “van boer tot bord”-strategie;

ii)de biodiversiteitsstrategie 10 ;

iii)het actieplan om alle verontreiniging tot nul terug te dringen 11 ; en

iv)de bodemstrategie 12 .

Dit doel is ook verenigbaar met de verwezenlijking van de doelstellingen van het Europees initiatief inzake bestuivers 13 , de EU-strategie voor duurzame chemische stoffen 14 en het strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 20212027 15 .

Het voorstel is ook verenigbaar met de doelstellingen van de Europese Commissie om in 2030 op ten minste 25 % van het landbouwareaal in de EU biologische landbouw te laten plaatsvinden en in dat jaar de biologische aquacultuur aanzienlijk te hebben uitgebreid. Het voorstel is ook een aanvulling op andere lopende initiatieven. Zo zal bijvoorbeeld Verordening XXX/XXX betreffende statistieken over landbouwinput en -output [verwijzing naar vastgestelde handeling invoegen] de Commissie in staat stellen meer gegevens over de verkoop en het gebruik van pesticiden te publiceren, uitgesplitst naar afzonderlijke werkzame stoffen. In het kader van het van boer tot bord-actieplan heeft de Commissie vier ontwerpverordeningen opgesteld betreffende de gegevensvereisten, de goedkeuringscriteria en uitgangspunten voor evaluatie van werkzame stoffen die micro-organismen zijn en de gewasbeschermingsmiddelen die deze bevatten, zodat alternatieven voor chemische pesticiden gemakkelijker op de markt kunnen worden gebracht. Deze teksten zullen in het najaar van 2022 worden vastgesteld en van toepassing worden. Het doel is om landbouwers de instrumenten aan te reiken om chemische gewasbeschermingsmiddelen te vervangen. Door het makkelijker te maken om deze biologische gewasbeschermingsmiddelen in de handel te brengen, zullen landbouwers — onder wie landbouwers die biologische gewassen telen — over meer alternatieven beschikken voor duurzame gewasbescherming.

Het voorstel is ook relevant voor de ultraperifere gebieden van de EU zoals genoemd in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), gelegen in de Atlantische Oceaan, het Caribisch gebied en de Indische Oceaan. Vanwege permanente beperkingen, waaronder hun grote afstand tot het vasteland van de EU, hun insulaire karakter en hun afhankelijkheid van weinig producten en grote blootstelling aan klimaatverandering, komen zij in aanmerking voor specifieke maatregelen ter ondersteuning van hun sociaal-economische ontwikkeling. Zoals ook bepaald in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de bescherming en het herstel van de ecosystemen in de ultraperifere gebieden, gezien hun uitzonderlijk rijke biodiversiteit.

Verenigbaarheid met andere beleidsgebieden van de Unie

Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB)

In het kader van het nieuwe GLB 16 (dat vanaf 1 januari 2023 zal worden uitgevoerd) zullen de lidstaten worden ondersteund bij: i) de financiering van maatregelen die aansluiten bij de reductiedoelstellingen voor pesticiden uit de “van boer tot bord”-strategie; en ii) de bevordering van duurzame landbouwmethoden. De relevante onderdelen van de huidige richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden zijn al opgenomen in het conditionaliteitssysteem van het GLB. Het nieuwe GLB bevat ook diverse instrumenten om precisielandbouw te stimuleren. De lidstaten kunnen gebruikmaken van ecoregelingen en van milieu-, klimaat- en andere beheersverbintenissen om de uitvoering van precisielandbouwmethoden te ondersteunen. Daarnaast biedt het GLB de mogelijkheid om investeringen te financieren, bijvoorbeeld in machineparken, maar ook instrumenten voor risicobeheer en ondersteuning bij de opbouw van technische kennis, waaronder opleidingen, advies, samenwerking en de uitwisseling van kennis. Meer in het bijzonder moeten de lidstaten via de landbouwbedrijfsadviesdiensten van het GLB landbouwers adviseren over duurzaam gebruik van pesticiden, innovatie, digitale technologie, de verlaging van de blootstelling aan pesticiden en een duurzaam nutriëntenbeheer. De capaciteit voor het gebruik en de daadwerkelijke uitrol van digitale technologie door landbouwers kan ook worden versterkt door ondersteuning, samenwerking en het Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP-AGRI). Daarnaast moeten de lidstaten in hun strategische GLB-plannen aangeven hoe zij de GLB-instrumenten zullen gebruiken om aan relevante behoeften en doelstellingen te voldoen.

Beleid inzake milieu en chemische stoffen

Dit voorstel is gerelateerd aan een aantal beleidsmaatregelen en wetgevingshandelingen op milieugebied, bijvoorbeeld:

i)doelstellingen voor gepland natuurherstel 17 ;

ii)het initiatief inzake bestuivers 18 dat is bedoeld om de afname van bestuivers in de EU een halt toe te roepen en bij te dragen tot de wereldwijde behoudsinspanningen;

iii)de lijsten van verontreinigende stoffen en reguleringsnormen uit de richtlijn inzake milieukwaliteitsnormen 19 , de grondwaterrichtlijn 20 en de drinkwaterrichtlijn 21 .

Het voorstel is cruciaal voor de verwezenlijking van de doelstellingen uit de waterwetgeving van de EU, waaronder de kaderrichtlijn water 22 . Het houdt ook verband met de eisen voor natuurbehoud uit de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn.

EU-beleid inzake gezondheid en veiligheid op het werk

Het voorstel vormt een aanvulling op de bepalingen van het desbetreffende EU-acquis inzake gezondheid en veiligheid op het werk, met name Kaderrichtlijn 89/391/EEG 23 , Richtlijn 98/24/EG 24 , Richtlijn 2004/37/EG 25 , Richtlijn 2009/104/EG 26 en Richtlijn 89/656/EEG 27 . Het is in overeenstemming met het strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 20212027, waarin specifiek de aandacht wordt gevestigd op de noodzaak om de opleiding te versterken om de vaardigheden van landbouwers te vergroten en hen bewuster te maken van de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften op landbouwbedrijven, met inbegrip van het veilige gebruik van chemische stoffen, met name gewasbeschermingsmiddelen.

Initiatief voor een duurzaam voedselsysteem in de Unie

Dit voorstel is een aanvulling op het voorgenomen wetgevingsinitiatief inzake een kader voor een duurzaam voedselsysteem, waarmee wordt gestreefd naar bevordering van samenhangend beleid op EU- en nationaal niveau, integratie van duurzaamheid in al het voedselgerelateerde beleid en vergroting van de veerkracht van het voedselsysteem in de Unie. Dit voorgenomen initiatief is gebaseerd op een horizontale benadering waarbij duurzaamheidsgerelateerde doelstellingen, gemeenschappelijke definities, algemene beginselen alsmede vereisten voor een duurzaam voedselsysteem in de Unie worden ingevoerd en de verantwoordelijkheden van alle betrokkenen in het voedselsysteem worden vastgesteld. In combinatie met vermeldingen op etiketten over de duurzaamheid van voedingsmiddelen en met gerichte stimuleringsmaatregelen zal het kader marktdeelnemers in staat stellen om duurzame werkwijzen te benutten en te waarborgen dat voedsel op de EU-markt en voedselgerelateerde transacties steeds duurzamer worden. De bepalingen van deze verordening zullen in zoverre als lex specialis voor de vereisten uit het voorgenomen initiatief fungeren dat in deze verordening specifiekere bepalingen zullen worden opgenomen met dezelfde doelstelling, aard en effecten als de bepalingen die zullen worden neergelegd in het voorgenomen initiatief.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor maatregelen op dit gebied is artikel 192, lid 1, VWEU, waarin de Europese Unie de bevoegdheid wordt verleend om maatregelen te nemen om de kwaliteit van het milieu te behouden, te beschermen en te verbeteren en om de gezondheid van de mens te beschermen. Maatregelen van de EU op dit gebied zijn gerechtvaardigd, gezien de vraagstukken op het gebied van milieu en volksgezondheid waar het om gaat.

Subsidiariteit

De richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden heeft een kader gecreëerd om tot een duurzaam gebruik van pesticiden te komen. Een blijvend gebrek aan samenhang in de maatregelen van de lidstaten, in combinatie met de uiteenlopende/onvolledige uitvoering van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden (zie de bij dit voorstel gevoegde evaluatie) zou leiden tot ongelijke bescherming van gezondheid en milieu. Dit zou ook leiden tot uiteenlopende voorwaarden voor de belangrijkste gebruikers van pesticiden, hetgeen in strijd is met de doelstellingen van de Verdragen 28 . Het gevaar van pesticidengebruik voor biodiversiteit en ecosystemen is grensoverschrijdend en vraagt om krachtige maatregelen op EU-niveau. Een gelijk speelveld op de interne markt wordt belemmerd door de huidige verschillen tussen de maatregelen van de diverse lidstaten.

Gecoördineerde maatregelen van de EU kunnen nationale en lokale maatregelen voor duurzaam gebruik van pesticiden doeltreffend aanvullen en versterken. De EU beschikt ook over andere belangrijke instrumenten op het gebied van landbouw- en voedselbeleid, die synergieën hebben met de maatregelen uit het voorstel. Krachtiger optreden op EU-niveau (ook in samenhang met gerelateerd beleid, waaronder het GLB) kan, in combinatie met stimuleringsmaatregelen en eventuele risicobeperkende maatregelen, naar verwachting bijdragen tot:

i)een verkleining van de huidige verschillen tussen de nationale benaderingen; en

ii)een meer homogene benadering in de toekomst.

Deze doelstellingen kunnen niet door de lidstaten afzonderlijk worden vastgesteld: door de omvang van de vereiste maatregelen kunnen zij beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. Uniforme maatregelen van de EU zijn dan ook gerechtvaardigd en noodzakelijk.

Evenredigheid

Dit voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het niet verder gaat dan wat nodig is voor:

i)een passend ambitieniveau; en

ii)de vergroting van de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het beleid.

Dit wordt bereikt door rekening te houden met de bevindingen van de bij dit voorstel gevoegde evaluatie. Het voorstel voorziet zowel in verbeterde gegevens als in een betere monitoring/uitvoering van maatregelen om het gebruik en risico van pesticiden te verminderen.

In dit voorstel worden geen uniforme verplichte doelstellingen voor de lidstaten vastgesteld. De reden daarvoor is dat de uitgangssituatie met betrekking tot pesticidengebruik op dit moment sterk verschilt tussen de lidstaten. De evenredigheid bij het bepalen van de doelstellingen is gewaarborgd omdat is gekozen voor een wetgevingsformule die het mogelijk maakt om rekening te houden met verschillen in vooruitgang en in de intensiteit van het pesticidengebruik tussen de lidstaten.

Keuze van het instrument

Uit de beschikbare gegevens over tekortkomingen bij de uitvoering van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden in de lidstaten blijkt dat de vorige benadering, waarbij werd gekozen voor een richtlijn en de uitvoeringsbepalingen bij de omzetting in intern recht werden vastgesteld, niet zo goed heeft gewerkt als met het oorspronkelijke voorstel werd beoogd. De uitkomsten van de evaluatie van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden bevestigen de uiteenlopende en ongelijke uitvoering, toepassing en handhaving van die richtlijn in de lidstaten. Deze uitkomsten werden bevestigd door een in de evaluatie opgenomen nalevingstoezichtindex van de Commissie. Ook heeft de Europese Rekenkamer geoordeeld dat er behoefte was aan duidelijkere criteria en specifiekere eisen voor geïntegreerde gewasbescherming om de handhaving te waarborgen en de naleving te beoordelen 29 . Omdat er bij gewasbescherming zoveel verschillende complexe landbouwvariabelen een rol spelen, zou meer duidelijkheid en uniformiteit in de regels de naleving moeten vereenvoudigen en de handhaving moeten verbeteren. Een consistente toepassing van het beleid in alle lidstaten kan beter worden bereikt met een verordening dan met een richtlijn. Daarnaast zou met een verordening een gelijker speelveld voor gebruikers van pesticiden worden bevorderd omdat verschillende regels tussen de lidstaten voor het gebruik van pesticiden doorgaans tot oneerlijke concurrentie leiden en de goede werking van de eengemaakte markt ondermijnen.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Uit de bij dit voorstel gevoegde evaluatie komt naar voren dat de interne en externe samenhang van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden met ander beleid en andere instrumenten van de EU in algemene zin groot is, en dat er geen grote tegenstrijdigheden of overlappingen zijn. De doelstellingen van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden waren, en zijn nog steeds, bijzonder relevant voor een aanpak van de risico’s van pesticidengebruik voor het milieu en de menselijke gezondheid. De richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden is echter slechts matig doeltreffend geweest. De door de Commissie en anderen geconstateerde zwakke punten hebben betrekking op de uitvoering en de handhaving van geïntegreerde gewasbescherming en de beperkte doeltreffendheid van nationale actieplannen van de lidstaten. Veel lidstaten stellen in hun nationale actieplannen geen kwantitatieve doelen of indicatoren vast voor de bevordering van het duurzaam gebruik van pesticiden of een betere bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Er is ook geen doeltreffend monitoringsysteem, en dat heeft ertoe geleid dat er slechts beperkte gegevens over pesticidengebruik beschikbaar zijn. Daardoor was het moeilijk om vast te stellen in hoeverre de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden de menselijke gezondheid en het milieu heeft beschermd tegen de nadelige effecten van pesticiden. Eerdere maatregelen in het kader van het GLB konden landbouwers niet stimuleren tot een duurzamer gebruik van pesticiden.

De Raad voor regelgevingstoetsing heeft op 26 november 2021 een negatief advies uitgebracht over de ontwerpeffectbeoordeling van de Commissie voor dit voorstel. De ontwerpeffectbeoordeling had de vorm van een werkdocument van de diensten van de Commissie. De Raad voor regelgevingstoetsing heeft verzocht het document te herzien, om:

i)meer duidelijkheid te verschaffen over de beschikbare gegevens en de onderbouwing voor het initiatief;

ii)de doelstellingen voor de vermindering van het gebruik en het risico van pesticiden grondiger te analyseren of te motiveren;

iii)meer duidelijkheid te verschaffen over de beschikbaarheid en betaalbaarheid van precisielandbouwtechnieken en minder gevaarlijke alternatieven voor chemische pesticiden; en

iv)de gevolgen en nadelen van het initiatief voor het milieu, de gezondheid en de economie in kaart te brengen en beter te analyseren.

Op 26 januari 2022 bracht de Raad voor regelgevingstoetsing een tweede advies uit — nu positief maar met voorbehouden — over het werkdocument van de diensten van de Commissie met de herziene effectbeoordeling. Na dit tweede advies werd het document verder gewijzigd om tegemoet te komen aan de voorbehouden van de Raad voor regelgevingstoetsing en in het document:

duidelijk zowel het gebrek aan gegevens over de verkoop en het gebruik van pesticiden toe te lichten als de bijbehorende beperkingen van dit gebrek aan gegevens voor de probleemstelling, de formulering van opties en een analyse van de gevolgen;

de keuze voor de twee bindende reductiedoelstellingen van 50 % beter te onderbouwen, evenals de wijze waarop zij zich tot elkaar verhouden;

te omschrijven welke vooruitgang in individuele lidstaten noodzakelijk is om de twee bindende EU-reductiedoelstellingen te verwezenlijken en te omschrijven hoe dit wordt gemeten, toegewezen of tot een eerlijke verdeling van lasten zal leiden;

de flankerende initiatieven te verduidelijken die in het uitgangsscenario voor de effectbeoordeling zijn verwerkt; en

een geloofwaardiger grondslag en tijdschema voor de toekomstige evaluatie van het initiatief op te nemen.

De uiteindelijke effectbeoordeling werd opgesteld in de vorm van een werkdocument van de diensten van de Commissie en is herzien overeenkomstig de adviezen, opmerkingen en verbeterpunten van de Raad voor regelgevingstoetsing.

Raadpleging van belanghebbenden

Tussen 29 mei en 7 augustus 2020 werd een combinatie van een stappenplan voor evaluatie en een aanvangseffectbeoordeling voor dit voorstel gepubliceerd en opengesteld voor reacties van het publiek. In totaal kwamen er 360 reacties binnen. De openbare raadpleging liep van 18 januari tot en met 12 april 2021 en leverde in totaal 1 699 reacties op. De ontvangen feedback vertegenwoordigde een breed scala aan standpunten, zoals aangegeven in het samenvattend verslag van de raadpleging van belanghebbenden (dit samenvattend verslag is als bijlage toegevoegd aan de effectbeoordeling bij dit voorstel). Professionele gebruikers van pesticiden benadrukten het belang van het beschermen van oogstopbrengsten en -kwaliteit. Andere belanghebbenden benadrukten de noodzaak van de bevordering van geïntegreerde gewasbescherming, de vergroting van de beschikbaarheid van alternatieven voor chemische pesticiden en een betere beoordeling van de gevolgen van het gebruik van chemische pesticiden voor de gezondheid en het milieu. Op 19 januari, 25 juni en 5 oktober 2021 heeft de Commissie onlinebijeenkomsten voor belanghebbenden georganiseerd. Daarbij kwam onder meer het volgende naar voren:

i)bezorgdheden van pesticidengebruikers over een mogelijk kleiner aanbod van pesticiden op de markt;

ii)de beperkte financiële steun vanuit het GLB voor de uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming;

iii)de noodzaak om het inkomen van de landbouwers te beschermen;

iv)de bevordering van de rol van nieuwe technologieën;

v)de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu; en

vi)de vraag of een verbod op toepassing van pesticiden vanuit de lucht wordt gehandhaafd. De meeste ngo’s benadrukten dat het van belang is om de ambities van de Europese Green Deal en daarmee verbonden doelstellingen te verwezenlijken. Tijdens de bijeenkomsten voor belanghebbenden werd ook benadrukt dat de uitvoering van de nationale actieplannen moet worden verbeterd.

Ook werden gerichte enquêtes, workshops en casestudy’s uitgevoerd in:

i)een extern onderzoek in opdracht van de Commissie ter ondersteuning van de evaluatie en de effectbeoordeling; en

ii)een aanvullend verkennend onderzoek naar toekomstige visiescenario’s voor een duurzaam gebruik van pesticiden.

Nadere gegevens over de raadplegingen van belanghebbenden zijn gepubliceerd op de website van de Commissie 30 en op het portaal voor betere regelgeving 31 . De volgende belanghebbenden waren betrokken bij en hebben een bijdrage geleverd aan deze raadpleging:

i)landbouwers en loonwerkers die pesticiden gebruiken;

ii)niet-agrarische gebruikers van pesticiden;

iii)ngo’s op het gebied van gezondheid en milieu;

iv)beroepsverenigingen die ondernemingen en marktpartijen uit relevante sectoren vertegenwoordigen (bv. bijenhouders, de chemische industrie, producenten van toepassingsapparatuur voor pesticiden, de zadenbranche enz.);

v)consumentenorganisaties;

vi)sociale partners (werkgevers- en werknemersorganisaties);

vii)burgers;

viii)bevoegde nationale en regionale instanties uit de EU en van buiten de EU; en

ix)wetenschappelijke deskundigen.

Uit de reacties op de diverse activiteiten bleek dat de standpunten van de belanghebbenden in twee grote groepen uiteenvielen. De eerste groep was van mening dat het gebruik van pesticiden moet worden verminderd met het oog op risicobeperking, op een manier die aanvaardbaar is voor gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen. De tweede groep was van mening dat het gebruik van pesticiden aanzienlijk moet worden verminderd of zelfs tot nul moet worden teruggebracht. Het voorstel is ontwikkeld als een evenredige en realistische — maar toch ook ambitieuze — benadering om tegemoet te komen aan zorgen in de samenleving over het gebruik en de risico’s van pesticiden. Dit is een benadering die:

i)het gebruik van pesticiden nog steeds toestaat als dat noodzakelijk, passend en veilig is; en

ii)opleidings- en adviessystemen bevordert voor alternatieve gewasbeschermingstechnieken en een betere uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming.

Zoals in de effectbeoordeling werd aangegeven, werd naar aanleiding van de reacties van de belanghebbenden een aantal beleidsopties terzijde geschoven. In het ambitieniveau van de uiteindelijk geselecteerde beleidsopties is ook rekening gehouden met de ontvangen feedback van belanghebbenden.

Europese burgerinitiatieven

Twee Europese burgerinitiatieven hebben betrekking op het gebruik van pesticiden en vragen om ambitieuze reductiedoelstellingen. In het succesvolle Europese burgerinitiatief “ Verbied glyfosaat en bescherm mens en milieu tegen giftige bestrijdingsmiddelen ” werd de Commissie in het kader van haar derde doelstelling opgeroepen “bindende EU-doelstellingen vast [te] leggen om het gebruik van bestrijdingsmiddelen te verminderen met het oog op een pesticidenvrije toekomst”. In haar antwoord van 12 december 2017 heeft de Commissie verklaard dat zij de noodzaak van bindende EU-doelstellingen voor pesticiden opnieuw zal evalueren.

In het initiatief “ Red de bijen en de boeren!   Naar een bijvriendelijke landbouw voor een gezond milieu ” wordt de Commissie opgeroepen “rechtshandelingen voor te stellen om synthetische pesticiden [...] in de EU-landbouw tegen 2030 geleidelijk met 80 % te verminderen, te beginnen met de gevaarlijkste, om vervolgens tot een volledige afschaffing te komen tegen 2035.” Op 30 september 2021 had het initiatief meer dan 1 miljoen steunbetuigingen verzameld, die momenteel door de autoriteiten van de lidstaten worden gecontroleerd. Indien dit wordt gevalideerd en officieel wordt ingediend, zal de Commissie in een mededeling aangeven welke maatregelen zij eventueel denkt te nemen.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Het initiatief werd ondersteund door twee in opdracht van de Commissie uitgevoerde externe onderzoeken, waaronder een uitvoerig literatuuronderzoek, workshops, casestudy’s en enquêtes.

Daarnaast werd bij de effectbeoordeling ook aanvullende informatie uit een aantal andere onderzoeken gebruikt, waarin op basis van economische modellen een raming werd gemaakt van de mogelijke gevolgen van de verwezenlijking van de doelstellingen uit de “van boer tot bord”-strategie, waaronder de doelstellingen inzake het gebruik van pesticiden en de vermindering van risico’s.

Effectbeoordeling

De samenvatting van de effectbeoordeling is hier beschikbaar. Het positieve advies van de Raad voor regelgevingstoetsing is hier beschikbaar.

De doelstelling van het voorstel om het gebruik en risico van pesticiden te verminderen om de gezondheid, de biodiversiteit en het milieu te beschermen kadert in de ambitie van de Commissie om de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN te bereiken. Het voorstel is met name relevant voor de doelen 3 (gezondheid en welzijn), 6 (schoon water), 8 (eerlijk werk en economische groei), 11 (duurzame steden), 12 (verantwoorde consumptie en productie), 14 (leven in het water) en 15 (leven op het land).

Aansluitend bij de doelstellingen van de Europese Green Deal is het voorstel ook in overeenstemming met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”. Dit beginsel houdt in dat activiteiten overeenkomstig artikel 17 geen ernstige afbreuk mogen doen aan de zes in artikel 9 van de taxonomieverordening 32 genoemde milieudoelstellingen. De zes doelstellingen zijn: de mitigatie van klimaatverandering; de adaptatie aan klimaatverandering; het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen; de transitie naar een circulaire economie; de preventie en bestrijding van verontreiniging; en de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en ecosystemen.

Hierna volgen de voornaamste beleidsopties, die zijn beoordeeld op basis van een plausibel uitgangsscenario waarin de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden niet wordt gewijzigd.

Optie 1: De doelstellingen van de EU om tegen 2030 zowel het gebruik als de risico’s van pesticiden met 50 % te verminderen blijven niet juridisch bindend. Adviessystemen en richtsnoeren voor pesticidengebruikers worden verbeterd. Precisielandbouwtechnieken om het gebruik en risico van chemische pesticiden te verminderen, worden gestimuleerd.

Optie 2: De reductiedoelstellingen van 50 % worden juridisch bindend op EU-niveau. De lidstaten bepalen hun eigen nationale reductiedoelstellingen aan de hand van vastgestelde criteria. Deze nationale doelstellingen worden vervolgens juridisch bindend (krachtens intern recht) en onderworpen aan governancemechanismen in combinatie met jaarlijkse verslaglegging door de lidstaten. Het gebruik van gevaarlijkere pesticiden wordt verboden in gevoelige gebieden, waaronder stedelijke groene gebieden. Professionele gebruikers van pesticiden worden verplicht om elektronische gegevens bij te houden over het gebruik van pesticiden en geïntegreerde gewasbescherming, om bij te dragen tot de vermindering van het pesticidengebruik. Nationale instanties verzamelen en analyseren die gegevens om de vooruitgang te bewaken en indien nodig op nationaal niveau corrigerende maatregelen te formuleren. Onafhankelijke adviesdiensten adviseren gebruikers van pesticiden over alternatieve technieken en geïntegreerde gewasbescherming.

Optie 3 is vergelijkbaar met optie 2. Bij optie 3 worden de reductiedoelstellingen van 50 % echter zowel op EU- als op nationaal niveaujuridisch bindend. Het gebruik van alle chemische pesticiden wordt verboden in gevoelige gebieden, waaronder stedelijke gebieden en beschermde gebieden in de zin van Richtlijn 2000/60/EG, Natura 2000-gebieden enz.

Optie 3 is de voorkeursoptie, behalve voor de doelstellingen, waarvoor optie 2 de voorkeur heeft. In dat geval worden de doelstellingen om zowel het gebruik als het risico van pesticiden met 50 % te verminderen juridisch bindend op EU-niveau, terwijl de lidstaten hun eigen nationale reductiedoelstellingen vaststellen krachtens hun interne recht. De opties zijn beoordeeld op basis van een plausibel uitgangsscenario waarin de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden niet wordt gewijzigd. Een verbod op het gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden zal in dit kader de grootst mogelijke voordelen voor de gezondheid en het milieu opleveren.

De voorkeursoptie is verenigbaar met de ambities van de Europese Green Deal, de “van boer tot bord”-strategie, de biodiversiteitsstrategie en het actieplan om alle verontreiniging tot nul terug te dringen. Deze voorkeursoptie brengt een reeks voordelen met zich mee voor de samenleving, de biodiversiteit en ecosystemen omdat de risico’s van pesticidengebruik voor de menselijke gezondheid en het milieu worden verminderd. De bescherming van de biodiversiteit zal ook bijdragen tot het verminderen van de CO2-uitstoot. Dit is verenigbaar met de doelstelling om in de gehele EU in 2050 koolstofneutraliteit te bereiken en met het tussendoel om tegen 2030 de uitstoot met 55 % te verminderen, zoals vastgesteld in artikel 2, lid 1, en artikel 4, lid 1, van de Europese klimaatwet 33 . Bij deze voorkeursoptie worden gebruikers van pesticiden beter geïnformeerd over doeltreffende alternatieven voor chemische pesticiden, zodat zij hun gebruik van pesticiden en de bijbehorende kosten kunnen terugdringen en nog steeds voedingsmiddelen kunnen produceren die concurrerend zijn op de markt. Dankzij gedetailleerdere gegevens over het gebruik van pesticiden en geïntegreerde gewasbescherming bij deze voorkeursoptie kunnen de instanties van de lidstaten waarborgen dat de nationale maatregelen zoveel mogelijk ten goede komen aan landbouwers, de bevolking, andere belanghebbenden en het milieu. Met de voorkeursoptie wordt ook gewaarborgd dat de maatregelen van de lidstaten transparanter en duidelijker zijn.

In overeenstemming met de doelstellingen van de Green Deal, de “van boer tot bord”-strategie en de biodiversiteitsstrategie is de vermindering van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen niet alleen bedoeld om de volksgezondheid te waarborgen, maar ook voor het behoud van de biodiversiteit en de bescherming van het milieu, met name wanneer mondiale kwesties op het spel staan, zoals de bescherming van de populaties van bestuivers.

Bij deze voorkeursoptie zullen de productiekosten per eenheid stijgen door:

i)strengere en meer uitvoerige rapportageverplichtingen;

ii)de verwachte daling van opbrengsten door een lager pesticidengebruik; en

iii)de extra kosten voor professionele gebruikers die op dit moment geen beroep doen op adviseurs.

Op grond van dit voorstel zullen de lidstaten gedurende een periode van vijf jaar in het kader van het GLB steun kunnen verlenen aan landbouwers om de kosten te dekken die zij moeten maken om aan alle wettelijke vereisten van dit voorstel te voldoen. Dit zou een stijging van de voedselprijzen als gevolg van nieuwe verplichtingen in dit voorstel moeten voorkomen. Veel van de bepalingen in dit voorstel bestonden reeds in het kader van de richtlijn duurzaam gebruik en zouden daarom geen gevolgen mogen hebben voor de voedselprijzen of de gewasopbrengsten. De bij dit voorstel ingevoerde wijzigingen zullen geleidelijk worden ingevoerd, zodat de gevolgen voor de voedselzekerheid verder tot een minimum worden beperkt.

Mogelijk zijn ook compenserende en risicobeperkende maatregelen nodig om ongewenste negatieve gevolgen voor landen van buiten de EU en met name ontwikkelingslanden tegen te gaan. Met dergelijke maatregelen van de EU kan de FAO worden ondersteund bij:

i)het verminderen van de risico’s van pesticiden door middel van een benadering voor een gezond levenscyclusbeheer;

ii)het ondersteunen van regeringen en belanghebbenden in ontwikkelingslanden bij de invoering van op ecosystemen gebaseerde werkwijzen; en

iii)het verbeteren van het wereldwijde beheer van pesticiden in de landbouw.

Nadelen zullen onder meer ontstaan voor de volgende kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s):

i)landbouwers en andere kmo’s die pesticiden en toepassingsapparatuur voor pesticiden gebruiken en verkopen;

ii)agenten in landbouwproducten en pesticiden;

iii)voedselverwerkers en tussenpersonen;

iv)loonwerkers; en

v)landbouwadviseurs.

De voorkeursoptie brengt verschillende kosten en baten met zich mee voor kmo’s. De lidstaten kunnen, ook in het kader van het GLB, stimulerings- of mitigatiemaatregelen nemen om een aantal gevolgen van de voorkeursoptie op te vangen. Daarnaast zal een meer samenhangende en uniforme toepassing van de regels inzake pesticidengebruik leiden tot minder marktverstoringen voor pesticidengebruikers tussen de verschillende lidstaten die de bestaande regels op dit moment uiteenlopend toepassen.

Bij de uitvoering en handhaving van de bijgewerkte regels en bij het verzamelen en analyseren van de relevante monitoringgegevens zullen de lidstaten worden geconfronteerd met kosten voor toezicht en administratie. Daarbij gaat het met name om de opstartkosten voor de invoering van een dataverzamelingssysteem.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Overeenkomstig het streven van de Commissie naar een betere regelgeving is het voorstel op inclusieve wijze opgesteld, op basis van transparantie en voortdurend overleg met de belanghebbenden. In de evaluatie is niet aangegeven door welke vereenvoudigingen van de wetgeving of verminderingen van de regeldruk de doelstellingen met betrekking tot een duurzamer pesticidengebruik eventueel makkelijker zouden kunnen worden bereikt. Ook micro-ondernemingen vallen onder dit voorstel vanwege het belang van een uniforme uitvoering van de maatregelen om zowel het gebruik van pesticiden als het risico dat zij voor de menselijke gezondheid en het milieu vormen, terug te dringen.

Dit voorstel past in het beleid voor het digitale tijdperk omdat hiermee het elektronisch bijhouden van gegevens wordt bevorderd alsmede het online publiceren van de geboekte vooruitgang inzake:

i)het halen van reductiedoelstellingen inzake pesticiden;

ii)de uitvoering van nationale actieplannen;

iii)jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen;

iv)het volgen van de aanbevelingen van de Commissie; en

v)reacties van de lidstaten.

De relevante bepalingen voor kostenefficiënte, gebruikersgerichte en interoperabele digitale diensten zullen in aanmerking worden genomen in uitvoeringsbepalingen voor de elektronische registers die ingevolge dit voorstel zullen worden opgezet.

Grondrechten

Het voorstel eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend 34 . Het draagt met name bij tot de verwezenlijking van de doelstelling van een hoog niveau van milieubescherming in overeenstemming met het beginsel van duurzame ontwikkeling, zoals neergelegd in artikel 37 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Een betere beleidshandhaving om het risico van pesticidengebruik te verminderen en de gezondheid te beschermen kan ook bijdragen aan het grondrecht op “rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en voorwaarden” (artikel 31 van het Handvest van de grondrechten van de EU). Die handhaving kan met name bijdragen tot het recht op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De bestaande indicator voor het meten van de verwezenlijking van de twee pesticidendoelstellingen uit de “van boer tot bord”-strategie zal de grondslag zijn voor de jaarlijkse centrale monitoring van de vooruitgang met betrekking tot deze doelstellingen op het niveau van de EU en de lidstaten. Opgemerkt moet worden dat gegevens waaruit blijkt of de reductiedoelstellingen voor 2030 inzake het gebruik en risico van pesticiden zijn bereikt waarschijnlijk pas in 2032 beschikbaar zullen zijn.

De lidstaten moeten het volgende monitoren:

de oprichting en het gebruik van onafhankelijke adviesdiensten;

de uitvoering van regels voor geïntegreerde gewasbescherming op bedrijfsniveau door middel van het elektronisch register voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;

de keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur door middel van specifieke registers;

de opleiding van professionele gebruikers, distributeurs en adviseurs;

het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door middel van een elektronisch register.

De lidstaten rapporteren de door middel van deze monitoring verzamelde informatie jaarlijks aan de Commissie. De Commissie beoordeelt de informatie en vult deze aan met eigen controles.

Ter aanvulling van deze jaarlijkse monitoring stelt de Commissie voor dat zij dit initiatief op zijn vroegst zeven jaar nadat het voorgenomen wetgevingsvoorstel van toepassing is geworden formeel evalueert.

Bovendien kunnen de hier en in bijgaande effectbeoordeling bedoelde monitoringgegevens ook rechtstreeks worden gebruikt om de algemene beleidsdoelstellingen van de Europese Green Deal en het achtste milieuactieprogramma te monitoren, waaronder: de “van boer tot bord”-strategie; de biodiversiteitsstrategie; de monitoring en de prognoses om alle verontreiniging tot nul terug te dringen.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I bevat het onderwerp, de werkingssfeer en definities.

Hoofdstuk II beschrijft de doelstellingen van de EU om het gebruik en risico van pesticiden met 50 % te verminderen overeenkomstig de “van boer tot bord”-strategie en geeft aan dat de lidstaten hieraan (gezamenlijk) een bijdrage moeten leveren. In dit hoofdstuk wordt bepaald dat de lidstaten krachtens hun interne recht bindende doelstellingen moeten vaststellen die binnen de parameters van een bindende formule kunnen afwijken van de 50 % die de EU zich ten doel stelt. Zo kunnen de lidstaten bij de vaststelling van hun nationale doelstellingen rekening houden met de vooruitgang die zij in het verleden hebben geboekt en met de intensiteit van het pesticidengebruik. Dit hoofdstuk voorziet er ook in dat de Commissie in bepaalde gevallen aanbeveelt om de lat hoger te leggen en dat zij trends publiceert met betrekking tot de verwezenlijking van de reductiedoelstellingen van de EU voor 2030.

In hoofdstuk III wordt beschreven wat in de nationale actieplannen moet worden opgenomen, evenals de eisen met betrekking tot:

i)openbare raadplegingen over deze nationale actieplannen; en

ii)de samenhang van deze nationale actieplannen met de strategische GLB-plannen.

In dit hoofdstuk wordt ook aangegeven welke nadere gegevens moeten worden opgenomen over indicatieve streefdoelen inzake alternatieven voor chemische pesticiden. Daarbij wordt bepaald dat:

i)de lidstaten in jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen hun trends opnemen wat betreft de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de twee doelstellingen, naast andere kwantitatieve gegevens; en

ii)de Commissie deze verslagen analyseert en aanbevelingen doet.

Hoofdstuk IV bevat de eisen voor professionele gebruikers inzake geïntegreerde gewasbescherming in gevallen waarin al dan niet gewasspecifieke regels door de lidstaten zijn vastgesteld. Het verplicht professionele gebruikers om gegevens inzake geïntegreerde gewasbescherming bij te houden en om onafhankelijke adviseurs in te schakelen. Het voorziet in de vaststelling van, en het toezicht op, gewasspecifieke regels voor geïntegreerde gewasbescherming waaraan professionele gebruikers zich moeten houden. Het voorziet ook in de totstandkoming van een elektronisch register voor geïntegreerde gewasbescherming.

Hoofdstuk V voorziet in de verplichting voor professionele gebruikers, distributeurs en adviseurs om in bepaalde gevallen over een opleidingscertificaat te beschikken. Ook bevat het algemene eisen voor het gebruik van pesticiden en toepassingsapparatuur. Daarnaast bevat het bepalingen over:

i)    het gebruik van pesticiden in gevoelige gebieden;

ii)    de bescherming van het aquatisch milieu en het drinkwater;

iii)    toepassing vanuit de lucht

iv)    opslag, verwijdering en hantering; en

v)    advies over het gebruik van pesticiden.

In hoofdstuk VI zijn eisen opgenomen voor de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen. Ook wordt in dit hoofdstuk voorgeschreven welke soort informatie over pesticiden bij verkoop aan de kopers moet worden verstrekt.

In hoofdstuk VII worden de lidstaten verplicht om een systeem op te zetten voor de opleiding en certificering van professionele gebruikers, adviseurs en distributeurs. Het voorziet in de instelling van een onafhankelijk adviessysteem. Het verplicht de lidstaten om voorlichting te geven over aangelegenheden in verband met pesticiden en om belangrijke informatie online te publiceren. Ook worden de lidstaten verplicht om informatie te verzamelen over acute en chronische vergiftigingsincidenten door pesticiden.

Hoofdstuk VIII heeft betrekking op toepassingsapparatuur voor pesticiden. Het bevat voorschriften voor de keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur. Het voorziet in een of meer elektronische registers waarin informatie wordt bijgehouden over alle professioneel gebruikte toepassingsapparatuur. Het bevat voorschriften inzake kennisgevingen bij eigendomsoverdracht of buitengebruikstelling. Het schrijft driejaarlijkse keuringen voor en voorziet in de mogelijkheid om bepaalde toepassingsapparatuur van deze verplichte keuring vrij te stellen.

In hoofdstuk IX wordt de methodiek beschreven voor het berekenen van geharmoniseerde risico-indicatoren en voor het berekenen van de vooruitgang met betrekking tot de reductiedoelstellingen voor 2030.

Hoofdstuk X bevat administratieve en financiële bepalingen voor:

i)aanmelding van de betrokken bevoegde instanties bij de Commissie;

ii)sancties; en

iii)vergoedingen en heffingen.

In hoofdstuk XI zijn de voorwaarden opgenomen voor de vaststelling van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen krachtens de verordening duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Hoofdstuk XII voorziet in de intrekking van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden en de inwerkingtreding en het van toepassing worden van de verordening duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

2022/0196 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2115

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 35 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 36 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Het Verdrag vereist dat bij de bepaling en de uitvoering van elk beleid en elk optreden van de Unie een hoog niveau van bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu wordt verzekerd en bepaalt dat de Unie in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming streeft.

(2)Bij Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad 37 werd een kader vastgesteld om tot een duurzaam gebruik van pesticiden te komen door vermindering van de risico’s en gevolgen van het gebruik van pesticiden voor de menselijke gezondheid en het milieu. In de evaluatie 38 van deze richtlijn werd geconstateerd dat de algemene doelstellingen ervan niet zijn bereikt en dat de lidstaten de richtlijn niet op bevredigende wijze hebben uitgevoerd. Deze conclusie werd bevestigd in verslagen van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad in 2017 39 en 2020 40 .

(3)In de resolutie van het Europees Parlement van 12 februari 2019 inzake de uitvoering van Richtlijn 2009/128/EG betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden 41 werd opgemerkt dat de Unie onverwijld moet handelen om over te gaan naar een duurzamer gebruik van pesticiden en werd de Commissie opgeroepen om een ambitieuze bindende doelstelling voor de hele Unie voor te stellen om het gebruik van pesticiden terug te dringen. Het Europees Parlement heeft zijn oproep om bindende reductiedoelstellingen herhaald in zijn resolutie van 20 oktober 2021 over een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem 42 .

(4)In 2018 werd in een onderzoek 43 van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS) geconstateerd dat in veel lidstaten vooruitgang was geboekt maar dat in algemene zin de doelstellingen van Richtlijn 2009/128/EG slechts in beperkte mate waren bereikt. In een speciaal verslag 44 van de Europese Rekenkamer uit 2020 over het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen werd geconstateerd dat beperkte vooruitgang is geboekt op het gebied van de meting en de vermindering van de risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en werden zwakke punten in het huidige kader van de Unie geconstateerd. Zoals opgemerkt in zijn informatief rapport met betrekking tot de evaluatie van Richtlijn 2009/128/EG 45 acht het Europees Economisch en Sociaal Comité het ook van wezenlijk belang om de eisen, doelstellingen, voorwaarden en tijdschema’s uit hoofde van de nationale actieplannen opnieuw te beoordelen.

(5)Om te waarborgen dat de doelstellingen van het rechtskader van de Unie inzake duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volledig worden bereikt, moet dit kader worden aangepast door vaststelling van duidelijkere en rechtstreeks toepasselijke regels voor marktdeelnemers. Daarnaast moet een aantal regels worden verduidelijkt, waaronder de regels inzake de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming, beperkingen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de keuring van apparatuur die wordt gebruikt voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. Daarom is het passend om Richtlijn 2009/128/EG in te trekken en te vervangen door een verordening.

(6)De regels voor biociden zijn opgenomen in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad 46 , en een evaluatie van die verordening is gepland. Het is daarom niet passend om in deze verordening nieuwe regels voor het gebruik van biociden in te voeren.

(7)De mededeling van de Commissie “De Europese Green Deal” 47 bevat een stappenplan met de voornaamste maatregelen, waaronder wetgevingsmaatregelen, om het gebruik en risico van chemische pesticiden aanzienlijk te verminderen. In de “van boer tot bord”-strategie 48 , de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 49 en het actieplan om verontreiniging tot nul terug te brengen 50 heeft de Commissie zich ertoe verbonden maatregelen te nemen om het totale gebruik en risico van chemische pesticiden tegen 2030 met 50 % te verminderen en om het gebruik van gevaarlijkere pesticiden (gewasbeschermingsmiddelen die een of meer werkzame stoffen bevatten die overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad 51 zijn goedgekeurd als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen en die zijn opgenomen in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie 52 , of die een of meer werkzame stoffen bevatten die zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408 van de Commissie 53 ) tegen 2030 met 50 % te verminderen. Een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is ook complementair met de bevordering van de biologische landbouw en de verwezenlijking van het doel uit de “van boer tot bord”-strategie dat in 2030 ten minste 25 % van het landbouwareaal in de Unie voor biologische landbouw wordt gebruikt. Het ondersteunt de doelstellingen van het strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 54 en draagt aldus bij tot de uitvoering van beginsel 10 van de Europese pijler van sociale rechten inzake een gezonde, veilige en goed aangepaste werkomgeving.

(8)Twee Europese burgerinitiatieven hebben betrekking op het gebruik van pesticiden en vragen om ambitieuze reductiedoelstellingen. In het initiatief “ Verbied glyfosaat en bescherm mens en milieu tegen giftige bestrijdingsmiddelen ” dat op 6 oktober 2017 bij de Commissie is ingediend, werd zij in het kader van haar derde doelstelling opgeroepen “bindende EU-doelstellingen vast [te] leggen om het gebruik van bestrijdingsmiddelen te verminderen met het oog op een pesticidenvrije toekomst”. In haar antwoord van 12 december 2017 heeft de Commissie verklaard dat zij de noodzaak van bindende EU-doelstellingen voor pesticiden opnieuw zal evalueren. Meer recentelijk wordt de Commissie in het initiatief “ Red de bijen en de boeren!   Naar een bijvriendelijke landbouw voor een gezond milieu ” opgeroepen “rechtshandelingen voor te stellen om synthetische pesticiden [...] in de EU-landbouw tegen 2030 geleidelijk met 80 % te verminderen, te beginnen met de gevaarlijkste, om vervolgens tot een volledige afschaffing te komen tegen 2035.” Op 30 september 2021 had het initiatief meer dan 1 miljoen steunbetuigingen verzameld, die momenteel door de autoriteiten van de lidstaten worden gecontroleerd.

(9)In het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa, dat op 9 mei 2022 is gepubliceerd, vragen de burgers met betrekking tot de voorstellen inzake landbouw, voedselproductie, biodiversiteit en ecosystemen en verontreiniging met name aan de Unie om het gebruik van chemische pesticiden en meststoffen in overeenstemming met de bestaande doelstellingen aanzienlijk te verminderen terwijl de voedselzekerheid gewaarborgd moet blijven en onderzoek naar de ontwikkeling van duurzamere en op de natuur gebaseerde alternatieven zou moeten worden ondersteund. De burgers vragen om meer onderzoek en innovaties, onder meer op het gebied van technologische oplossingen voor duurzame productie, plantenresistentie en precisielandbouw, en meer communicatie, adviessystemen en opleiding voor en van landbouwers, en zij vragen de Unie om insecten, met name inheemse en bestuivende insecten, te beschermen 55 .

(10)In zijn conclusies van 19 oktober 2020 56 wees de Raad van de Europese Unie na kennisneming van de reductiedoelstellingen van de Commissie voor het gebruik van pesticiden uit de “van boer tot bord”-strategie erop dat deze alleen kunnen worden verwezenlijkt door inspanningen van de lidstaten en alle belanghebbenden, in combinatie met intensieve samenwerking en overleg. Ook verzocht de Raad de Commissie te waarborgen dat deze doelstellingen Uniedoelen zijn waaraan alle lidstaten moeten bijdragen door maatregelen op nationaal niveau. In de conclusies van de Raad wordt verzocht bij het vaststellen van deze doelstellingen rekening te houden met reeds behaalde resultaten en met de verschillende uitgangsposities, omstandigheden en voorwaarden van de lidstaten.

(11)Biologische bestrijdingsmiddelen zijn een duurzaam bestrijdingsalternatief voor het gebruik van chemische producten voor de bestrijding van schadelijke organismen. Zoals opgemerkt in Besluit (EU) 2021/1102 van de Raad 57 worden biologische bestrijdingsmiddelen steeds belangrijker in de duurzame land- en bosbouw en moeten zij een belangrijke rol spelen in het succes van geïntegreerde gewasbescherming en biologische landbouw. Toegang tot biologische bestrijdingsmiddelen bevordert de afbouw van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Het is passend om landbouwers te stimuleren om over te stappen op landbouwmethoden met een lage input, waaronder biologische landbouw. Daarom is het passend om het concept van biologische bestrijding te definiëren als een uitgangspunt voor lidstaten voor de vaststelling van indicatieve streefdoelen voor de verhoging van het percentage gewassen waarop biologische bestrijdingsmiddelen worden gebruikt.

(12)De “van boer tot bord”-strategie heeft tot doel om op een economisch haalbare manier aanzienlijke vooruitgang te boeken bij de vermindering van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen. Om dat doel te bereiken, moeten voor de Unie en de lidstaten gekwantificeerde doelen worden vastgesteld voor de vermindering van het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen en het gebruik van gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen, zodat de vooruitgang kan worden gemonitord. Nationale doelstellingen moeten in het interne recht worden opgenomen om ter zake goede vooruitgang en controleerbaarheid te waarborgen. Deze bindende nationale doelstellingen moeten door de lidstaten ook in 2030 zijn verwezenlijkt. De vermindering van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen zal naar verwachting de risico’s voor de veiligheid en gezondheid op het werk voor professionele gebruikers aanzienlijk verkleinen.

(13)Aangezien in het verleden niet alle lidstaten dezelfde vooruitgang hebben geboekt en gezien de verschillen in de intensiteit van het pesticidengebruik tussen de lidstaten, moet hun enige flexibiliteit worden gegund wanneer zij hun eigen bindende nationale doelstellingen (“nationale reductiedoelstellingen voor 2030”) vaststellen. De intensiteit van het gebruik wordt het best gemeten door de totale hoeveelheid werkzame stoffen die in een bepaalde lidstaat in de vorm van gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn gebracht en dus zijn gebruikt, te delen door de oppervlakte waarop de werkzame stoffen zijn aangebracht. De intensiteit van het gebruik van chemische pesticiden, en met name van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen, correleert met een grotere afhankelijkheid van chemische pesticiden, grotere risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu en minder duurzame landbouwpraktijken. Daarom is het passend toe te staan dat de lidstaten bij het vaststellen van hun nationale reductiedoelstellingen voor 2030 rekening houden met het feit of de intensiteit van hun gebruik van chemische pesticiden lager ligt dan het gemiddelde van de Unie. Ook is het passend te verlangen dat de lidstaten bij het vaststellen van hun nationale reductiedoelstellingen voor 2030 rekening houden met het feit of de intensiteit van hun gebruik van chemische pesticiden hoger ligt dan het gemiddelde van de Unie. Om recht te doen aan de inspanningen die bepaalde lidstaten in het verleden hebben geleverd, moeten zij bovendien de mogelijkheid hebben bij de vaststelling van hun nationale reductiedoelstellingen voor 2030 ook rekening te houden met de vooruitgang die zij in het verleden hebben geboekt, voordat de “van boer tot bord”-strategie werd vastgesteld. Wanneer echter in bepaalde lidstaten het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen is toegenomen of slechts beperkt is afgenomen, moeten die lidstaten nu een grotere bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030, en moeten zij rekening houden met de intensiteit van hun pesticidengebruik. Om ervoor te zorgen dat er een billijke en gezamenlijke inspanning wordt geleverd om de doelstellingen voor de Unie als geheel te halen en om de lat voldoende hoog te leggen, moeten voor de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 ondergrenzen worden vastgesteld. De ultraperifere gebieden van de EU, zoals genoemd in artikel 349 van het Verdrag, zijn gelegen in de Atlantische Oceaan, het Caribisch gebied en de Indische Oceaan. Vanwege permanente beperkingen, waaronder hun grote afstand tot het vasteland van de EU, hun insulaire karakter en hun grote blootstelling aan klimaatverandering, moet het de lidstaten worden toegestaan om rekening te houden met de specifieke behoeften van deze gebieden wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en maatregelen die zijn toegesneden op specifieke klimatologische omstandigheden en gewassen. Om te zorgen voor een eerlijke en collectieve inspanning om de doelstellingen voor de hele Unie te verwezenlijken, mag een lidstaat niet worden verplicht extra reductie-inspanningen te leveren wanneer die lidstaat het niveau van zijn nationale reductiedoelstelling voor 2030 vóór 2030 bereikt, maar moet hij de jaarlijkse schommelingen in het gebruik en de risico’s van chemische gewasbeschermingsmiddelen en in het gebruik van gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen nauwlettend volgen om ervoor te zorgen dat vooruitgang wordt geboekt bij het halen van de respectieve nationale reductiedoelstelling voor 2030. Om redenen van transparantie moeten de reacties van de lidstaten op aanbevelingen van de Commissie in verband met het ambitieniveau van nationale doelstellingen en de jaarlijkse vooruitgang met betrekking tot die doelen openbaar worden gemaakt.

(14)De lidstaten moeten nationale actieplannen opstellen en publiceren. Om te waarborgen dat de nationale actieplannen van de lidstaten doeltreffend zijn, moeten in die actieplannen kwantitatieve doelstellingen worden opgenomen, alsmede verwijzingen naar de in het interne recht vastgestelde bindende nationale reductiedoelstellingen voor 2030, naast daaraan gerelateerde indicatieve streefdoelen uit de nationale actieplannen, maatregelen, tijdschema’s en indicatoren om de risico’s en gevolgen van het gebruik van pesticiden voor de menselijke gezondheid en het milieu te verminderen. Dit maakt een gestructureerde benadering voor de vaststelling van kwantitatieve doelstellingen en streefcijfers mogelijk, met een duidelijk verband met de nationale reductiedoelstellingen voor 2030. Om de naleving van de bepalingen van deze verordening te monitoren, moeten de lidstaten ook worden verplicht om jaarlijks verslag uit te brengen over de doelstellingen en nauwkeurige kwantitatieve gegevens in verband met de naleving van de bepalingen inzake gebruik, opleiding, toepassingsapparatuur en geïntegreerde gewasbescherming.

(15)Om de reductiedoelstellingen voor de Unie als geheel (“reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030”) en de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 te halen, moeten de beschikbaarheid en het gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen en andere niet-chemische alternatieven worden vergroot. De beschikbaarheid van deze alternatieven zal de invoering stimuleren van gewasbeschermingsmethoden met een lage input van pesticiden, waaronder biologische landbouw.

(16)De uitvoering van beleid en maatregelen met betrekking tot duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen heeft gevolgen voor het milieu, de volksgezondheid en de arbeidsomstandigheden. De lidstaten moeten daarom waarborgen dat de burgers en de sociale partners voldoende gelegenheden krijgen om deel te nemen aan en geraadpleegd te worden over de opstelling van de nationale actieplannen van de lidstaten, in voorkomend geval overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad 58 .

(17)Om de verenigbaarheid en de complementariteit met gerelateerde wetgeving te waarborgen, moet in de nationale actieplannen van de lidstaten rekening worden gehouden met Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad 59 , Richtlijn 92/43/EEG van de Raad 60 , Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad 61 , Richtlijn 91/676/EEG van de Raad 62 , Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad 63 , Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad 64 en Verordening XXX/XXX inzake natuurherstel [gelieve verwijzing naar de vastgestelde handeling in te voeren] en moeten deze actieplannen verenigbaar zijn met de strategische plannen inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) die zijn opgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad 65 .

(18)Economische instrumenten, waaronder GLB-instrumenten voor steun aan landbouwers, kunnen een cruciale rol vervullen bij de verwezenlijking van doelstellingen op het gebied van duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en in het bijzonder bij de vermindering van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen. De lidstaten moeten in hun nationale strategische GLB-plannen aantonen dat hun uitvoering van het GLB een bijdrage levert aan, en een ondersteuning vormt voor andere toepasselijke wetgeving van de Unie en de doelstellingen daarvan, waaronder doelstellingen ingevolge deze verordening.

(19)Om redenen van transparantie en om meer vooruitgang te stimuleren, moet de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt met betrekking tot de verwezenlijking van de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 en andere nationale indicatieve streefdoelen voor reductie worden gemeten. Dit moet elk jaar plaatsvinden door middel van jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen. Om de naleving van deze verordening op een gestroomlijnde en gemakkelijk vergelijkbare wijze te monitoren, moeten de lidstaten ook kwantitatieve gegevens opnemen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening voor wat betreft gebruik, opleiding, toepassingsapparatuur en geïntegreerde gewasbescherming. Om vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van nationale reductiedoelstellingen voor 2030 en andere nationale indicatieve streefdoelen voor reductie, met inbegrip van ondersteunende maatregelen, te bevorderen, moet de Commissie deze vooruitgang en maatregelen om de twee jaar analyseren.

(20)Om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen, moet de bestrijding van plaagorganismen plaatsvinden in het kader van een geïntegreerde gewasbescherming omdat daarbij een zorgvuldige afweging plaatsvindt van alle beschikbare middelen om de ontwikkeling van populaties van schadelijke organismen tegen te gaan, het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen wordt beperkt tot een economisch en ecologisch gerechtvaardigde omvang en de risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu tot een minimum worden beperkt. Bij “geïntegreerde gewasbescherming” ligt de nadruk op de groei van gezonde gewassen, waarbij landbouwecosystemen zo weinig mogelijk worden verstoord, natuurlijke bestrijding van plaagorganismen wordt gestimuleerd en chemische bestrijdingsmiddelen alleen worden gebruikt wanneer geen enkel ander bestrijdingsmiddel nog effect sorteert. Om te waarborgen dat in de praktijk stelselmatig geïntegreerde gewasbescherming plaatsvindt, moeten in deze verordening duidelijke regels worden vastgesteld. Om te voldoen aan de verplichting om geïntegreerde gewasbescherming toe te passen, moet een professionele gebruiker alle methoden en werkwijzen overwegen en toepassen die het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voorkomen. Chemische gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen worden gebruikt wanneer geen enkel ander bestrijdingsmiddel nog effect sorteert. Om de naleving van deze eis te waarborgen en te monitoren, is het van belang dat professionele gebruikers een register bijhouden van de redenen waarom zij gewasbeschermingsmiddelen toepassen of andere maatregelen nemen in het kader van geïntegreerde gewasbescherming, en van de adviezen die zij van onafhankelijke adviseurs hebben ontvangen ter ondersteuning van de manier waarop zij geïntegreerde gewasbescherming toepassen. Deze registratie is ook verplicht voor toepassingen vanuit de lucht.

(21)Om onnodige doublures te voorkomen, moet de Commissie voor de lidstaten een model opstellen waarmee de door professionele gebruikers bijgehouden gegevens van maatregelen die zijn genomen in het kader van geïntegreerde gewasbescherming worden samengevoegd met de uit hoofde van artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 bijgehouden registers.

(22)Om de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming te bevorderen, moeten gewasspecifieke regels worden vastgesteld die een professionele gebruiker moet naleven voor het specifieke gewas en gebied waarin de professionele gebruiker werkzaam is. Door middel van dergelijke regels moeten de eisen van geïntegreerde gewasbescherming worden omgezet in verifieerbare criteria voor het specifieke gewas. Om te waarborgen dat de gewasspecifieke regels in overeenstemming zijn met de vereisten van geïntegreerde gewasbescherming, moet in nadere voorschriften worden vastgesteld wat deze moeten inhouden en moet de Commissie hun ontwikkeling, uitvoering en praktische handhaving controleren.

(23)Om te kunnen verifiëren of professionele gebruikers geïntegreerde gewasbescherming toepassen, moet een elektronisch register voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen worden bijgehouden teneinde de naleving van de in deze verordening opgenomen regels inzake geïntegreerde gewasbescherming te verifiëren en de ontwikkeling van Uniebeleid te ondersteunen. Toegang tot het register moet ook worden verleend aan nationale statistische diensten, met het oog op de ontwikkeling, productie en verspreiding van officiële statistieken overeenkomstig hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad 66 . In dit register moeten alle preventieve maatregelen of interventies en de redenen daarvoor. Dit verschaft de bevoegde autoriteiten de informatie die nodig is om na te gaan of een professionele gebruiker, in overeenstemming met geïntegreerde gewasbescherming, een besluitvormingsproces heeft gevoerd alvorens de specifieke preventieve maatregel of interventie te bepalen. In het register moeten ook nadere gegevens worden ingevoerd over het verplichte jaarlijkse advies ter ondersteuning van de geïntegreerde gewasbescherming, om te verifiëren of die strategische planning op langere termijn voor geïntegreerde gewasbescherming plaatsvindt.

(24)Om te waarborgen dat gewasbeschermingsmiddelen en bijbehorende toepassingsapparatuur zodanig worden gebruikt dat de menselijke gezondheid en het milieu worden beschermd, moet worden voorzien in algemene eisen voor professionele gebruikers met betrekking tot de opleiding die vereist is voor het gebruik van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen of toepassingsapparatuur, het gebruik van gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen en de noodzaak om te voldoen aan de keuringseisen voor professioneel gebruikte toepassingsapparatuur.

(25)Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen kan bijzonder nadelige gevolgen hebben in bepaalde gebieden die vaak door het grote publiek of door kwetsbare groepen worden gebruikt, in gemeenschappen waarin mensen wonen en werken en in ecologisch gevoelige gebieden, waaronder Natura 2000-gebieden die zijn beschermd overeenkomstig Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad 67 en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad 68 . Indien gewasbeschermingsmiddelen in voor het publiek toegankelijke gebieden worden gebruikt, is de kans op blootstelling van mensen aan die gewasbeschermingsmiddelen groot. Om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen, moet daarom het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden en binnen drie meter afstand van deze gebieden worden verboden. Afwijkingen van het verbod mogen alleen in individuele gevallen en onder bepaalde voorwaarden worden toegestaan.

(26)Het aquatisch milieu en de drinkwatervoorraden zijn bijzonder kwetsbaar voor gewasbeschermingsmiddelen. Om het aquatisch milieu te beschermen, moet het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in en rondom oppervlaktewatergebieden dus worden verboden. De lidstaten moeten passende maatregelen invoeren om een verslechtering van oppervlakte- en grondwater en kust- en zeewater te voorkomen en een goede oppervlakte- en grondwatertoestand te bewerkstelligen, teneinde het aquatisch milieu en de drinkwatervoorraden te beschermen tegen de gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen. Daarnaast is het van belang dat professionele gebruikers worden opgeleid om de toepassing van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen tot een minimum te beperken of achterwege te laten wanneer deze middelen zijn geclassificeerd als “schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen”, “zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen” of “giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen”. Ook moet in de opleiding van professionele gebruikers aandacht worden geschonken aan het belang van een voorkeur voor gewasbeschermingsmiddelen met een gering risico of voor niet-chemische alternatieven, aan het gebruik van technologie om verwaaiing te voorkomen en aan risicobeperkende maatregelen.

(27)Onder precisielandbouw worden beheersystemen in de landbouw verstaan die het gewasbeheer zorgvuldig afstemmen op de plaatselijke omstandigheden zoals die heersen op de desbetreffende percelen grond. Door de toepassing van bestaande technologie, waaronder het gebruik van ruimtevaartgegevens en -diensten van de Unie (Galileo en Copernicus), kan het gebruik van pesticiden aanzienlijk worden verminderd. Daarom moet worden voorzien in een wetgevingskader dat de ontwikkeling van precisielandbouw stimuleert. De toepassing van gewasbeschermingsmiddelen vanuit luchtvaartuigen, waaronder toepassing door vliegtuigen, helikopters en drones, is doorgaans minder nauwkeurig dan andere wijzen van toepassing en kan daarom nadelige gevolgen hebben voor de menselijke gezondheid en het milieu. Toepassing vanuit de lucht moet daarom worden verboden, met beperkte mogelijkheden voor afwijkingen in individuele gevallen wanneer deze vorm van toepassing minder nadelige gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu heeft dan alternatieve toepassingsmethoden of wanneer er geen werkbare alternatieve toepassingsmethode bestaat. Om duidelijke gegevens te hebben over hoeveel toepassingen vanuit de lucht waarvoor vergunningen zijn gegeven er daadwerkelijk hebben plaatsgevonden, is het ook noodzakelijk om te registreren hoeveel toepassingen vanuit de lucht hebben plaatsgevonden op basis van vergunningen voor toepassing vanuit de lucht.

(28)Het is echter waarschijnlijk dat met bepaalde onbemande luchtvaartuigen (waaronder drones) gewasbeschermingsmiddelen gericht vanuit de lucht kunnen worden toegepast. Deze onbemande luchtvaartuigen kunnen door gerichte toepassing waarschijnlijk bijdragen aan de vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en dus aan lagere risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu dan bij gebruik van op de grond gebaseerde toepassingsapparatuur. Daarom is het passend om in deze verordening criteria vast te stellen voor afwijkingen van het verbod op toepassing vanuit de lucht voor bepaalde onbemande luchtvaartuigen. Ook is het passend om de toepassing van deze afwijking met drie jaar uit te stellen, gezien de huidige mate van wetenschappelijke onzekerheid.

(29)Bij de hantering van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder opslag, verdunning en vermenging ervan, de reiniging van toepassingsapparatuur na gebruik, de opvang en de verwijdering van mengsels uit tanks en de verwijdering van lege verpakkingen en restanten van gewasbeschermingsmiddelen, is sprake van bijzondere blootstellingsrisico’s voor de mens en het milieu. Daarom moet worden voorzien in specifieke maatregelen voor deze activiteiten. Voor zover het gebruik, de opslag en verwijdering van gewasbeschermingsmiddelen onderworpen zijn aan de naleving van minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid op het werk, zijn die voorschriften onder meer vastgesteld in Richtlijn 89/391/EEG van de Raad 69 , Richtlijn 89/656/EEG van de Raad 70 , Richtlijn 98/24/EG van de Raad 71 , Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad 72 en Richtlijn 2009/104/EG van het Europees Parlement en de Raad 73 .

(30)Omdat advies over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen een belangrijk instrument is om aan te zetten tot een gebruik ervan op een manier die de menselijke gezondheid en het milieu beschermt in overeenstemming met geïntegreerde gewasbescherming, is het van belang dat de adviseurs goed worden opgeleid.

(31)De verkoop van een gewasbeschermingsmiddel is een belangrijk onderdeel van de distributieketen omdat distributeurs op dat moment de nodige informatie voor een juist gebruik kunnen verstrekken. Specifiek advies over veiligheidsinstructies voor de menselijke gezondheid en het milieu moeten voor de koper of eindgebruiker bij aankoop beschikbaar zijn, zodat vragen kunnen worden beantwoord die een juist gebruik van het desbetreffende gewasbeschermingsmiddel bevorderen. Voor niet-professionele gebruikers moet op het verkooppunt algemene informatie beschikbaar zijn over veilig gebruik, hantering en opslag van gewasbeschermingsmiddelen en over de verwijdering van de verpakking van die producten, aangezien deze gebruikers doorgaans niet over dezelfde praktische kennis beschikken als professionele gebruikers.

(32)Het is van wezenlijk belang dat de lidstaten systemen opzetten en in stand houden voor zowel de basisopleiding als de vervolgopleiding van distributeurs, adviseurs en professionele gebruikers van gewasbeschermingsmiddelen, alsmede certificeringssystemen voor de registratie van die opleidingen, om te waarborgen dat die marktdeelnemers zich volledig bewust zijn van de mogelijke risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu en van de passende maatregelen om die risico’s tot een minimum te beperken. De opleiding voor adviseurs moet uitgebreider zijn dan die voor distributeurs en professionele gebruikers omdat zij in staat moeten zijn de juiste uitvoering van een geïntegreerde gewasbescherming en gewasspecifieke regels te ondersteunen. Een voor professioneel gebruik toegelaten gewasbeschermingsmiddel mag uitsluitend worden gebruikt of gekocht door personen die in het bezit zijn van een opleidingscertificaat. Om een voor de menselijke gezondheid en het milieu veilig gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, moeten distributeurs daarnaast worden verplicht om op het verkooppunt aan zowel professionele als niet-professionele kopers van gewasbeschermingsmiddelen productspecifieke informatie te verstrekken.

(33)Teneinde een planmatige benadering van technieken voor de bestrijding van schadelijke organismen in meerdere teeltseizoenen te waarborgen om het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk te beperken en een goede uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming te waarborgen, moeten professionele gebruikers worden verplicht om geregeld opgeleide, onafhankelijke adviseurs op het gebied van gewasbescherming te raadplegen, zodat gewasbeschermingsmiddelen alleen als uiterste middel worden gebruikt.

(34)Gezien de mogelijke risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor de menselijke gezondheid en het milieu moet het publiek toegang hebben tot betere informatie over de algemene gevolgen van het gebruik van die producten door middel van bewustmakingsprogramma’s, informatie die via distributeurs wordt verstrekt en andere passende maatregelen.

(35)Voor een beter inzicht in de trends met betrekking tot incidenten met acute vergiftiging en chronische vergiftiging door blootstelling van personen aan gewasbeschermingsmiddelen, moet informatie over die trends door elke lidstaat worden verzameld. De Commissie moet ook de algemene trends op Unieniveau monitoren.

(36)Om de nadelige gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor de menselijke gezondheid en het milieu tot een minimum te beperken, moet worden voorzien in systemen voor regelmatige technische keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur. Gezien de potentieel beperkte impact van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die op zeer geringe schaal gebruikt wordt, moet het de lidstaten ook worden toegestaan om minder strenge keuringseisen vast te stellen en om te voorzien in andere keuringstermijnen voor die apparatuur. Daarnaast moet vanwege de relatief lage kosten van de aankoop van nieuwe handapparatuur en rugspuiten in vergelijking met de kosten van keuringen worden voorzien in de mogelijkheid van nationale afwijkingen van de keuringsplicht voor deze apparatuur, mits een beoordeling plaatsvindt van de risico’s van dergelijke apparatuur voor de menselijke gezondheid en het milieu. In die beoordeling moet een raming worden opgenomen van de schaal waarop de apparatuur wordt gebruikt. Om de naleving van de keuringseisen te waarborgen, moet elke lidstaat worden verplicht om een register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur op te zetten en bij te houden. Aangezien bepaalde toepassingsapparatuur niet is voorzien van unieke identificatienummers, moet worden voorzien in de afgifte van een uniek identificatienummer voor dergelijke toepassingsapparatuur om te waarborgen dat alle apparatuur fysiek wordt geïdentificeerd.

(37)Om de geboekte vooruitgang met betrekking tot de vermindering van risico’s en nadelige gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu door het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te monitoren, moet het gebruik van het systeem van geharmoniseerde risico-indicatoren van Richtlijn (EU) 2009/128/EG worden voortgezet.

(38)De statistische gegevens over gewasbeschermingsmiddelen die worden verzameld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad 74 , moeten worden gebruikt bij de berekening van deze geharmoniseerde risico-indicatoren en van de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van bindende nationale en Uniedoelstellingen op basis van de “van boer tot bord”-strategie. Aangezien het gebruik van pesticiden, met name vanwege het weer, per jaar verschilt, is een referentieperiode van drie jaar passend om rekening te houden met dergelijke schommelingen. De referentieperiode voor de berekening van de geharmoniseerde risico-indicatoren 1 en 2 is 20112013 omdat dit de eerste periode van drie jaar was waarvoor de Commissie gegevens heeft ontvangen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1185/2009, en omdat zij samenvalt met de inwerkingtreding van Richtlijn 2009/128/EG. De referentieperiode voor de berekening van de vooruitgang met betrekking tot de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 is 20152017 omdat dit de meest recente periode van drie jaar is waarvoor bij de aankondiging van de “van boer tot bord”-strategie gegevens beschikbaar waren. De referentieperiode voor de berekening van een nieuwe geharmoniseerde risico-indicator 2a is 20222024 omdat dit de eerste periode van drie jaar is waarvoor gegevens beschikbaar zullen zijn over het areaal dat is behandeld op grond van elke toelating voor een noodsituatie op het gebied van gewasbescherming.

(39)Op dit moment zijn de enige robuuste statistische gegevens die op Unieniveau beschikbaar zijn over de verkoop en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen de statistieken over de hoeveelheden werkzame stoffen die in gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn gebracht, naast de gegevens over het aantal toelatingen voor noodsituaties op het gebied van gewasbescherming die zijn verleend ingevolge Verordening (EG) nr. 1107/2009. Deze statistieken worden gebruikt bij de berekening van de geharmoniseerde risico-indicatoren 1 en 2 uit hoofde van Richtlijn 2009/128/EG en bij de berekening van de geboekte vooruitgang inzake de bindende reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 op basis van de “van boer tot bord”-strategie. De nieuwe geharmoniseerde risico-indicator 2a zal worden berekend met behulp van statistieken over het aantal toelatingen voor noodsituaties op het gebied van gewasbescherming, de eigenschappen van de werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen die onder deze toelatingen vallen en het op grond van deze toelatingen behandelde areaal, om de risico’s die voortvloeien uit toelatingen voor noodsituaties op het gebied van gewasbescherming beter te kwantificeren.

(40)Om redenen van transparantie, en om een uniforme uitvoering door alle lidstaten te waarborgen, moeten de methodiek voor de berekening van de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de twee reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en de twee nationale reductiedoelstellingen voor 2030 en de methodiek voor de berekening van geharmoniseerde risico-indicatoren op Unie- en nationaal niveau worden beschreven in een bijlage bij deze verordening.

(41)In de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 wordt de noodzaak van urgente maatregelen ter bescherming van de biodiversiteit erkend. We zien sporen van een grootschalige afname van het aantal soorten in de Unie, waaronder met name insecten en bestuivers. Het verlies aan biodiversiteit is, onder meer, een gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, en de maatregelen van de lidstaten ingevolge de huidige beleidsinstrumenten van de Unie hebben deze trend van biodiversiteitsverlies nog geen halt kunnen toeroepen. Daarom is het van wezenlijk belang ervoor te zorgen dat gewasbeschermingsmiddelen zodanig worden gebruikt dat het risico van schadelijke effecten van die producten op wilde dieren en planten wordt beperkt door middel van een aantal maatregelen, waaronder opleiding, keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur en bescherming van het aquatisch milieu en gevoelige gebieden.

(42)Om de communicatie tussen de Commissie en de bevoegde instanties die op nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze verordening te bevorderen, moeten de lidstaten de Commissie meedelen welke bevoegde instanties uit hoofde van deze verordening worden aangewezen.

(43)Met het oog op de handhaving van de in deze verordening vastgestelde verplichtingen moeten de lidstaten regels vaststellen inzake sancties voor inbreuken op deze verordening en waarborgen dat die regels worden gehandhaafd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Verder is het belangrijk te bepalen dat de lidstaten de kosten in verband met de uitvoering van hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening kunnen doorberekenen in vergoedingen of heffingen om te waarborgen dat bevoegde instanties over toereikende financiële middelen beschikken.

(44)De doelstelling van deze verordening, namelijk de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu tegen risico’s en gevolgen in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen alsmede de verwezenlijking van de doelen van de “van boer tot bord”-strategie en de EU-biodiversiteitsstrategie, kan niet in voldoende mate door de lidstaten worden verwezenlijkt; vanwege de schaal waarop deze middelen worden gebruikt en de complexiteit en de effecten van hun risicoprofielen, kan dit beter op Unieniveau worden verwezenlijkt en daarom kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vervatte subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan hetgeen nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(45)Activiteiten van de bevoegde instanties of van andere organen of natuurlijke personen waaraan officiële controletaken zijn gedelegeerd om de naleving van deze verordening door marktdeelnemers te waarborgen, zijn onderworpen aan de bepalingen van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad 75 , met uitzondering van controletaken in verband met apparatuur die wordt gebruikt voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen. Daarom behoeft deze verordening alleen te voorzien in toezicht en controles met betrekking tot de keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur.

(46)Teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om bepalingen te wijzigen inzake verplichtingen van professionele gebruikers en adviseurs met betrekking tot geïntegreerde gewasbescherming, de keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur, de berekening van geharmoniseerde risico-indicatoren, de in de jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen te verstrekken gegevens en het kennisgevingsformulier voor toepassingsapparatuur, alsmede de bijlagen II, III, IV, V en VI. Ook moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen met nauwkeurige criteria voor bepaalde factoren met betrekking tot onbemande luchtvaartuigen, zodra de technische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen de formulering van dergelijke nauwkeurige criteria mogelijk maken. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 76 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(47)Om te beoordelen of deze verordening de doelstellingen ervan doeltreffend en doelmatig verwezenlijkt, verenigbaar en nog steeds relevant is en op Unieniveau toegevoegde waarde heeft, moet de Commissie deze verordening evalueren.

(48)Teneinde te zorgen voor eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening over de informatie die professionele gebruikers moeten invoeren in het elektronische register voor geïntegreerde gewasbescherming, voor de samenvatting en analyse door de bevoegde instanties van de gegevens in dat register en voor de verstrekking van informatie over incidenten met acute vergiftiging en over chronische vergiftiging, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 77 .

(49)De uitvoering van deze verordening door de lidstaten zal leiden tot nieuwe en aangescherpte verplichtingen voor landbouwers en andere gebruikers van pesticiden. Sommige van die verplichtingen zijn uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond als opgenomen in bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad 78 , waaraan landbouwers overeenkomstig die verordening moeten voldoen om GLB-betalingen te ontvangen, terwijl andere verplichtingen, die verder gaan dan de verplichte basiseisen, kunnen worden beloond met extra betalingen in het kader van vrijwillige regelingen zoals ecoregelingen op grond van artikel 31 van Verordening (EU) 2021/2115. In artikel 31, lid 5, punten a) en b), en artikel 70, lid 3, punten a) en b), van Verordening (EU) 2021/2115 is bepaald dat GLB-financiering alleen beschikbaar is voor praktijken die worden uitgevoerd in het kader van een ecoregeling of agromilieuklimaatverbintenis en die verder gaan dan de relevante uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de normen inzake een goede landbouw- en milieuconditie van grond die in die verordening zijn vastgesteld, de relevante minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, dierenwelzijn en andere relevante verplichte vereisten die zijn vastgesteld in het nationale en Unierecht. Aangezien landbouwers en andere gebruikers financieel moeten worden ondersteund bij de overgang naar een duurzamer gebruik van pesticiden, moet Verordening (EU) 2021/2115 worden gewijzigd om de financiering van overeenkomstig deze verordening opgelegde eisen gedurende een overgangsperiode mogelijk te maken. Deze uitzonderlijke mogelijkheid voor de lidstaten om aanvullende financiering te verstrekken voor maatregelen die ter uitvoering van deze verordening worden genomen, moet gelden voor alle verplichtingen voor landbouwers en andere gebruikers die voortvloeien uit de toepassing van deze verordening, met inbegrip van de verplichte landbouwpraktijken die door de gewasspecifieke voorschriften voor geïntegreerde gewasbescherming worden opgelegd. Voorts kan, overeenkomstig artikel 73, lid 5, van Verordening (EU) 2021/2115, steun worden verleend voor investeringen die landbouwers moeten doen om te voldoen aan de nieuwe voorschriften die krachtens het Unierecht worden opgelegd, en dit gedurende een periode van maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop die nieuwe voorschriften voor het bedrijf verplicht zijn geworden. Evenzo moet een langere overgangsperiode worden vastgesteld voor investeringen die voldoen aan de eisen die overeenkomstig deze verordening aan landbouwers worden opgelegd. Verordening (EU) 2021/2115 moet derhalve dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(50)De toepassing van deze verordening moet worden uitgesteld om de bevoegde instanties en de marktdeelnemers de gelegenheid te bieden zich voor te bereiden op de bij deze verordening ingevoerde vereisten,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden regels vastgesteld voor het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen aan de hand van de vaststelling, en de verwezenlijking tegen 2030, van doelstellingen voor de vermindering van het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen en van eisen voor gebruik, opslag, verkoop en verwijdering van gewasbeschermingsmiddelen en toepassingsapparatuur, het verstrekken van opleiding en bewustmaking en de uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming.

Artikel 2

Werkingssfeer

Deze verordening is van toepassing op middelen, in de vorm waarin zij aan de gebruiker worden geleverd, die geheel of gedeeltelijk bestaan uit werkzame stoffen, beschermstoffen of synergisten en die bestemd zijn voor een van de volgende toepassingen:

a)de bescherming van gewassen of plantaardige producten tegen alle schadelijke organismen of het verhinderen van de werking van dergelijke organismen, tenzij deze middelen worden beschouwd als middelen die vooral om hygiënische redenen worden gebruikt en niet ter bescherming van gewassen of plantaardige producten;

b)het beïnvloeden van de levensprocessen van planten, zoals het beïnvloeden van hun groei, voor zover het niet gaat om nutriënten of biostimulanten voor planten;

c)de bewaring van plantaardige producten, voor zover die stoffen of middelen niet onder bijzondere bepalingen van de Unie inzake conserveermiddelen vallen;

d)de vernietiging van ongewenste planten of delen van planten, met uitzondering van algen, tenzij de middelen op de bodem of in water worden gebruikt ter bescherming van planten;

e)de beperking of voorkoming van de ongewenste groei van planten, met uitzondering van algen tenzij de middelen op de bodem of in water worden gebruikt ter bescherming van planten.

Deze middelen worden hierna “gewasbeschermingsmiddelen” genoemd.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)“chemisch gewasbeschermingsmiddel”: een gewasbeschermingsmiddel dat een chemische werkzame stof bevat, met uitzondering van plantaardige producten die natuurlijke middelen van biologische oorsprong of daaraan identieke stoffen gebruiken, waaronder micro-organismen, signaalstoffen, extracten van plantaardige producten zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, of ongewervelde macro-organismen;

2)“gewasbeschermingsmiddel met een laag risico”: een gewasbeschermingsmiddel dat is toegelaten overeenkomstig artikel 47, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

3)“chemische werkzame stof”: een andere werkzame stof dan een micro-organisme, een signaalstof of een extract van een plantaardig product zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

4)“biodiversiteit”: biodiversiteit zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 29 van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

5)“gevaarlijker gewasbeschermingsmiddel”: een gewasbeschermingsmiddel dat een of meer werkzame stoffen bevat die zijn goedgekeurd als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en zijn opgenomen in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, of dat een of meer werkzame stoffen bevat die is of zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408;

6)“oppervlakte cultuurgrond”: het voor landbouw gebruikte areaal zoals gedefinieerd in artikel 2, punt e), van Verordening (EU) 2018/1091 van het Europees Parlement en de Raad 79 ;

7)“professionele gebruiker”: eenieder die een gewasbeschermingsmiddel gebruikt bij de uitoefening van zijn of haar beroepsactiviteiten;

8)“distributeur”: eenieder die een gewasbeschermingsmiddel op de markt aanbiedt, met inbegrip van een groothandelaar, een leverancier of een detailhandelaar;

9)“adviseur”: eenieder die adviseert over geïntegreerde gewasbescherming en het veilige gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, in het kader van een professionele hoedanigheid of commerciële dienst, met inbegrip van private en publieke adviesdiensten;

10)“toepassingsapparatuur”: alle apparatuur waarvan het gebruik voor de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel op het moment van fabricage redelijkerwijs voorzienbaar is, alsmede toebehoren die wezenlijk zijn voor de doeltreffende werking van die apparatuur, met uitzondering van apparatuur die is ontworpen voor het zaaien of poten van met gewasbeschermingsmiddelen behandeld teeltmateriaal;

11)“professioneel gebruikte toepassingsapparatuur”: een van de volgende soorten apparatuur:

a)toepassingsapparatuur die door een professionele gebruiker wordt gebruikt voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen;

b)toepassingsapparatuur met horizontale of verticale bomen of boomgaardspuiten met luchtondersteuning, ongeacht of die apparatuur wordt gebruikt voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen;

12)“toepassing vanuit de lucht”: de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel vanuit een luchtvaartuig;

13)“onbemand luchtvaartuig”: elk luchtvaartuig waarmee vluchten worden uitgevoerd of dat is ontworpen om vluchten autonoom of op afstand bestuurd uit te voeren zonder piloot aan boord;

14)“voor professioneel gebruik toegelaten gewasbeschermingsmiddel”: een gewasbeschermingsmiddel dat uitsluitend voor professionele gebruikers is toegelaten overeenkomstig artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

15)“geïntegreerde gewasbescherming”: zorgvuldige afweging van alle beschikbare middelen waarmee de ontwikkeling van populaties van schadelijke organismen kan worden tegengegaan, en daarbij het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen tot een economisch en ecologisch gerechtvaardigde omvang te beperken en de risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu tot een minimum te beperken;

16)“gevoelig gebied”: een van de volgende gebieden:

a)een gebied dat door het publiek wordt gebruikt, waaronder openbare parken of tuinen, recreatie- of sportterreinen of openbare paden;

b)een gebied dat hoofdzakelijk wordt gebruikt door een kwetsbare groep zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 14, van Verordening (EG) nr. 1107/2009;

c)menselijke nederzettingen (gemeenschap waarin mensen wonen en werken), gedefinieerd als bodemgebruik van de meest actuele Level 1-categorie in het Corine-systeem (Coordination of information on the Environment) van het EEA (kunstmatige oppervlakken), (met uitzondering van Level 21.2: industriële, commerciële en vervoerseenheden en Level 21.3: mijnen, stort- en bouwplaatsen) 80 ;

d)een stedelijk gebied dat wordt bedekt door een waterloop of een waterpartij;

e)niet-productieve gebieden zoals gedefinieerd op grond van de EU-normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van het land (GLMC), GLMC-norm 8 uit bijlage III bij Verordening (EU) 2021/2115;

f)een ecologisch kwetsbaar gebied, waaronder elk van de volgende gebieden moet worden verstaan:

i)elk beschermd gebied ingevolge Richtlijn 2000/60/EG, met inbegrip van eventuele beschermingszones en aanpassingen van deze gebieden naar aanleiding van de resultaten van de risicobeoordeling voor drinkwateronttrekkingspunten uit hoofde van Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad 81 ;

ii)gebieden van communautair belang op de lijst als bedoeld in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 92/43/EEG en de speciale beschermingszones die zijn aangewezen overeenkomstig artikel 4, lid 4, van die richtlijn, alsmede speciale beschermingszones, ingedeeld krachtens artikel 4 van Richtlijn 2009/147/EG, en alle overige nationale, regionale of lokale beschermde gebieden die door de lidstaten zijn aangemeld bij het register van nationaal aangewezen beschermde gebieden (CDDA);

iii)alle gebieden waarvoor bij de monitoring van soorten bestuivers overeenkomstig artikel 17, lid 1, punt f), van Verordening XXX/XXX [gelieve verwijzing naar vastgestelde handeling in te voegen] wordt vastgesteld dat daar een of meer soorten bestuivers aanwezig zijn die op de Europese rode lijst als met uitsterven bedreigd worden aangemerkt;

17)“quarantaineorganisme”: een quarantaineorganisme zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad 82 ;

18)invasieve uitheemse soort”: een invasieve uitheemse soort zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad 83 ;

19)“oppervlaktewater”: een oppervlaktewaterlichaam zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Richtlijn 2000/60/EG;

20)“grondwater”: een grondwaterlichaam zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2000/60/EG;

21)“risico-indicator”: een meting waaruit de relatieve verandering van risico’s voor de menselijke gezondheid of het milieu blijkt in verband met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, en berekend overeenkomstig de methodiek van bijlage VI;

22)“niet-chemische methoden”: alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen;

23)“biologische bestrijding”: de bestrijding van schadelijke organismen voor planten of plantaardige producten met behulp van natuurlijke middelen van biologische oorsprong of daaraan identieke stoffen, waaronder micro-organismen, signaalstoffen, extracten van plantaardige producten zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 6, van Verordening (EG) nr. 1107/2009, of ongewervelde macro-organismen.

HOOFDSTUK II

REDUCTIEDOELSTELLINGEN VOOR CHEMISCHE GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN

Artikel 4

Reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 voor chemische gewasbeschermingsmiddelen

1.Elke lidstaat draagt er middels de vaststelling en verwezenlijking van nationale doelen overeenkomstig artikel 5 toe bij dat in de periode tot 2030 zowel het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen (“reductiedoelstelling 1 van de Unie voor 2030”) als het gebruik van gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen (“reductiedoelstelling 2 van de Unie voor 2030”) voor de Unie als geheel met 50 % verminderen ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2015, 2016 en 2017 (tezamen “de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030”genoemd).

2.De vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 wordt jaarlijks door de Commissie berekend overeenkomstig de methodiek van bijlage I.

Artikel 5

Reductiedoelstellingen van de lidstaten voor 2030 voor chemische gewasbeschermingsmiddelen

1.Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen, d.w.z. zes maanden na de datum van toepassing van deze verordening] stelt elke lidstaat in zijn interne recht nationale doelen vast om in de periode tot 2030 een overeenkomstig dit artikel bepaalde vermindering ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2015, 2016 en 2017 te bereiken voor:

a)het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen zoals gedefinieerd in bijlage I (“nationale reductiedoelstelling 1 voor 2030”);

b)het gebruik van gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen zoals gedefinieerd in bijlage I (“nationale reductiedoelstelling 2 voor 2030”).

Voor de toepassing van deze verordening worden de twee in de punten a) en b), van de eerste alinea genoemde nationale reductiedoelstellingen samen de “nationale reductiedoelstellingen voor 2030” genoemd.

2.De vooruitgang van elke lidstaat met betrekking tot de verwezenlijking van de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 wordt jaarlijks door de Commissie berekend volgens de methodiek van bijlage I.

3.Elke lidstaat bereikt de in lid 1 bedoelde doelen uiterlijk in 2030. Een lidstaat die vóór 2030 een van zijn nationale reductiedoelstellingen voor 2030 bereikt, wordt niet verplicht extra reductie-inspanningen te leveren. Hij volgt de jaarlijkse schommelingen om de geboekte vooruitgang ten opzichte van die nationale reductiedoelstelling voor 2030 te handhaven.

4.Met inachtneming van de leden 5 tot en met 8 worden de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 zodanig bepaald dat in de desbetreffende lidstaat tegen 2030 een vermindering van ten minste 50 % zal zijn behaald ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2015, 2016 en 2017.

5.Een lidstaat kan zijn nationale doelstelling voor het gebruik en het risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in lid 4 verlagen tot een percentage dat een middelpunt is tussen de in de tweede alinea van dit lid vastgestelde waarde voor de intensiteit en de in de derde alinea van dit lid vastgestelde waarde voor het gebruik en het risico. Indien dat percentage hoger is dan 50 %, verhoogt de lidstaat zijn nationale streefcijfer tot dat percentage.

De waarde voor de intensiteit is als volgt:

a)35 % wanneer de gemiddelde gewogen intensiteit van het gebruik en het risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen in een lidstaat voor de jaren 2015, 2016 en 2017 minder dan 70 % van het gemiddelde van de Unie bedraagt;

b)50 % wanneer de gemiddelde gewogen intensiteit van het gebruik en het risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen in een lidstaat voor de jaren 2015, 2016 en 2017 tussen 70 % en 140 % van het gemiddelde van de Unie ligt;

c)65 % wanneer de gemiddelde gewogen intensiteit van het gebruik en het risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen in een lidstaat gedurende de jaren 2015, 2016 en 2017 meer dan 140 % van het gemiddelde van de Unie bedraagt.

De waarde voor het gebruik en het risico is als volgt:

a)wanneer in een lidstaat het gemiddelde gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen over de jaren 2015, 2016 en 2017 ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2011, 2012 en 2013 meer is afgenomen dan gemiddeld in de Unie, een waarde die wordt verkregen door het verschil tussen de bereikte reductie en de gemiddelde reductie in de Unie af te trekken van 50 %;

b)wanneer in een lidstaat het gemiddelde gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen over de jaren 2015, 2016 en 2017 is toegenomen of minder dan het gemiddelde in de Unie is afgenomen ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2011, 2012 en 2013, een waarde die wordt verkregen door het verschil tussen de bereikte reductie of de bereikte toename, naargelang het geval, en de gemiddelde reductie in de Unie op te tellen bij 50 %, zonder evenwel 70 % te overschrijden.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder “gewogen intensiteit van het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen” verstaan een waarde die overeenkomt met de hoeveelheid chemische werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen in kilogram die per jaar in een lidstaat wordt verkocht, gewogen op basis van hun gevarenwegingen zoals vermeld in rij iii) van de tabel van bijlage I, gedeeld door de oppervlakte cultuurgrond in hectaren in die lidstaat.

6.Een lidstaat kan zijn nationale doelstelling voor het gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen als bedoeld in lid 4 verlagen tot een percentage dat een middelpunt is tussen de in de tweede alinea van dit lid vastgestelde waarde voor de intensiteit en de in de derde alinea van dit lid vastgestelde waarde voor het gebruik. Indien dat percentage hoger is dan 50 %, verhoogt de lidstaat zijn nationale streefcijfer tot dat percentage.

De waarde voor de intensiteit is als volgt:

a)35 % wanneer de gemiddelde intensiteit van het gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen in een lidstaat voor de jaren 2015, 2016 en 2017 minder dan 70 % van het gemiddelde van de Unie bedraagt;

b)50 % wanneer de gemiddelde intensiteit van het gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen in een lidstaat voor de jaren 2015, 2016 en 2017 tussen 70 % en 140 % van het gemiddelde van de Unie ligt;

c)65 % wanneer de gemiddelde intensiteit van het gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen in een lidstaat voor de jaren 2015, 2016 en 2017 meer dan 140 % van het gemiddelde van de Unie bedraagt.

De waarde voor het gebruik is als volgt:

a)wanneer in een lidstaat het gemiddelde gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen over de jaren 2015, 2016 en 2017 ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2011, 2012 en 2013 meer is afgenomen dan gemiddeld in de Unie, een waarde die wordt verkregen door het verschil tussen de bereikte reductie en de gemiddelde reductie in de Unie af te trekken van 50 %;

b)wanneer in een lidstaat het gemiddelde gebruik van gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen over de jaren 2015, 2016 en 2017 is toegenomen of minder dan het gemiddelde in de Unie is afgenomen ten opzichte van het gemiddelde van de jaren 2011, 2012 en 2013, een waarde die wordt verkregen door het verschil tussen de bereikte reductie of de bereikte toename, naargelang het geval, en de gemiddelde reductie in de Unie op te tellen bij 50 %, zonder evenwel 70 % te overschrijden.

Voor de toepassing van dit lid wordt onder “intensiteit van het gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen” verstaan een waarde die overeenkomt met de hoeveelheid chemische werkzame stoffen in de gevaarlijkste gewasbeschermingsmiddelen in kilogram die per jaar in de betrokken lidstaat worden verkocht, gedeeld door de oppervlakte cultuurgrond in hectaren in die lidstaat.

7.Lidstaten met ultraperifere gebieden als genoemd in artikel 349 van het Verdrag kunnen bij de vaststelling van hun nationale reductiedoelstellingen voor 2030 rekening houden met de specifieke behoeften van deze gebieden wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, vanwege de specifieke klimatologische omstandigheden en gewassen in deze gebieden.

8.De toepassing van de leden 5, 6 en 7 mag er in geen geval toe leiden dat de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 lager zijn dan 35 %.

9.Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen, d.w.z. zeven maanden na de datum van toepassing van deze verordening] deelt elke lidstaat zijn nationale reductiedoelstellingen voor 2030 aan de Commissie mee.

10.Indien een lidstaat niet uiterlijk op … [OP: gelieve de datum in te voegen, d.w.z. zes maanden na de datum van toepassing van deze verordening] een nationale reductiedoelstelling voor 2030 vaststelt, wordt deze geacht 50 % te zijn of, indien het percentage overeenkomstig lid 5 of lid 6 hoger zou liggen dan 50 %, dat hogere percentage.

Artikel 6

Eerste beoordeling van de nationale doelstellingen door de Commissie

1.De Commissie beoordeelt de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 die haar zijn meegedeeld overeenkomstig artikel 5, lid 9, en de toelichting op een eventuele verlaging van doelstellingen overeenkomstig artikel 5, lid 5, of artikel 5, lid 6.

2.Wanneer de Commissie op grond van de aan haar verstrekte informatie concludeert dat de door een lidstaat opgegeven nationale reductiedoelstellingen voor 2030 moeten worden verhoogd tot een ambitieuzer niveau, beveelt zij die lidstaat uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen, d.w.z. een jaar na de datum van toepassing van deze verordening] aan om zijn nationale reductiedoelstellingen voor 2030 te verhogen. De Commissie maakt deze aanbeveling openbaar.

3.Wanneer een lidstaat zijn nationale reductiedoelstellingen voor 2030 op aanbeveling van de Commissie aanpast, wijzigt deze lidstaat de overeenkomstig artikel 5 in zijn interne recht vastgestelde nationale doelstellingen en neemt de lidstaat de aangepaste doelstellingen alsmede de aanbeveling van de Commissie op in zijn nationale actieplan.

4.Wanneer een lidstaat besluit zijn nationale reductiedoelstellingen voor 2030 niet aan te passen aan de aanbeveling van de Commissie, neemt die lidstaat de redenen voor dat besluit alsmede de tekst van de aanbeveling op in zijn nationale actieplan.

5.Lidstaten die een in lid 2 bedoelde aanbeveling van de Commissie hebben ontvangen, delen de aangepaste doelstellingen of, naar gelang van het geval, hun redenen om de doelstellingen niet aan te passen, uiterlijk op ... [PB: gelieve de datum in te voegen, d.w.z. 18 maanden na de datum van toepassing van deze verordening] aan de Commissie mee.

6.Na beoordeling van de hoogte van de overeenkomstig artikel 5 bepaalde nationale reductiedoelstellingen voor 2030 van alle lidstaten verifieert de Commissie of het gemiddelde daarvan ten minste gelijk is aan de 50 % waarmee de desbetreffende reductiedoelstelling van de Unie voor 2030 kan worden verwezenlijkt.

7.Indien het gemiddelde van de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 van alle lidstaten samen lager is dan 50 %, beveelt de Commissie een of meer lidstaten aan hun nationale reductiedoelstellingen voor 2030 te verhogen teneinde de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 te verwezenlijken. De Commissie maakt deze aanbeveling openbaar.

8.Binnen een maand na ontvangst van de in lid 7 bedoelde aanbeveling treft een lidstaat een van de volgende maatregelen:

a)zijn nationale reductiedoelstellingen voor 2030 op aanbeveling van de Commissie aanpassen, de overeenkomstig artikel 5 in zijn interne recht vastgestelde nationale doelstellingen wijzigen en de aangepaste doelstellingen alsmede de aanbeveling van de Commissie in zijn nationale actieplan opnemen;

b)de lidstaat geeft de redenen op waarom hij zijn nationale reductiedoelstellingen voor 2030 niet aan de aanbeveling van de Commissie aanpast en neemt de redenen voor dat besluit op in zijn nationale actieplan, vergezeld van de aanbeveling van de Commissie.

Artikel 7

Publicatie door de Commissie van de trends met betrekking tot de reductiedoelstellingen van de Unie en de nationale reductiedoelstellingen voor 2030

1.Uiterlijk op 31 augustus van elk kalenderjaar publiceert de Commissie op een website de gemiddelde trends in de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030. Deze trends worden berekend als het verschil tussen het gemiddelde van de jaren 20152017 en het jaar dat 20 maanden voor de publicatie eindigt. De trends worden berekend volgens de methodiek van bijlage I.

2.De Commissie werkt de in lid 1 bedoelde website ten minste eenmaal per jaar bij.

3.Uiterlijk op 31 augustus van elk kalenderjaar publiceert de Commissie voor elke lidstaat informatie over de trends in de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de nationale reductiedoelstellingen voor 2030. Deze trends worden berekend als het verschil tussen het gemiddelde van de jaren 20152017 en het jaar dat 20 maanden voor de publicatie eindigt. De trends worden berekend volgens de methodiek van bijlage I, op de in lid 1 bedoelde website.

HOOFDSTUK III

NATIONALE ACTIEPLANNEN

Artikel 8

Nationale Actieplannen

1.Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen, d.w.z. 18 maanden na de datum van toepassing van deze verordening] stelt elke lidstaat een nationaal actieplan op dat door die lidstaat op een website wordt gepubliceerd en de volgende informatie bevat:

a)de overeenkomstig hoofdstuk II vastgestelde nationale reductiedoelstellingen voor 2030;

b)informatie over de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 als bedoeld in artikel 9;

c)nadere gegevens over de beoogde vooruitgang met betrekking tot de in deel 2 van bijlage II genoemde aspecten die relevant zijn voor de uitvoering van deze verordening;

d)een link naar de toepasselijke delen van strategische GLB-plannen, opgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115, waarin plannen zijn opgenomen voor een vergroting van de oppervlakte cultuurgrond waarop biologische landbouw plaatsvindt en de wijze waarop de plannen zullen bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstelling uit de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Een ‘van boer tot bord’-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” 84 om 25 % van de oppervlakte cultuurgrond in 2030 te gebruiken voor biologische landbouw;

e)een lijst van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur waarop de lidstaat afwijkende keuringseisen toepast overeenkomstig artikel 32, lid 1;

f)informatie over de geraamde jaarlijkse hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen die in de laatste drie jaar illegaal zijn gebruikt of bij fraudebestrijdingsoperaties in beslag zijn genomen en over voorgenomen gerelateerde maatregelen;

g)nationale maatregelen ter bevordering van het gebruik van niet-chemische methoden door professionele gebruikers door middel van financiële stimuleringsmaatregelen, in overeenstemming met de wetgeving van de Unie inzake staatssteun;

h)voorgenomen en vastgestelde maatregelen om innovatie en de ontwikkeling en het gebruik van methoden voor niet-chemische bestrijding van plaagorganismen te ondersteunen of te waarborgen door middel van in de nationale wetgeving opgenomen bindende eisen;

i)andere voorgenomen en vastgestelde maatregelen om het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen volgens de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming, waaronder de beginselen die zijn opgenomen in de in artikel 15, lid 1, bedoelde gewasspecifieke regels, te ondersteunen of te waarborgen door middel van in het interne recht opgenomen bindende eisen.

Elke lidstaat stelt de Commissie onverwijld in kennis van de eerste publicatie van zijn nationale actieplan.

Elke lidstaat evalueert zijn nationale actieplan ten minste elke drie jaar na de eerste publicatie. Naar aanleiding van de evaluatie kan een lidstaat zijn nationale actieplan wijzigen. De lidstaten publiceren de gewijzigde versies van hun nationale actieplannen en zenden de gewijzigde nationale actieplannen onverwijld toe aan de Commissie.

In de bijgewerkte versies van tot en met 2030 gepubliceerde nationale actieplannen wordt de in de eerste alinea in de punten a) tot en met i) genoemde informatie opgenomen.

In de bijgewerkte versies van na 2030 gepubliceerde nationale actieplannen wordt de in de eerste alinea in de punten c) tot en met i) genoemde informatie opgenomen.

2.Elke lidstaat houdt voorafgaand aan de vaststelling of aanpassing van zijn nationale actieplan een openbare raadpleging overeenkomstig de eisen van Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad 85 .

3.In de nationale actieplannen wordt een samenvatting opgenomen van de voorafgaand aan de vaststelling ervan gehouden openbare raadpleging en worden de instanties vermeld die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering ervan.

4.De nationale actieplannen zijn verenigbaar met de plannen van de lidstaten die zijn opgesteld overeenkomstig de Richtlijnen 91/676/EEG, 92/43/EEG, 2000/60/EG, 2008/50/EG, 2009/147/EG en (EU) 2016/2284 en Verordening XXX/XXX inzake natuurherstel [gelieve verwijzing naar de vastgestelde handeling in te voegen], zijn verenigbaar met de strategische GLB-plannen die zijn opgesteld overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115 en bevatten toelichtingen over de verenigbaarheid van het nationale actieplan met die plannen.

5.Lidstaten met ultraperifere gebieden kunnen in hun nationale actieplannen speciaal op deze gebieden toegesneden maatregelen nemen, rekening houdend met de specifieke behoeften die verband houden met de specifieke klimatologische omstandigheden en gewassen in deze gebieden.

Artikel 9

Informatie over de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 in de nationale actieplannen

1.In de tot en met 2030 gepubliceerde nationale actieplannen wordt de volgende informatie met betrekking tot de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 opgenomen:

a)een lijst van ten minste de vijf werkzame stoffen die de trend met betrekking tot de vermindering van het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen en de trend in het gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen, zoals bepaald door toepassing van de methodiek van bijlage I, gedurende de drie jaar voorafgaand aan de vaststelling van het nationale actieplan het sterkst beïnvloeden;

b)een lijst van de gewassen waarop elk van de in punt a) bedoelde werkzame stoffen het meest worden gebruikt en het behandelde aantal hectaren van elk gewas;

c)een lijst van plagen waartegen de in punt a) bedoelde werkzame stoffen worden gebruikt op de in punt b) bedoelde gewassen;

d)voor elk van de in punt c) bedoelde plagen een lijst van niet-chemische methoden die zijn gebruikt of waarschijnlijk in 2030 beschikbaar zullen zijn.

2.Voor elke overeenkomstig lid 1, punt d), vermelde niet-chemische methode worden in de nationale actieplannen alle volgende gegevens opgenomen:

a)de geraamde omvang van het gebruik ervan, op basis van gegevens over de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen, onderzoeken en het oordeel van deskundigen, gedurende de drie kalenderjaren voorafgaand aan de vaststelling van het nationale actieplan, samen met een nationaal indicatief streefdoel voor de verhoging van het gebruik van de desbetreffende niet-chemische methode tegen 2030 en een lijst van de potentiële belemmeringen voor het halen van deze toename;

b)een lijst van maatregelen en andere acties die de lidstaten en andere partijen moeten uitvoeren om de potentiële in punt a) bedoelde belemmeringen weg te nemen, met een gedetailleerd tijdschema van tussenstappen en de instanties die verantwoordelijk zijn voor elk van de door de lidstaat te ondernemen stappen.

3.Voor ten minste de vijf gewassen die de trend met betrekking tot het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen en de trend in het gebruik van de gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen, zoals bepaald door toepassing van de methodiek van bijlage I, gedurende de drie jaar voorafgaand aan de vaststelling van het nationale actieplan het sterkst beïnvloeden, worden in het nationale actieplan alle volgende gegevens opgenomen:

a)het percentage van alle in de drie kalenderjaren voorafgaand aan de vaststelling van het nationale actieplan op die gewassen gebruikte gewasbeschermingsmiddelen die biologische bestrijdingsmiddelen waren, tezamen met de nationale indicatieve streefdoelen voor de verhoging van dat percentage tegen 2030 en een lijst van de potentiële belemmeringen voor het halen van dat hogere percentage;

b)een lijst van maatregelen en andere acties die de lidstaten en andere partijen moeten uitvoeren om de potentiële in punt a) bedoelde belemmeringen weg te nemen, met een gedetailleerd tijdschema van tussenstappen en de instanties die verantwoordelijk zijn voor elke door de lidstaat te ondernemen stap.

4.In de nationale actieplannen worden ook nationale indicatieve streefdoelen opgenomen voor de verhoging van het percentage van de totale verkoop van andere gewasbeschermingsmiddelen dan chemische gewasbeschermingsmiddelen ten opzichte van een referentieperiode, te weten de drie kalenderjaren voorafgaand aan de vaststelling van het nationale actieplan.

Artikel 10

Jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen

1.Uiterlijk op 31 augustus van elk jaar, doch niet eerder dan [PB: gelieve de datum in te voegen: 30 maanden na de datum van toepassing van deze verordening], zendt elke lidstaat de Commissie een jaarlijks voortgangs- en uitvoeringsverslag toe waarin de in bijlage II genoemde informatie is opgenomen.

2.Het jaarlijks voortgangs- en uitvoeringsverslag omvat het volgende:

a)alle trends wat betreft de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de nationale reductiedoelstellingen voor 2030 van deel 1 van bijlage II, volgens de methodiek van bijlage I berekend als het verschil tussen het gemiddelde van de jaren 20152017 en het jaar dat 20 maanden voor de publicatie eindigt;

b)alle trends wat betreft de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van de nationale indicatieve streefdoelen van artikel 9, lid 2, punt a), artikel 9, lid 3, punt a), en artikel 9, lid 4, jaarlijks berekend als het verschil tussen de omvang van het gebruik in de drie kalenderjaren voorafgaand aan de vaststelling van het nationale actieplan overeenkomstig artikel 9, lid 1, en het kalenderjaar dat twintig maanden vóór de publicatie van het desbetreffende jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslag eindigt;

c)alle overige kwantitatieve gegevens in verband met de uitvoering van deze verordening overeenkomstig deel 2 van bijlage II;

d)de uitkomst van de overeenkomstig artikel 36, lid 1, uitgevoerde evaluatie van de resultaten van elke geharmoniseerde risico-indicator;

e)alle trends wat betreft de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van een toename van de oppervlakte cultuurgrond waarop biologische landbouw plaatsvindt, als bedoeld in artikel 8, lid 1, punt d).

3.Elke lidstaat publiceert zijn jaarlijks voortgangs- en uitvoeringsverslag op een website en stelt de Commissie daarvan in kennis.

4.De Commissie kan een lidstaat verzoeken nadere informatie op te nemen in zijn jaarlijks voortgangs- en uitvoeringsverslag.

Binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek van de Commissie beantwoordt de betrokken lidstaat het verzoek en publiceert deze lidstaat zijn reactie op de in lid 3 bedoelde website.

5.De Commissie publiceert de jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen van de lidstaten op een website.

6.De Commissie is bevoegd om in overeenstemming met artikel 40 gedelegeerde handelingen tot wijziging van bijlage II vast te stellen om rekening te houden met relevante gegevens voor het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Artikel 11

Analyse door de Commissie van de jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen

1.Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen: twee jaar na de datum van toepassing van deze verordening], en vervolgens tot 2030 om de twee jaar, publiceert de Commissie op een website een analyse van:

a)de trends wat betreft de vooruitgang met betrekking tot de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030;

b)de vooruitgang van de lidstaten met betrekking tot de verwezenlijking van de nationale reductiedoelstellingen voor 2030.

2.Vanaf … [PB: gelieve de datum in te voegen: vier jaar na de datum van toepassing van deze verordening] neemt de Commissie in de in lid 1 bedoelde analyse ook een analyse op van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 10, lid 2, punten a), b) en c), te verstrekken informatie.

3.Naar aanleiding van de in lid 2 bedoelde analyse kan de Commissie een lidstaat aanbevelen een van de volgende acties te ondernemen:

a)het treffen van aanvullende maatregelen;

b)het verhogen van het ambitieniveau van één van de nationale indicatieve streefdoelen als bedoeld in artikel 9, lid 2, punt a), artikel 9, lid 3, punt a), en artikel 9, lid 4.

4.Een lidstaat die een aanbeveling van de Commissie heeft ontvangen om aanvullende maatregelen te treffen overeenkomstig lid 3, verstrekt een van de volgende elementen in zijn volgende jaarlijks voortgangs- en uitvoeringsverslag:

a)een omschrijving van de naar aanleiding van de aanbeveling genomen maatregelen;

b)de redenen om geen gevolg te geven aan de aanbeveling van de Commissie.

5.Een lidstaat die een aanbeveling van de Commissie overeenkomstig lid 3, punt b), heeft ontvangen om het ambitieniveau van een nationaal indicatief streefdoel als bedoeld in artikel 9, lid 2, punt a), artikel 9, lid 3, punt a), of artikel 9, lid 4, te verhogen, onderneemt een van de volgende acties:

a)past de hoogte van de desbetreffende doelstelling aan overeenkomstig de aanbeveling door zijn nationale actieplan binnen zes maanden na ontvangst van de aanbeveling te wijzigen;

b)geeft de redenen voor het niet opvolgen van de aanbeveling van de Commissie in zijn volgende jaarlijks voortgangs- en uitvoeringsverslag.

6.Indien de Commissie op grond van haar analyse van de jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen concludeert dat de geboekte vooruitgang onvoldoende is om gezamenlijk de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 te verwezenlijken, stelt zij maatregelen voor en oefent zij haar andere bevoegdheden op Unieniveau uit om te waarborgen dat die doelstellingen gezamenlijk worden verwezenlijkt. Bij deze maatregelen wordt rekening gehouden met het ambitieniveau van de bijdragen van de lidstaten aan de reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 zoals opgenomen in de door de lidstaten vastgestelde nationale reductiedoelstellingen voor 2030.

7.Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen, d.w.z. vijf jaar na de datum van toepassing van deze verordening] dient de Commissie een verslag over de jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen in bij het Europees Parlement en de Raad.

HOOFDSTUK IV

GEÏNTEGREERDE GEWASBESCHERMING

Artikel 12

Geïntegreerde gewasbescherming

1.Professionele gebruikers passen geïntegreerde gewasbescherming als volgt toe:

a)wanneer de lidstaat waarin zij werkzaam zijn geen gewasspecifieke regels heeft vastgesteld voor het desbetreffende gewas en het betrokken areaal overeenkomstig artikel 15, passen zij artikel 13 toe;

b)wanneer de lidstaat waarin zij werkzaam zijn gewasspecifieke regels heeft vastgesteld voor het desbetreffende gewas en areaal overeenkomstig artikel 15, passen zij die toe en voeren zij de in artikel 13, lid 8, bedoelde acties uit.

2.Adviseurs verstrekken advies dat verenigbaar is met de toepasselijke gewasspecifieke regels en met geïntegreerde gewasbescherming.

Artikel 13

Verplichtingen van professionele gebruikers en adviseurs met betrekking tot geïntegreerde gewasbescherming

1.Professionele gebruikers passen eerst maatregelen toe die geen gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen vereisen om schadelijke organismen te voorkomen of te bestrijden, voordat zij overgaan tot de toepassing van chemische gewasbeschermingsmiddelen.

2.Uit de in artikel 14, lid 1, bedoelde gegevens die professionele gebruikers moeten bijhouden, moet blijken of zij de volgende opties hebben overwogen:

gewasrotatie;

het gebruik van moderne teeltechnieken, waaronder vals-zaaibedtechniek, zaaitijd en dichtheid, onderzaaien, tussenteelt, conserverende bodembewerking, snoeien en direct inzaaien;

het gebruik van resistente of tolerante cultivars en hoogwaardig of gecertificeerd zaai- en pootgoed;

het gebruik van evenwichtige bemesting, kalkbemesting en irrigatie- of drainagepraktijken;

het voorkomen van de verspreiding van schadelijke organismen door middel van hygiënemaatregelen, waaronder regelmatige reiniging van machines en apparatuur;

het beschermen en stimuleren van belangrijke nuttige organismen, waaronder gunstige gewasbeschermingsmaatregelen of het gebruik van ecologische infrastructuur binnen en buiten de productielocaties;

de buitensluiting van plaagorganismen door gebruik te maken van beschermde constructies, netten en andere fysieke barrières.

Indien een professionele gebruiker een in de eerste alinea van dit lid genoemde maatregel niet heeft toegepast, worden de redenen daarvoor in het in artikel 14, lid 1, bedoelde register opgenomen.

3.Professionele gebruikers monitoren schadelijke organismen met behulp van passende methoden en instrumenten. Tot deze methoden en instrumenten behoort ten minste één van de volgende:

a)veldobservaties;

b)wetenschappelijk verantwoorde waarschuwings-, voorspellings- en vroegdiagnosesystemen, waar mogelijk;

c)het ter harte nemen van advies van gekwalificeerde beroepsadviseurs.

4.Professionele gebruikers maken gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen, fysieke en andere niet-chemische methoden. Professionele gebruikers mogen alleen chemische methoden gebruiken indien deze noodzakelijk zijn om schadelijke organismen tot een aanvaardbaar niveau te kunnen terugdringen wanneer geen van de andere in de leden 1, 2 en 3 bedoelde niet-chemische methoden nog effect sorteren en wanneer aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)uit de resultaten van de monitoring van schadelijke organismen blijkt, op basis van geregistreerde waarnemingen, dat chemische gewasbescherming tijdig moet worden toegepast vanwege de aanwezigheid van een voldoende groot aantal schadelijke organismen;

b)wanneer de professionele gebruiker op basis van een beslissingsondersteunend systeem, of op advies van een adviseur die voldoet aan de voorwaarden van artikel 23, middels een geregistreerde beslissing om preventieve redenen besluit om methoden met chemische gewasbeschermingsmiddelen te gebruiken.

5.Professionele gebruikers passen gewasbeschermingsmiddelen toe die zo specifiek mogelijk zijn voor de bestrijding van de schadelijke organismen en zo weinig mogelijk neveneffecten hebben voor de menselijke gezondheid, niet-doelorganismen en het milieu.

6.Professionele gebruikers beperken het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen en andere interventievormen tot niveaus die niet hoger zijn dan de niveaus die absoluut noodzakelijk zijn voor de bestrijding van de schadelijke organismen en die het risico voor de ontwikkeling van resistentie in populaties van schadelijke organismen niet vergroten. Waar mogelijk gebruiken professionele gebruikers de volgende maatregelen:

a)verlaging van de toegepaste hoeveelheden;

b)verlaging van het aantal toepassingen;

c)gedeeltelijke toepassingen;

d)plaatselijke toepassing.

7.Wanneer het risico van resistentie tegen een gewasbeschermingsmaatregel bekend is en wanneer het niveau van schadelijke organismen dusdanig is dat herhaalde toepassing van die maatregel op de gewassen noodzakelijk is, passen professionele gebruikers de beschikbare strategieën ter voorkoming van resistentie toe om de doeltreffendheid van die maatregel in stand te houden.

Wanneer bij een gewasbeschermingsmaatregel herhaaldelijk gebruik wordt gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen, gebruiken professionele gebruikers gewasbeschermingsmiddelen met een verschillende werking.

8.Professionele gebruikers:

a)controleren en documenteren de mate van succes van de toegepaste gewasbeschermingsmaatregelen op basis van de geregistreerde gegevens met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en andere interventies, en van de monitoring van schadelijke organismen;

b)gebruiken de informatie die middels de in punt a) bedoelde maatregelen wordt verkregen in het kader van het besluitvormingsproces voor toekomstige interventies.

9.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 40 gedelegeerde handelingen tot wijziging van dit artikel vast te stellen om rekening te houden met de technische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen.

Artikel 14

Registratie van preventieve maatregelen en interventies voor gewasbescherming door professionele gebruikers, en van advies over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

1.Wanneer een professionele gebruiker een preventieve maatregel neemt of een interventie uitvoert, registreert deze de volgende informatie in het in artikel 16 bedoelde elektronische register voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen dat het gebied bestrijkt waarin de professionele gebruiker werkzaam is:

a)elke preventieve maatregel of interventie en de reden voor die preventieve maatregel of interventie, waaronder een beschrijving en een beoordeling van de hoeveelheid plaagorganismen, wanneer de lidstaat waar de professionele gebruiker actief is, geen gewasspecifieke voorschriften voor het betrokken gewas en gebied heeft vastgesteld;

b)elke preventieve maatregel of interventie en de reden voor die preventieve maatregel of interventie, waaronder een beschrijving en een beoordeling van de hoeveelheid plaagorganismen, onder verwijzing naar meetbare criteria die zijn vastgesteld in de toepasselijke gewasspecifieke regels, als de lidstaat waarin de professionele gebruiker werkzaam is deze voor het betrokken gewas en gebied heeft vastgesteld.

2.Een professionele gebruiker registreert de naam van zijn adviseur en de datum en de inhoud van het van die adviseur ontvangen advies overeenkomstig artikel 26, lid 3, in het in artikel 16 bedoelde elektronische register voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. De professionele gebruiker stelt deze informatie desgevraagd ter beschikking van de in artikel 15, lid 2, bedoelde bevoegde instantie.

3.Een professionele gebruiker maakt een elektronische registratie van elke toepassing van een gewasbeschermingsmiddel uit hoofde van artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in het in artikel 16 bedoelde elektronische register voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Een professionele gebruiker maakt ook een elektronische registratie aan waarin wordt vermeld of de toepassing vanuit de lucht heeft plaatsgevonden of met behulp van apparatuur op de grond. In het geval van toepassing vanuit de lucht vermeldt de professionele gebruiker het type apparatuur dat werd gebruikt.

4.Om een uniforme structuur van de gegevens die professionele gebruikers overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 moeten invoeren in het elektronische register voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, kan de Commissie hiervoor middels uitvoeringshandelingen een model vaststellen. Een dergelijk model bevat velden voor het invoeren van gegevens die moeten worden bijgehouden overeenkomstig artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en vereist het gebruik van een herkenbaar identificatienummer. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 41, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 15

Uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming met gebruik van gewasspecifieke regels

1.De lidstaten stellen op basis van de bestrijdingsmiddelen uit de geïntegreerde gewasbescherming landbouwkundige eisen vast die moeten worden nageleefd bij de teelt of de opslag van een specifiek gewas en die bedoeld zijn om te waarborgen dat chemische gewasbescherming alleen wordt gebruikt wanneer geen enkele andere niet-chemische methode nog effect sorteert en wanneer een drempelwaarde voor interventie is bereikt (“gewasspecifieke regels”). Bij de vaststelling van de gewasspecifieke regels voor het desbetreffende gewas wordt rekening gehouden met de in artikel 13 bedoelde beginselen van geïntegreerde gewasbescherming, en deze regels worden opgenomen in een bindende rechtshandeling.

2.Elke lidstaat wijst een bevoegde instantie aan die waarborgt dat de gewasspecifieke regels in wetenschappelijke zin deugdelijk zijn en voldoen aan dit artikel.

3.Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen: de eerste dag van de maand volgend op 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] heeft elke lidstaat doeltreffende en afdwingbare gewasspecifieke regels ingevoerd voor gewassen op een areaal dat ten minste 90 % van zijn oppervlakte cultuurgrond uitmaakt (met uitzondering van moestuinen). De lidstaten bepalen het geografische toepassingsgebied van deze regels en houden daarbij rekening met relevante landbouwkundige omstandigheden, waaronder de grondsoort, het soort gewassen en de overheersende klimatologische omstandigheden.

4.Ten minste negen maanden voor het moment waarop een gewasspecifieke regel krachtens het interne recht van toepassing wordt:

a)publiceren de lidstaten hiervan een ontwerp ter openbare raadpleging;

b)houden de lidstaten op transparante wijze rekening met opmerkingen die over het ontwerp werden ontvangen van belanghebbenden en het publiek;

c)leggen de lidstaten het ontwerp waarin de in punt b) bedoelde opmerkingen zijn verwerkt aan de Commissie voor.

5.Wanneer de Commissie overeenkomstig lid 4, punt c), van een ontwerp in kennis wordt gesteld, kan zij binnen zes maanden na ontvangst van het ontwerp bezwaar maken tegen de vaststelling daarvan door een lidstaat indien zij van mening is dat het ontwerp niet voldoet aan de criteria van lid 6. Indien de Commissie bezwaar maakt, onthoudt de lidstaat zich van vaststelling van het ontwerp tot die lidstaat de tekst zodanig heeft gewijzigd dat de in de bezwaren van de Commissie aangegeven tekortkomingen zijn weggenomen. Indien de Commissie niet overeenkomstig dit lid op een ontwerp voor een gewasspecifieke regel reageert, laat dat alle eventuele andere acties of besluiten van de Commissie krachtens andere rechtshandelingen van de Unie onverlet.

6.De eisen voor geïntegreerde gewasbescherming van artikel 13 worden door middel van gewasspecifieke regels in verifieerbare criteria omgezet waarbij, onder meer, het volgende wordt gespecificeerd:

a)de economisch meest significante schadelijke organismen die het gewas aantasten;

b)de niet-chemische interventies met teelt-, fysische en biologische maatregelen die doeltreffend zijn tegen de in punt a) bedoelde schadelijke organismen en de kwalitatieve criteria of voorwaarden waaronder deze interventies moeten plaatsvinden;

c)de gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico of alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen die doeltreffend zijn tegen de in punt a) bedoelde schadelijke organismen en de kwalitatieve criteria of voorwaarden waaronder deze interventies moeten plaatsvinden;

d)andere chemische gewasbeschermingsmiddelen dan gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico die doeltreffend zijn tegen de in punt a) bedoelde schadelijke organismen en de kwalitatieve criteria of voorwaarden waaronder deze interventies moeten plaatsvinden;

e)de kwantitatieve criteria of voorwaarden waaronder chemische gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt wanneer de andere bestrijdingsmaatregelen die geen gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen vereisen, geen effect sorteren;

f)de meetbare criteria of voorwaarden waaronder gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen mogen worden gebruikt wanneer de andere bestrijdingsmaatregelen die geen gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen vereisen, geen effect sorteren;

g)de verplichting om waarnemingen te registreren waaruit blijkt dat de relevante drempelwaarde is bereikt.

7.Elke lidstaat evalueert zijn gewasspecifieke regels jaarlijks en actualiseert deze wanneer nodig, ook wanneer zij moeten worden aangepast aan veranderingen in de beschikbaarheid van bestrijdingsmiddelen tegen schadelijke organismen.

8.Een lidstaat die voornemens is een gewasspecifieke regel te actualiseren, moet ten minste zes maanden voordat die actualisering in het nationale recht van toepassing wordt:

a)een ontwerp van de geactualiseerde regels ter openbare raadpleging publiceren;

b)op transparante wijze rekening houden met opmerkingen die over het ontwerp werden ontvangen van belanghebbenden en het publiek;

c)het ontwerp waarin de in punt b) bedoelde opmerkingen zijn verwerkt aan de Commissie voorleggen.

9.Wanneer de Commissie in kennis wordt gesteld van een ontwerp uit hoofde van lid 8, kan zij binnen drie maanden na ontvangst van het ontwerp bezwaar maken tegen de actualisering van de gewasspecifieke regel door een lidstaat indien zij van mening is dat het ontwerp niet in overeenstemming is met de criteria van lid 6. Indien de Commissie bezwaar maakt, onthoudt de lidstaat zich van de actualisering van de gewasspecifieke regel tot die lidstaat de tekst zodanig heeft gewijzigd dat de in de bezwaren van de Commissie aangegeven tekortkomingen zijn weggenomen. Indien de Commissie niet overeenkomstig dit lid op een ontwerp voor een gewasspecifieke regel reageert, laat dat alle eventuele andere acties of besluiten van de Commissie krachtens andere rechtshandelingen van de Unie onverlet.

10.Een lidstaat waar aanzienlijke klimatologische of landbouwkundige verschillen tussen de regio’s bestaan, stelt voor elk van die regio’s gewasspecifieke regels vast.

11.Elke lidstaat publiceert al zijn gewasspecifieke regels op één website.

12.De Commissie publiceert op een website links naar de in lid 11 bedoelde websites van de lidstaten.

13.Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum in te voegen: de eerste dag van de maand volgend op zeven jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] dient de Commissie een verslag bij het Europees Parlement en de Raad in over de vaststelling en handhaving van gewasspecifieke regels in de lidstaten en de overeenstemming van die regels met artikel 15.

Artikel 16

Elektronisch register voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

1.Elke lidstaat wijst een of meer bevoegde instanties aan om een of meer elektronische registers voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen op te zetten en bij te houden.

Dit elektronisch register (deze elektronische registers) voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bevat (bevatten) de volgende informatie gedurende een periode van ten minste 3 jaar met ingang van de datum van registratie:

a)elke preventieve maatregel of interventie en de redenen voor die preventieve maatregel of interventie die overeenkomstig artikel 14, lid 1, is geregistreerd;

b)de naam van de adviseur en de datum en inhoud van het ontvangen advies, geregistreerd overeenkomstig artikel 14, lid 2;

c)een elektronische registratie van elke toepassing van een gewasbeschermingsmiddel ingevolge artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en een verslag over elke toepassing vanuit de lucht die heeft plaatsgevonden op grond van artikel 20, zoals vereist in artikel 14, lid 3.

2.De in lid 1 bedoelde registers zijn toegankelijk voor professionele gebruikers om hen in staat te stellen de elektronische gegevens overeenkomstig artikel 14 in te voeren.

3.De in lid 1 bedoelde bevoegde instanties verifiëren de naleving door professionele gebruikers van artikel 14.

4.De in lid 1 bedoelde bevoegde instanties dienen eenmaal per jaar bij de Commissie een samenvatting en analyse in van de ingevolge artikel 14 verzamelde informatie en van alle aanvullende gegevens over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die zijn verzameld overeenkomstig artikel 67 van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

5.De in lid 1 bedoelde bevoegde instanties delen de uit hoofde van lid 1, punten a) en c), van dit artikel verzamelde gegevens met de nationale bevoegde instanties die belast zijn met de uitvoering van de Richtlijnen 2000/60/EG en (EU) 2020/2184 om deze gegevens in geanonimiseerde vorm te kruisen met monitoringgegevens over het milieu, het grondwater en de waterkwaliteit, teneinde de identificatie, meting en vermindering van risico’s van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren.

6.De in lid 1 bedoelde bevoegde instanties waarborgen de toegang van de nationale statistische diensten tot de in lid 1 bedoelde registers ten behoeve van de ontwikkeling, productie en verspreiding van officiële statistieken.

7.Om een uniforme structuur van de in lid 4 bedoelde samenvatting en analyse te waarborgen, kan de Commissie hiervoor middels uitvoeringshandelingen een standaardmodel vaststellen. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 41, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK V

GEBRUIK, OPSLAG EN VERWIJDERING VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN

Artikel 17

Algemene eisen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik en van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur

1.Een voor professioneel gebruik toegelaten gewasbeschermingsmiddel kan alleen worden gebruikt door een professionele gebruiker:

a)aan wie een opleidingscertificaat is afgegeven voor het volgen van cursussen voor professionele gebruikers overeenkomstig artikel 25, of die overeenkomstig artikel 25, lid 5, kan aantonen in een centraal elektronisch register te zijn opgenomen na het volgen van dergelijke cursussen; en

b)die gebruikmaakt van de diensten van een onafhankelijk adviseur overeenkomstig artikel 26, lid 3.

2.Gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen mogen alleen worden gebruikt en gekocht door professionele gebruikers.

3.Professioneel gebruikte toepassingsapparatuur mag alleen worden gebruikt door professionele gebruikers die in het bezit zijn van een aan hen afgegeven opleidingscertificaat voor het volgen van cursussen voor professionele gebruikers overeenkomstig artikel 25, of die overeenkomstig artikel 25, lid 5, kunnen aantonen in een centraal elektronisch register te zijn opgenomen na het volgen van dergelijke cursussen.

4.Binnen drie jaar na de datum van eerste aankoop, en vervolgens om de drie jaar, biedt een professionele gebruiker zijn of haar professioneel gebruikte toepassingsapparatuur aan voor een keuring uit hoofde van artikel 31. Wanneer drie jaar zijn verstreken sinds de datum van eerste aankoop van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur mag een professionele gebruiker deze apparatuur alleen voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen gebruiken indien die apparatuur aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

a)de apparatuur is goedgekeurd en de resultaten zijn overeenkomstig artikel 31, lid 6, ingevoerd in het elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur;

b)op die apparatuur is een afwijking uit hoofde van artikel 32, lid 1, of artikel 32, lid 3, van toepassing.

Op het moment waarop hij de apparatuur ter keuring aanbiedt, verstrekt de eigenaar van de apparatuur of diens vertegenwoordiger de bevoegde instantie of het orgaan dat de keuring verricht de benodigde informatie om de bevoegde instantie in staat te stellen te voldoen aan haar registratieverplichtingen uit hoofde van artikel 30, lid 1, punt b).

5.Een professionele gebruiker inspecteert en gebruikt toepassingsapparatuur overeenkomstig de handleiding van de fabrikant.

Artikel 18

Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden

1.Het gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen is verboden in alle gevoelige gebieden en binnen een afstand van drie meter van deze gebieden. Deze bufferzone van drie meter mag niet worden verkleind door gebruik van alternatieve risicolimiteringstechnieken.

2.De lidstaten kunnen grotere verplichte bufferzones rondom gevoelige gebieden instellen.

3.In afwijking van lid 1 kan een door een lidstaat aangewezen bevoegde instantie een professionele gebruiker toestaan een gewasbeschermingsmiddel in een gevoelig gebied te gebruiken gedurende een beperkte periode met een nauwkeurig vastgestelde begin- en einddatum, die zo kort mogelijk is, maar niet langer dan 60 dagen, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)er is sprake van een aangetoond ernstig en uitzonderlijk risico voor de verspreiding van quarantaineorganismen of invasieve uitheemse soorten;

b)er is geen technisch haalbare alternatieve bestrijdingstechniek met een lager risico om de verspreiding van quarantaineorganismen of invasieve uitheemse soort tegen te gaan.

4.In een aanvraag van een professionele gebruiker voor een vergunning voor het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel in een gevoelig gebied moet informatie worden opgenomen waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van lid 3 is voldaan.

5.De in lid 3 bedoelde bevoegde instantie neemt binnen twee weken na indiening een besluit over de vergunningaanvraag voor het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel.

6.In de vergunning voor het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel in een gevoelig gebied wordt het volgende vermeld:

a)de voorwaarden voor beperkt en gecontroleerd gebruik door de aanvrager;

b)de verplichting om rondom het te behandelen gebied mededelingen aan te brengen over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, en de eventuele specifieke vorm waarin die mededelingen moeten worden aangebracht;

c)risicobeperkende maatregelen;

d)de geldigheidsduur van de vergunning.

7.Een professionele gebruiker aan wie een vergunning is afgegeven om een gewasbeschermingsmiddel in een gevoelig gebied te gebruiken, brengt mededelingen van die strekking rondom het te behandelen gebied aan, in de vorm die in de vergunning is voorgeschreven.

8.Wanneer een vergunning voor het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel in een gevoelig gebied is afgegeven, maakt de in lid 3 bedoelde bevoegde instantie vóór de eerste dag waarop deze vergunning geldig is de volgende informatie openbaar:

a)de plaats van gebruik;

b)de motivering van de uitzonderlijke omstandigheden die de toepassing van een gewasbeschermingsmiddel rechtvaardigen;

c)de begin- en einddatum van de goedkeuringsperiode van de vergunning, die niet langer is dan 60 opeenvolgende dagen;

d)de relevante weersomstandigheden voor een veilige toepassing;

e)de naam van het (de) gewasbeschermingsmiddel(en);

f)de te gebruiken toepassingsapparatuur en de te nemen risicobeperkende maatregelen.

Artikel 19

Maatregelen ter bescherming van het aquatisch milieu en het drinkwater

1.Het gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen is verboden op alle oppervlaktewateren en binnen een afstand van drie meter van deze wateren. Deze bufferzone van drie meter mag niet worden verkleind door gebruik van alternatieve risicolimiteringstechnieken.

2.De lidstaten kunnen grotere verplichte bufferzones rondom oppervlaktewateren instellen.

3.Uiterlijk op … [PB: gelieve de datum van toepassing van deze verordening in te voegen] hebben de lidstaten passende maatregelen ingevoerd om verslechtering van de oppervlakte- en grondwatertoestand en van het kust- en zeewater te voorkomen zodat een goede oppervlakte- en grondwatertoestand kan worden bereikt, om het aquatisch milieu en de drinkwatervoorraden te beschermen tegen de gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen en om in ieder geval de doelstellingen van de Richtlijnen 2000/60/EG, 2006/118/EG, 2008/105/EG, 2008/56/EG en (EU) 2020/2184 te verwezenlijken.

Artikel 20

Toepassing van gewasbeschermingsmiddelen vanuit de lucht

1.Toepassing vanuit de lucht is verboden.

2.In afwijking van lid 1 mag een door een lidstaat aangewezen bevoegde instantie aan een professionele gebruiker in een van de volgende situaties een vergunning afgeven voor toepassing vanuit de lucht:

a)vanwege de ontoegankelijkheid van het terrein is er geen technisch haalbaar alternatief voor de toepassing vanuit de lucht;

b)de toepassing vanuit de lucht heeft minder nadelige gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu dan de andere toepassingsmethoden omdat de uitrusting voor toepassing vanuit de lucht op het desbetreffende terrein sneller kan worden ingezet dan apparatuur op de grond en zo kan worden voorkomen dat het aantal plantenplagen toeneemt omdat voor toepassing met apparatuur op de grond meer tijd nodig is, of omdat toepassing vanuit de lucht bodemerosie tot een minimum beperkt wanneer ongunstige weersomstandigheden het land ongeschikt maken voor landvoertuigen, en aan de volgende voorwaarden is voldaan:

i)de in het luchtvaartuig aangebrachte toepassingsapparatuur is geregistreerd in het in artikel 33, lid 1, bedoelde elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur;

ii)het luchtvaartuig is uitgerust met toebehoren conform de beste beschikbare technologie om de gewasbeschermingsmiddelen nauwkeurig toe te passen en overwaaiing van de spuitnevel te verminderen;

iii)het gewasbeschermingsmiddel is uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 toegelaten voor gebruik via toepassing vanuit de lucht.

3.In een aanvraag van een professionele gebruiker voor een vergunning voor toepassing vanuit de lucht moet informatie worden opgenomen waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.

4.Wanneer een vergunning voor toepassing vanuit de lucht wordt verleend, moet de in lid 2 bedoelde bevoegde instantie vóór de eerst mogelijke datum van toepassing vanuit de lucht de volgende informatie openbaar maken:

a)de plaats en de oppervlakte van het areaal waarop toepassing vanuit de lucht plaatsvindt, aangegeven op een kaart;

b)de geldigheidsduur van de vergunning voor toepassing vanuit de lucht, die voor een beperkte duur met een nauwkeurig vastgestelde begin- en einddatum wordt afgegeven en zo kort mogelijk is, maar niet langer dan 60 dagen;

c)de relevante weersomstandigheden voor een veilige toepassing;

d)de naam van het (de) gewasbeschermingsmiddel(en);

e)de te gebruiken toepassingsapparatuur en de te nemen risicobeperkende maatregelen.

5.    Een professionele gebruiker aan wie een vergunning voor toepassing vanuit de lucht is afgegeven, brengt ten minste twee dagen vóór de dag van elke specifieke toepassing vanuit de lucht mededelingen van die strekking aan rondom het te behandelen gebied.

Artikel 21

Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bij toepassing vanuit de lucht door bepaalde categorieën onbemande luchtvaartuigen

1.Wanneer bepaalde categorieën onbemande luchtvaartuigen voldoen aan de criteria van lid 2 kan een lidstaat voor toepassing vanuit de lucht door dergelijke onbemande luchtvaartuigen een afwijking toestaan van het verbod van artikel 20, lid 1, voordat enige toepassing van gewasbeschermingsmiddelen vanuit de lucht plaatsvindt.

2.Voor toepassing vanuit de lucht door een onbemand luchtvaartuig kan door de lidstaat een afwijking worden toegestaan van het verbod van artikel 20, lid 1, wanneer factoren die verband houden met het gebruik van het onbemande luchtvaartuig aantonen dat de risico’s van het gebruik ervan geringer zijn dan de risico’s die voortvloeien uit andere in de lucht en op de grond gebruikte toepassingsapparatuur. Tot deze factoren behoren criteria die verband houden met:

a)de technische specificaties van het onbemande luchtvaartuig, onder meer met betrekking tot overwaaiing van de spuitnevel, aantal en grootte van de rotoren, laadvermogen, breedte van de sproeibomen en totaalgewicht, werkhoogte en snelheid;

b)de weersomstandigheden, met inbegrip van de windsnelheid;

c)het te besproeien gebied, met inbegrip van de topografie ervan;

d)de beschikbaarheid van gewasbeschermingsmiddelen die in de betrokken lidstaat zijn toegelaten voor gebruik als ULV-formuleringen (Ultra Low Volume);

e)het potentiële gebruik van onbemande luchtvaartuigen in combinatie met real-time kinematische precisielandbouw in bepaalde gevallen;

f)het vereiste opleidingsniveau voor piloten van een onbemand luchtvaartuig;

g)mogelijk gelijktijdige inzet van meerdere onbemande luchtvaartuigen in hetzelfde gebied.

3.De Commissie is bevoegd om ter aanvulling van deze verordening overeenkomstig artikel 40 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde gedetailleerde criteria te formuleren voor de in lid 2 bedoelde factoren zodra door de vooruitgang van de techniek en wetenschappelijke ontwikkelingen dergelijke nauwkeurige criteria kunnen worden geformuleerd.

Artikel 22

Opslag, verwijdering en hantering

1.Uiterlijk op … [PB: gelieve de toepassingsdatum van deze verordening in te voegen] hebben de lidstaten doeltreffende maatregelen ingevoerd en de noodzakelijke structuren ingesteld om de veilige verwijdering van ongebruikte gewasbeschermingsmiddelen, verdunde oplossingen die gewasbeschermingsmiddelen bevatten en verpakkingen mogelijk te maken op een wijze die de menselijke gezondheid of het milieu niet in gevaar brengt.

2.Voor professionele gebruikers omvatten de in lid 1 bedoelde maatregelen uitvoerige eisen ten aanzien van:

a)de veilige opslag en hantering van gewasbeschermingsmiddelen, en hun verdunning en vermenging vóór toepassing;

b)de hantering van verpakkingen en restanten van gewasbeschermingsmiddelen;

c)de reiniging van de gebruikte apparatuur na toepassing;

d)de verwijdering van oude gewasbeschermingsmiddelen en restanten en hun verpakking.

3.De lidstaten nemen alle noodzakelijke maatregelen met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen die voor niet-professionele gebruikers zijn toegelaten om gevaren bij hun hantering te voorkomen en, indien voorkoming niet mogelijk is, te beperken. Tot deze maatregelen kunnen maatregelen behoren die beperkingen opleggen wat de grootte van de verpakkingen of containers betreft. In deze maatregelen kan worden bepaald dat niet-professionele gebruikers uitsluitend gewasbeschermingsmiddelen met een laag risico en andere gewasbeschermingsmiddelen in de vorm van kant-en-klare bereidingen mogen gebruiken, naast maatregelen die voorzien in het gebruik van een veilige sluiting of een slot op verpakkingen of containers.

4.Fabrikanten, distributeurs en professionele gebruikers waarborgen dat gewasbeschermingsmiddelen worden opgeslagen in specifieke opslagfaciliteiten voor gewasbeschermingsmiddelen die zodanig gebouwd zijn dat het ongewenst vrijkomen daarvan wordt voorkomen.

Fabrikanten, distributeurs en professionele gebruikers waarborgen dat de locatie, grootte en ventilatie van de opslagfaciliteit en de bij de bouw ervan gebruikte materialen geschikt zijn om het ongewenst vrijkomen te voorkomen en om de menselijke gezondheid en het milieu te beschermen.

Artikel 23

Advies over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

Alleen een adviseur aan wie een opleidingscertificaat is afgegeven voor het volgen van cursussen voor adviseurs overeenkomstig artikel 25, of die overeenkomstig artikel 25, lid 5, kan aantonen in een centraal elektronisch register te zijn opgenomen na het volgen van dergelijke cursussen, mag aan een professionele gebruiker advies geven over het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel.

HOOFDSTUK VI

VERKOOP VAN GEWASBESCHERMINGSMIDDELEN

Artikel 24

Eisen ten aanzien van de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen

1.Een distributeur verkoopt een voor professioneel gebruik toegelaten gewasbeschermingsmiddel uitsluitend aan een koper of diens vertegenwoordiger wanneer die distributeur op het moment van de aankoop heeft gecontroleerd of de koper of vertegenwoordiger een professionele gebruiker is die in het bezit is van een opleidingscertificaat voor het volgen van cursussen voor professionele gebruikers dat is afgegeven overeenkomstig artikel 25, of die overeenkomstig artikel 25, lid 5, aantoont in een centraal elektronisch register te zijn opgenomen na het volgen van dergelijke cursussen.

2.Wanneer een koper een rechtspersoon is, mag een distributeur een voor professioneel gebruik toegelaten gewasbeschermingsmiddel uitsluitend aan een vertegenwoordiger van de koper van het gewasbeschermingsmiddel verkopen wanneer die distributeur op het moment van de aankoop heeft gecontroleerd of de vertegenwoordiger in het bezit is van een opleidingscertificaat voor het volgen van cursussen voor professionele gebruikers dat is afgegeven overeenkomstig artikel 25 of overeenkomstig artikel 25, lid 5, aantoont in een centraal elektronisch register te zijn opgenomen na het volgen van dergelijke cursussen.

3.Een distributeur instrueert een koper van een gewasbeschermingsmiddel om vóór gebruik het etiket ervan te lezen en het product te gebruiken overeenkomstig de aanwijzingen op het etiket, en informeert de koper over de in artikel 27 bedoelde website.

4.Een distributeur verstrekt aan niet-professionele gebruikers algemene informatie over de risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, met inbegrip van de informatie over gevaren, blootstelling, correcte opslag, hantering, toepassing en veilige verwijdering overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad 86 , en beveelt alternatieve gewasbeschermingsmiddelen met een gering risico aan en manieren om risico’s bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te beperken.

5.Elke distributeur zorgt voor voldoende personeel dat in het bezit is van een overeenkomstig artikel 25 afgegeven opleidingscertificaat voor het volgen van cursussen voor distributeurs of dat overeenkomstig artikel 25, lid 5, kan aantonen in een centraal elektronisch register te zijn ingeschreven na het volgen van dergelijke cursussen en dat op het moment van verkoop beschikbaar is om kopers van gewasbeschermingsmiddelen bij de verkoop adequaat te informeren over het gebruik ervan, gerelateerde risico’s voor de gezondheid en milieu en de passende veiligheidsvoorschriften om die risico’s te beheersen.

6.De in lid 5 bedoelde distributeur informeert de koper van een gewasbeschermingsmiddel over minder gevaarlijke bestrijdingstechnieken voordat de koper een gewasbeschermingsmiddel met een groter risico voor de menselijke gezondheid en het milieu koopt.

HOOFDSTUK VII

OPLEIDING, INFORMATIE EN BEWUSTMAKING

Artikel 25

Opleiding en certificering

1.Een overeenkomstig lid 2 aangewezen bevoegde instantie stelt een of meer organen aan om de volgende opleidingen te geven:

a)basisopleiding en vervolgopleiding voor professionele gebruikers en distributeurs over de in bijlage III genoemde onderwerpen;

b)praktische opleiding voor professionele gebruikers over het gebruik van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur;

c)uitvoerige opleiding voor adviseurs over de in bijlage III genoemde onderwerpen, met bijzondere nadruk op de toepassing van geïntegreerde gewasbescherming.

2.Elke lidstaat wijst een of meer bevoegde instanties aan die verantwoordelijk is (zijn) voor de uitvoering van het stelsel voor opleiding en certificering van alle in lid 1 bedoelde opleidingen en voor de afgifte en verlenging van opleidingscertificaten, de actualisering van het centraal elektronisch register, de verstrekking van bewijzen van inschrijving in het centraal elektronisch register en het toezicht op de uitvoering van de in lid 1 bedoelde taken door het orgaan dat de opleiding heeft gegeven.

3.De in lid 1 bedoelde opleiding kan deel uitmaken van de door de lidstaten opgezette opleidingsinterventies overeenkomstig artikel 78 van Verordening (EU) 2021/2115.

4.Een opleidingscertificaat of inschrijving in een centraal elektronisch register bevat de volgende informatie:

a)de naam van de professionele gebruiker, distributeur of adviseur aan wie de opleiding werd gegeven;

b)de werkgever van de professionele gebruiker, distributeur of adviseur aan wie de opleiding werd gegeven, wanneer die werkgever een rechtspersoon of een natuurlijke persoon in zijn beroepsmatige hoedanigheid is;

c)wanneer een lidstaat verschillende soorten opleidingen geeft aan verschillende categorieën professionele gebruikers, distributeurs of adviseurs, het soort opleiding dat werd gegeven;

d)de datum waarop voldoende kennis van de relevante in bijlage III genoemde onderwerpen werd aangetoond;

e)de naam van het orgaan dat de opleiding heeft gegeven;

f)het aantal opleidingsuren;

g)de geldigheidsduur van het opleidingscertificaat of van de inschrijving in het centraal elektronisch register.

5.Een overeenkomstig lid 2 aangewezen bevoegde instantie verstrekt een elektronisch bewijs van inschrijving in een centraal elektronisch register aan een professionele gebruiker, distributeur of adviseur op het moment waarop de inschrijving in het register wordt ingevoerd. Dit elektronisch bewijs bevat een vermelding van de geldigheidsperiode van de inschrijving in het centraal elektronisch register.

6.Een opleidingscertificaat of een vermelding in een centraal elektronisch register heeft een geldigheidsduur van tien jaar voor een distributeur of professionele gebruiker en van vijf jaar voor een adviseur.

7.Met inachtneming van lid 6 mag een opleidingscertificaat of een inschrijving in een centraal elektronisch register uitsluitend worden afgegeven respectievelijk ingevoerd of verlengd indien de houder van het certificaat of degene wiens naam in het centraal elektronisch register is ingevoerd aantoont dat een in lid 1, punt a) of c), bedoelde basisopleiding en vervolg- of uitvoerige opleiding met goed gevolg is voltooid.

8.Onverminderd lid 6 mag een opleidingscertificaat worden afgegeven aan een persoon die het volgen van een vooropleiding kan aantonen door middel van formele getuigschriften waaruit blijkt dat betrokkene beschikt over een grotere kennis van de in bijlage III genoemde onderwerpen dan het geval zou zijn na de in lid 1 genoemde opleiding.

9.Een overeenkomstig lid 2 aangewezen bevoegde instantie of een in lid 1 bedoeld aangesteld orgaan trekt een opleidingscertificaat in indien het ten onrechte is afgegeven of verlengd, of verbetert een inschrijving in het centraal elektronisch register indien zij onjuist was ingevoerd.

10.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 40 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage III, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen.

Artikel 26

Onafhankelijk adviessysteem

1.Elke lidstaat wijst een bevoegde instantie aan voor de instelling van, het toezicht op en de monitoring van de werking van een systeem van onafhankelijke adviseurs voor professionele gebruikers. Dat systeem kan gebruikmaken van de in artikel 15 van Verordening (EU) 2021/2115 bedoelde onpartijdige bedrijfsadviseurs voor de landbouw, die geregeld moeten worden bijgeschoold en kunnen worden gefinancierd ingevolge artikel 78 van dezelfde verordening.

2.De in lid 1 bedoelde bevoegde instantie waarborgt dat adviseurs die zijn geregistreerd in het in dat lid bedoelde systeem (“onafhankelijk adviseur”) in geen geval strijdige belangen hebben en, meer in het bijzonder, niet in een situatie verkeren die, rechtstreeks of onrechtstreeks, van invloed kan zijn op hun vermogen om hun beroepstaken onpartijdig uit te oefenen.

3.Elke professionele gebruiker raadpleegt ten minste eenmaal per jaar een onafhankelijke adviseur om het in lid 4 bedoelde strategische advies te ontvangen.

4.Een in lid 3 bedoelde adviseur verstrekt strategisch advies over:

a)de toepassing van relevante bestrijdingstechnieken om schadelijke organismen te voorkomen;

b)de uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming;

c)de technieken voor precisielandbouw, waaronder het gebruik ruimtevaartgegevens en diensten;

d)het gebruik van niet-chemische methoden;

e)maatregelen om de risico’s van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen voor de menselijke gezondheid en het milieu en name voor de biodiversiteit, waaronder bestuivers, doeltreffend tot een minimum terug te brengen, met inbegrip van risicobeperkende maatregelen en technieken, wanneer het gebruik van dergelijke middelen noodzakelijk is.

Artikel 27

Informatie en bewustmaking

1.Elke lidstaat wijst een bevoegde instantie aan om informatie aan burgers te verstrekken, in het bijzonder door middel van bewustmakingsprogramma’s, over de risico’s die verband houden met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

2.De in lid 1 bedoelde bevoegde instantie opent een of meer websites waarop informatie wordt verstrekt over risico’s die verband houden met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Die informatie kan rechtstreeks worden verstrekt of via links naar relevante websites van andere nationale of internationale organen.

3.Op de websites die overeenkomstig lid 2 worden geopend, wordt informatie verstrekt over:

a)de potentiële risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu door acute of chronische effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen;

b)de wijze waarop de in punt a) bedoelde potentiële risico’s kunnen worden beperkt;

c)alternatieven voor chemische gewasbeschermingsmiddelen;

d)de procedure voor de goedkeuring van werkzame stoffen en de toelating van gewasbeschermingsmiddelen;

e)vergunningen die zijn afgegeven op grond van artikel 18 of artikel 20;

f)een link naar de in artikel 7 bedoelde website;

g)de rechten van derden om inzage te vragen in informatie over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door zich te wenden tot de desbetreffende bevoegde instantie overeenkomstig artikel 67, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1107/2009.

Artikel 28

Informatie over acute en chronische vergiftiging

1.Elke lidstaat wijst een bevoegde instantie aan om systemen in stand te houden of in te voeren voor het verzamelen en actualiseren van de volgende informatie over incidenten met acute en chronische vergiftiging door blootstelling van personen aan gewasbeschermingsmiddelen:

a)de naam en het toelatingsnummer van het gewasbeschermingsmiddel en de werkzame stoffen die een rol hebben gespeeld bij het incident met acute of chronische vergiftiging;

b)het aantal personen met een vergiftiging;

c)de symptomen van de vergiftiging;

d)de duur en de ernst van de symptomen;

e)de vraag of een bevestigd incident met acute of chronische vergiftiging het gevolg was van:

i)correct gebruik van een gewasbeschermingsmiddel;

ii)verkeerd gebruik van een gewasbeschermingsmiddel;

iii)gebruik van een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel; of

iv)opzettelijke inname of blootstelling.

2.Uiterlijk op 31 augustus van elk jaar dient elke lidstaat bij de Commissie een verslag in met de volgende informatie:

a)het aantal incidenten met acute en chronische vergiftiging door blootstelling van personen aan gewasbeschermingsmiddelen in het voorgaande kalenderjaar;

b)de in lid 1 bedoelde informatie voor elk vergiftigingsincident.

3.De Commissie stelt bij uitvoeringshandelingen het formaat vast waarin de in lid 2 van dit artikel bedoelde informatie en gegevens moeten worden ingediend. Die uitvoeringshandelingen worden overeenkomstig de in artikel 41, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK VIII

TOEPASSINGSAPPARATUUR

Artikel 29

Elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur

1.Uiterlijk op … [PB: gelieve datum in te voegen: de eerste dag van de maand volgend op negen maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] registreert een eigenaar van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur het feit dat hij of zij de eigenaar van de toepassingsapparatuur is in het in artikel 33 bedoelde elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur met behulp van het formulier van bijlage V, tenzij de lidstaat waarin de eigenaar de apparatuur gebruikt die apparatuur overeenkomstig artikel 32, lid 3, van keuring heeft vrijgesteld.

2.Bij de verkoop van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur registreren de verkoper en de koper de verkooptransactie binnen 30 dagen na de verkoop in het in artikel 33 bedoelde elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur met behulp van het formulier van bijlage V, tenzij de professioneel gebruikte toepassingsapparatuur in de desbetreffende lidstaat of lidstaten overeenkomstig artikel 32, lid 3, van keuring is vrijgesteld. Een soortgelijke verplichting om een overdracht van eigendom in het elektronisch register te registreren is van toepassing bij elke andere wijziging in de eigendom van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die in de desbetreffende lidstaat of lidstaten overeenkomstig artikel 32, lid 3, niet van keuring is vrijgesteld.

3.Indien professioneel gebruikte toepassingsapparatuur buiten gebruik wordt gesteld en hernieuwd gebruik niet is voorgenomen, registreert de eigenaar van die apparatuur het feit dat de apparatuur buiten gebruik is gesteld binnen 30 dagen na de buitengebruikstelling in het in artikel 33 bedoelde elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur met behulp van het formulier van bijlage V.

4.Indien professioneel gebruikte toepassingsapparatuur opnieuw in gebruik wordt genomen, registreert de eigenaar van die apparatuur dat feit binnen 30 dagen na de hernieuwde ingebruikname in het in artikel 33 bedoelde elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur met behulp van het formulier van bijlage V.

5.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 40 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage V, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen.

Artikel 30

Verzameling van informatie en toezicht

1.Elke lidstaat wijst een of meer bevoegde instanties aan om:

a)een centraal elektronisch register op te zetten en bij te houden om informatie te registreren over alle professioneel gebruikte toepassingsapparatuur in de lidstaat;

b)het centraal elektronisch register te gebruiken voor de ontvangst en de verwerking van registraties van derden met betrekking tot eigendom, overdracht van eigendom, verkoop, buitengebruikstelling en hernieuwde ingebruikname van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur;

c)toepassingsapparatuur te keuren of toezicht op die keuring uit te oefenen overeenkomstig artikel 31, leden 1, 2, 3 en 6;

d)keuringscertificaten af te geven of toezicht op die afgifte uit te oefenen overeenkomstig artikel 31, lid 7.

Wanneer de aangewezen bevoegde instantie de keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur niet zelf verricht, stelt zij een of meer organen aan om deze keuringen te verrichten.

2.Elke lidstaat verricht officiële controles om de naleving door marktdeelnemers van de bepalingen van deze verordening met betrekking tot toepassingsapparatuur te verifiëren. De lidstaten nemen passende vervolgmaatregelen om de specifieke of systemische tekortkomingen te verhelpen die worden vastgesteld tijdens de controles die de deskundigen van de Commissie overeenkomstig de leden 3 en 4 verrichten. Zij verstrekken de nodige bijstand om te waarborgen dat de deskundigen van de Commissie toegang hebben tot alle voor het uitvoeren van hun taken relevante gebouwen of delen daarvan, goederen en informatie, met inbegrip van computersystemen.

3.Deskundigen van de Commissie verrichten in elke lidstaat controles, waaronder audits, om de toepassing van de in deze verordening opgenomen regels met betrekking tot toepassingsapparatuur te verifiëren. De deskundigen kunnen onderzoeken instellen naar, en informatie verzamelen over officiële controles en handhavingspraktijken op het gebied van toepassingsapparatuur.

4.De Commissie:

a)stelt een ontwerpverslag op over de bevindingen en over aanbevelingen om de door haar deskundigen bij deze controles vastgestelde tekortkomingen te verhelpen;

b)zendt de lidstaten waar deze controles zijn verricht ter becommentariëring een exemplaar toe van het in punt a) bedoelde ontwerpverslag;

c)houdt rekening met de in punt b) bedoelde opmerkingen van de lidstaat bij het opstellen van het definitieve verslag over de bevindingen van de controles die haar deskundigen overeenkomstig dit artikel in de lidstaten hebben verricht;

d)maakt het in punt c) bedoelde definitieve verslag en de in punt b) bedoelde opmerkingen van de lidstaten openbaar.

Artikel 31

Keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur

1.De in artikel 30 bedoelde bevoegde instantie of een door deze instantie aangewezen orgaan keurt professioneel gebruikte toepassingsapparatuur om de drie jaar, gerekend vanaf de datum van eerste aankoop. De bevoegde instantie waarborgt dat er voldoende personeel, uitrusting en andere benodigde middelen aanwezig zijn voor de keuring van alle te keuren toepassingsapparatuur binnen de cyclus van drie jaar.

2.Bij de in lid 1 bedoelde keuring wordt geverifieerd of de professioneel gebruikte toepassingsapparatuur voldoet aan de eisen van bijlage IV.

3.De keuring wordt verricht op een plaats waar het risico van vervuiling en waterverontreiniging kan worden voorkomen. De invloed van externe omstandigheden op de reproduceerbaarheid van de keuringsresultaten, waaronder invloeden van wind en regen, wordt door de instantie of het orgaan die (dat) de keuring verricht tot een minimum beperkt.

4.Alle uitrusting die nodig is voor een keuring en door de keurmeester wordt gebruikt voor het keuren van de toepassingsapparatuur is nauwkeurig, in goede staat en gecontroleerd, en wordt, indien nodig, met regelmatige tussenpozen geijkt.

5.De eigenaar van de professioneel gebruikte toepassingsapparatuur waarborgt dat de toepassingsapparatuur voor de aanvang van de keuring schoon en veilig is.

6.De resultaten van elke keuring waarbij professioneel gebruikte toepassingsapparatuur wordt goedgekeurd, worden door de in artikel 30 bedoelde bevoegde instantie geregistreerd in het in artikel 33 bedoelde centraal elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur.

7.Een keuringscertificaat wordt:

a)door de in artikel 30 bedoelde bevoegde instantie aan de eigenaar van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur afgegeven wanneer die apparatuur voldoet aan de eisen van bijlage IV; en

b)door die bevoegde instantie geregistreerd in het in artikel 33 bedoelde centraal elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur.

8.Een in lid 6 bedoelde registratie heeft een geldigheidsduur van drie jaar, tenzij de lidstaat op grond van artikel 32 een andere keuringstermijn vaststelt.

9.Elke lidstaat erkent een in lid 7 bedoeld certificaat of een in lid 6 bedoelde registratie voor professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die in een andere lidstaat is geregistreerd.

10.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 40 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van dit artikel en bijlage IV, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang en wetenschappelijke ontwikkelingen.

11.Professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die wordt gekeurd volgens geharmoniseerde keuringsnormen die zijn ontwikkeld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad 87 worden geacht te voldoen aan de eisen van bijlage IV.

Artikel 32

Door de lidstaten toegestane afwijkingen voor de keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur

1.Een lidstaat kan, na uitvoering van de in lid 2 bedoelde risicobeoordeling, minder strenge keuringseisen vaststellen en van artikel 31 afwijkende keuringstermijnen voorschrijven voor professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die zeer weinig wordt gebruikt blijkens een raming uit de in lid 2 bedoelde risicobeoordeling, en die wordt vermeld in het in artikel 8 bedoelde nationale actieplan.

Dit lid is niet van toepassing op de volgende professioneel gebruikte toepassingsapparatuur:

a)op treinen of luchtvaartuigen gemonteerde spuitapparatuur;

b)veldspuiten met horizontale sproeibomen en een breedte van meer dan 3 m, met inbegrip van spuiten die zijn gemonteerd op zaaiapparatuur met een breedte van meer dan 3 m;

c)verticale spuit of boomgaardspuit met luchtondersteuning.

2.Alvorens in lid 1 bedoelde minder strenge keuringseisen en afwijkende keuringstermijnen vast te stellen, verricht de lidstaat een risicobeoordeling naar de mogelijke gevolgen daarvan voor de menselijke gezondheid en het milieu. De in artikel 30 bedoelde bevoegde instantie bewaart een exemplaar van de risicobeoordeling voor controle door de Commissie.

3.Een lidstaat kan handapparatuur of rugspuiten die professioneel worden gebruikt van de in artikel 31 bedoelde keuring vrijstellen op basis van een risicobeoordeling van hun potentiële gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu, waarin een raming moet worden opgenomen van de schaal waarop zij worden gebruikt. De in artikel 30 bedoelde bevoegde instantie bewaart een exemplaar van de risicobeoordeling voor controle door de Commissie.

4.Voor professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die ingevolge lid 3 van keuring is vrijgesteld, vervalt de verplichting om een registratie in te voeren in het in artikel 29 bedoelde elektronisch register of de verplichte registratie als bedoeld in artikel 33.

Artikel 33

Elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur

1.Elke door een lidstaat ingevolge artikel 30 aangewezen bevoegde instantie opent en onderhoudt een centraal elektronisch register, waarin het volgende wordt vastgelegd:

a)door derden ingevolge artikel 20, lid2, punt b), i) en artikel 29 ingevoerde informatie;

b)registraties van keuringen en certificaten als bedoeld in artikel 31, lid 6, en artikel 31, lid 7, punt b);

c)andere informatie als bedoeld in lid 2 met betrekking tot in die lidstaat gebruikte professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die niet van keuring is vrijgesteld ingevolge artikel 32, lid 3.

2.De in artikel 30 bedoelde bevoegde instanties registreren bij een keuring de volgende informatie:

a)de naam van het orgaan dat de keuringen verricht;

b)het unieke identificatienummer van de toepassingsapparatuur, indien beschikbaar;

c)de datum van fabricage, indien beschikbaar;

d)de naam en het adres van de huidige eigenaar;

e)in geval van overdracht van de eigendom: de datum van elke overdracht en de naam en het adres van vorige eigenaren in de laatste vijf jaar;

f)de inhoud van de tank;

g)de breedte van de horizontale spuitboom, indien van toepassing;

h)het soort (de soorten) spuitdoppen op de toepassingsapparatuur op het moment van keuring;

i)voor veldspuiten: of de toepassingsapparatuur al dan niet is voorzien van sectie- en/of spuitdopregeling door middel van geolocatie;

j)voor apparatuur ouder dan drie jaar: de datum van elke overeenkomstig artikel 31 uitgevoerde keuring;

k)de historiek van goedkeuring of afkeuring van de toepassingsapparatuur bij elke uit hoofde van artikel 31 verrichte keuring;

l)de redenen voor eventuele afkeuringen.

3.Wanneer toepassingsapparatuur niet is voorzien van een uniek identificatienummer als bedoeld in lid 2, punt b), verstrekken de in artikel 30 bedoelde bevoegde instanties een uniek identificatienummer.

HOOFDSTUK IX

METHODIEK VOOR DE BEREKENING VAN REDUCTIEDOELSTELLINGEN EN GEHARMONISEERDE RISICO-INDICATOREN

Artikel 34

Methodiek voor de berekening van de vooruitgang bij het verwezenlijken van de twee nationale reductiedoelstellingen en de twee reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030

1.De methodiek voor de berekening van de vooruitgang bij het verwezenlijken van de twee reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 en de twee nationale reductiedoelstellingen voor 2030 tot en met 2030 is opgenomen in bijlage I. Deze methodiek is gebaseerd op statistische gegevens die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1185/2009 worden verzameld.

2.Aan de hand van de in bijlage I opgenomen methodiek berekent de Commissie jaarlijks tot en met 2030 de resultaten van de vooruitgang bij het verwezenlijken van de twee reductiedoelstellingen van de Unie en de twee nationale reductiedoelstellingen voor 2030 en publiceert zij deze resultaten op de in artikel 7 bedoelde website.

Artikel 35

Methodiek voor de berekening van de geharmoniseerde risico-indicatoren 1, 2 en 2a

1.De methodiek voor de berekening van de vooruitgang met betrekking tot de geharmoniseerde risico-indicatoren 1, 2 en 2a voor zowel de Unie als de lidstaten is opgenomen in bijlage VI. Deze methodiek is gebaseerd op statistische gegevens die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1185/2009 worden verzameld.

2.Aan de hand van de in bijlage VI opgenomen methodiek berekent de Commissie jaarlijks de resultaten van de geharmoniseerde risico-indicatoren 1, 2 en 2a voor de Unie en publiceert zij de resultaten van haar berekening op de in artikel 7 bedoelde website.

3.Aan de hand van de in bijlage VI opgenomen methodiek berekent elke lidstaat jaarlijks de resultaten van de geharmoniseerde risico-indicatoren 1, 2 en 2a op nationaal niveau.

4.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 40 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van dit artikel en bijlage VI, teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, waaronder vooruitgang in de beschikbaarheid van statistische gegevens, en wetenschappelijke en landbouwkundige ontwikkelingen. Met dergelijke gedelegeerde handelingen kunnen de bestaande geharmoniseerde risico-indicatoren worden gewijzigd of kunnen nieuwe geharmoniseerde risico-indicatoren worden vastgesteld waarin rekening kan worden gehouden met de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt bij het bereiken van de in artikel 8, lid 1, punt d), bedoelde doelstelling om tegen 2030 25 % van hun oppervlakte cultuurgrond voor biologische landbouw te bestemmen.

5.Uiterlijk op... [PB gelieve de datum in te voegen: de eerste dag van de maand die volgt op twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] voltooit de Commissie een evaluatie van de geharmoniseerde risico-indicatoren 1, 2 en 2a. Deze evaluatie is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en uitgebreide raadpleging van belanghebbenden, waaronder de lidstaten, wetenschappelijke deskundigen en maatschappelijke organisaties. De evaluatie omvat de methodieken die moeten worden gebruikt bij het formuleren van nieuwe geharmoniseerde risico-indicatoren en het wijzigen van bestaande geharmoniseerde risico-indicatoren overeenkomstig lid 4.

6.Rekening houdend met de resultaten van de in lid 5 bedoelde evaluatie en uiterlijk 18 maanden na de bekendmaking van de statistieken over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de landbouw voor de eerste referentieperiode als bedoeld in artikel 9 van Verordening XXX/XXX [verwijzing naar de vastgestelde handeling invoegen], stelt de Commissie, indien zij dit passend acht, nieuwe geharmoniseerde risico-indicatoren vast of wijzigt zij de bestaande indicatoren op basis van statistische gegevens met betrekking tot het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig lid 4 van dit artikel.

Artikel 36

Evaluatie door de lidstaten van de berekeningen van de vooruitgang en de geharmoniseerde risico-indicatoren

1.Elke lidstaat evalueert de resultaten van elke berekening van a) de vooruitgang bij het verwezenlijken van elk van de twee nationale reductiedoelstellingen voor 2030 als bedoeld in artikel 34 en b) de geharmoniseerde risico-indicatoren op het niveau van de lidstaat als bedoeld in artikel 35, telkens wanneer de berekeningen worden uitgevoerd.

2.In evaluaties van de in artikel 35 bedoelde geharmoniseerde risico-indicatoren op het niveau van de lidstaat worden:

a)de vijf werkzame stoffen vermeld die het resultaat het meest significant beïnvloeden;

b)de gewassen of situaties en de plagen vermeld waarvoor de in punt a) bedoelde werkzame stoffen worden gebruikt;

c)de niet-chemische methoden vermeld die beschikbaar zijn voor de bestrijding van deze plagen;

d)de maatregelen samengevat die zijn genomen om het gebruik en risico van de in punt a) bedoelde werkzame stoffen te verminderen, evenals de belemmeringen voor het gebruik van alternatieve plaagbestrijdingsmiddelen.

3.De lidstaten delen de resultaten van de berekeningen van de geharmoniseerde risico-indicatoren op het niveau van de lidstaat, overeenkomstig bijlage VI, en de bijbehorende evaluaties die ingevolge dit artikel zijn verricht, aan de Commissie en de andere lidstaten mee en publiceren deze informatie en andere nationale indicatoren of kwantificeerbare doelstellingen als bedoeld in lid 4 op de in artikel 27, lid 2, bedoelde websites.

4.Naast de geharmoniseerde risico-indicatoren van bijlage VI en de in bijlage II genoemde gegevens kunnen de lidstaten ter aanvulling bestaande nationale indicatoren of kwantificeerbare doelstellingen blijven gebruiken of aanvullende indicatoren of doelstellingen ontwikkelen, alsmede andere op nationaal of regionaal niveau verzamelde gegevens, waaronder toekomstige informatie over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die verband houdt met de in de leden 1 en 2 bedoelde indicatoren en doelstellingen.

HOOFDSTUK X

ADMINISTRATIEVE EN FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 37

Informatie over aangewezen bevoegde instanties

Uiterlijk op ... [PB: gelieve de datum in te voegen: de eerste dag van de maand volgend op zes maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] deelt elke lidstaat aan de Commissie mee welke bevoegde instanties zijn aangewezen overeenkomstig deze verordening.

Artikel 38

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om te waarborgen dat zij worden uitgevoerd. De sancties zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van die regels en maatregelen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarvan mee.

Artikel 39

Vergoedingen en heffingen

De lidstaten kunnen de kosten die verband houden met de uitvoering van hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening doorberekenen in vergoedingen of heffingen.

HOOFDSTUK XI

GEDELEGEERDE BEVOEGDHEDEN EN COMITÉPROCEDURE

Artikel 40

Uitoefening van de delegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De in artikel 10, lid 6, artikel 13, lid 9, artikel 21, lid 3, artikel 25, lid 10, artikel 29, lid 5, artikel 31, lid 10, en artikel 35, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd.

3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 10, lid 6, artikel 13, lid 9, artikel 21, lid 3, artikel 25, lid 10, artikel 29, lid 5, artikel 31, lid 10, en artikel 35, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na de bekendmaking van het besluit in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdige kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.Een overeenkomstig artikel 10, lid 6, artikel 13, lid 9, artikel 21, lid 3, artikel 25, lid 10, artikel 29, lid 5, artikel 31, lid 10, en artikel 35, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 41

Comitéprocedure

1.De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad ingestelde Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders 88 . Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

HOOFDSTUK XII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 42

Evaluatie door de Commissie

1.Uiterlijk op ... [PB: gelieve de datum in te voegen: vier jaar na de datum van toepassing van deze verordening] evalueert de Commissie deze verordening op basis van:

a)de trends wat betreft de vooruitgang en andere kwantitatieve gegevens die zijn verstrekt in jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen overeenkomstig artikel 10, lid 2;

b)de analyse van de jaarlijkse trends en gegevens zoals door de Commissie om de twee jaar gepubliceerd overeenkomstig artikel 11;

c)het eerder door de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 7, bij het Europees Parlement en de Raad ingediende verslag over de jaarlijkse voortgangs- en uitvoeringsverslagen;

d)eventueel andere noodzakelijke informatie voor het opstellen van de evaluatie.

De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die nodig is voor het opstellen van die evaluatie.

2.De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een verslag over de belangrijkste bevindingen voor.

Artikel 43

Wijziging van Verordening (EU) 2021/2115

Verordening (EU) 2021/2115 wordt als volgt gewijzigd:

1)Aan artikel 31, lid 5, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea, punten a) en b), van dit lid kan, indien overeenkomstig Verordening (EU).../... van het Europees Parlement en de Raad* 89+ aan landbouwers vereisten worden opgelegd, steun worden verleend om aan die eisen te voldoen gedurende een maximale periode die eindigt op de laatste van de volgende twee data – … [PB: gelieve datum in te vullen: vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] of 5 jaar na de datum waarop zij verplicht worden voor het bedrijf.

*Verordening (EU) .../... van het Europees Parlement en de Raad inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2115 (PB...).”.

2)Aan artikel 70, lid 3, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea, punten a) en b), van dit lid kan, indien overeenkomstig Verordening (EU).../... 90++ aan begunstigden vereisten worden opgelegd, steun worden verleend om aan die eisen te voldoen gedurende een maximale periode die eindigt op de laatste van de volgende twee data – … [PB: gelieve datum in te vullen: vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] of 5 jaar na de datum waarop zij verplicht worden voor het bedrijf.”.

3)Aan artikel 73, lid 5, wordt de volgende alinea toegevoegd:

“In afwijking van de eerste alinea van dit lid kan, indien overeenkomstig Verordening (EU).../... ++ aan landbouwers vereisten worden opgelegd, steun worden verleend om aan die eisen te voldoen gedurende een maximale periode die eindigt op de laatste van de volgende twee data – … [PB: gelieve datum in te vullen: vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] of 5 jaar na de datum waarop zij verplicht worden voor het bedrijf.”.

Artikel 44

Intrekking van Richtlijn 2009/128/EG

1.Richtlijn 2009/128/EG wordt ingetrokken.

2.Verwijzingen naar Richtlijn 2009/128/EG gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VII.

Artikel 45

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van … [PB: gelieve de datum in te voegen: de eerste dag van de maand volgend op … maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

Artikel 21 is evenwel van toepassing met ingang van [PB: gelieve de datum in te voegen: drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    De wettelijke definitie van pesticiden uit artikel 3, punt 10, van de richtlijn duurzaam gebruik van pesticiden omvat zowel gewasbeschermingsmiddelen als biociden, maar omdat biociden nooit zijn opgenomen in de werkingssfeer van die richtlijn, beperkt dit voorstel zich uitsluitend tot gewasbeschermingsmiddelen.
(2)    Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).
(3)    Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden”, COM(2006373 definitief, document 52006DC0372, www.eur-lex.europa.eu .
(4)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem”, COM(2020381 final.
(5)    In het succesvolle initiatief “ Verbied glyfosaat en bescherm mens en milieu tegen giftige bestrijdingsmiddelen werd de Commissie in het kader van haar derde doelstelling opgeroepen “bindende EU-doelstellingen vast [te] leggen om het gebruik van bestrijdingsmiddelen te verminderen met het oog op een pesticidenvrije toekomst”. In haar antwoord van 12 december 2017 heeft de Commissie verklaard dat zij de noodzaak van bindende EU-brede doelstellingen voor pesticiden opnieuw zou evalueren. In het initiatief “ Red de bijen en de boeren! Naar een bijvriendelijke landbouw voor een gezond milieu ” wordt de Commissie opgeroepen wetgevingshandelingen voor te stellen om synthetische pesticiden tegen 2035 geleidelijk uit te bannen, de biodiversiteit te herstellen en landbouwers te ondersteunen bij de transitie. Op 30 september 2021 had het initiatief meer dan 1 miljoen steunbetuigingen verzameld, die momenteel door de autoriteiten van de lidstaten worden gecontroleerd.
(6)    Conferentie over de toekomst van Europa — Verslag over het eindresultaat, mei 2022, voorstel 1, blz. 43. De Conferentie over de toekomst van Europa heeft plaatsgevonden van april 2021 tot mei 2022. Het was een unieke, door de burger geleide oefening van overlegdemocratie op pan-Europees niveau, waarbij duizenden Europese burgers, politieke actoren, sociale partners, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en belangrijke belanghebbenden betrokken waren.
(7)    Ibid., voorstel 2, blz. 44, en voorstel 30, blz. 72.
(8)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “ Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem”, COM(2020381 final.
(9)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “De Europese Green Deal”, COM(2019) 640 final.
(10)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur weer in ons leven brengen , COM(2020380 final.
(11)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “ Route naar een gezonde planeet voor iedereen — EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul”, COM(2021400 final.
(12)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “ EU-bodemstrategie voor 2030 — Profiteren van de voordelen van een gezonde bodem voor mens, voedsel, natuur en klimaat ”, COM(2021699 final.
(13)     EU-initiatief inzake bestuivers — Milieu — Europese Commissie (europa.eu) .
(14)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s Strategie voor duurzame chemische stoffen Op weg naar een gifvrij milieu”, COM(2020667 final.
(15)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 20212027 — Gezondheid en veiligheid op het werk in een veranderende arbeidswereld, COM/2021/323 final.
(16)    Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).
(17)     EU-doelstellingen voor natuurherstel (europa.eu) .
(18)     EU-initiatief inzake bestuivers — Milieu — Europese Commissie (europa.eu) .
(19)     Richtlijn 2013/39/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 augustus 2013 tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2008/105/EG wat betreft prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid .
(20)     Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG (PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84).
(21)    Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking) (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).
(22)     Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(23)    Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1).
(24)    Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11).
(25)    Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (PB 158 van 30.4.2004, blz. 50).
(26)    Richtlijn 2009/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (Voor de EER relevante tekst)(PB L 260 van 3.10.2009, blz. 5).
(27)    Richtlijn 89/656/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor het gebruik op het werk van persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers (derde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 393 van 30.12.1989, blz. 18).
(28)    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden, COM(2006373 definitief , blz. 8.
(29)     Speciaal verslag nr. 05/2020: Duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen: beperkte vooruitgang bij het meten en beperken van de risico’s (europa.eu) .
(30)     Evaluation and Impact Assessment (evaluatie en effectbeoordeling) (europa.eu) .
(31)     Pesticiden — duurzaam gebruik (update van de EU-regels) (europa.eu) .
(32)    Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
(33)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
(34)    PB C 202 van 7.6.2016, blz. 389.
(35)    PB C  van , blz. .
(36)    PB C […] van […], blz. […].
(37)    Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).
(38)    [Gelieve verwijzing in te voegen.]
(39)    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad inzake de nationale actieplannen van de lidstaten en de vooruitgang op het gebied van de uitvoering van Richtlijn 2009/128/EG betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden, COM(2017587 final.
(40)    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad inzake de ervaring die de lidstaten hebben opgedaan met de tenuitvoerlegging van de nationale streefcijfers die in hun nationale actieplannen zijn vastgesteld en de vooruitgang op het gebied van de uitvoering van Richtlijn 2009/128/EG betreffende een duurzaam gebruik van pesticiden, COM(2020204 final.
(41)    P8_TA(2019)0082, 12 februari 2019.
(42)    P9_TA(2021)0425, 20 oktober 2021.
(43)    Onderzoeksdienst van het Europees Parlement, Directive 2009/128/EC on the sustainable use of pesticides — European Implementation Assessment, (Richtlijn 2009/128/EG inzake duurzaam gebruik van pesticiden — Europese uitvoeringsanalyse), oktober 2018.
(44)    Duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen: beperkte vooruitgang bij het meten en beperken van de risico’s, speciaal verslag van de Europese Rekenkamer, ISBN: 978-92-847-4206-6, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2020.
(45)    Europees Economisch en Sociaal Comité, Evaluatie van de richtlijn inzake een duurzaam gebruik van pesticiden (informatief rapport), vastgesteld op 27 april 2021.
(46)    Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).
(47)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “De Europese Green Deal”, COM(2019640 final.
(48)     Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Een ‘van boer tot bord’-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem”, COM(2020381 final.
(49)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 — De natuur terug in ons leven brengen”, COM(2020380 final.
(50)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Route naar een gezonde planeet voor iedereen — EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul”, COM(2021400 final.
(51)    Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
(52)    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
(53)    Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408 van de Commissie van 11 maart 2015 inzake uitvoering van artikel 80, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot vaststelling van een lijst van stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen (PB L 67 van 12.3.2015, blz. 18).
(54)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Strategisch EU-kader voor gezondheid en veiligheid op het werk 20212027 — Gezondheid en veiligheid op het werk in een veranderende arbeidswereld, COM/2021/323 final.
(55)    Conferentie over de toekomst van Europa — Verslag over het eindresultaat, mei 2022, voorstellen 1 en 2, blz. 43 en 44.
(56)    Brussel, 19 oktober 2020, 12099/20.
(57)    Besluit (EU) 2021/1102 van de Raad van 28 juni 2021 met het verzoek aan de Commissie een studie voor te leggen over de situatie en de opties van de Unie met betrekking tot de invoering, de evaluatie, de productie, het in de handel brengen en het gebruik van ongewervelde biologische bestrijdingsmiddelen op het grondgebied van de Unie, en tevens een voorstel in te dienen indien passend in het licht van de resultaten van de studie (PB L 238 van 6.7.2021, blz. 81).
(58)    Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).
(59)    Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(60)    Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(61)    Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(62)    Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1).
(63)    Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1).
(64)    Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).
(65)    Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds    (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).
(66)    Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).
(67)    Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(68)    Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(69)    Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1).
(70)    Richtlijn 89/656/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor het gebruik op het werk van persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers (derde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 393 van 30.12.1989, blz. 18).
(71)    Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (14bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11).
(72)    Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).
(73)    Richtlijn 2009/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 260 van 3.10.2009, blz. 5).
(74)    Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden (PB L 324 van 10.12.2009, blz. 1).
(75)    Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).
(76)    PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(77)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(78)    Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).
(79)    Verordening (EU) 2018/1091 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 betreffende geïntegreerde landbouwstatistieken en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 1166/2008 en (EU) nr. 1337/2011 (PB L 200 van 7.8.2018, blz. 1).
(80)    Zie de omzetting van de Corine-nomenclatuur voor bodemgebruik in het indelingssysteem voor bodemgebruik (Land Cover Classification system) ( https://land.copernicus.eu/user-corner/technical-library/corine-land-cover-nomenclature-guidelines/html ) en de Corine-beschrijving van bodemgebruik (CORINE Land Cover (CLC) inventory, CORINE Land Cover — Copernicus Land Monitoring Service ).
(81)    Richtlijn (EU) 2020/2184 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 435 van 23.12.2020, blz. 1).
(82)    Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).
(83)    Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).
(84)     Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Een ‘van boer tot bord’-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem”, COM(2020381 final.
(85)    Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).
(86)    Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).
(87)    Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie (PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12).
(88)    Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
(89) +    PB: Gelieve het nummer van de verordening in document ... in de tekst in te voegen en het nummer, de datum en de verwijzing naar het PB van die verordening in de voetnoot in te voegen.
(90) ++    PB: Gelieve het nummer van de verordening in document ... in de tekst in te voegen.

Brussel, 22.6.2022

COM(2022) 305 final

BIJLAGEN

bij voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en tot wijziging van Verordening (EU) 2021/2115

{SEC(2022) 257 final} - {SWD(2022) 169 final} - {SWD(2022) 170 final} - {SWD(2022) 171 final}


BIJLAGE I
als bedoeld in artikel 4

METHODIEK VOOR DE BEREKENING VAN DE VOORUITGANG MET BETREKKING TOT DE VERWEZENLIJKING VAN DE TWEE REDUCTIEDOELSTELLINGEN VAN DE UNIE EN DE TWEE NATIONALE REDUCTIEDOELSTELLINGEN VOOR 2030

Deze verordening is het instrument dat wordt gebruikt om de in de “van boer tot bord”-strategie vastgestelde reductiedoelstellingen voor pesticiden te verwezenlijken en verplicht elke lidstaat om bij te dragen tot de doelstelling om zowel het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen (“reductiedoelstelling 1 van de Unie voor 2030”) als het gebruik van gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen (“reductiedoelstelling 2 van de Unie voor 2030”) tegen 2030 in de Unie als geheel met 50 % te verlagen. Deze verordening regelt ook de bijdrage van elke lidstaat aan deze doelstellingen van de Unie. De bijdrage van elke lidstaat, in de vorm van een nationale doelstelling, aan reductiedoelstelling 1 van de Unie voor 2030 wordt een “nationale reductiedoelstelling 1 voor 2030” genoemd, terwijl de bijdrage van een lidstaat aan reductiedoelstelling 2 van de Unie voor 2030 een “nationale reductiedoelstelling 2 voor 2030” wordt genoemd. De methodiek voor de berekening van de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van deze doelstellingen wordt hierna uiteengezet.

AFDELING 1

Nationale reductiedoelstelling 1 voor 2030: methodiek voor de schatting van de vooruitgang met betrekking tot de vermindering van het gebruik en risico van chemische gewasbeschermingsmiddelen

1.De methodiek wordt gebaseerd op aan de Commissie (Eurostat) uit hoofde van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad 1 verstrekte statistieken over de hoeveelheden chemische werkzame stoffen die op grond van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn gebracht.

2.De volgende algemene regels zijn van toepassing voor de berekening van de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van reductiedoelstelling 1:

a)de vooruitgang wordt berekend op basis van de indeling van chemische werkzame stoffen in de vier groepen van de tabel in deze bijlage;

b)de chemische werkzame stoffen in groep 1 zijn de stoffen die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie 2 ;

c)de chemische werkzame stoffen in groep 2 zijn de stoffen die zijn opgenomen in de delen A en B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011;

d)de chemische werkzame stoffen in groep 3 zijn chemische werkzame stoffen die zijn goedgekeurd als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en die zijn opgenomen in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, of die zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408;

e)de chemische werkzame stoffen in groep 4 zijn stoffen die niet zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en derhalve niet zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011;

f)de wegingscoëfficiënten in rij iii) van de tabel in deze bijlage zijn van toepassing.

3.De vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van reductiedoelstelling 1 wordt berekend door vermenigvuldiging van de jaarlijkse hoeveelheden werkzame stoffen die in gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn gebracht voor elke groep in de tabel in deze bijlage met de relevante gevarencoëfficiënt van rij iii), gevolgd door de optelling van de resultaten van die berekeningen.

Tabel

Indeling van werkzame stoffen en gevarencoëfficiënten ten behoeve van de berekening van de vooruitgang met betrekking tot nationale reductiedoelstelling 1 voor 2030

Rij

Groepen

1

2

3

4

i)

Chemische werkzame stoffen met een laag risico die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1107/2009, en die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Chemische werkzame stoffen die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009, en niet onder andere categorieën vallen, en die zijn opgenomen in de delen A en B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Chemische werkzame stoffen die zijn goedgekeurd als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en die zijn opgenomen in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, of die zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408

Chemische werkzame stoffen die niet zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009, en daardoor niet in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen

ii)

Gevarencoëfficiënten van toepassing op de hoeveelheden chemische werkzame stoffen die in toegelaten middelen op de markt zijn gebracht uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009

iii)

1

8

16

64

4.De uitgangswaarde voor reductiedoelstelling 1 wordt vastgesteld op 100 en is gelijk aan het gemiddelde resultaat van bovenstaande berekening voor de periode 2015-2017.

5.De vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van reductiedoelstelling 1 wordt uitgedrukt ten opzichte van de uitgangswaarde.

6.De Commissie berekent de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van reductiedoelstelling 1 overeenkomstig artikel 34, lid 2, van deze verordening voor elk kalenderjaar en dit uiterlijk twintig maanden na het einde van het jaar waarvoor de vooruitgang met betrekking tot reductiedoelstelling 1 wordt berekend.

AFDELING 2

Nationale reductiedoelstelling 2: methodiek voor de schatting van de vooruitgang met betrekking tot de vermindering van het gebruik van gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen

1.De methodiek wordt gebaseerd op aan de Commissie uit hoofde van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 verstrekte statistieken over de hoeveelheden werkzame stoffen die op grond van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn gebracht.

2.De vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van doelstelling 2 wordt berekend door optelling van de jaarlijkse hoeveelheden chemische werkzame stoffen in gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen die elk jaar op de markt worden gebracht.

3.De uitgangswaarde voor reductiedoelstelling 2 wordt vastgesteld op 100 en is gelijk aan het gemiddelde resultaat van bovenstaande berekening voor de periode 2015-2017.

4.De vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van reductiedoelstelling 2 wordt uitgedrukt ten opzichte van de uitgangswaarde.

5.De Commissie berekent de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van reductiedoelstelling 2 overeenkomstig artikel 34, lid 2, van deze verordening voor elk kalenderjaar en dit uiterlijk twintig maanden na het einde van het jaar waarvoor de vooruitgang met betrekking tot reductiedoelstelling 2 wordt berekend.

AFDELING 3

Reductiedoelstellingen van de Unie

1.De methodiek voor de berekening van trends met betrekking tot de twee reductiedoelstellingen van de Unie voor 2030 is gelijk aan de methodiek voor de berekening van trends op nationaal niveau zoals omschreven in de afdelingen 1 en 2.

2.De trend op nationaal niveau wordt berekend met behulp van aan de Commissie uit hoofde van bijlage I (Statistieken over het op de markt brengen van pesticiden) bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 verstrekte nationale statistieken over de hoeveelheden chemische werkzame stoffen zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van deze verordening, die op grond van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn gebracht.

3.De trend in de Unie wordt berekend met behulp van aan de Commissie uit hoofde van bijlage I (Statistieken over het op de markt brengen van pesticiden) bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 verstrekte statistieken voor de Unie over de hoeveelheden chemische werkzame stoffen zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van deze verordening die op grond van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn gebracht.

BIJLAGE II

GEGEVENS DIE UITERLIJK OP 31 AUGUSTUS VAN ELK KALENDERJAAR MOETEN WORDEN VERSTREKT IN DE JAARLIJKSE VOORTGANGS- EN UITVOERINGSVERSLAGEN

Deel 1: Jaarlijkse trends wat de vooruitgang met betrekking tot de verwezenlijking van nationale reductiedoelstellingen voor 2030 betreft

1.De trends wat de vooruitgang van een lidstaat met betrekking tot de verwezenlijking van de twee in artikel 10, lid 2, punt a), bedoelde nationale reductiedoelstellingen voor 2030 betreft.

2.Alle overige nationale indicatieve streefdoelen als aangegeven in artikel 9, lid 2, punt a), artikel 9, lid 3, punt a), en artikel 9, lid 4.

Deel 2: Alle overige kwantitatieve gegevens die relevant zijn voor de uitvoering van deze verordening en de naleving ervan

Gebruik van gewasbeschermingsmiddelen:

1.het percentage professionele gebruikers bij wie de uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming wordt gecontroleerd;

2.het percentage professionele gebruikers dat niet voldoet aan de verplichting om een elektronische registratie bij te houden van de uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming;

3.het percentage professionele gebruikers dat niet voldoet aan de verplichting om gegevens over het gebruik van pesticiden elektronisch bij te houden;

4.het aantal vergunningen voor toepassing vanuit de lucht, de geldigheidsduur van de vergunning alsmede de oppervlakte en de plaats van het desbetreffende areaal, en de redenen voor het verlenen van de vergunning;

5.het percentage gebruikt landbouwareaal en andere gebieden waarvoor vergunningen voor toepassing vanuit de lucht zijn afgegeven;

6.het aantal vergunningen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden;

7.het percentage gebruikt landbouwareaal en overige gebieden waarvoor vergunningen voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in gevoelige gebieden zijn afgegeven;

8.de naar schatting gebruikte hoeveelheden illegale gewasbeschermingsmiddelen en de opgespoorde hoeveelheden illegale gewasbeschermingsmiddelen;

9.de vraag of lidstaten afwijkingen hebben toegestaan om het volgende toe te laten:

a)afwijkende keuringseisen voor professioneel gebruikte toepassingsapparatuur die zeer weinig wordt gebruikt, of

b)keuringsvrijstellingen voor professioneel gebruikte handapparatuur of rugspuiten.

Opleidings- en adviesdiensten:

10.het percentage professionele gebruikers, adviseurs en distributeurs dat is opgeleid in de in bijlage III genoemde onderwerpen en die in het bezit zijn van een opleidingscertificaat overeenkomstig artikel 25 of overeenkomstig artikel 25, lid 5, kunnen aantonen te zijn ingeschreven in een centraal elektronisch register, uitgesplitst naar professionele gebruikers, adviseurs en distributeurs;

11.het percentage professionele gebruikers dat niet heeft voldaan aan de verplichting om ten minste eenmaal per jaar gebruik te maken van onafhankelijke adviesdiensten.

Professioneel gebruikte toepassingsapparatuur:

12.het percentage professioneel gebruikte toepassingsapparatuur dat naar schatting is geregistreerd in het elektronisch register van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur;

13.het percentage geregistreerde professioneel gebruikte toepassingsapparatuur dat ter keuring moet worden aangeboden en gekeurd is;

14.het percentage professioneel gebruikte toepassingsapparatuur dat op de dag van de keuring uitgerust was met risicobeperkende hulpmiddelen.

Nadere maatregelen van de lidstaten voor de uitvoering van geïntegreerde gewasbescherming:

15.het percentage gebruikt landbouwareaal in elke lidstaat waarvoor gewasspecifieke regels gelden die uit hoofde van het interne recht juridisch bindend zijn gemaakt.

BIJLAGE III

IN ARTIKEL 25 BEDOELDE OPLEIDINGSONDERWERPEN

1.Alle toepasselijke wetgeving met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen en het gebruik en risico ervan, en met name deze verordening. Onder meer, doch niet uitsluitend, de volgende wetgeving is van belang:

Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad 3

Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad 4

Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad 5

Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad 6

Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad 7

Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad 8

Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad 9

Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad 10

Richtlijn 2009/127/EG van het Europees Parlement en de Raad 11

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad 12

Richtlijn 89/391/EEG van de Raad 13

Richtlijn 89/656/EEG van de Raad 14  

Richtlijn 98/24/EG van de Raad 15  

Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad 16

Richtlijn 2009/104/EG van het Europees Parlement en de Raad 17

Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad 18

Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad 19

2.Het bestaan en de risico’s van illegale en nagemaakte gewasbeschermingsmiddelen, de methoden om dergelijke producten te identificeren en de sancties op de verkoop of het gebruik van illegale gewasbeschermingsmiddelen.

3.De gevaren en risico’s in verband met gewasbeschermingsmiddelen en de wijze waarop deze moeten worden geïdentificeerd en beheerst, met inbegrip van de volgende onderwerpen:

a)risico’s voor de menselijke gezondheid;

b)verschijnselen van vergiftiging met een gewasbeschermingsmiddel en passende eerstehulpmaatregelen bij een dergelijke vergiftiging;

c)risico’s voor andere plantensoorten en insecten dan de doelsoort, de wilde fauna, de biodiversiteit en het milieu in het algemeen.

4.Strategieën en technieken voor geïntegreerde gewasbescherming, strategieën en technieken voor geïntegreerd gewasbeheer, beginselen van biologische landbouw, biologische methoden voor de bestrijding van plaagorganismen, bestrijdingsmethoden voor schadelijke organismen, de verplichting om geïntegreerde gewasbescherming als bedoeld in de artikelen 12 en 13 van deze verordening toe te passen en de verplichting om gegevens in te voeren in het in artikel 14 van deze verordening bedoelde elektronische register voor geïntegreerde gewasbescherming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

5.Wanneer gewasbeschermingsmiddelen noodzakelijk zijn: de wijze waarop de gewasbeschermingsmiddelen met de minste neveneffecten voor de menselijke gezondheid, niet-doelorganismen en het milieu moeten worden gekozen uit alle toegelaten middelen voor een bepaald bestrijdingsprobleem in een bepaalde situatie.

6.Maatregelen om de risico’s voor mensen, niet-doelorganismen en het milieu tot een minimum te beperken, waaronder:

a)veilige werkwijzen voor opslag, hantering en vermenging van gewasbeschermingsmiddelen;

b)veilige werkwijzen voor het verwijderen van lege verpakkingen, andere verontreinigde materialen en restanten van gewasbeschermingsmiddelen (met inbegrip van mengsels uit tanks), in geconcentreerde of verdunde vorm;

c)de aanbevolen wijze om blootstelling van bedieners van toepassingsapparatuur te beperken (met inbegrip van persoonlijke beschermingsmiddelen);

d)informatie over de juiste en veilige verwijdering van gewasbeschermingsmiddelen die niet langer zijn toegelaten en waarvoor de overgangsperiode voor hun gebruik ingevolge artikel 20, lid 2, of artikel 46 van Verordening 1107/2009 is verstreken.

7.Procedures voor het bedienen van toepassingsapparatuur, met inbegrip van het ijken ervan, met minimale risico’s voor de gebruiker, andere personen, dieren- en plantensoorten die niet tot de doelsoorten behoren, de biodiversiteit en het milieu, met inbegrip van watervoorraden.

8.Praktische opleiding voor het gebruik en onderhoud van toepassingsapparatuur en op het gebied van risicobeperkende maatregelen, waaronder specifieke sproeitechnieken, het gebruik van nieuwe technologie met inbegrip van precisielandbouwtechnieken, en de technische controle van gebruikte sproeiers en manieren om de sproeikwaliteit te verbeteren. Bij dit onderwerp wordt speciale aandacht geschonken aan spuitdoppen die verwaaiing beperken en de aanbevelingen van fabrikanten voor optimale gebruiksomstandigheden daarvoor. Specifieke risico’s die verbonden zijn aan handapparatuur of rugspuiten, en de desbetreffende risicobeheersmaatregelen. De praktische opleiding omvat ook de specifieke risico’s in verband met het inzaaien van zaaigoed dat met gewasbeschermingsmiddelen is behandeld.

9.Noodmaatregelen ter bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu, met inbegrip van watervoorraden, in het geval van onbedoelde verliezen, verontreiniging en extreme weersomstandigheden met risico op wegspoelen van gewasbeschermingsmiddelen.

10.Extra zorgvuldigheid in gevoelige gebieden zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van deze verordening en uit hoofde van artikel 6 en 7 van Richtlijn 2000/60/EG ingestelde beschermde gebieden en bewustzijn van verontreiniging door specifieke gewasbeschermingsmiddelen in hun respectieve gebied.

11.Voorzieningen voor gezondheidsbewaking en toegang tot gezondheidszorg, waar informatie over acute en chronische vergiftigingsincidenten kunnen worden gerapporteerd.

12.Registratie van verkoop, aankoop en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen overeenkomstig de toepasselijke wetgeving.

13.Het tot een minimum beperken of uitbannen van de toepassing van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen die zijn ingedeeld als “schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen”, “zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen” of “giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen” uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008 op of langs wegen, spoorlijnen, zeer doorlaatbare oppervlakken of andere infrastructuur in de nabijheid van oppervlaktewater of grondwater, of op verharde oppervlakken waar een groot risico van afspoeling naar oppervlaktewater of rioleringssystemen bestaat.

14.De bescherming van het aquatisch milieu en de drinkwatervoorraden tegen de gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen, onder meer met betrekking tot de volgende onderwerpen:

a)het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met inachtneming van de beperkingen die op het etiket zijn opgenomen overeenkomstig artikel 31, punt 4, a), van Verordening (EG) nr. 1107/2009, waarbij de voorkeur wordt gegeven aan gewasbeschermingsmiddelen die niet zijn ingedeeld als “(zeer) persistent”, “sterk bioaccumulerend”,

“zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen”, “giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen” of “schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen” uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008 20 of prioritaire stoffen bevatten die zijn opgenomen in de lijst die door de Commissie is vastgesteld overeenkomstig artikel 16 van Richtlijn 2000/60/EG, uitgevoerd via de Richtlijnen 2008/105/EG en 2013/39/EU, of pesticiden die zijn geïdentificeerd als specifieke verontreinigende stoffen in stroomgebieden uit hoofde van bijlage V, punt 1.2.6, bij Richtlijn 2000/60/EG, in het bijzonder wanneer zij van invloed zijn op het water dat wordt gebruikt voor de winning van drinkwater overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn (EU) 2020/2184;

b)de potentiële gevaren en risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, alsmede methoden om uitstoot in het milieu en beroepsmatige blootstelling aan gevaarlijkere gewasbeschermingsmiddelen tot een minimum te beperken;

c)het gebruik van technologie om verwaaiing in alle veldgewassen te verminderen;

d)het gebruik van andere risicoreducerende maatregelen waardoor het risico van vervuiling buiten het terrein als gevolg van verwaaiende spuitnevel, uitspoeling en afspoeling tot een minimum wordt beperkt, waaronder met name verplichte bufferzones rondom oppervlaktewateren, grondwater en watervoerende lagen;

e)de wijze waarop de in Verordening (EG) nr. 1107/2009 vastgestelde beperkingen moeten worden nageleefd om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1272/2008 zijn ingedeeld als “schadelijk voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen”, “zeer giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen” of “giftig voor in het water levende organismen, met langdurige gevolgen” tot een minimum te beperken of in plaats daarvan andere middelen te gebruiken op of langs wegen, spoorlijnen, zeer doorlaatbare oppervlakken of andere infrastructuur in de nabijheid van oppervlaktewater of grondwater, of op verharde oppervlakken waar een groot risico van afspoeling naar oppervlaktewater of rioleringssystemen bestaat.

BIJLAGE IV

KEURING VAN PROFESSIONEEL GEBRUIKTE TOEPASSINGSAPPARATUUR

De keuring van professioneel gebruikte toepassingsapparatuur omvat alle aspecten die van belang zijn voor het waarborgen van een hoog niveau van veiligheid en bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu. Optimale doeltreffendheid en veiligheid van de toepassing moet worden gewaarborgd door een goede werking van alle hulpmiddelen of toebehoren van de apparatuur, om te garanderen dat onderstaande doelen worden bereikt.

De professioneel gebruikte toepassingsapparatuur moet betrouwbaar werken en mag alleen overeenkomstig de bijbehorende handleiding voor zijn beoogde doeleinden worden gebruikt om te waarborgen dat gewasbeschermingsmiddelen accuraat kunnen worden toegepast volgens goede landbouwpraktijken (GLP) zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 2, a), van Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad 21 .

De apparatuur moet in een zodanige toestand verkeren dat deze veilig, gemakkelijk en volledig kan worden gevuld en geledigd en dat lekkage van sproei-oplossing of van een geconcentreerd middel in alle gevallen wordt voorkomen. De apparatuur moet gemakkelijk en grondig kunnen worden gereinigd. Ook moet de apparatuur veilig kunnen worden bediend en onmiddellijk tot stilstand kunnen worden gebracht vanuit de positie van de bediener. Eventueel noodzakelijke aanpassingen moeten eenvoudig kunnen worden uitgevoerd. Dergelijke aanpassingen moeten nauwkeurig en reproduceerbaar zijn.

Bij keuring wordt de naleving van de volgende eisen gecontroleerd:

1.Veiligheid

De apparatuur moet schoon en veilig zijn voordat de keuring aanvangt. Het volgende moet worden gecontroleerd:

de afscherming van de aftakas en alle afschermingen van de aftakking en andere draaiende delen van het aandrijvingssysteem,

de lekdichtheid van het hydraulische systeem en de algemene toestand van hydraulische cilinders en leidingen,

de veiligheid en werking van alle elektrische onderdelen, waaronder elektromagnetische schakelaars,

de werking van de veiligheidskleppen,

de toestand van structurele onderdelen, het chassis en dragers van bomen/spuitdoppen,

de vergrendeling van inklapbare delen, en

in het geval van apparatuur die met luchtondersteuning werkt: de beschermingen en de staat van de blower, met inbegrip van de fysieke staat van de blowereenheid, de ventilator en de moffen.

2.Lekkage

Zowel in stilstand als in bedrijf mag geen enkel onderdeel van de apparatuur lekkage vertonen of druppelen. Na uitschakeling van de apparatuur mag deze niet druppelen of onbedoeld sproeien. Bij apparatuur die is bestemd voor de toepassing van vloeibare middelen mag er bij de hoogst bereikbare systeemdruk geen lekkage optreden uit leidingen of slangen en mag geen vloeistof rechtstreeks op de sproeier zelf zijn gekomen.

3.Pomp (voor apparatuur voor de toepassing van vloeibare middelen)

De pompcapaciteit moet zijn afgestemd op de behoeften van de toepassingsapparatuur en de pomp moet naar behoren functioneren om een stabiele en betrouwbare toepassingsdosering te garanderen.

4.Roeren/schudden of mengen (voor apparatuur voor de toepassing van vloeibare middelen)

Roerders/schudders of mengers moeten een correcte recirculatie tot stand brengen, zodat in het hele volume vloeibaar spuitmengsel in de tank een gelijkmatige concentratie ontstaat.

5.Spuitvloeistoftank/hopper

Spuitvloeistoftanks en hoppers, met inbegrip van peilindicatoren, vulinrichtingen, filters, ledigings- en reinigingsinrichtingen en menginrichtingen moeten zodanig functioneren dat onbedoelde verliezen, ongelijkmatige concentratie, blootstelling van de bediener alsook in de apparatuur achterblijvende spuitvloeistof tot een minimum worden beperkt.

6.Meet-, controle- en regelsystemen

Alle hulpmiddelen voor het meten, het in- en uitschakelen en het regelen van de druk of het debiet moeten deugdelijk worden geijkt en correct functioneren. De tijdens de toepassing te gebruiken bedieningsorganen moeten bereikbaar zijn vanuit de positie van de bediener, de benodigde instrumenten om de toepassing te regelen moeten aanwezig en nauwkeurig zijn en de instrumenten moeten vanuit de positie van de bediener kunnen worden afgelezen. Bij apparatuur voor de toepassing van vloeibare middelen moet door middel van drukregelapparatuur bij een gelijkblijvend pomptoerental een constante bedrijfsdruk worden gehandhaafd om een stabiele toepassingsdosering te waarborgen. Aanvullende apparatuur voor dosering of injectie van gewasbeschermingsmiddelen moet nauwkeurig en goed werken.

7.Leidingen en slangen

Leidingen en slangen moeten in goed werkende staat verkeren om verstoringen in de vloeistofstroming of onbedoelde verliezen bij storingen te vermijden. Leidingen en slangen mogen geen knikken of overmatige slijtage vertonen of zodanig zijn gemonteerd dat zij kunnen rekken.

8.Filter (voor apparatuur voor de toepassing van vloeibare middelen)

Ter voorkoming van turbulentie en ongelijkmatige spuitpatronen moeten filters aanwezig zijn en in goede staat verkeren en moet de maaswijdte van de filters zijn afgestemd op, en geschikt zijn voor, de grootte van de spuitdoppen die op de spuit zijn aangebracht. In voorkomend geval moet de verstoppingsindicatie van de filters naar behoren functioneren.

9.Spuitboom (voor apparatuur die gewasbeschermingsmiddelen toepast met behulp van een horizontaal of verticaal geplaatste boom die in de nabijheid van het gewas of het te behandelen materiaal wordt gebracht)

De boom moet in goede staat verkeren en in alle richtingen stabiel zijn. De bevestigings- en verstelsystemen en de hulpmiddelen die zijn bedoeld om onbedoelde bewegingen te dempen en hellingen te compenseren, moeten correct functioneren.

10.Spuitdoppen (voor apparatuur voor de toepassing van vloeibare middelen)/ doseerders (voor vaste middelen)

Spuitdoppen en doseerders moeten naar behoren werken. Het debiet van elke afzonderlijke spuitdop en doseerder mag niet significant afwijken van de gegevens uit de door de fabrikant verstrekte debiettabellen.

11.Verdeling

Indien relevant moet het middel in het doelgebied gelijkmatig worden verdeeld in de lengte- en breedterichting en (bij toepassing op verticale gewassen) in verticale richting.

12.Blower (voor apparatuur waarmee gewasbeschermingsmiddelen worden verspreid met luchtondersteuning)

De blower moet in goede staat verkeren en moet een constante en betrouwbare luchtstroom leveren.

13.Reiniging

Indien aanwezig moeten de spoel-/reinigingssystemen voor lege containers die bijvoorbeeld op hoppers van toepassingsapparatuur zijn gemonteerd betrouwbaar werken. Bovendien moeten eventueel aanwezige hulpmiddelen voor het reinigen van de tank, hulpmiddelen voor externe reiniging, hulpmiddelen voor het reinigen van hoppers en voor de inwendige reiniging van de gehele toepassingsapparatuur goed werken.

BIJLAGE V

KENNISGEVINGSFORMULIER

Reden voor kennisgeving (aankruisen)

Nieuwe apparatuur of eerste registratie van gebruikte apparatuur

Buitengebruikstelling

Wijziging van eigendom

Hernieuwde ingebruikname

Huidige eigenaar

Naam:

Uniek persoonsnummer/ bedrijfsnummer:
(Fiscaal nummer)

Adres 1:

Adres 2:

Beroep:
(landbouwer, hovenier, loonwerker, ander beroep (a.u.b. invullen))

Adres 3:

Adres 4:

Land:

Vorige eigenaar, indien van toepassing

Naam:

Adres 1:

Adres 2:

Adres 3:

Adres 4:

Land:

Soort toepassingsapparatuur voor pesticiden (het meest passende antwoord aankruisen)

Veldspuit

Toepassingsapparatuur voor gewasbeschermingsmiddelen waarmee druppels worden geproduceerd die door een ventilator verticaal en/of lateraal worden verspreid

Verstuiver (koud en warm)

Op zaaimachine opgebouwde apparatuur

Granulaatstrooier

Dampgenerator

Verticale spuit

Luchtvaartuig (met vleugels)

Luchtvaartuig (met rotor)

Onbemand luchtvaartuig (bv. drone)

Handapparatuur

Andere apparatuur

Geef a.u.b. een beschrijving:

Werkt de apparatuur met luchtondersteuning?

Is de apparatuur voorzien van spuitdoppen of leidingafsluiters met GPS-sturing?

Toepassingsapparatuur voor pesticiden

Merk:

Model:

Chassisnummer:

Inhoud tank/hopper:

Bouwjaar:

Werkbreedte:

Overige informatie:

BIJLAGE VI
als bedoeld in artikel 35

METHODIEK VOOR DE BEREKENING VAN GEHARMONISEERDE RISICO-INDICATOREN OP UNIE- EN NATIONAAL NIVEAU

AFDELING 1

Geharmoniseerde risico-indicatoren

De methodiek voor de berekening van geharmoniseerde risico-indicatoren op zowel Unie- als nationaal niveau is opgenomen in de afdelingen 2 tot en met 4 van deze bijlage. Hoewel de methodiek voor de indicatoren op zowel Unie- als nationaal niveau hetzelfde is, is eerstgenoemde gebaseerd op statistieken voor de gehele Unie terwijl laatstgenoemde is gebaseerd op nationale statistieken. Deze indicatoren worden jaarlijks berekend.

AFDELING 2

Geharmoniseerde risico-indicator 1: op gevaren gebaseerde geharmoniseerde risico-indicator op basis van de hoeveelheden werkzame stoffen die op grond van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn gebracht

1.Deze indicator wordt gebaseerd op aan de Commissie (Eurostat) uit hoofde van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1185/2009 verstrekte statistieken over de hoeveelheden werkzame stoffen die op grond van Verordening (EG) nr. 1107/2009 in gewasbeschermingsmiddelen op de markt zijn gebracht. Deze gegevens zijn ingedeeld in vier groepen.

2.Voor de berekening van geharmoniseerde risico-indicator 1 zijn de volgende algemene regels van toepassing:

a)de geharmoniseerde risico-indicator 1 wordt berekend op basis van de indeling van alle werkzame stoffen in de vier groepen van tabel 1;

b)de werkzame stoffen in groep 1 zijn de stoffen die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011;

c)de werkzame stoffen in groep 2 zijn de stoffen die zijn opgenomen in de delen A en B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011;

d)de werkzame stoffen in groep 3 zijn chemische werkzame stoffen die zijn goedgekeurd als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en die zijn opgenomen in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 of die zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408;

e)de werkzame stoffen in groep 4 zijn stoffen die niet zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en derhalve niet zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011;

f)de aanpassingscoëfficiënten in rij iii) van tabel 1 zijn van toepassing.

3.Geharmoniseerde risico-indicator 1 wordt berekend door vermenigvuldiging van de jaarlijkse hoeveelheden van op de markt gebrachte werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen voor elke groep in tabel 1 met de relevante gevarencoëfficiënt van rij iii), gevolgd door de optelling van de resultaten van die berekeningen.

Tabel 1

Indeling van werkzame stoffen en gevarencoëfficiënten voor de berekening van geharmoniseerde risico-indicator 1

Rij

Groepen

1

2

3

4

i)

Werkzame stoffen met een laag risico die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Werkzame stoffen die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en niet onder andere categorieën vallen, en die zijn opgenomen in de delen A en B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Werkzame stoffen die zijn goedgekeurd als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en die zijn opgenomen in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, of die zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408

Werkzame stoffen die niet zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en daardoor niet in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen

ii)

Gevarencoëfficiënten van toepassing op de op de markt gebrachte hoeveelheden werkzame stoffen in middelen die zijn toegelaten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009

iii)

1

8

16

64

4.De uitgangswaarde voor geharmoniseerde risico-indicator 1 wordt vastgesteld op 100 en is gelijk aan het gemiddelde resultaat van bovenstaande berekening voor de periode 2011-2013.

5.Het resultaat van geharmoniseerde risico-indicator 1 wordt uitgedrukt ten opzichte van de uitgangswaarde.

6.De Commissie berekent en publiceert de resultaten van geharmoniseerde risico-indicator 1 op Unieniveau overeenkomstig artikel 35, lid 2, van deze verordening voor elk kalenderjaar en dit uiterlijk twintig maanden na het einde van het jaar waarvoor geharmoniseerde risico-indicator 1 wordt berekend.

7.De lidstaten berekenen en publiceren de resultaten van geharmoniseerde risico-indicator 1 op nationaal niveau overeenkomstig artikel 35, lid 3, van deze verordening voor elk kalenderjaar en dit uiterlijk twintig maanden na het einde van het jaar waarvoor geharmoniseerde risico-indicator 1 wordt berekend.

AFDELING 3

Geharmoniseerde risico-indicator 2: geharmoniseerde risico-indicator op basis van het aantal uit hoofde van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 verleende toelatingen

1.Deze indicator is gebaseerd op het aantal uit hoofde van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 verleende toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen, zoals aan de Commissie meegedeeld overeenkomstig artikel 53, lid 1, van die verordening. Deze gegevens zijn ingedeeld in vier groepen.

2.Voor de berekening van geharmoniseerde risico-indicator 2 zijn de volgende algemene regels van toepassing:

a)geharmoniseerde risico-indicator 2 wordt gebaseerd op het aantal uit hoofde van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 verleende toelatingen en wordt berekend op basis van de indeling van werkzame stoffen in de vier groepen van tabel 2 in deze afdeling;

b)de werkzame stoffen in groep 1 zijn de stoffen die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011;

c)de werkzame stoffen in groep 2 zijn de stoffen die zijn opgenomen in de delen A en B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011;

d)de werkzame stoffen in groep 3 zijn chemische werkzame stoffen die zijn goedgekeurd als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en die zijn opgenomen in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 of die zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408;

e)de werkzame stoffen in groep 4 zijn stoffen die niet zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en derhalve niet zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011;

f)de aanpassingscoëfficiënten in rij iii) van tabel 2 van deze afdeling zijn van toepassing.

3.Geharmoniseerde risico-indicator 2 wordt berekend door vermenigvuldiging van het aantal ingevolge artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 verleende toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen voor elke groep in tabel 2 met de relevante gevarencoëfficiënt van rij iii), gevolgd door de optelling van de resultaten van die berekeningen.

Tabel 2

Indeling van werkzame stoffen en gevarencoëfficiënten voor de berekening van geharmoniseerde risico-indicator 2

Rij

Groepen

1

2

3

4

i)

Werkzame stoffen met een laag risico die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Werkzame stoffen die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en niet onder andere categorieën vallen, en die zijn opgenomen in de delen A en B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Werkzame stoffen die zijn goedgekeurd als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en die zijn opgenomen in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, of die zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408

Werkzame stoffen die niet zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en daardoor niet in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen

ii)

Gevarencoëfficiënten van toepassing op de op de markt gebrachte hoeveelheden werkzame stoffen in middelen die zijn toegelaten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009

iii)

1

8

16

64

4.De uitgangswaarde voor geharmoniseerde risico-indicator 2 wordt vastgesteld op 100 en is gelijk aan het gemiddelde resultaat van bovenstaande berekening voor de periode 2011-2013.

5.Het resultaat van geharmoniseerde risico-indicator 2 wordt uitgedrukt ten opzichte van de uitgangswaarde.

6.De Commissie berekent en publiceert de resultaten van geharmoniseerde risico-indicator 2 op Unieniveau overeenkomstig artikel 35, lid 2, van deze verordening voor elk kalenderjaar en dit uiterlijk twintig maanden na het einde van het jaar waarvoor geharmoniseerde risico-indicator 2 wordt berekend.

7.De lidstaten berekenen en publiceren de resultaten van geharmoniseerde risico-indicator 2 op nationaal niveau overeenkomstig artikel 35, lid 3, van deze verordening voor elk kalenderjaar en dit uiterlijk twintig maanden na het einde van het jaar waarvoor geharmoniseerde risico-indicator 2 wordt berekend.

8.Met ingang van 1 januari 2027 wordt de methodiek voor geharmoniseerde risico-indicator 2 vervangen door de methodiek voor de in afdeling 4 van deze bijlage bedoelde geharmoniseerde risico-indicator 2a.

AFDELING 4

Geharmoniseerde risico-indicator 2a: geharmoniseerde risico-indicator op basis van het aantal uit hoofde van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 verleende toelatingen en het op grond van die toelatingen behandelde areaal

1.Deze indicator wordt gebaseerd op het aantal op grond van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 verleende toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen en de omvang van het op grond van die toelatingen behandelde areaal, zoals aan de Commissie meegedeeld overeenkomstig artikel 53, lid 1, van die verordening.

2.Voor de berekening van geharmoniseerde risico-indicator 2a zijn de volgende algemene regels van toepassing:

a)geharmoniseerde risico-indicator 2a wordt gebaseerd op het aantal op grond van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 verleende toelatingen en de omvang van het op grond van die toelatingen behandelde areaal. Deze indicator wordt berekend op basis van de indeling van de werkzame stoffen in de vier groepen van tabel 3 van deze afdeling;

b)het behandelde areaal wordt uitgedrukt in hectaren;

c)de werkzame stoffen in groep 1 zijn de stoffen die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011;

d)de werkzame stoffen in groep 2 zijn de stoffen die zijn opgenomen in de delen A en B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011;

e)de werkzame stoffen in groep 3 zijn chemische werkzame stoffen die zijn goedgekeurd als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en die zijn opgenomen in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 of die zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408;

f)de werkzame stoffen in groep 4 zijn stoffen die niet zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en derhalve niet zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011;

g)De aanpassingscoëfficiënten in rij iii) van tabel 3 van deze afdeling zijn van toepassing.

3.Geharmoniseerde risico-indicator 2a wordt berekend door vermenigvuldiging van het aantal op grond van artikel 53 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 verleende toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen voor elke groep in tabel 3 met de relevante gevarencoëfficiënt van rij iii) en met het op grond van deze toelatingen behandelde areaal, gevolgd door de optelling van de resultaten van die berekeningen.

Tabel 3

Indeling van werkzame stoffen en gevarencoëfficiënten voor de berekening van geharmoniseerde risico-indicator 2a

Rij

Groepen

1

2

3

4

i)

Werkzame stoffen met een laag risico die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en die zijn opgenomen in deel D van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Werkzame stoffen die zijn goedgekeurd of geacht te zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en niet onder andere categorieën vallen, en die zijn opgenomen in de delen A en B van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011

Werkzame stoffen die zijn goedgekeurd als stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en die zijn opgenomen in deel E van de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011, of die zijn opgenomen in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408

Werkzame stoffen die niet zijn goedgekeurd uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009 en daardoor niet in de bijlage bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 zijn opgenomen

ii)

Gevarencoëfficiënten die van toepassing zijn op de op de markt gebrachte hoeveelheden werkzame stoffen in middelen die zijn toegelaten uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1107/2009

iii)

1

8

16

64

4.De uitgangswaarde voor geharmoniseerde risico-indicator 2a wordt vastgesteld op 100 en is gelijk aan het gemiddelde resultaat van bovenstaande berekening voor de periode 2022-2024.

5.Het resultaat van geharmoniseerde risico-indicator 2a wordt uitgedrukt ten opzichte van de uitgangswaarde.

6.De Commissie berekent en publiceert de resultaten van geharmoniseerde risico-indicator 2a op Unieniveau overeenkomstig artikel 35, lid 2, van deze verordening. Dit gebeurt voor het eerst in 2027 op basis van gegevens uit de kalenderjaren 2022 tot en met 2025, en vervolgens voor elk kalenderjaar, en dit uiterlijk twintig maanden na het einde van het jaar waarvoor geharmoniseerde risico-indicator 2a wordt berekend.

7.De lidstaten berekenen en publiceren de resultaten van geharmoniseerde risico-indicator 2a op nationaal niveau overeenkomstig artikel 35, lid 3, van deze verordening. Dit gebeurt voor het eerst in 2027 op basis van gegevens uit de kalenderjaren 2022 tot en met 2025, en vervolgens voor elk kalenderjaar, en dit uiterlijk twintig maanden na het einde van het jaar waarvoor geharmoniseerde risico-indicator 2a wordt berekend.

BIJLAGE VII

CONCORDANTIETABEL BEDOELD IN ARTIKEL 43, LID 2

Richtlijn 2009/128/EG

Onderhavige verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 8 tot en met 9

Artikel 5

Artikel 17, lid 1, artikel 23 en artikel 25

Artikel 6

Artikel 24

Artikel 7

Artikel 27

Artikel 8

Artikel 17, leden 3 tot en met 5, en artikel 29 tot en met 33

Artikel 9

Artikel 20 tot en met 21

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 19

Artikel 12

Artikel 18

Artikel 13

Artikel 22

Artikel 14

Artikel 12 tot en met 16

Artikel 15

Artikel 35 en 36

Artikel 16

Artikel 11, lid 7, artikel 15, lid 13, en artikel 42, lid 2

Artikel 17

Artikel 38

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 39

Artikel 20

Artikel 31, lid 11

Artikel 21

Artikel 41

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 24

Artikel 44

Artikel 25

Bijlage I

Bijlage III

Bijlage II

Bijlage IV

Bijlage III

Bijlage IV

Bijlage VI

(1)    Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden (PB L 324 van 10.12.2009, blz. 1).
(2)    Uitvoeringsverordening (EU) nr. 540/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad wat de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen betreft (PB L 153 van 11.6.2011, blz. 1).
(3)    Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).
(4)    Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
(5)    Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden (PB L 167 van 27.6.2012, blz. 1).
(6)    Verordening (EG) nr. 1185/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende statistieken over pesticiden (PB L 324 van 10.12.2009, blz. 1).
(7)    Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
(8)    Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).
(9)     Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013(PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).
(10)    Richtlijn 2006/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende machines en tot wijziging van Richtlijn 95/16/EG (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 24).
(11)    Richtlijn 2009/127/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/42/EG met betrekking tot machines voor de toepassing van pesticiden (PB L 310 van 25.11.2009, blz. 29).
(12)    Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
(13)    Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk (PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1).
(14)    Richtlijn 89/656/EEG van de Raad van 30 november 1989 betreffende de minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid voor het gebruik op het werk van persoonlijke beschermingsmiddelen door de werknemers (derde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 393 van 30.12.1989, blz. 18).
(15)    Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico’s van chemische agentia op het werk (PB L 131 van 5.5.1998, blz. 11).
(16)    Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).
(17)    Richtlijn 2009/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen op de arbeidsplaats (tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 260 van 3.10.2009, blz. 5).
(18)    Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1).
(19)    Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).
(20)    Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
(21)    Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).