7.2.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 47/236


P9_TA(2022)0300

Bescherming van de financiële belangen van de EU — fraudebestrijding — jaarverslag 2020

Resolutie van het Europees Parlement van 7 juli 2022 over de bescherming van de belangen van de Europese Unie — fraudebestrijding — jaarverslag 2020 (2021/2234(INI))

(2023/C 47/20)

Het Europees Parlement,

gezien artikel 310, lid 6, en artikel 325, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien zijn resoluties over eerdere jaarverslagen van de Commissie en van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF),

gezien het “32e jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie — Fraudebestrijding — 2020” van de Commissie van 20 september 2021 (COM(2021)0578),

gezien het verslag van OLAF over 2020 (1) en het activiteitenverslag van het Comité van toezicht van OLAF over 2020 (2),

gezien Advies nr. 1/2021 van januari 2021 van het Comité van toezicht van OLAF over de aanbevelingen van OLAF die niet werden opgevolgd door de autoriteiten in kwestie,

gezien het jaarverslag 2021 van het Europees Openbaar Ministerie (EOM),

gezien het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over de uitvoering van de EU-begroting en over de activiteiten gefinancierd uit het achtste, negende, tiende en elfde Europees Ontwikkelingsfonds voor het begrotingsjaar 2020, vergezeld van de antwoorden van de instellingen,

gezien de publicatie van de Rekenkamer getiteld “De EU-controle 2020 in het kort — Presentatie van de Jaarverslagen 2020 van de Europese Rekenkamer”,

gezien Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (3),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2223 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot wijziging van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 wat betreft samenwerking met het Europees Openbaar Ministerie en de doeltreffendheid van de door het Europees Bureau voor fraudebestrijding uitgevoerde onderzoeken (4),

gezien Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (5),

gezien Speciaal verslag nr. 01/2019 van de Europese Rekenkamer, getiteld “Bestrijding van fraude in verband met EU-uitgaven: maatregelen zijn nodig”,

gezien het verslag van de Commissie van september 2021 getiteld “VAT Gap Report 2021”,

gezien Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (“PIF-richtlijn”) (6),

gezien het verslag van de Commissie van 6 september 2021 over de uitvoering van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (COM(2021)0536),

gezien Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM-verordening”) (7),

gezien Besluit (EU) 2019/1798 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 tot benoeming van de Europese hoofdaanklager van het Europees Openbaar Ministerie (8),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 december 2020 over de beoordeling van de Europese Unie in het kader van het beoordelingsmechanisme voor de tenuitvoerlegging van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNCAC) (COM(2020)0793),

gezien de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 getiteld “Verslag over de rechtsstaat 2020 — De situatie op het gebied van de rechtsstaat in de Europese Unie” (COM(2020)0580),

gezien Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (9),

gezien Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting (10),

gezien de mededeling van de Commissie van 29 april 2019 getiteld “Fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie: krachtiger optreden om de EU-begroting te beschermen” (COM(2019)0196),

gezien Verordening (EU) nr. 250/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot vaststelling van een programma voor de bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (programma “Hercules III”) (11),

gezien het verslag van de Commissie van 16 december 2021 getiteld “Tussentijdse evaluatie van Verordening (EU) nr. 250/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 tot vaststelling van een programma voor de bevordering van acties op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie (programma “Hercules III”) en tot intrekking van Besluit nr. 804/2004/EG” (COM(2021)0809),

gezien Verordening (EU) 2021/785 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het fraudebestrijdingsprogramma van de Unie (12),

gezien de mededeling van de Commissie van 14 april 2021 over de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit (2021-2025) (COM(2021)0170),

gezien zijn aanbeveling van 17 februari 2022 aan de Raad en de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid over corruptie en mensenrechten (13),

gezien de conclusie van de advocaat-generaal van 9 september 2021 in zaak C-213/19, Europese Commissie tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (14),

gezien het arrest van het Hof (Grote kamer) van 8 maart 2022 in zaak C-213/19, Europese Commissie tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (15),

gezien het arrest van het Gerecht van 1 september 2021 in zaak T-517/19 Andrea Homoki tegen Europese Commissie (16),

gezien artikel 54 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0175/2022),

A.

overwegende dat de lidstaten en de Commissie de jure een gedeelde verantwoordelijkheid hebben en nauw moeten samenwerken om de financiële belangen van de Unie te beschermen en fraude en corruptie te bestrijden; overwegende dat de autoriteiten van de lidstaten de facto ongeveer driekwart van de begrotingsuitgaven van de EU beheren en de traditionele eigen middelen (TEM) van de Unie innen;

B.

overwegende dat de Commissie zich moet houden aan haar respectieve verantwoordelijkheden onder gedeeld beheer voor toezicht, controle en audit;

C.

overwegende dat corruptie in artikel 83 VWEU wordt vermeld als een vorm van bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie;

D.

overwegende dat de gevolgen van corruptie de financiële belangen van de Unie en de economie van de EU als geheel in gevaar brengen en een ernstige bedreiging vormen voor de democratie, de grondrechten en de rechtsstaat in heel Europa, met ernstige negatieve gevolgen voor het vertrouwen van de burgers in de democratische instellingen in de EU en de lidstaten;

E.

overwegende dat de verscheidenheid aan rechts- en bestuurssystemen in de lidstaten adequaat moet worden aangepakt om een einde te maken aan onregelmatigheden en om fraude en corruptie te bestrijden;

F.

overwegende dat btw een belangrijke bron van inkomsten is voor de nationale begrotingen en dat de eigen middelen gebaseerd op de btw in 2020 12,3 % van de totale begroting van de Unie uitmaakten;

1.

is ingenomen met het 32e jaarverslag over de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie en fraudebestrijding 2020 (PIF-verslag) en is ingenomen met de nieuwe grafische versie die werd aangenomen en die ongetwijfeld toegankelijker is voor de EU-burger;

2.

herinnert eraan dat 2020 het laatste jaar is van het meerjarig financieel kader (MFK) voor 2014-2020, ondanks het feit dat programma’s pas afgerond moeten zijn in 2023, en dat het ook het jaar is van de vaststelling van het MFK voor 2021-2027, NextGenerationEU en het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat;

3.

neemt er nota van dat alle 26 lidstaten die door de PIF-richtlijn gebonden zijn, hebben laten weten dat ze de belangrijkste bepalingen daarvan volledig in nationaal recht hebben omgezet; merkt echter op dat in het verslag van de Commissie over de uitvoering van Richtlijn (EU) 2017/1371 wordt gewezen op resterende conformiteitskwesties die moeten worden verholpen, onder meer om effectieve onderzoeken en vervolging door het EOM mogelijk te maken; verzoekt de Commissie de situatie te volgen, de lidstaten aan te moedigen om deze kwesties op te lossen, en hierover verslag uit te brengen aan de kwijtingsautoriteit;

4.

neemt er nota van dat in het PIF-verslag op de risico’s in verband met de COVID-19-pandemie wordt gewezen, zowel wat de inkomsten als wat de uitgaven betreft; neemt er met name nota van dat de EU-lidstaten in verschillende mate lijken te zijn getroffen door douanefraude; merkt voorts op dat het gebruik van vereenvoudigde procedures en de mindere kwaliteit van de aanbestedingsspecificaties tijdens de noodsituatie risico’s inhouden voor concurrerende overheidsopdrachten, met name doordat het risico van belangenconflicten en corruptie toeneemt en de kosten worden opgedreven of de kwaliteit van de uitvoering vermindert; merkt op dat er terdege aandacht werd geschonken aan de gezondheidszorg en de herstel- en veerkrachtfaciliteit (RRF) en de bijkomende risico’s;

5.

onderstreept dat COVID-19 nieuwe kansen kan bieden aan fraudeurs, als gevolg van de toegenomen risico’s in verband met het beheer van de crisis en de invoering van vereenvoudigde en spoedprocedures in de context van de pandemie, die vatbaar zijn voor misbruik; onderstreept bovendien de toegenomen druk op de autoriteiten die EU-middelen beheren, als gevolg van vertragingen en nieuwe stressfactoren die fraudeurs ten goede kunnen komen, bijvoorbeeld via de inflatie; benadrukt dat door al deze nieuwe risico’s een aanpassing vereist is van de controlestrategieën en aandacht moet worden besteed aan preventie door middel van specifieke beperkende maatregelen en gerichte acties om toekomstige onregelmatigheden en fraude op te sporen; verzoekt alle lidstaten een hoog niveau van controle op en monitoring van de nooduitgaven te handhaven, met name in het kader van spoedprocedures; herinnert eraan dat het belangrijk is de overgang te voltooien naar e-aanbestedingsprocedures;

6.

is van mening dat de ervaringen die zijn opgedaan tijdens de uitbraak van COVID-19 speciale aandacht vereisten in het kader van de evaluatie achteraf van het MFK voor 2014-2020; verzoekt de Commissie in deze evaluaties naar behoren de aspecten te integreren met betrekking tot risicobeoordelingen, risicobeheer en beperkende maatregelen met het oog op onregelmatigheden en fraude, als onderdelen van een alomvattende analyse inzake doeltreffendheid, efficiëntie, samenhang, relevantie en EU-meerwaarde en als lering voor toekomstige ontwerpen en gedrag; is van mening dat de evaluatie achteraf van het MFK uiterlijk voor de tussentijdse evaluatie van het MFK voor 2021-2027 moet zijn afgerond, om lering te trekken uit het verleden en beter voorbereid te zijn op de toekomst, door ervoor te zorgen dat de conclusies of lessen die zijn getrokken worden gebruikt ter verbetering van het MFK voor 2021-2027; verzoekt de Commissie in de evaluatie achteraf van het MFK voor 2014-2020 te onderzoeken of de doelstellingen van dit MFK zijn gerealiseerd, hoe de uitgaven binnen de programma’s hebben bijgedragen aan de doelstellingen van de EU en de lidstaten en hoe er in deze periode sprake was van fraude en corruptie met EU-middelen;

7.

herinnert eraan dat het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027, in combinatie met het herstelplan NextGenerationEU, de EU voorziet van ongekende middelen ten belope van 1,8 biljoen EUR; benadrukt dat ook een ongekende mate van aandacht en controle nodig is om te garanderen dat deze middelen optimaal kunnen bijdragen tot de gemeenschappelijke doelstellingen van de Unie;

8.

benadrukt dat volledige transparantie bij de verantwoording van overdrachten en leningen in het kader van de RRF essentieel is en roept de Commissie op het Parlement volledige toegang tot informatie te verschaffen;

Opgespoorde frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden

9.

neemt er nota van dat in 2020 in totaal 11 755 frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden zijn gemeld, ter waarde van ongeveer 1,46 miljard EUR; neemt nota van de nieuwe benadering van het MFK 2021-2027, waarbij gefocust wordt op Europese meerwaarde;

10.

merkt op dat het aantal als fraude gemelde onregelmatigheden een indicatie is van het opsporingsniveau en de capaciteit van de lidstaten en de instanties van de Unie om potentiële fraude te onderscheppen, en herinnert eraan dat dit geen directe indicator is van de omvang van de fraude die de begroting van de Unie of een specifieke lidstaat schaadt; merkt op dat de opsporing en melding van een onregelmatigheid inhoudt dat er corrigerende maatregelen zijn genomen om de financiële belangen van de Unie te beschermen en dat waar nodig strafrechtelijke procedures zijn ingeleid;

11.

neemt nota van het aantal in 2020 gemelde frauduleuze onregelmatigheden (1 056 gevallen) en de daarmee gerelateerde financiële waarde (ongeveer 374 miljoen EUR); merkt op dat het aantal frauduleuze onregelmatigheden dat gedetecteerd is, aanzienlijk varieert tussen de lidstaten; herinnert eraan dat deze cijfers de resultaten weergeven van de inspanningen van de lidstaten om fraude en andere illegale activiteiten te bestrijden en niet mogen worden geïnterpreteerd als indicatie van het fraudeniveau in de lidstaten; uit zijn bezorgdheid over de verschillende strafrechtelijke benaderingen van de bescherming van de EU-begroting tussen de lidstaten; verzoekt de Commissie iets te doen aan deze verschillen tussen de praktijken van de lidstaten, en de invoering te overwegen van nieuwe, op harmonisatie gerichte maatregelen;

12.

merkt op dat het aantal gemelde gevallen in 2020 in vergelijking met het vijfjarig gemiddelde (2016-2020) is afgenomen wat zowel frauduleuze als niet-frauduleuze onregelmatigheden in verband met EU-inkomsten betreft, en dat de daarmee gerelateerde financiële waarde is toegenomen wat frauduleuze onregelmatigheden betreft, maar is afgenomen wat niet-frauduleuze onregelmatigheden betreft;

13.

neemt in aanmerking dat het aantal in 2020 geregistreerde niet-frauduleuze onregelmatigheden (10 699 gevallen, waarvan er 6 696 betrekking hadden op uitgaven) lager was dan in de voorgaande jaren, en dat de daling van het aantal opgespoorde en gemelde gevallen op bepaalde uitgavengebieden niet gemakkelijk kan worden verklaard en zorgwekkend is; neemt er nota van dat de totale met deze gevallen gerelateerde financiële waarde ongeveer 1,09 miljoen EUR bedraagt;

14.

beklemtoont dat de daling in het totale aantal gemelde onregelmatigheden op zich niet kan worden beschouwd als teken van een positieve of negatieve ontwikkeling, maar moet worden gezien in de context van nieuwe, opkomende uitdagingen en gekoppeld moet worden aan nieuwe manieren om de EU-middelen te beheren en te besteden;

15.

merkt op dat fraude steeds aantrekkelijker wordt voor georganiseerde criminele groepen (17); betreurt het feit dat veel lidstaten niet beschikken over specifieke wetgeving voor het doeltreffend aanpakken van georganiseerde misdaad, onder andere van het maffioze type, die voortdurend toeneemt, met name in verband met grensoverschrijdende activiteiten;

16.

is van mening dat door overheidsfunctionarissen begane misdrijven de financiële belangen van de EU aanzienlijk schaden of kunnen schaden, en dat daarom in de lidstaten een alomvattend en doeltreffend kader voor corruptiebestrijding nodig is;

Ontvangsten — fraude met eigen middelen

17.

constateert dat er in 2020 451 onregelmatigheden als fraude met ontvangsten zijn gemeld, een daling met 9 % ten opzichte van het gemiddelde aantal gemelde gevallen per jaar in de periode 2016-2020; neemt er voorts nota van dat het betrokken bedrag aan geraamde en vastgestelde TEM (108 miljoen EUR) in 2020 6 % hoger was dan het gemiddelde geraamde en vastgestelde bedrag per jaar in de periode 2016-2020; merkt op dat de meeste gevallen die in 2020 zijn gemeld als frauduleus of niet-frauduleus met gevolgen voor de EU-inkomsten, betrekking hadden op onderwaardering, onjuiste classificatie of onjuiste omschrijving van goederen of smokkel; merkt ook op dat inspecties door nationale fraudebestrijdingsdiensten de meest succesvolle methode waren om fraude op te sporen, en dat daarbij meer frauduleuze ontduiking van heffingen werd opgespoord dan bij controles na inklaring en inklaringscontroles;

18.

wijst erop dat er in 2020 4 003 onregelmatigheden zijn opgespoord en als niet-frauduleus zijn gemeld, 9 % minder dan het gemiddelde aantal meldingen per jaar in de periode 2016-2020, en dat het totale geraamde en vastgestelde bedrag aan TEM (382 miljoen EUR) 8 % lager was dan het gemiddelde geraamde en vastgestelde bedrag per jaar in de periode 2016-2020;

19.

merkt op dat volgens het “VAT Gap Report” uit 2021 de btw-kloof in de EU in 2019 daalde naar 134 miljard EUR in nominale cijfers (een daling van bijna 6,6 miljard EUR ten opzichte van 2018); merkt bovendien op dat de studie slechts snelle ramingen voor 2020 omvat voor 18 lidstaten, wegens aanzienlijke veranderingen in de belastingregelingen en -structuren van de economieën na de uitbraak van de pandemie, waardoor nog niet in te schatten is of de btw-kloof in de EU als geheel in 2020 zal afnemen of toenemen; merkt op dat in de econometrische analysen is bevestigd dat de btw-kloof wordt beïnvloed door een reeks factoren, waarin bleek dat, van de factoren waarover de belastingdiensten zeggenschap hebben, het aandeel IT-uitgaven en de toepassing van bijkomende informatieverplichtingen voor belastingbetalers statistisch het belangrijkst waren om de omvang van de btw-kloof te verklaren;

20.

concludeert op basis van de verschillen in de jaarlijkse opsporingspercentages dat de douaneautoriteiten van de lidstaten niet in dezelfde mate last hebben gehad van de COVID-19-pandemie;

21.

verzoekt de lidstaten de risico’s en tekortkomingen te beoordelen van hun respectieve nationale douanecontrolestrategieën, teneinde de flexibiliteit van douanecontroles te verbeteren en de potentiële impact van onverwachte toekomstige gebeurtenissen te beperken; verzoekt de Commissie de lidstaten te helpen bij het waarborgen van de uitvoering van uniforme controles binnen de EU;

22.

neemt er nota van dat schoeisel, textiel, voertuigen en elektrische machines en apparaten in 2020 de soorten goederen waren waarbij zich de meeste fraude en onregelmatigheden voordeden wat het aantal gevallen en de geldwaarde betreft, en dat de meeste gevallen betrekking hadden op onderwaardering, onjuiste classificatie of onjuiste omschrijving van goederen, en smokkel;

23.

neemt nota van het advies van de advocaat-generaal van 9 september 2021 inzake de rechtszaak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) tegen het Verenigd Koninkrijk wegens beschuldigingen van onderwaarderingsfraude met textielproducten en schoenen die via het Verenigd Koninkrijk uit China zijn ingevoerd, op basis van de onderzoeken van OLAF en het beheer van de eigen middelen door de Commissie; neemt nota van het arrest van het Hof van 8 maart 2022, waarin wordt verklaard dat het Verenigd Koninkrijk zijn verplichtingen niet is nagekomen doordat er geen doeltreffende maatregelen voor douanecontrole zijn toegepast en het juiste bedrag aan traditionele eigen middelen ten aanzien van de betrokken invoer niet ter beschikking is gesteld van de Commissie;

24.

merkt op dat het HvJ-EU de berekening van de Commissie ten dele heeft verworpen wegens aanzienlijke onzekerheid met betrekking tot de nauwkeurigheid van de bedragen aan eigen middelen die de Commissie opeiste, en dat de Commissie de volledige bedragen niet in de wettelijk vereiste mate heeft vastgesteld; merkt op dat het HvJ-EU de methode heeft goedgekeurd die de Commissie heeft gebruikt om het bedrag aan verliezen op TEM gedurende een deel van de inbreukprocedure te ramen en heeft verklaard dat het aan de Commissie is om de nog verschuldigde verliezen op eigen middelen van de EU opnieuw te berekenen; verzoekt de Commissie de kwijtingsautoriteit ui te leggen waaruit de fouten in de berekening bestonden, op welke manier zij van plan is de fout in de berekening van de verliezen in de wettelijk vereiste mate te verhelpen, en de kwijtingsautoriteit in kennis te stellen van het resultaat van de nieuwe berekeningen;

25.

neemt er nota van dat het jaarlijkse terugvorderingspercentage de afgelopen vijf jaar varieerde van 52 % tot 71 %, en dat het terugvorderingspercentage voor in 2020 gemelde gevallen thans 71 % bedraagt; merkt evenwel op dat de terugvorderingspercentages verschillen van lidstaat tot lidstaat als gevolg van factoren zoals het soort fraude of onregelmatigheid of het soort betrokken debiteur; merkt op dat China in 2020 nog steeds het land was waaruit de goederen afkomstig waren die het meest werden getroffen door frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden;

Fraude met uitgaven

26.

stelt vast dat er in 2020 605 onregelmatigheden bij uitgaven zijn gemeld als frauduleus, met een gerelateerde financiële waarde van 266 miljoen EUR;

27.

neemt er nota van dat het aantal als niet-frauduleus gemelde onregelmatigheden bij uitgaven in 2020 6 696 bedroeg;

28.

merkt op dat in het PIF-verslag het belang van transparantie inzake het gebruik van overheidsmiddelen wordt vermeld, aangezien dat een ontradend element vormt en het maatschappelijk middenveld betrekt bij het vergroten van het vertrouwen; verzoekt de Commissie te werken aan meer transparantie bij begunstigden, met inbegrip van aannemers, onderaannemers en uiteindelijk begunstigden van EU-middelen; verzoekt de lidstaten om eveneens de transparantie bij het gebruik van EU-middelen te vergroten, met name voor noodaanbestedingen, aangezien acht lidstaten hebben gemeld dat zij dat nog altijd niet hebben gedaan;

29.

merkt op dat de opsporing van fraude in de context van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) in de periode 2016-2020 geconcentreerd was in een klein aantal lidstaten en dat dit niet kon worden uitgelegd door een vergelijkbaar niveau van betalingen uit de GLB-begroting aan die lidstaten; merkt voorts op dat het bij het merendeel van de frauduleuze onregelmatigheden met betrekking tot landbouwsteun ging om het gebruik van valse documenten of valse steunaanvragen, en dat hun aantal grotendeels stabiel is gebleven; stelt voorts vast dat, in verhouding tot de door de lidstaten ontvangen betalingen, het onderdeel plattelandsontwikkeling van de begroting meer onder fraude te lijden had dan landbouwsteun, met uitzondering van marktmaatregelen, waar meer fraudegevallen waren dan bij plattelandsontwikkeling; merkt op dat wat plattelandsontwikkeling betreft, de vervalsing van documenten de belangrijkste frauduleuze praktijk was; beklemtoont dat er meer onderzoeken moeten worden uitgevoerd en dat bijkomende passende maatregelen moeten worden genomen tegen het gebruik van EU-middelen voor landbouwgerelateerde activiteiten door ondernemingen die de arbeidswetgeving of de grondrechten van werknemers niet eerbiedigen, zoals is gebleken uit de situatie van werknemers in de landbouw, met name tijdens de COVID-19-pandemie; is bezorgd over het feit dat de verslaglegging over fraude met betrekking tot plattelandsontwikkeling voor 2014-2020 een trage start kende, hetgeen kan wijzen op onvoldoende opsporingsinspanningen in de EU-lidstaten;

30.

neemt er nota van dat tussen 2016 en 2020 het aantal gemelde onregelmatigheden met betrekking tot het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en de Visserijfondsen voor de programmeringsperiode 2014-2020 is toegenomen; benadrukt echter dat deze toename voor alle fondsen, in het bijzonder het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, beperkt was wat niet-frauduleuze onregelmatigheden betreft, en wijst op de uitzonderlijke daling van het aantal opgespoorde onregelmatigheden (en de daarmee gerelateerde financiële bedragen) ten opzichte van de vorige programmeringsperiode; merkt bovendien op dat met betrekking tot de programmeringsperiode 2007-2013 het aantal frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden daalde voor het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Visserijfonds, overeenkomstig de uitvoeringscyclus; merkt op dat een aantal uitvoeringsregels zijn veranderd van de ene programmeringsperiode naar de andere;

31.

is van mening dat ondernemingen en organisaties die offshore vennootschappen en organisaties opnemen in hun eigendomsstructuur moeten worden uitgesloten van het gebruik van EU-middelen;

32.

herinnert eraan dat volledige transparantie bij het verantwoorden van uitgaven van fundamenteel belang is, vooral bij infrastructuurwerken die rechtstreeks via fondsen of financieringsinstrumenten van de EU worden gefinancierd; verzoekt de Commissie de EU-burgers volledige inzage te geven in de informatie over medegefinancierde projecten;

Externe dimensie van de bescherming van de financiële belangen van de EU

33.

is van mening dat de instellingen en organen van de EU meer nadruk moeten leggen op de middelen die worden uitgegeven in niet-EU-landen, om na te gaan of deze middelen worden uitgegeven volgens de regels en zonder fraude of corruptie en om te bevestigen of ze bijdragen tot de doelstellingen van het ontwikkelingsbeleid en het externe beleid van de Unie; raadt aan de begrotingssteun op te schorten in niet-EU-landen waar de autoriteiten duidelijk verzuimen reële actie te ondernemen tegen wijdverbreide corruptie, en er tegelijk voor te zorgen dat de bijstand terechtkomt bij de burgerbevolking, via andere kanalen;

34.

merkt op dat de EU-uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking tot eind 2020 waren verspreid over diverse fondsen, en dat het nieuwe instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI) alle eerdere financieringsmogelijkheden consolideert in één instrument, als onderdeel zowel van de jaarlijkse begroting als van het MFK 2021-2027; wijst erop dat het NDICI een totale toewijzing omvat van 79,5 miljard EUR voor de periode 2021-2027; raadt de opname aan van een aanpak inzake corruptiebestrijding in alle EU-instrumenten voor extern optreden, waaronder het NDICI, het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) en de EU-trustfondsen; vraagt dat een hogere prioriteit wordt gegeven aan corruptiebestrijding in pretoetredingsonderhandelingen en dat een reeks criteria wordt vastgesteld met een sterk conditionaliteitskader en een focus op capaciteitsopbouw, bijvoorbeeld door middel van gespecialiseerde corruptiebestrijdingsorganen;

35.

betreurt het feit dat volgens Speciaal verslag nr. 01/2022 van de Rekenkamer 700 miljoen EUR aan financiële steun van de EU voor de verbetering van de rechtsstaat in de Westelijke Balkan tussen 2014 en 2020 weinig effect heeft gehad op fundamentele hervormingen; verzoekt de Commissie duidelijke signalen af te geven aan de kandidaat-lidstaten waar een verslechtering van de normen met betrekking tot de rechtsstaat de toetreding tot de EU in gevaar brengt of vertraagt;

36.

vraagt dat in alle handels- en investeringsovereenkomsten tussen de EU en derde landen een krachtig en dwingend conditionaliteitskader wordt opgenomen met transparantiebepalingen en bindende, afdwingbare anticorruptieclausules; raadt aan dat de EU als laatste redmiddel sancties oplegt of in geval van ernstige corruptie overeenkomsten opschorten;

37.

verzoekt toezicht te houden op corruptierisico’s bij grootschalige bouw- en investeringsprojecten die worden ondernomen door autoritaire niet-EU-landen in lidstaten, met bijzondere aandacht voor transparantie bij deze projecten, die vaak aanleiding geven tot bezorgdheid over niet-transparante financiering of begrotingsrisico’s;

38.

is van mening dat het Parlement ten volle moet worden betrokken bij de besteding van alle subsidies, leningen en andere financiële hulp die de EU aan Oekraïne verleent;

Digitalisering ten dienste van de bescherming van de financiële belangen van de EU

39.

dringt aan op een grotere mate van digitalisering, interoperabiliteit van vergelijkbare gegevenssystemen en harmonisering van rapportage, monitoring en auditing in de EU; verzoekt de Commissie na te gaan of AI kan worden gebruikt ten dienste van de bescherming van de financiële belangen van de EU en herhaalt daartoe zijn verzoek aan de Commissie en de lidstaten om de definities te harmoniseren teneinde in de hele EU vergelijkbare gegevens te verkrijgen; is van mening dat alle EU-organen die actief zijn op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de EU, met inbegrip van OLAF, het EOM, Eurojust, Europol en de Rekenkamer, rechtstreeks en snel toegang moeten hebben tot gegevenssystemen als Arachne en het systeem voor vroegtijdige opsporing en uitsluiting (EDES);

40.

is van mening dat het gebruik van het risicoscore-instrument Arachne in het MFK 2021-2027 en het herstelplan NextGenerationEU, met name met betrekking tot de uitvoering van de RRF zo snel mogelijk verplicht moet worden gesteld; stelt voor dat Arachne wordt aangemerkt als een van de belangrijkste instrumenten ter ondersteuning van de nationale fraudebestrijdingsstrategieën (NAFS) die de lidstaten geacht worden vast te stellen om de integratie van de fraudebestrijdingsarchitectuur te verbeteren; herinnert aan zijn opmerkingen in zijn resolutie van 24 november 2021 over de herziening van het Financieel Reglement (18), en herhaalt nogmaals zijn dringende oproep aan de Commissie om een verplicht, geïntegreerd en interoperabel systeem voor de hele EU op te zetten dat voortbouwt op, maar niet beperkt is tot, bestaande instrumenten zoals Arachne en EDES; herinnert eraan dat dit systeem informatie moet bevatten over alle door de EU medegefinancierde projecten, begunstigden en uiteindelijk begunstigden, en mogelijk moet maken dat alle afzonderlijke bedragen die betrekking hebben op dezelfde begunstigde of uiteindelijk begunstigde worden opgeteld; verzoekt de Commissie bovendien de redenen te onderzoeken waarom de lidstaten Arachne niet volledig gebruiken en toepassen, en daarover verslag uit te brengen aan het Parlement; is van mening dat het gebruiksvriendelijker maken van het systeem de nationale autoriteiten ertoe zou kunnen aanzetten het toe te passen en te gebruiken;

41.

dringt er bij de Commissie op aan om bij de herziening van het Financieel Reglement het toepassingsgebied van het EDES uit te breiden tot de fondsen onder gedeeld beheer (19);

42.

verzoekt de Commissie alle informatie inzake directe uitgaven te blijven verstrekken aan de lidstaten, bijvoorbeeld via het systeem voor financiële transparantie, met name in het kader van de RRF, eveneens om dubbele financiering te voorkomen;

De fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (2019)

43.

neemt er nota van dat in juni 2021 twee derde van de acties van de fraudebestrijdingsstrategie 2019 van de Commissie was uitgevoerd, en dat de uitvoering van het resterende derde lopende was; verzoekt de Commissie verslag uit te brengen over de uitvoering van de resterende acties; neemt er voorts nota van dat er goede vorderingen zijn gemaakt met een aantal acties die beogen de coördinatie en de samenwerking tussen de diensten van de Commissie te verbeteren en de Commissie toe te rusten met een doeltreffender systeem van toezicht op fraudebestrijding; merkt op dat het toezicht op de follow-up van de aanbevelingen van OLAF in 2020 efficiënter is gemaakt door ongeveer 1 400 financiële aanbevelingen die zijn uitgevaardigd tussen januari 2012 en juni 2019 in kaart te brengen;

44.

is zich ervan bewust dat in de nieuwe fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (CAFS), die in 2019 is vastgesteld, wordt gevraagd om een versterkte strategische analyse van fraudegerelateerde gegevens en de vaststelling van relevante en betrouwbare indicatoren om fraude met succes te bestrijden; herinnert aan de conclusies in Speciaal verslag nr. 01/2019 van de Rekenkamer, getiteld “Bestrijding van fraude in verband met EU-uitgaven: maatregelen zijn nodig”, waarin erop wordt gewezen dat het de Commissie ontbreekt aan alomvattende en vergelijkbare gegevens over de niveaus van opgespoorde fraude met EU-uitgaven;

45.

betreurt dat de lidstaten in de eerste jaren van de uitvoering van de CAFS weinig steun hebben gekregen, zoals ook door sommige delegaties is opgemerkt tijdens de besprekingen in de Raad; herhaalt dat volledige en vergelijkbare gegevens over de omvang, de aard en de oorzaken van fraude van essentieel belang zijn om de onderzoeksacties van OLAF en — sinds het met operationele activiteiten is begonnen — het EOM nog zinvoller te maken; herinnert eraan dat de lidstaten een eerstelijnsverantwoordelijkheid dragen voor het beheer van ongeveer 80 % van de uitgavenbegroting en voor de inning van nagenoeg alle inkomsten; beklemtoont de belangrijke rol die lidstaten hierdoor spelen bij het beschermen van de financiële belangen van de EU, met een hoofdrol voor de NAFS, waarvan de vaststelling prioritair moet zijn in alle lidstaten;

46.

benadrukt dat een systeem voor informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten een kruiscontrole van de boekhoudkundige gegevens over transacties tussen twee of meer lidstaten mogelijk zou maken teneinde transnationale fraude in het kader van de structuur- en investeringsfondsen te voorkomen en zo te zorgen voor een horizontale en volledige aanpak van de bescherming van de financiële belangen van de lidstaten;

Op lidstaatniveau: nationale fraudebestrijdingsstrategieën (NAFS) en coördinatiediensten fraudebestrijding (AFCOS)

47.

neemt er met bezorgdheid nota van dat eind 2020 slechts 14 lidstaten hadden gemeld een NAFS te hebben vastgesteld, tegenover 10 in 2019, terwijl vijf andere overwegen een NAFS vast te stellen of er een voorbereiden; merkt echter op dat deze strategieën verschillen qua reikwijdte en diepgang en dat sommige ervan moeten worden geactualiseerd; is verder bezorgd dat acht lidstaten nog niet zijn begonnen met het opzetten van hun NAFS; vraagt dat meer lidstaten een NAFS vaststellen en de Commissie daarvan in kennis stellen; verzoekt de Commissie tastbare steun en advies te verstrekken aan de lidstaten, in de vorm van richtsnoeren voor het opstellen van NAFS en adviesdiensten voor de oprichting en werking van AFCOS, en herhaalt zijn verzoek om een analyse van de vastgestelde NAFS en de redenen waarom een aantal lidstaten geen NAFS vaststelt;

48.

wijst erop dat het belangrijk is in de lidstaten beter gecoördineerde, holistische fraudebestrijdingsinspanningen te leveren, waarbij de NAFS moeten worden geactualiseerd om in te spelen op de nieuwe risico’s als gevolg van de hogere bedragen van de EU-middelen, onder andere het nieuwe MFK 2021-2027 en NextGenerationEU, en als gevolg van de COVID-19-pandemie; roept de Commissie op om de vastgestelde NAFS te beoordelen, te onderzoeken waarom lidstaten achterblijven met de vaststelling ervan en de overblijvende lidstaten ertoe te bewegen vaart te zetten achter de vaststelling;

49.

herinnert eraan dat AFCOS doeltreffende samenwerking en informatie-uitwisseling met OLAF moet faciliteren; betreurt echter dat slechts enkele lidstaten de bestrijding van fraude en corruptie die de financiële belangen van de EU schaden, doeltreffend coördineren;

50.

prijst OLAF voor zijn kostbare bijdrage aan de bescherming van de financiële belangen van de EU; benadrukt dat OLAF chronisch onderbemand is en over onvoldoende financiële middelen beschikt;

OLAF en het EOM

51.

is ingenomen met de herziene OLAF-verordening, die in december 2020 is aangenomen en op 17 januari 2021 in werking is getreden, en die de onderzoeksinstrumenten voor de bestrijding van fraude met de EU-begroting aanscherpt door duidelijkere regels vast te stellen en de samenwerking tussen het EOM en OLAF te regelen; neemt nota van de interne reorganisatie van OLAF in juni 2020; verzoekt het EOM en OLAF overlapping van activiteiten en vertraging bij de werkzaamheden te voorkomen; is van mening dat OLAF en het EOM elkaars werkzaamheden moeten aanvullen en hun onderzoeken moeten concentreren op de gebieden waarop de andere instelling geen bevoegdheden heeft;

52.

benadrukt dat het belangrijk is dat OLAF in zijn onderzoeken aan de hoogste normen voldoet en alle vereisten van de rechtsstaat volledig naleeft;

53.

is verheugd dat in artikel 9 bis van de herziene OLAF-verordening wordt voorzien in een toezichthouder op de procedurewaarborgen, die belast is met het toezicht op de naleving door OLAF van de procedurewaarborgen en de behandeling van klachten door betrokkenen; merkt op dat de toezichthouder op de procedurewaarborgen nog niet is benoemd; is erg bezorgd over klachten van personen die betrokken zijn bij onderzoeken van OLAF over schendingen van hun rechten, waardoor hun vermogen werd aangetast om zich tegen de jegens hen geuite aantijgingen te verdedigen; verzoekt OLAF en de toezichthouder op de procedurele waarborgen ervoor te zorgen dat de procedurele rechten van betrokken personen volledig worden geëerbiedigd;

54.

is bezorgd over het feit dat het percentage tenlasteleggingen in de zaken die OLAF aan de lidstaten voorlegt, is gedaald van 53 % in de periode 2007-2014 tot 37 % in de periode 2016-2020; verzoekt de autoriteiten van de lidstaten nauw met OLAF samen te werken en de toegezonden onderzoeksverslagen en de aanbevelingen voor gerechtelijke stappen zorgvuldig te bestuderen, en strafzaken aanhangig te maken wanneer dat nodig is om ervoor te zorgen dat oneigenlijk gebruikte EU-middelen worden teruggevorderd; verzoekt OLAF zijn eerdere analyse van de oorzaken van het lage percentage tenlasteleggingen te herzien en gevolg te geven aan de aanbevelingen van zijn Comité van toezicht in Advies nr. 1/2021, zoals een herziening van het huidige systeem van toezichtprocedures en een tijdiger samenwerking met de nationale gerechtelijke autoriteiten; verzoekt OLAF een regelmatige follow-up uit te voeren van zijn aanbevelingen voor gerechtelijke stappen en gegevens daarover op te nemen in zijn jaarverslag;

55.

is van mening dat OLAF ook een follow-up moet uitvoeren van zijn financiële aanbevelingen, om die te vergelijken met de bedragen die aan het eind van de procedures worden teruggevorderd door de Commissie en bij te dragen aan het algemene toezicht op de terugvordering van middelen;

56.

merkt op dat OLAF tot 2020 het Hercules III-programma heeft ingezet ter versterking van de operationele capaciteit van de nationale en regionale fraudebestrijdingsautoriteiten op het gebied van opleidingsactiviteiten en IT-ondersteuning; merkt op dat de beoordeling van Hercules III eind 2021 is afgerond en dat werd geconcludeerd dat het programma zeer relevant en doeltreffend was voor de bescherming van de financiële belangen van de EU, aangezien de algemene, specifieke en operationele doelstellingen ervan met succes zijn verwezenlijkt; merkt op dat het Hercules III-programma voor de duur van het MFK 2021-2027 is vervangen door het fraudebestrijdingsprogramma van de EU;

57.

erkent het beginsel van de vertrouwelijkheid van de onderzoeken van OLAF; is echter van mening dat er een overkoepelend algemeen belang bestaat en dat de burgers van de EU ook het recht hebben om verslagen en aanbevelingen in te zien die betrekking hebben op afgesloten onderzoeken van OLAF en nationale follow-upprocedures, zoals erkend door het HvJ-EU in zaak T-517/19; verzoekt OLAF daarom een mechanisme op poten te zetten voor de publicatie van de verslagen en aanbevelingen waarvoor er geen legitieme reden meer bestaat om het vertrouwelijkheidsbeginsel te handhaven;

58.

neemt nota van de op 3 september 2021 ondertekende werkafspraak voor een kader voor samenwerking tussen het EOM en de Rekenkamer; neemt bovendien nota van de in 2019 ondertekende administratieve regelingen tussen OLAF en de Rekenkamer;

59.

is verheugd dat het EOM op 1 juni 2021 operationeel is geworden; is ingenomen met zijn eerste jaarverslag; is verheugd dat het EOM sinds het operationeel is 576 onderzoeken heeft geopend en dat het verzocht heeft om de inbeslagname van 154,3 miljoen EUR, waarbij de inbeslagname van 147 miljoen EUR is ingewilligd; is bezorgd over de raming van het EOM dat de totale schade als gevolg van fraude en corruptie 5,4 miljard EUR bedraagt; betreurt ten zeerste dat vijf lidstaten — Polen, Hongarije (de twee grootste begunstigden van EU-middelen), Zweden, Denemarken en Ierland — niet aan het EOM deelnemen; roept deze lidstaten op om zich zo spoedig mogelijk bij het EOM aan te sluiten; is bezorgd dat Polen elke vorm van samenwerking met het EOM weigert, terwijl het onder de niet-deelnemende lidstaten bovenaan staat wat het aantal onderzoeken betreft waarbij zijn burgers zijn betrokken; dringt er bij de niet-deelnemende lidstaten op aan samenwerkingsovereenkomsten met het EOM te ondertekenen; is van mening dat het feit dat lidstaten niet samenwerken met het EOM directe gevolgen heeft voor de bescherming van de financiële belangen van de EU; verzoekt de Commissie de deelname aan het EOM met positieve maatregelen te stimuleren;

60.

is verheugd over de gezamenlijke inspanningen van OLAF en Europol om de risico’s en kwetsbaarheden van het RRF-instrument te beoordelen; is ingenomen met de werkafspraak tussen OLAF en Europol, die op 9 oktober 2020 in werking is getreden, en met de overeenkomst tussen Europol en het EOM, die op 19 januari 2021 in werking is getreden;

61.

wijst op de rol van het EOM in de nieuwe fraudebestrijdingsinfrastructuur; neemt voorts nota van de in 2020 overeengekomen en in juli 2021 ondertekende werkafspraken tussen het EOM en OLAF, met name wat betreft informatie-uitwisseling, dossierbeheer en operationele samenwerking;

62.

neemt er nota van dat de Raad in juli 2020 de 22 Europese aanklagers heeft benoemd; herinnert eraan dat het EOM moet samenwerken met de nationale rechtshandhavingsinstanties en dat het de functie van aanklager bij de bevoegde rechtbanken van de deelnemende lidstaten vervult en tegelijkertijd nauw moet samenwerken met EU-agentschappen en -organen zoals Eurojust, Europol en OLAF; merkt op dat deze unieke opstelling bedoeld is om ervoor te zorgen dat het EOM gebruik kan maken van de bestaande ervaringen en de beste praktijken op nationaal en EU-niveau; verwacht dat de Commissie naar behoren rekening houdt met de herbeoordeling door het EOM van zijn personeelsbehoeften op basis van zijn ervaring met de werklast en dat zij de nodige financiële aanpassingen doorvoert om de operationele doeltreffendheid en efficiëntie van het EOM te garanderen;

63.

neemt nota van de opmerkingen en aanmerkingen van de Europese hoofdaanklager over de noodzaak om de EOM-verordening te wijzigen; verzoekt de Commissie een discussie met het EOM aan te gaan om na te gaan welke verbeteringen nodig zijn ter versterking van zijn operationele doeltreffendheid; verzoekt de Commissie overeenkomstig artikel 119, lid 1, van die verordening verslag uit te brengen aan het Parlement;

64.

benadrukt dat er een groene openbare aanklager in de EU moet worden ingesteld door het mandaat van het EOM uit te breiden overeenkomstig artikel 86, lid 4, VWEU, om de tenuitvoerlegging en handhaving van de milieuwetgeving van de EU te verbeteren, ernstige milieudelicten met een grensoverschrijdende dimensie te bestrijden en de EU-begroting te beschermen; benadrukt dat de begroting en het personeelsbestand van het EOM moeten worden verhoogd om ervoor te zorgen dat het zijn rol op al zijn bevoegdheidsterreinen doeltreffend kan vervullen;

65.

neemt nota van de rol van de AFCOS bij het coördineren op het niveau van de lidstaten van de wetgevende, administratieve en onderzoeksverplichtingen en -activiteiten met betrekking tot de bescherming van de financiële belangen van de EU en bij het zorgen voor samenwerking met OLAF;

66.

is ingenomen met de door Europol opgezette “Operatie Sentinel”, die bedoeld is om te focussen op het proactief delen van inlichtingen, uitwisselen van informatie en ondersteunen van de coördinatie van operaties om fraude met betrekking tot de COVID-19-herstelfondsen van de EU aan te pakken, aangezien de operatie erop gericht is inherente kwetsbaarheden in de nationale systemen voor de toewijzing van middelen in kaart te brengen, fraudepatronen die worden gebruikt om het toewijzingssysteem te treffen, op te sporen en onderzoeken met hoge prioriteit van belangrijke doelen te ondersteunen; is ingenomen met de betrokkenheid van het EOM, OLAF en 21 EU-lidstaten; is bezorgd over het feit dat de lidstaten die belangrijke begunstigden zijn van de cohesiefondsen, onder meer Polen, Hongarije en Bulgarije, niet aan de operatie deelnemen; verzoekt alle lidstaten aan de operatie deel te nemen; verzoekt de lidstaten bovendien nauw met elkaar en met de EU-organen samen te werken, zodat er kan worden opgetreden tegen fraude waarbij meerdere landen tegelijk betrokken zijn;

67.

verzoekt OLAF, het EOM, Europol, de bij nationale wetgeving aangewezen AFCOS en de andere EU- en nationale agentschappen die verantwoordelijk zijn voor het voort versterken van de uitwisseling van informatie, wederzijdse steun te verlenen en te zorgen voor complementariteit bij hun operationele activiteiten, zoals overeengekomen in de vastgestelde werkafspraken en voorschriften; benadrukt dat voor de huidige complexe fraudebestrijdingsarchitectuur een nauwe samenwerking tussen de diverse spelers op EU- en nationaal niveau vereist is; beklemtoont dat er meer inspanningen nodig zijn om fraude, corruptie en andere illegale activiteiten te voorkomen en te bestrijden, waaronder nauwere samenwerking met nationale autoriteiten, tussen lidstaten en op EU-niveau;

De rechtsstaat en corruptiebestrijding

68.

is verheugd over de vaststelling van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 betreffende een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting; herhaalt dat deze verordening op 1 januari 2021 in werking is getreden en bijgevolg sindsdien van toepassing is; is ingenomen met de arresten van het HvJ-EU van 16 februari 2022 inzake de door Hongarije en Polen aangespannen zaken tegen het conditionaliteitsmechanisme en de daarin vervatte conclusies ter bevestiging dat de EU inderdaad bevoegdheden heeft met betrekking tot de rechtsstaat in de lidstaten en dat het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat volstrekt strookt met de wetgeving van de EU;

69.

is van mening dat het hoog tijd is dat de Commissie haar taken als hoedster van de Verdragen vervult en iets doet aan de aanhoudende schendingen van de beginselen van de rechtsstaat in verscheidene lidstaten, met name Polen en Hongarije, aangezien deze schendingen een ernstig gevaar vormen voor de financiële belangen van de Unie, nu naleving van genoemde beginselen een absolute voorwaarde is voor goed financieel beheer in het algemeen en een efficiënt en doeltreffend beheer van de EU-middelen; is ingenomen met de aankondiging van de Commissie dat zij het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat zal toepassen door een schriftelijke kennisgeving overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) 2020/2092 naar Hongarije te sturen; is van mening dat de rechtsstaat een universeel concept is en dat de Commissie de toepassing van het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat moet overwegen voor alle lidstaten die verzuimen de rechtsstaat zonder uitzondering te eerbiedigen; waarschuwt dat de vertragingen wellicht reeds nadelige gevolgen hebben voor de financiële belangen van de EU en de toestand van de rechtsstaat in bepaalde lidstaten;

70.

verzoekt de Commissie rekening te houden met de resoluties van het Parlement met betrekking tot de schendingen van de rechtsstaat door de Poolse en de Hongaarse regering; roept deze regeringen op volledig samen te werken met de Commissie en aan de voorwaarden voor het vrijgeven van middelen te voldoen; is van mening dat indien deze lidstaten niet aan de voorwaarden voldoen, de Commissie de EU-middelen tijdelijk rechtstreeks moet beheren via lokale overheden en maatschappelijke organisaties;

71.

herinnert eraan dat de eerbiediging van de rechtsstaat en de naleving van artikel 2 VEU voorwaarden zijn om toegang tot het fonds te krijgen, dat het conditionaliteitsmechanisme met betrekking tot de rechtsstaat volledig van toepassing is op de herstel- en veerkrachtfaciliteit en dat in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit geen maatregelen mogen worden gefinancierd die in strijd zijn met de in artikel 2 VEU verankerde waarden van de EU;

72.

benadrukt dat in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit geen betalingen aan Polen kunnen worden gedaan tot alle relevante arresten van het HvJ-EU en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volledig ten uitvoer zijn gelegd en tot de nationale autoriteiten de voorrang van het EU-recht hebben erkend;

73.

verzoekt de Commissie om er met het oog op meer transparantie voor te zorgen dat het Parlement volledig op de hoogte blijft van alle onderhandelingen tussen de Commissie en de nationale autoriteiten, en om het Parlement onmiddellijk op de hoogte te brengen van relevante ontwikkelingen;

74.

verzoekt de Commissie gebruik te maken van alle instrumenten waarover zij beschikt om ervoor te zorgen dat de in artikel 2 VEU verankerde waarden en de voorrang van het EU-recht worden geëerbiedigd; benadrukt dat de Commissie en de Raad voor hun optreden politieke verantwoording verschuldigd zijn aan het Parlement;

75.

erkent alle inspanningen die met name door de lidstaten die aan Oekraïne grenzen zijn geleverd om de mensen te verwelkomen die de oorlog daar ontvluchten; is van mening dat de EU verplicht is de lidstaten te helpen om deze uitzonderlijke lasten te dragen; herinnert er echter aan dat er geen betaling kan worden verricht als een lidstaat weigert de uitspraken van het HvJ-EU na te leven en de voorrang van het EU-recht te erkennen; benadrukt dat het Parlement volledig op de hoogte moet worden gehouden van alle toewijzingen voor deze doeleinden en van het gebruik van EU-middelen om Oekraïense vluchtelingen in de begunstigde lidstaten te helpen;

76.

erkent het feit dat het jaarlijkse verslag over de rechtsstaat belangrijk is en het feit dat corruptiebestrijding een wezenlijk deel uitmaakt van het verslag; is evenwel van oordeel dat het niet de plaats kan innemen van het corruptiebestrijdingsverslag; is verheugd dat de Commissie van plan is om het verslag over de rechtsstaat uit te breiden met specifieke aanbevelingen aan de lidstaten; is van mening dat de Commissie de invoering moet overwegen van een corruptie-index op basis van strenge en eenvoudig toe te passen criteria en dat zij moet nadenken over de prestaties van de lidstaten op het gebied van corruptiebestrijding en haar bevindingen moet toevoegen aan het hoofdstuk inzake corruptiebestrijding van het verslag over de rechtsstaat;

77.

maakt zich grote zorgen over de bevindingen in het verslag over de rechtsstaat 2020, waarin wordt gewezen op punten van zorg over de doeltreffendheid van het onderzoek naar en de vervolging en berechting van corruptiezaken, waaronder zaken op hoog niveau in diverse lidstaten; benadrukt het feit dat corruptie op hoog niveau systematisch moet worden vervolgd;

78.

benadrukt de schadelijke gevolgen van corruptie voor de rechten van de burgers; herhaalt daarom zijn aanbeveling dat de EU lid wordt van de Groep van staten tegen corruptie, rekening houdend met de specifieke aard van de EU, haar instellingen en de EU-wetgeving; verzoekt de Commissie een mogelijk plan voor lidmaatschap voor te leggen, binnen het kader van artikel 83 VWEU, samen gelezen met artikel 218 VWEU; herhaalt bovendien zijn verzoek aan de Commissie om een plan voor te leggen voor de invoering van een intern evaluatiemechanisme voor corruptie voor de EU-instellingen;

79.

verzoekt de Commissie te voorzien in behoorlijke rechtsbescherming voor onderzoeksjournalisten, naar het voorbeeld van de bescherming voor klokkenluiders;

80.

erkent de cruciale rol van mediapluralisme en journalisten bij de bescherming van de financiële belangen van de Unie door fraude en corruptie aan het licht te brengen; verzoekt de lidstaten hun bescherming en de bescherming van hun bronnen te waarborgen; pleit voor een snelle goedkeuring en tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake strategische rechtszaken tegen inspraak van het publiek (de anti-SLAPP-richtlijn); verzoekt de Commissie en de lidstaten elke vorm van illegaal gebruik van spyware en hackingsoftware zoals Pegasus of Predator te bestrijden; meent dat transparantie de beste manier is om fraude en corruptie te bestrijden;

81.

benadrukt dat de verstrekking van directe en indirecte leningen afhankelijk moet worden gesteld van de publicatie van belasting- en boekhoudkundige gegevens per land en de bekendmaking van gegevens over het effectieve eigenaarschap door de bij financieringsverrichtingen betrokken begunstigden en financiële tussenpersonen;

82.

is van mening dat middelen moeten worden teruggevorderd telkens als gevallen van corruptie of fraude bewezen zijn;

De fraudebestrijdingsarchitectuur van de EU en de jaarlijkse verslaglegging door de Commissie

83.

is van oordeel dat de financiering van de EU met de vaststelling van het herstelplan NextGenerationEU een nieuw tijdperk is ingegaan en dat dit de fraudebestrijdingsarchitectuur van de EU voor extra uitdagingen stelt; is daarom stellig van mening dat de fraudebestrijdingsarchitectuur verder moet worden versterkt; benadrukt dat OLAF, het EOM, Europol en Eurojust onderbemand zijn en over onvoldoende financiële middelen beschikken; merkt op dat Europol en Eurojust in het bijzonder overbelast zijn in het licht van hun onlangs goedgekeurde mandaten en operaties in de hele EU die gericht zijn op criminele vermogensbestanddelen in verband met de Russische invasie van Oekraïne; herinnert de Commissie en de Raad eraan dat elke euro die aan toezicht en onderzoeken wordt besteed, naar de EU-begroting terugvloeit;

84.

is ingenomen met het Forum voor rechtshandhaving van NextGenerationEU (NextGenerationEU — Law Enforcement Forum, NGEU-LEF), een gezamenlijk initiatief onder leiding van Europol en Italië, dat Europol, het EOM, OLAF, Eurojust, het Agentschap van de EU voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving en de lidstaten samenbrengt om een gezamenlijke aanpak vast te stellen voor het voorkomen en bestrijden van dreigingen ten aanzien van NextGenerationEU-middelen en de financiële belangen van de EU;

85.

onderschrijft de oproep van de Commissie tot een “Europese visie” wat de samenwerking tussen de EU-organen en de nationale autoriteiten en de coördinatie van hun acties betreft; is van oordeel dat een meer gestructureerde en holistische aanpak nodig is om overlapping te voorkomen, informatie te delen en uit te wisselen, de integratie van de verschillende bestaande lagen van de fraudebestrijdingsarchitectuur te bevorderen en een resultaat te bereiken dat groter is dan de som van de delen;

86.

verzoekt de Commissie nieuwe wegen te verkennen om van het jaarlijkse PIF-verslag een alomvattende analyse te maken naast andere jaarverslagen en informatiebronnen, door de dialoog tussen Europol, Eurojust en het EOM te bevorderen en te intensiveren en door trends in frauduleuze en niet-frauduleuze onregelmatigheden te identificeren, zwakke punten te diagnosticeren en nuttige lessen te trekken, om de vaststelling van fraudebestendige maatregelen door alle belanghebbenden te bevorderen;

87.

merkt op dat er behoefte is aan een specifiek jaarverslag van de Commissie over de analyse en de stand van zaken met betrekking tot de algemene fraudebestrijdingsinfrastructuur, met onder andere een beoordeling van de mate van interoperabiliteit van de EU-actoren bij de bestrijding van fraude en mogelijke koppelingen met het verslag over het Europees semester en de landenverslagen, het corruptiebestrijdingsverslag en de toepassing van het conditionaliteitsmechanisme voor de rechtsstaat;

88.

benadrukt dat de Commissie, om corruptie doeltreffend te bestrijden, teneinde illegale lobby- en draaideursituaties te voorkomen en de financiële belangen van de EU te beschermen, een holistische, coherente, systematische en consistente aanpak moet hanteren door betere regels te ontwikkelen inzake transparantie, onverenigbaarheden en belangenconflicten, alsook inzake een versterking van de interne controlemechanismen; benadrukt dat meer transparantie inzake de begunstigden van nationale en EU-financiering ook belangrijk zal zijn om het hoofd te bieden aan de nieuwe, uitdagende internationale context;

89.

merkt nogmaals op dat de mate van analyse in de bijlagen bij het PIF-verslag onbevredigend is wat gevallen van belangenconflict betreft; verzoekt de Commissie een dergelijke analyse uit te voeren, in overeenstemming met artikel 61 van het Financieel Reglement en de publicatie op 7 april 2021 van de Richtsnoeren voor het vermijden van en omgaan met belangenconflicten overeenkomstig het Financieel Reglement, ten behoeve van de lidstaten;

o

o o

90.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de lidstaten.

(1)  OLAF, Eenentwintigste verslag van het Europees Bureau voor fraudebestrijding, 1 januari-31 december 2020, 2020.

(2)  Comité van toezicht van OLAF, activiteitenverslag over 2020, juni 2021.

(3)  PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1.

(4)  PB L 437 van 28.12.2020, blz. 49.

(5)  PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17.

(6)  PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29.

(7)  PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1.

(8)  PB L 274 van 28.10.2019, blz. 1.

(9)  PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1.

(10)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 1.

(11)  PB L 84 van 20.3.2014, blz. 6.

(12)  PB L 172 van 17.5.2021, blz. 110.

(13)  Aangenomen teksten, P9_TA(2022)0042.

(14)  Conclusie van advocaat-generaal Pikamäe van 9 september 2021 in zaak C-213/19, Europese Commissie tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, EU:C:2021:724.

(15)  Arrest van 8 maart 2022 in zaak C-213/19, Europese Commissie tegen Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, EU:C:2021:724.

(16)  Arrest van het Gerecht van 1 september 2021 in zaak T-517/19, Andrea Homoki tegen Europese Commissie, EU:T:2021:529.

(17)  Mededeling van de Commissie van 14 april 2021 over de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit (2021-2025) (COM(2021)0170).

(18)  PB C 224 van 8.6.2022, blz. 37.

(19)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).