30.12.2021 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 528/10 |
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE
Criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van staatssteun ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang
(2021/C 528/02)
1. INLEIDING
1. |
Deze mededeling wil handvatten bieden voor de toetsing van overheidsfinanciering voor belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang aan de staatssteunregels van de Unie. |
2. |
Belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang kunnen een zeer aanzienlijke bijdrage leveren tot duurzame economische groei, banen, concurrentiekracht en veerkracht voor het bedrijfsleven en de economie van de Unie, en de open strategische autonomie ervan versterken omdat zij baanbrekende innovatie- en infrastructuurprojecten mogelijk maken via grensoverschrijdende samenwerking en positieve overloopeffecten hebben voor de interne markt en de samenleving als geheel. |
3. |
Dankzij dit soort projecten kunnen kennis, deskundigheid, financiële middelen en economische spelers uit de hele Unie worden gebundeld, zodat aanzienlijk markt- of systeemfalen of grote maatschappelijke uitdagingen waarvoor er anders geen oplossing zou komen, worden aangepakt. Zij zijn ontworpen om de krachten van de publieke en de particuliere sector te bundelen voor de uitvoering van grootschalige projecten met aanzienlijke voordelen voor de Unie en haar burgers. |
4. |
Belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang kunnen alle beleidsmaatregelen en acties ondersteunen waarmee wordt getracht gemeenschappelijke Europese doelstellingen te verwezenlijken, met name de Europese Green Deal (1), de digitale strategie (2) en het digitale decennium (3), de nieuwe industriestrategie voor Europa (4) en de actualisering ervan (5), de Europese datastrategie (6) en NextGenerationEU (7). Zij kunnen ook bijdragen tot een duurzaam herstel na ernstige economische verstoringen zoals ten gevolge van de COVID-19-pandemie, en inspanningen ondersteunen om de sociale en economische veerkracht van de Unie versterken. |
5. |
In het licht van de actualisering van de nieuwe industriestrategie en de strategie voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) (8) moeten kmo’s en start-ups kunnen deelnemen aan belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang en er profijt van kunnen trekken. De Commissie zal bij haar beoordeling rekening houden met omstandigheden waaruit blijkt dat het minder waarschijnlijk is dat de aangemelde steun de mededinging buitensporig zal verstoren, bijvoorbeeld vanwege het bedrag ervan. |
6. |
De uitrol van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang vergt vaak een aanzienlijke bijdrage van de overheid wanneer de markt dit soort projecten anders niet zou financieren. In deze mededeling worden de regels uiteengezet die van toepassing zijn, ingeval overheidsfinanciering van dit soort projecten staatssteun vormt, om staatssteun voor belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang als verenigbaar met de interne markt aan te merken. De regels moeten er met name voor zorgen dat dergelijke steun de handelsvoorwaarden tussen de lidstaten niet buitensporig verstoort en moeten de gevolgen van dergelijke steun voor het handelsverkeer en de mededinging tot het noodzakelijke minimum beperken. |
7. |
Volgens artikel 107, lid 3, punt b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kan steun om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen, als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd. Daarom wordt in deze mededeling het nodige houvast geboden ten aanzien van de criteria die de Commissie zal toepassen bij het beoordelen van staatssteun ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang. Eerst wordt het toepassingsgebied van deze mededeling afgebakend, om daarna een lijst van criteria te geven die de Commissie voor de toepassing van artikel 107, lid 3, punt b), van het Verdrag zal hanteren om de aard en het belang van dit soort projecten te beoordelen. Vervolgens wordt uiteengezet hoe de Commissie overheidsfinanciering voor belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang op hun verenigbaarheid met de staatssteunregels zal beoordelen. |
8. |
Deze mededeling sluit niet uit dat steun ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang ook op grond van andere verdragsbepalingen, en met name artikel 107, lid 3, punt c), van het Verdrag en de uitvoeringsvoorschriften daarvan, met de interne markt verenigbaar kan worden verklaard. Die verdragsbepalingen geven echter misschien geen volledig antwoord op omvang, specifieke kenmerken en aspecten van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang. Daarvoor zijn misschien specifieke bepalingen inzake subsidiabiliteit, procedures en verenigbaarheid nodig, zoals in deze mededeling wordt uiteengezet. |
2. TOEPASSINGSGEBIED
9. |
De Commissie zal de in deze mededeling uiteengezette beginselen toepassen op belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang in alle economische sectoren. |
10. |
Deze beginselen zijn niet van toepassing op:
|
3. SUBSIDIABILITEITSCRITERIA
11. |
Bij het bepalen of een project al dan niet binnen het toepassingsgebied van artikel 107, lid 3, punt b), van het Verdrag valt, past de Commissie de in de punten 3.1, 3.2 en 3.3 van deze mededeling bepaalde criteria toe. |
3.1. Definitie van een project
12. |
Het steunvoornemen betreft één project dat duidelijk is omschreven wat betreft de doelstellingen en de uitvoeringsvoorwaarden ervan, met inbegrip van alle deelnemers en de financiering ervan (12). |
13. |
De Commissie kan ook een “geïntegreerd project” als in aanmerking komend beschouwen. Daarbij gaat het om een groep afzonderlijke projecten die zijn opgenomen in een gemeenschappelijke structuur, routekaart of programma die of dat op dezelfde doelstelling is gericht en op een coherente, systemische benadering is gebaseerd. De afzonderlijke onderdelen van het geïntegreerde project mogen betrekking hebben op verschillende niveaus van de leveringsketen, maar moeten complementair zijn en een aanzienlijke toegevoegde waarde hebben in hun bijdrage aan de verwezenlijking van de belangrijke Europese doelstelling (13). |
3.2. Gemeenschappelijk Europees belang
3.2.1. Algemene cumulatieve criteria
14. |
Het project moet een concrete, duidelijke en identificeerbare belangrijke bijdrage aan de doelstellingen of de strategieën van de Unie vertegenwoordigen, en moet een aanzienlijk effect hebben op duurzame groei, doordat het bijvoorbeeld van majeur belang is voor onder meer de Europese Green Deal, de digitale strategie, het digitale decennium en de Europese datastrategie, de nieuwe industriestrategie voor Europa en de actualisering daarvan, NextGenerationEU, de Europese gezondheidsunie (14), de nieuwe Europese onderzoeksruimte voor onderzoek en innovatie (15), het nieuwe actieplan voor een circulaire economie (16), en de doelstelling van de EU om tegen 2050 klimaatneutraal te worden. |
15. |
Het project moet aantonen dat het is ontworpen om het op te nemen tegen grote markt- of systemische tekortkomingen waardoor het project bij afwezigheid van steun niet in dezelfde mate of op dezelfde wijze zou worden uitgevoerd, of tegen maatschappelijke uitdagingen die anders niet op gepaste wijze zouden worden aangepakt of verholpen. |
16. |
Tenzij de aard van het project een kleiner aantal rechtvaardigt (17), moeten doorgaans ten minste vier lidstaten bij het project betrokken zijn en mogen de voordelen ervan niet beperkt blijven tot de financierende lidstaten, maar moeten zij een groter deel van de Unie betreffen. De voordelen van het project moeten duidelijk zijn afgebakend op een concrete en aanwijsbare wijze (18). |
17. |
Alle lidstaten moeten een reële kans krijgen om deel te nemen aan een nieuw project. De aanmeldende lidstaten moeten aantonen dat alle lidstaten werden ingelicht dat er een nieuw project kon komen, bijvoorbeeld via contacten, allianties, vergaderingen of matchmakingevenementen, ook voor kmo’s en start-ups, en de kans hebben gekregen om deel te nemen. |
18. |
De voordelen van het project mogen niet beperkt blijven tot de betrokken ondernemingen of sectoren, maar moeten een bredere relevantie hebben en op ruimere schaal in de economie of samenleving van de Unie kunnen worden toegepast via duidelijk, concreet en aanwijsbaar omschreven positieve overloopeffecten (zoals dat ze systemische effecten hebben op meerdere niveaus van de waardeketen of op up- of downstreammarkten, of alternatieve toepassingen bieden in andere sectoren of voor de modale shift). |
19. |
Het project moet aanzienlijke cofinanciering door de begunstigde behelzen (19). |
20. |
De lidstaten moeten aantonen of het project in overeenstemming is met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen” in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 of andere vergelijkbare methoden (20). Bij de algemene afweging of de positieve effecten van de steun opwegen tegen de negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer zal de Commissie de overeenstemming met dit beginsel als een belangrijke factor in de beoordeling in aanmerking nemen. Investeringen die ernstige afbreuk doen aan milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 zullen waarschijnlijk niet voldoende positieve effecten hebben om op te wegen tegen hun negatieve effecten op de mededinging en het handelsverkeer. De positieve effecten van een project dat grote markt- of systemische tekortkomingen of maatschappelijke uitdagingen aanpakt die niet op een andere manier kunnen worden aangepakt, worden steeds geval per geval beoordeeld. |
3.2.2. Algemene positieve indicatoren
21. |
Naast de cumulatieve criteria van onderdeel 3.2.1 zal de Commissie de volgende door de lidstaten voorgestelde elementen als positief aanmerken:
|
3.2.3. Specifieke criteria
22. |
O&O&I-projecten moeten bijzonder innovatief zijn of qua O&O&I aanzienlijke toegevoegde waarde opleveren in het licht van de huidige stand van de techniek in de betrokken sector (23). |
23. |
Projecten die een eerste industriële toepassing omvatten, moeten de ontwikkeling mogelijk maken van een nieuw product of een nieuwe dienst met een sterke onderzoeks- en innovatiecomponent of de ontwikkeling van een fundamenteel innovatief productieproces. Regelmatige bijwerkingen zonder innovatieve dimensie van bestaande faciliteiten en de ontwikkeling van nieuwere versies van bestaande producten kwalificeren niet als een eerste industriële toepassing. |
24. |
Voor de toepassing van deze mededeling wordt met “eerste industriële toepassing” gedoeld op het opschalen van proeffaciliteiten, demonstratie-installaties of de allereerste uitrusting en faciliteiten die de fasen nà de proeflijn — met inbegrip van de testfase en het opschalen van de serieproductie — omvatten, maar niet de massaproductie of de commerciële activiteiten (24). Het einde van de eerste industriële toepassing wordt bepaald aan de hand van onder meer de O&O&I-gerelateerde prestatie-indicatoren die erop wijzen dat met massaproductie kan worden begonnen. Activiteiten betreffende een eerste industriële toepassing kunnen met staatssteun worden gefinancierd op voorwaarde dat de eerste industriële toepassing aansluit op een O&O&I-activiteit en zelf een belangrijke O&O&I-component bevat die integrerend deel uitmaakt van en een noodzakelijk onderdeel is voor de succesvolle tenuitvoerlegging van het project. De eerste industriële toepassing hoeft niet noodzakelijk te worden uitgevoerd door dezelfde entiteit als die welke de O&O&I-activiteiten verrichtte, zolang die entiteit de rechten verkrijgt om de resultaten van de voorgaande O&O&I-activiteit te gebruiken én de O&O&I-activiteit en de eerste industriële toepassing beide in het project beschreven worden. |
25. |
Infrastructuurprojecten in de sectoren milieu, energie, vervoer, gezondheid of digitalisering, voor zover zij niet onder de punten 22 en 23 vallen, moeten hetzij van groot belang zijn voor de strategie van de Unie op het gebied van milieu, klimaat, energie (met inbegrip van de voorzieningszekerheid), vervoer, gezondheid, industrie of digitalisering, hetzij een aanzienlijke bijdrage leveren tot de interne markt, onder meer voor die specifieke sectoren, en kunnen na aanleg worden ondersteund tot zij volledig operationeel zijn. |
3.3. Een belangrijk project
26. |
Om als belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te kunnen worden aangemerkt, moet een project kwantitatief of kwalitatief belangrijk zijn. Het dient bijzonder groot in omvang of reikwijdte te zijn of een zeer aanzienlijke technologische of financiële risicograad te vertonen, of beide. Om het belang van een project te beoordelen zal de Commissie rekening houden met de criteria van onderdeel 3.2. |
4. VERENIGBAARHEIDSCRITERIA
27. |
Wanneer de Commissie steun ter verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang op grond van artikel 107, lid 3, punt b), van het Verdrag op zijn verenigbaarheid met de interne markt onderzoekt, zal zij rekening houden met de in de onderdelen 4.1, 4.2 en 4.3 van deze mededeling bepaalde criteria (25). |
28. |
De Commissie zal een afwegingstoets uitvoeren in de zin van onderdeel 4.2. om na te gaan of de verwachte positieve effecten van de steun opwegen tegen de eventuele negatieve effecten. |
29. |
Rekening houdend met de aard van het project kan de Commissie oordelen dat aanzienlijk markt- of systeemfalen of maatschappelijke uitdagingen, alsmede de bijdrage tot een gemeenschappelijk Europees belang, kan worden aangenomen voor de individuele componenten van een geïntegreerd project wanneer het project de in deel 3 beschreven verenigbaarheidscriteria vervult. |
4.1. Noodzaak en evenredigheid van de steun
30. |
De steun mag niet de projectkosten subsidiëren die een onderneming sowieso zou moeten maken, noch mag deze een vergoeding zijn voor het normale zakelijke risico van een economische activiteit. De verwezenlijking van het project dient zonder de steun onmogelijk te zijn of enkel mogelijk te zijn op beperktere schaal, met beperktere omvang, of niet snel genoeg, of op een andere manier die de van het project verwachte voordelen aanzienlijk zou beperken (26). Steun zal alleen als evenredig worden beschouwd indien hetzelfde resultaat niet met minder steun zou kunnen worden behaald. |
31. |
De lidstaten moeten de Commissie afdoende informatie verschaffen over het gesteunde project, alsmede een uitgebreide beschrijving van het nulscenario (counterfactual) dat overeenstemt met de situatie waarin door lidstaten geen steun wordt verleend (27). Het nulscenario kan bestaan in het ontbreken van een alternatief project, indien uit het bewijsmateriaal blijkt dat dit het meest waarschijnlijke nulscenario is, of in een alternatief project waarmee de begunstigden bij hun interne besluitvorming rekening hebben gehouden, en kan betrekking hebben op een alternatief project dat geheel of ten dele buiten de Unie wordt uitgevoerd. Om de geloofwaardigheid van het door de begunstigden voorgestelde nulscenario aan te tonen, wordt de kennisgevende lidstaten verzocht relevante interne documenten van de begunstigden over te leggen, zoals presentaties van de raad van bestuur, analyses, verslagen en studies (28). |
32. |
Indien er geen alternatief project is, zal de Commissie zich ervan vergewissen dat het steunbedrag niet hoger uitkomt dan het minimum dat voor het gesteunde project noodzakelijk is om voldoende winstgevend te zijn, doordat daarmee bijvoorbeeld een interne opbrengstvoet kan worden behaald die overeenstemt met de sectorale of ondernemingsspecifieke benchmark of hurdle rate. Voor dat doel kan ook worden gebruikgemaakt van normale rendementspercentages die de begunstigden in andere vergelijkbare investeringsprojecten projecten verlangen, van hun kapitaalkosten als geheel of van de rendementspercentages die doorgaans in de betrokken sector zijn waar te nemen. Alle desbetreffende verwachte kosten en baten moeten voor de hele levensduur van het project in aanmerking worden genomen. |
33. |
Het maximaal toegestane steunpeil zal worden bepaald aan de hand van de vastgestelde financieringskloof afgezet tegen de in aanmerking komende kosten. Indien dit door de analyse van de financieringskloof wordt gerechtvaardigd, kan de steunintensiteit alle in aanmerking komende kosten dekken. Met de financieringskloof wordt het verschil bedoeld tussen de positieve en negatieve kasstromen gedurende de levensduur van de investering, contant gemaakt op basis van een passende disconteringsfactor waarin het rendement tot uiting komt dat de begunstigde verlangt om het project uit te voeren, met name gelet op de daaraan verbonden risico’s. De in aanmerking komende kosten zijn opgenomen in de bijlage (29). |
34. |
Wanneer wordt aangetoond (bv. aan de hand van bedrijfsinterne documenten) dat de begunstigde van de steun een duidelijke keuze heeft om óf een project met steun uit te voeren óf een alternatief project zonder steun, zal de Commissie de verwachte netto contante waarde van de investering in het gesteunde project en van het als nulscenario gehanteerde project vergelijken, rekening houdende met de waarschijnlijkheid dat verschillende businessscenario’s kunnen spelen. |
35. |
Staatssteun ter bevordering van de uitvoering van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang mag worden gecumuleerd met Uniefinanciering of andere staatssteun op voorwaarde dat het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, niet hoger is dan het gunstigste financieringspercentage dat is vastgesteld in de toepasselijke regels in de Uniewetgeving. |
36. |
De Commissie mag, als aanvullende waarborg dat de staatssteun evenredig blijft en beperkt blijft tot het noodzakelijke, de kennisgevende lidstaat verzoeken een terugvorderingsmechanisme (clawback) (30) ten uitvoer te leggen. Dat mechanisme moet zorgen voor een evenwichtige verdeling van de winst als een project winstgevender is dan in de analyse van de financieringskloof werd voorspeld en mag enkel worden toegepast op de investeringen die op basis van de ex-post liquiditeitscijfers en uitgekeerde staatssteun rendementen behalen die hoger zijn dan de kapitaalkosten van de begunstigden. Dergelijke terugvorderingsmechanismen moeten vooraf duidelijk gedefinieerd worden om de begunstigden financiële voorspelbaarheid te bieden wanneer zij beslissen over hun deelname aan het project. Een dergelijk mechanisme moet zodanig worden ontworpen dat het begunstigden sterke stimulansen blijft geven om hun investeringen en projectprestaties te maximaliseren. |
37. |
Bij die beoordeling zal de Commissie naar de volgende elementen kijken:
|
38. |
Om daadwerkelijke of potentiële, rechtstreekse of indirecte verstoringen van het internationale handelsverkeer aan te pakken, kan de Commissie rekening houden met het feit dat buiten de Unie gevestigde concurrenten — al dan niet rechtstreeks — voor vergelijkbare projecten in de voorbije drie jaar steun met een gelijkwaardige intensiteit hebben ontvangen of deze zullen ontvangen. Wanneer verstoringen van het internationale handelsverkeer zich echter waarschijnlijk pas na meer dan drie jaar voordoen, kan, gelet op het specifieke karakter van de betrokken sector, de referentieperiode dienovereenkomstig worden verlengd. Voor zover mogelijk, zal de betrokken lidstaat de Commissie voldoende informatie verschaffen om haar in staat te stellen de situatie te beoordelen, met name wat betreft de noodzaak rekening te houden met het concurrentievoordeel dat een concurrent in een derde land geniet. Indien de Commissie niet over bewijsmateriaal betreffende de toegekende of voorgenomen steun beschikt, kan zij haar besluit ook op indirect bewijsmateriaal baseren. De Commissie kan ook passende maatregelen nemen ten aanzien van verstoringen van de mededinging door van buiten de Unie ontvangen subsidies. |
39. |
Voor het vergaren van bewijsmateriaal kan de Commissie gebruikmaken van haar onderzoeksbevoegdheden (31). |
40. |
De keuze van het steuninstrument moet ook gebeuren met het oog op het marktfalen of ander belangrijk systeemfalen waarvoor dit een oplossing probeert te bieden. Wanneer bijvoorbeeld het onderliggende probleem onvoldoende toegang tot externe financiering is, dienen lidstaten normaal gesproken gebruik te maken van steun in de vorm van liquiditeitssteun, zoals een lening of garantie (32). Wanneer het ook nodig is om de onderneming in bepaalde mate in het risico te doen delen, dient een terugbetaalbaar voorschot normaal gesproken het te kiezen steuninstrument te zijn. Terugbetaalbare steuninstrumenten zullen over het algemeen als een positieve indicator worden beschouwd. |
41. |
De selectie van begunstigden via een concurrerende, transparante en niet-discriminerende procedure zal als een positieve aanwijzing worden beschouwd. |
4.2. Voorkoming van ongewenste concurrentieverstoringen en afwegingstoets
42. |
De lidstaten moeten het bewijs leveren dat de voorgenomen steunmaatregel het geschikte beleidsinstrument is om de doelstelling van het project te verwezenlijken. Een steunmaatregel zal alleen als geschikt worden beschouwd indien dezelfde uitkomst niet met andere, minder verstorende beleidsinstrumenten of andere, minder verstorende soorten steuninstrumenten kan worden behaald. |
43. |
Wil de steun verenigbaar zijn, dan moeten de negatieve effecten van de steunmaatregel in termen van mededingingsdistorsies en beïnvloeding van het handelsverkeer tussen lidstaten beperkt zijn en moeten de positieve effecten ervan in termen van bijdrage aan de doelstelling van gemeenschappelijk Europees belang opwegen tegen die negatieve effecten. |
44. |
Bij de beoordeling van de negatieve effecten van de steunmaatregel zal de Commissie haar analyse toespitsen op de voorzienbare gevolgen die de steun kan hebben op de concurrentie tussen ondernemingen op de betrokken productmarkten, met inbegrip van upstream- of downstreammarkten, en het risico op overcapaciteit. |
45. |
De Commissie zal het risico op marktafscherming en marktdominantie nagaan. Projecten waarbij het om de bouw van infrastructuur gaat (33), moeten voldoen aan de beginselen van open en niet-discriminerende toegang tot de infrastructuur en niet-discriminerende prijsstelling en netwerkexploitatie, met inbegrip van de beginselen die zijn vastgelegd in het Unierecht (34). |
46. |
De Commissie zal een beoordeling maken van de potentiële negatieve effecten op het handelsverkeer, met inbegrip van het risico op een subsidiewedloop tussen lidstaten, die zich kunnen voordoen met name wat betreft de keuze van een locatie. |
47. |
In haar beoordeling van de mogelijke negatieve gevolgen voor het handelsverkeer zal de Commissie nagaan of de steun afhankelijk is van de verplaatsing van een productieactiviteit of een productieactiviteit of enige andere activiteit van de begunstigde onderneming van een andere partij bij de EER-overeenkomst naar het grondgebied van de steunverlenende lidstaat. Een dergelijke voorwaarde lijkt schadelijk te zijn voor de interne markt, ongeacht het aantal arbeidsplaatsen dat daadwerkelijk verloren is gegaan bij de aanvankelijke vestiging van de begunstigde in de EER, en wordt waarschijnlijk niet gecompenseerd door positieve effecten. |
4.3. Transparantie
48. |
De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de volgende informatie wordt bekendgemaakt in de “Transparency Award Module” van de Commissie of op een uitgebreide staatssteunwebsite op nationaal of regionaal niveau:
|
49. |
Het vereiste om informatie bekend te maken geldt voor individuele steunverleningen van meer dan 100 000 EUR. Dit soort informatie moet worden bekendgemaakt nadat het besluit tot steunverlening is genomen, moet ten minste tien jaar worden bewaard en moet zonder beperkingen beschikbaar zijn voor het brede publiek (37). |
5. AANMELDING, VERSLAGLEGGING EN TOEPASSING
5.1. Aanmeldingsverplichting
50. |
Overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag moeten lidstaten de Commissie van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen op de hoogte brengen, met inbegrip van steun voor een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang. |
51. |
Lidstaten die bij hetzelfde belangrijke project van gemeenschappelijk Europees belang zijn betrokken, wordt verzocht om, voor zover mogelijk, bij de Commissie een gemeenschappelijke aanmelding in te dienen, die een gezamenlijke verklaring bevat waarin het project wordt beschreven en wordt aangetoond dat het in aanmerking komt. |
5.2. Doorlichting achteraf en verslaglegging
52. |
Over de tenuitvoerlegging van het project moet op regelmatige tijdstippen verslag worden gedaan. In voorkomend geval kan de Commissie vragen dat een doorlichting achteraf wordt uitgevoerd. |
5.3. Toepassing
53. |
De Commissie zal de in deze mededeling uiteengezette beginselen toepassen met ingang van 1 januari 2022. |
54. |
Zij zal de in deze mededeling vervatte beginselen toepassen op alle aangemelde steunprojecten ten aanzien waarvan zij een besluit moet nemen op of na 1 januari 2022, zelfs indien de projecten vóór die datum zijn aangemeld. |
55. |
Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun (38) zal de Commissie in het geval van niet-aangemelde steun de in deze mededeling uiteengezette beginselen toepassen indien de steun werd toegekend op of na 1 januari 2022, en in alle overige gevallen de regels die van toepassing waren op het tijdstip dat de steun werd toegekend. |
(1) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “De Europese Green Deal”, COM(2019) 640 final van 11 december 2019.
(2) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “De digitale toekomst van Europa vormgeven”, COM(2020) 67 final van 19 februari 2020.
(3) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Digitaal kompas 2030: de Europese aanpak voor het digitale decennium”, COM(2021) 118 final van 9 maart 2021.
(4) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een nieuwe industriestrategie voor Europa”, COM(2020) 102 final van 10 maart 2020.
(5) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Actualisering van de nieuwe industriestrategie van 2020: een sterkere eengemaakte markt tot stand brengen voor het herstel van Europa”, COM(2021) 350 final van 5 mei 2021.
(6) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een Europese datastrategie”, COM(2020) 66 final van 19 februari 2020.
(7) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie”, COM(2020) 456 final van 27 mei 2020.
(8) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Een kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa”, COM(2020) 103 final van 10 maart 2020.
(9) Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1). Zoals uiteengezet in punt 23 van die richtsnoeren, kan een onderneming in moeilijkheden, aangezien haar bestaan zelf in het gedrang is, niet worden beschouwd als een passend instrument om aan de verwezenlijking van andere beleidsdoelstellingen van de overheid bij te dragen, zolang haar levensvatbaarheid niet is verzekerd.
(10) Mededeling van de Commissie, “Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak” (PB C 91 I, 20.3.2020, blz. 1), en de wijzigingen ervan.
(11) Zie bv. zaak C-156/98 Duitsland/Commissie [2000] ECLI:EU:C:2000:467, punt 78, en zaak C-333/07 Régie Networks/Rhone Alpes Bourgogne [2008] ECLI:EU:C:2008:764, punten 94 tot en met 116.
(12) In het geval van onderzoek en ontwikkeling, moeten twee of meer projecten, wanneer ze niet duidelijk van elkaar te scheiden zijn, en met name wanneer ze onafhankelijk van elkaar geen kansen op technologisch succes hebben, als één project worden beschouwd.
(13) Hierna worden de begrippen “één project” en “geïntegreerd project” kortweg “project” genoemd.
(14) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Bouwen aan een Europese gezondheidsunie: de veerkracht van de EU bij grensoverschrijdende bedreigingen van de gezondheid versterken”, COM(2020) 724 final van 11 november 2020.
(15) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een nieuwe EOR voor onderzoek en innovatie”, COM(2020) 628 final van 30 september 2020.
(16) Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — Voor een schoner en concurrerender Europa”, COM(2020) 98 final van 11 maart 2020.
(17) Een kleiner aantal lidstaten , maar niet minder dan twee, kan in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde omstandigheden gerechtvaardigd zijn, bijvoorbeeld als het project betrekking heeft op onderling verbonden onderzoeksinfrastructuur of TEN-E en TEN-T-projecten die van fundamenteel transnationaal belang zijn omdat ze deel uitmaken van een fysiek verbonden grensoverschrijdend netwerk of die van wezenlijk belang zijn om grensoverschrijdende verkeersleiding of interoperabiliteit te versterken; of wanneer het project wordt gefinancierd met EU-midden waarbij volgens de wettelijke bepalingen inzake samenwerking tussen de lidstaten een lager aantal deelnemende lidstaten is vereist. Hoe dan ook moeten projecten op transparante wijze worden ontworpen in overeenstemming met punt 17.
(18) Louter het feit dat het project door ondernemingen in verschillende landen wordt uitgevoerd of dat onderzoeksinfrastructuur nadien wordt gebruikt door ondernemingen die in verschillende landen zijn gevestigd, is niet voldoende om een project als een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang aan te merken. De Unierechter heeft het beleid van de Commissie bevestigd om een project slechts als van gemeenschappelijk Europees belang in de zin van artikel 107, lid 3, punt b), te beschouwen wanneer het project deel uitmaakt van een transnationaal Europees programma dat door de regeringen van verschillende lidstaten gezamenlijk wordt gesteund, of ook nog wanneer het een onderdeel vormt van een initiatief waartoe verschillende lidstaten in onderling overleg hebben besloten om het hoofd te bieden aan een gemeenschappelijke dreiging; Gevoegde zaken C-62/87 en 72/87 Exécutif regional wallon en SA Glaverbel/Commissie [1988] ECLI:EU:C:1988:132, punt 22.
(19) Wanneer de Commissie de omvang van de medefinanciering beoordeelt, zal zij rekening houden met de specifieke kenmerken van bepaalde sectoren en van kmo’s. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde omstandigheden kan de Commissie oordelen dat de steun zelfs zonder aanzienlijke cofinanciering door de begunstigde gerechtvaardigd is.
(20) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen, PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13. Maatregelen die identiek zijn aan de maatregelen die in het kader van de herstel-en veerkrachtplannen door de Raad zijn goedgekeurd, worden geacht in overeenstemming te zijn met het beginsel “geen ernstige afbreuk doen”, aangezien dit reeds is gecontroleerd.
(21) Centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen of andere instanties van de Unie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaten staat, vormt geen staatssteun. Staatssteun kan worden gecumuleerd met financiering uit een Uniefonds mits aan de voorwaarde van punt 35 is voldaan.
(22) Een inbreng van materiële en immateriële activa, maar ook van gronden, moet tegen marktprijs worden verrekend.
(23) Dit kan in voorkomend geval betekenen dat geleidelijk vorderingen worden gemaakt in de richting van de huidige stand van de techniek, waarbij een deelnemend project duidelijk en geloofwaardig het doel heeft dit te overtreffen en beschrijft hoe het dit zal doen.
(24) Beperkte verkopen die in de specifieke sector nodig zijn in verband met de testfase, met inbegrip van de verkoop van monsters en verkoop voor feedback of certificering, vallen niet onder het begrip “commerciële activiteiten”.
(25) Volgens het Hof van Justitie beschikt de Commissie over een discretionaire bevoegdheid wanneer het erom gaat belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang op hun verenigbaarheid te beoordelen. Gevoegde zaken C-62/87 en 72/87, Exécutif regional wallon en SA Glaverbel/Commissie [1988] ECLI:EU:C:1988:132, punt 21.
(26) De steunaanvraag moet plaatsvinden vóór de aanvang van de werkzaamheden, d.w.z. vóór hetzij de start van de bouwwerkzaamheden van de investering, hetzij de eerste vaste toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt, naargelang wat als eerste plaatsvindt. De aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies worden niet als aanvang van de werkzaamheden beschouwd.
(27) Voor projecten door kmo’s kan het nulscenariobestaan in het ontbreken van een alternatief project als bedoeld in punt 32.
(28) Indien de verstrekte informatie onder het ambtsgeheim valt, moet deze worden behandeld overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het EG-Verdrag (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9).
(29) In het geval van een geïntegreerd project moeten de in aanmerking komende kosten worden uitgesplitst op het niveau van elk van de afzonderlijke projecten.
(30) Voor projecten van kmo’s hoeft niet in een terugvorderingsmechanisme te worden voorzien tenzij in uitzonderlijke omstandigheden, met name op basis van de voor dergelijke projecten aangemelde steunbedragen.
(31) Zie artikel 25 van Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9)
(32) Steun in de vorm van garanties moet in de tijd beperkt zijn, terwijl voor steun in de vorm van leningen aflossingstermijnen moeten gelden.
(33) Voor alle duidelijkheid zij erop gewezen dat proeflijnen niet als infrastructuur worden beschouwd.
(34) Wanneer het project energie-infrastructuur behelst, moet het onderworpen zijn aan de tarief- en toegangsregulering en de ontbundelingseisen overeenkomstig interne-marktwetgeving.
(35) C(2003) 4582 (PB C 297 van 9.12.2003, blz. 6).
(36) Subsidie/rentesubsidie; Lening/terugbetaalbaar voorschot/terugbetaalbare subsidie; Garantie; Belastingvoordeel of belastingvrijstelling; Risicofinanciering; Overige. Indien de steun wordt verleend via meerdere steuninstrumenten, moet het steunbedrag per instrument worden vermeld.
(37) Deze informatie moet worden bekendgemaakt binnen zes maanden vanaf de datum van de toekenning van de steun. In het geval van onrechtmatige steun zullen lidstaten ervoor moeten zorgen dat deze informatie achteraf wordt bekendgemaakt binnen zes maanden vanaf de datum van het besluit van de Commissie. Deze informatie moet beschikbaar worden gesteld in een formaat waarmee de gegevens kunnen worden doorzocht, geëxtraheerd en gemakkelijk op internet kunnen worden bekendgemaakt, bv. in CSV- of XML-formaat.
(38) Mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun (PB C 119 van 22.5.2002, blz. 22).
BIJLAGE
Subsidiabele kosten
a) |
Haalbaarheidsstudies, met inbegrip van voorbereidende technische studies, en de kosten voor het verkrijgen van de voor de uitvoering van het project vereiste vergunningen. |
b) |
Kosten van apparatuur en uitrusting (met inbegrip van installaties en vervoermiddelen) voor zover en voor zolang zij voor het project worden gebruikt. Indien deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens een goede boekhoudpraktijk, als in aanmerking komende kosten beschouwd. |
c) |
Kosten van de verwerving (of bouw) van gebouwen, infrastructuur en gronden voor zover en voor zolang zij voor het project worden gebruikt. Wanneer deze kosten worden bepaald ten opzichte van de commerciële overdrachtswaarde of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten — in plaats van de afschrijvingskosten — dient de financieringskloof — vooraf of achteraf — te worden verminderd met de restwaarde van de grond, het gebouw of de infrastructuur. |
d) |
Kosten van andere materialen, leveranties en dergelijke producten die voor het project nodig zijn. |
e) |
Kosten verbonden aan de verkrijging, validering en verdediging van octrooien en andere immateriële activa. Kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm’s length-voorwaarden worden ingekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt |
f) |
Personeelskosten en administratieve kosten (met inbegrip van de algemene kosten) die rechtstreeks uit O&O&I-activiteiten voortvloeien, met inbegrip van met de eerste industriële toepassing verband houdende O&O&I-activiteiten, of die, in het geval van een infrastructuurproject, bij de bouw van de infrastructuur worden gemaakt. |
g) |
In het geval van steun voor een project voor de eerste industriële toepassing zijn kapitaaluitgaven en exploitatiekosten opgenomen in de mate en voor de periode waarin zij voor het project worden gebruikt, zolang de industriële toepassing aansluit op een O&O&I-activiteit en deze zelf een belangrijke O&O&I-component bevat die integrerend deel uitmaakt van en een noodzakelijk onderdeel is voor de succesvolle tenuitvoerlegging van het project. De exploitatiekosten moeten op die component van het project betrekking hebben. |
h) |
Andere kosten kunnen, indien dat gerechtvaardigd is, worden geaccepteerd en wanneer deze onlosmakelijk verband houden met de uitvoering van het project, met uitsluiting van exploitatiekosten die niet onder punt g) vallen. |