Brussel, 14.7.2021

COM(2021) 564 final

2021/0214(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens

(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2021) 564 final} - {SWD(2021) 643 final} - {SWD(2021) 644 final} - {SWD(2021) 647 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De wereld moet het hoofd bieden aan een diepe klimaatcrisis en de uitdagingen van de klimaatverandering vereisen een mondiale respons. Een sterke internationale samenwerking zal meer vaart geven aan de gezamenlijke klimaatactie die door alle partijen bij de Overeenkomst van Parijs moet worden ondernomen om de mondiale temperatuurstijging te beperken tot ruim minder dan 2 °C in vergelijking met het pre-industriële tijdperk en te streven naar een maximale stijging van 1,5 °C boven het pre-industriële niveau 1 .

De internationale voortrekkersrol van de Europese Unie moet hand in hand gaan met doortastend optreden binnen de Unie. Om de doelstelling van een klimaatneutrale EU in 2050 in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs te verwezenlijken, moet de Unie haar ambitie voor het komende decennium verhogen en het kader voor haar klimaat- en energiebeleid actualiseren. Dit proces zou al onder de bestaande EU-wetgeving van start moeten gaan. Voorts heeft de Commissie, zoals zij in de Europese Green Deal 2 heeft aangekondigd, op basis van een uitgebreide effectbeoordeling 3 een nieuw EU-streefdoel inzake broeikasgasemissiereductie voor 2030 voorgesteld waarbij de uitstoot met ten minste 55 % ten opzichte van het niveau van 1990 4 wordt teruggedrongen. Dit doel is bekrachtigd door de Europese Raad 5 en meegedeeld aan het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, waardoor het internationaal bindend is geworden 6 . In de Europese klimaatwet die met de medewetgevers is overeengekomen, is het nieuwe streefdoel voor 2030 vastgelegd en de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit juridisch bindend gemaakt 7 .

Om deze broeikasgasemissiereducties in overeenstemming met de Europese klimaatwet te verwezenlijken, stelt de Commissie voor om alle desbetreffende beleidsinstrumenten zo nodig uiterlijk juli 2021 te herzien in een “Klaar voor 55”-pakket, waarin met name de sectorale wetgeving op het gebied van klimaat, energie, vervoer en belastingen 8 wordt aangepakt. Een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (“CBAM”), dat in de Europese Green Deal is aangekondigd, maakt deel uit van dat pakket en wordt een wezenlijk instrument in de EU-toolbox voor de totstandbrenging van een klimaatneutrale EU in 2050 in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs, doordat het de risico’s van koolstoflekkage als gevolg van de verhoogde klimaatambitie van de Unie zal tegengaan. Het Europees Parlement heeft in maart 2021 een resolutie voor de invoering van een met de WTO verenigbaar mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens 9 aangenomen.

De Commissie heeft in haar “EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” 10 ook aangekondigd dat zij werk zou maken van relevante instrumenten en stimulansen om het beginsel “de vervuiler betaalt” 11 beter toe te passen en zo “gratis verontreiniging” volledig uit te faseren, teneinde zoveel mogelijk synergie tot stand te brengen tussen de ambitie om de samenleving koolstofvrij te maken en de ambitie om de verontreiniging naar nul terug te dringen.

De Commissie heeft haar voornemen om een CBAM voor te stellen, aangekondigd in de Europese Green Deal. In de desbetreffende mededeling schreef zij: “Als de verschillen in ambitieniveau in de wereld blijven bestaan, terwijl de EU haar ambitieniveau verhoogt, zal de Commissie voor een aantal sectoren een koolstofgrenscorrectie voorstellen om het risico van koolstoflekkage te beperken. Hierdoor zou de prijs van ingevoerde goederen het koolstofgehalte daarvan beter weerspiegelen. Deze maatregel zal zodanig worden opgezet dat de regels van de Wereldhandelsorganisatie en andere internationale verplichtingen van de EU worden nageleefd 12 .”

Dit mechanisme is een alternatief voor de maatregelen tegen koolstoflekkage in het EU-emissiehandelssysteem 13 (“EU-ETS”) en het moet ervoor zorgen dat de emissiereductie-inspanningen van de Unie niet worden gefnuikt door hogere emissies buiten de Unie als gevolg van de verplaatsing van de productie of een toename van de invoer van koolstofintensievere producten. Zonder een dergelijk mechanisme zou koolstoflekkage kunnen leiden tot een algehele toename van de wereldwijde emissies.

Op grond van de Overeenkomst van Parijs moet de internationale gemeenschap haar ambitie op het gebied van klimaatactie steeds verder verhogen om de stijging van de gemiddelde temperatuur wereldwijd te matigen en zo de risico’s en gevolgen van de klimaatverandering aanzienlijk te beperken. Iedere partij moet haar eigen nationaal bepaalde bijdrage aan dit mondiale doel opstellen, die een “zo hoog mogelijk ambitieniveau” weerspiegelt en “waaruit de gezamenlijke, doch verschillende, verantwoordelijkheden en onderscheiden mogelijkheden in het licht van uiteenlopende nationale omstandigheden blijken 14 ”.

Zolang heel wat internationale partners van de EU een beleid voeren dat niet tot hetzelfde niveau van klimaatambitie als dat van de Unie leidt, en de prijsverschillen voor broeikasgasemissies blijven bestaan, bestaat er een risico van koolstoflekkage. Er is sprake van koolstoflekkage wanneer, als gevolg van uiteenlopende ambities op het gebied van klimaatbeleid, bedrijven in bepaalde sectoren of subsectoren van de industrie hun productie overbrengen naar landen met minder strenge emissiebeperkingen of wanneer invoer uit deze landen gelijkwaardige maar minder broeikasgasintensieve producten vervangt. Het emissiereductiebeleid van de EU zou dan minder doeltreffend kunnen worden en de totale emissies zouden wereldwijd kunnen stijgen, waardoor de beperking van de broeikasgasemissies, die dringend noodzakelijk is om de mondiale gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C ten opzichte van het pre-industriële niveau te houden, in het gedrang komt.

In de Unie wordt het risico van koolstoflekkage momenteel aangepakt in het kader van het EU-ETS. Dit is het eerste internationale systeem ter wereld om broeikasgasemissies te verhandelen, en het bestaat sinds 2005. Voor de sectoren die onder het EU-ETS vallen en het grootste risico van koolstoflekkage lopen, wordt het risico momenteel beheerd door middel van gratis emissierechten en compensaties voor de stijging van elektriciteitskosten in het kader van staatssteunregels. De gratis toewijzing in het EU-ETS verzwakt echter het prijssignaal dat het systeem aan de betrokken installaties geeft in vergelijking met volledige veiling. Dat is op zijn beurt ongunstig voor de stimulansen die investeringen in verdere reductie van broeikasgasemissies moeten bevorderen.

Tegelijkertijd wordt verwacht dat, naarmate de Unie haar klimaatambities verhoogt, de verschillen met het niveau van klimaatactie in derde landen zullen toenemen en dus ook het risico van koolstoflekkage voor de EU. Dit risico vloeit voort uit de steeds ambitieuzere broeikasgasemissiereductiedoelstellingen van de EU, waarbij het totale aantal ETS-emissierechten onvermijdelijk omlaag moet. Zo wordt het koolstofprijssignaal van het EU-ETS versterkt, hetgeen producenten in de Unie ertoe aanzet hun emissies te verminderen, maar ook de kloof vergroot met landen zonder koolstofbeprijzingsmechanisme. Bovendien zal ook de totale hoeveelheid gratis toegewezen rechten mettertijd afnemen, in overeenstemming met de verlaging van het emissieplafond.

Gelet op de hierboven beschreven problemen pakt dit voorstel niet alleen het probleem van broeikasgasemissiereductie in de Unie aan, maar vermijdt het ook dat deze emissiereductie-inspanningen per saldo worden tenietgedaan door een emissiestijging buiten de Unie. In deze context wordt een CBAM voorgesteld met als overkoepelende doelstelling het risico van koolstoflekkage tegen te gaan teneinde de klimaatverandering aan te pakken door de broeikasgasemissies in de Unie en wereldwijd terug te dringen.

Samenhang met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

In de context van het “Klaar voor 55”-pakket staat het CBAM niet op zichzelf, maar vormt het een klimaatbeleidsmaatregel die ertoe strekt de klimaatambitie van de EU op weg naar het uiteindelijke doel van klimaatneutraliteit in stand te houden. Het CBAM moet het risico van koolstoflekkage tegengaan en het EU-ETS versterken. Het EU-ETS en het CBAM hangen dus nauw samen.

In het kader van het “Klaar voor 55”-pakket wordt ook een herziening 15 van het EU-ETS voorgesteld, waarbij het systeem wordt uitgebreid tot het zeevervoer en emissiehandel wordt ingevoerd voor de gebouwde omgeving en het wegvervoer. De hogere klimaatambitie in de voorgestelde wijzigingen van het EU-ETS komt het sterkst tot uiting in een strenger emissieplafond, dat wil zeggen dat het totale aantal beschikbare emissierechten zal dalen. Een strenger plafond betekent een sterker koolstofprijssignaal. De EU-doelstelling om klimaatneutraal te worden en het besluit om de klimaatambitie voor 2030 te verhogen, vereisen ook dat de bestaande maatregelen tegen het risico van koolstoflekkage opnieuw worden bekeken vanuit een breder perspectief. Hoewel de toewijzing van gratis rechten een doeltreffend middel is om het risico van koolstoflekkage te voorkomen, verzwakt dit met name ook het signaal dat de koolstofprijs aan EU-bedrijven geeft in vergelijking met volledige veiling.

Zoals in de Europese Green Deal is aangegeven, zou het CBAM ervoor zorgen dat de prijs van ingevoerde goederen beter het koolstofgehalte van die goederen weerspiegelt. De maatregel is zodanig opgezet dat de regels van de Wereldhandelsorganisatie en andere internationale verplichtingen van de Unie worden nageleefd. Bovendien heeft voorzitter Von der Leyen benadrukt dat “we [...] de prijs voor koolstof [moeten] gaan betalen, want de natuur kan die prijs niet meer opbrengen. Dit mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens moet buitenlandse producenten en importeurs in de EU motiveren om hun koolstofuitstoot te verminderen 16 ”.

In dat verband is het zaak derde landen actief te benaderen, zodat zij de CBAM-vereisten begrijpen en naleven. Daarnaast zal de EU samen met derde landen waarvan de handel met de EU door deze verordening wordt beïnvloed, bekijken welke mogelijkheden er zijn voor dialoog en samenwerking bij de uitvoering van specifieke elementen van het mechanisme. Zij moet ook nagaan of er overeenkomsten kunnen worden gesloten om de koolstofbeprijzingsmechanismen in die landen in aanmerking te nemen.

De bestaande mechanismen om het risico van koolstoflekkage aan te pakken, zijn de gratis toewijzing van EU-ETS-emissierechten en in sommige gevallen financiële maatregelen ter compensatie van indirecte emissiekosten als gevolg van stijgingen van elektriciteitsprijzen op grond van het EU-ETS (indirecte emissiekosten). Een CBAM is een alternatief voor die maatregelen en zou deze dus mettertijd moeten vervangen. Om producenten, importeurs en ondernemers evenwel de kans geven om zich aan de nieuwe regeling aan te passen, moet de gratis toewijzing van rechten stapsgewijs worden afgebouwd terwijl het CBAM geleidelijk wordt ingevoerd, zodat zij niet cumulatief zijn.

Samenhang met andere beleidsterreinen van de Unie

De Unie is zeer actief in internationale fora om de milieuregels wereldwijd te versterken en om haar handelspartners en minder ontwikkelde landen te begeleiden op hun weg naar een koolstofvrije samenleving. Het CBAM zal een aanvulling vormen op de internationale milieu-actie van de Unie, en derde landen helpen koolstofvrij te worden.

Sinds 1992 werkt de Unie aan de ontwikkeling van collectieve oplossingen en aan de bevordering van wereldwijde actie om klimaatverandering aan te pakken. Het optreden op EU-niveau moet met name gericht zijn op een kosteneffectieve verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen inzake klimaat, met waarborging van een rechtvaardige transitie en inachtneming van milieu‑integriteit. Een robuuste governance van de EU-doelstelling inzake klimaatneutraliteit in 2050 zal ertoe bijdragen dat de Unie op koers blijft om dit doel te bereiken.

De Commissie heeft in het “EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” 17 ook aangekondigd dat zij werk zou maken van relevante instrumenten en stimulansen om het beginsel “de vervuiler betaalt” 18 beter toe te passen en zo “gratis verontreiniging” volledig uit te faseren, teneinde zoveel mogelijk synergie tot stand te brengen tussen de ambitie om de samenleving koolstofvrij te maken en de ambitie om de verontreiniging naar nul terug te dringen.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De artikelen 191 tot en met 193 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) bevestigen en specificeren de bevoegdheden van de EU op het gebied van klimaatverandering. De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 192, lid 1, VWEU. Overeenkomstig artikel 191 en artikel 192, lid 1, VWEU moet de Unie bijdragen aan het nastreven van onder meer de volgende doelstellingen: behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, bevordering op internationaal niveau van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en met name de bestrijding van de klimaatverandering.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Klimaatverandering is per definitie een grensoverschrijdende uitdaging die niet enkel door middel van acties op nationaal of lokaal niveau kan worden opgelost. Een gecoördineerd optreden van de EU kan nationale en lokale maatregelen effectief aanvullen en versterken en klimaatactie bevorderen. De coördinatie van klimaatmaatregelen is noodzakelijk op EU- en, waar mogelijk, mondiaal niveau, en het optreden van de EU is gerechtvaardigd om redenen van subsidiariteit.

Met de invoering van een EU-brede CBAM zal een gemeenschappelijk en uniform kader worden gecreëerd dat voor gelijkwaardigheid zorgt tussen het koolstofbeprijzingsbeleid op de interne markt van de EU en het koolstofbeprijzingsbeleid ten aanzien van ingevoerde goederen. Het CBAM streeft uitsluitend een milieudoelstelling na en heeft een grensoverschrijdende dimensie, waardoor het niet door de lidstaten afzonderlijk kan worden opgezet. Omdat het CBAM op het milieu betrekking heeft en om te vermijden dat handelsstromen worden omgeleid, is het efficiënter dat het mechanisme op uniforme wijze op Unieniveau wordt toegepast, in navolging van het EU-ETS en op een wijze die verenigbaar is met de WTO-regels.

Als het CBAM niet op uniforme wijze wordt toegepast, zou dit bovendien aanzetten tot gedragingen die resulteren in een omleiding van de handelsstromen en forumshopping, omdat exporteurs van derde landen goederen zouden invoeren via EU-jurisdicties die het CBAM het minst strikt toepassen.

Dit staat niet op gespannen voet met het delegeren van de uitvoering en de handhaving aan de bevoegde nationale autoriteiten, zolang de delegatie daartoe beperkt blijft.

·Evenredigheid

Met dit voorstel wordt de uitdaging van broeikasgasemissiereductie in de Unie aangepakt en tegelijkertijd vermeden dat deze emissiereductie-inspanningen worden tenietgedaan door een emissiestijging buiten de Unie. De beleidskeuzes worden dus duidelijk gestuurd door het streven om de doelstellingen van het CBAM te verwezenlijken, namelijk het risico van koolstoflekkage tegengaan teneinde de klimaatverandering aan te pakken door de broeikasgasemissies in de Unie en wereldwijd terug te dringen.

Voor de producten die volgens het voorstel onder het CBAM vallen, wordt aangeknoopt bij de sectoren en emissies waarop het EU-ETS ziet, waarvan de sectorale reikwijdte op zijn beurt gebaseerd is op verschillende kwantitatieve en kwalitatieve criteria die verband houden met de milieudoelstellingen van het EU-ETS, en het toepassingsgebied van het CBAM moet worden vastgesteld met een verwijzing naar bepaalde goederen volgens hun indeling in de gecombineerde nomenclatuur 19 . Dit vormt de onderbouwing van de maatregel, namelijk ervoor zorgen dat het risico van koolstoflekkage voor bepaalde energie-intensieve sectoren wordt beperkt. Het CBAM bouwt voort op de klimaatlogica van het EU-ETS en gaat van start in sectoren waar de emissies in absolute cijfers het hoogst zijn en het mechanisme dus het grootste effect zou sorteren.

Het koolstofgehalte van producten is een wezenlijk onderdeel van het CBAM omdat het de tijdens de productie ervan in het buitenland vrijgekomen broeikasgasemissies weergeeft (uitgedrukt in kooldioxide-equivalent of CO2(e)). Dit gehalte wordt gebruikt om te garanderen dat ingevoerde producten niet minder gunstig worden behandeld dan binnenlandse producten die in een EU-ETS-installatie zijn vervaardigd. Aangezien installaties die onder het EU-ETS vallen, een koolstofprijs betalen die op hun werkelijke emissies gebaseerd is, moeten ook bij ingevoerde goederen die onder het toepassingsgebied van het CBAM vallen, de werkelijke broeikasgasemissies in rekening worden gebracht. Om bedrijven evenwel de kans te geven zich aan te passen, wordt voorgesteld om van start te gaan met een overgangsperiode zonder financiële correctie.

Wat het beheer van de maatregel betreft, zou delegatie daarvan aan de nationale bevoegde autoriteiten de doeltreffendheid van de uitvoering en de handhaving maximaliseren doordat rekening wordt gehouden met nationale ervaringen bij het beheer van het EU-ETS. Een organisatie waarbij de nationale bevoegde klimaatautoriteiten een sleutelrol spelen, weerspiegelt in grote mate de organisatie die al bijna tien jaar met succes wordt gebruikt in het EU-ETS.

   Keuze van het instrument

De doelstellingen van het huidige voorstel kunnen het best door een verordening worden verwezenlijkt. Zo wordt gegarandeerd dat een aantal bepalingen betreffende goederen die in de douane-unie worden ingevoerd, rechtstreeks van toepassing is. Bovendien vereist deze verordening een uniforme en consistente toepassing en handhaving in de hele Unie om de doelstellingen van de artikelen 32 en 207 VWEU te verwezenlijken.

Door de uiteenlopende blootstelling aan het risico van koolstoflekkage is optreden op nationaal niveau minder gerechtvaardigd. Koolstofemissies zijn niet aan één bepaalde plaats gebonden en net als het EU-ETS kan het CBAM efficiënter functioneren wanneer het op grotere schaal op uniforme wijze wordt toegepast.

Om die reden kunnen de doelstellingen van het huidige voorstel het best door een verordening worden verwezenlijkt. Die zorgt ervoor dat de bepalingen rechtstreeks van toepassing zijn.

Bovendien zou de delegatie van bepaalde uitvoerings- en handhavingstaken aan de met klimaat belaste autoriteiten en de douanediensten in de lidstaten technische en methodologische beperkingen aanpakken en de doeltreffendheid verhogen.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

·Raadpleging van belanghebbenden

Bij de voorbereiding van dit voorstel heeft de Commissie een strategie voor de raadpleging van belanghebbenden ontwikkeld en uitgevoerd, waarbij zowel openbare als gerichte raadplegingen hebben plaatsgevonden.

Op 4 maart 2020 is een initiële effectbeoordeling gepubliceerd met het oog op feedback. Tot 1 april 2020 20 liep een raadpleging om feedback te verzamelen over de grote contouren van het project. Tijdens deze raadplegingsperiode werden in totaal 219 reacties ontvangen, die ruwweg kunnen worden opgesplitst in ongeveer 150 reacties van branche- en beroepsorganisaties en individuele bedrijven, 20 van ngo’s, 20 van burgers en de overige van denktanks, academische/onderzoeksinstellingen, vakbonden en overheden. De meeste reacties kwamen uit de EU en 24 uit derde landen.

In het algemeen sprak de meerderheid van de respondenten zijn steun uit voor het CBAM; de rest van de reacties was ongeveer gelijkelijk verdeeld tussen beperkte steun en geen steun. Veruit de meeste respondenten toonden zich voorzichtig ten aanzien van de wijze waarop de maatregel zou worden opgezet, en vroegen alle mogelijke opties in overweging te nemen. Belangrijke punten die onder meer naar voren werden geschoven, waren de gevolgen voor de waardeketens en de afhankelijkheid van de invoer van grondstoffen, het vermijden van buitensporige effecten op eindverbruikers, het verband met het EU-ETS en gratis emissierechten, verdelingseffecten in de betrokken sectoren en tussen landen, met name ontwikkelingslanden, en de wisselwerking met bestaande handelsbeschermingsmaatregelen voor grondstoffen.

In overeenstemming met de richtsnoeren van de Commissie voor betere regelgeving is er van 22 juli tot en met 28 oktober 2020 ook een open publieke raadpleging 21 gehouden. Deze raadpleging had tot doel de meningen van burgers en organisaties te verzamelen over de onderbouwing, de doelstellingen, de wijze van inrichting en het toepassingsgebied alsook de gevolgen van het initiatief. Respondenten mochten ook standpuntnota’s uploaden. In totaal 615 respondenten hebben aan de openbare raadpleging deelgenomen. Daarvan waren 6 reacties dubbel, wat betekent dat er 609 geldige reacties zijn ingediend.

Wat het probleem van koolstoflekkage betreft, hebben de meeste respondenten bevestigd dat koolstoflekkage een reëel probleem vormt en dat het CBAM koolstoflekkage kan tegengaan, de consumptie van koolstofarme producten in de EU kan bevorderen en de uitrol van koolstofarme technologieën en een ambitieus klimaatbeleid in derde landen kan stimuleren. Ten aanzien van de doeltreffendheid van de huidige maatregelen in het kader van het EU-ETS en de staatssteunregels om koolstoflekkage te beperken, en de mate waarin andere regelgevende maatregelen de broeikasgasemissies kunnen beperken, zijn bedrijven, brancheorganisaties en overheden positief terwijl burgers en andere belanghebbenden kritischer zijn. Respondenten stellen voor dat het CBAM wordt gericht op producten van activiteiten die al onder het EU-ETS vallen (met name die met het grootste risico van koolstoflekkage), en dat volledige waardeketens worden gedekt.

Naast het bovenstaande hebben de diensten van de Commissie uitvoerig bilateraal overleg gepleegd met overheden in de EU en derde landen, brancheorganisaties, individuele bedrijven en ngo’s. Tegelijkertijd zijn er gerichte raadplegingen verricht door een externe contractant die in totaal 25 diepte-interviews heeft gevoerd met senior managers en organisaties uit de grondstoffensectoren, fabrikanten, ngo’s en beleidsmakers. Er waren twee interviewronden. Eerst werden in een vroeg stadium 17 informele interviews gevoerd om relevante punten van zorg en open vragen voor verder onderzoek in kaart te brengen. In een tweede fase werden acht aanvullende interviews gevoerd om na te gaan of de standpunten en punten van zorg die in de informele interviews aan de orde waren gesteld, onder een bredere groep van belanghebbenden werden gedeeld. 17 belanghebbenden kwamen uit het bedrijfsleven, 5 waren ngo’s en 3 instellingen van een lidstaat.

Op basis van de openbare en gerichte raadplegingen kon de Commissie een aanzienlijk aantal standpunten en meningen over het initiatief verzamelen. Zowel uit de openbare als de gerichte raadplegingen is gebleken dat er overeenstemming bestond over de behoefte aan een CBAM om het risico van koolstoflekkage aan te pakken en de Unie te helpen haar verhoogde klimaatambities te verwezenlijken. De feedback uit deze raadplegingen is gebruikt om een gemotiveerde keuze te maken ten aanzien van de architectuur van het mechanisme en de beleidsopties die de voorkeur hebben. In de desbetreffende bijlage bij de effectbeoordeling is er een samenvatting opgenomen van het resultaat van de raadpleging van belanghebbenden.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De voorbereidende stappen voor het voorstel bouwen voort op een reeks studies en deskundig advies, waarin de mogelijke architectuur en het toepassingsgebied van het CBAM alsook de milieu-, sociale en economische gevolgen ervan zijn geanalyseerd.

Er is met behulp van externe deskundige ondersteuning van de Commissie met name een studie verricht naar de optimale architectuur en het sectorale toepassingsgebied van het mechanisme. In de studie werd de interventielogica tegen het licht gehouden, een reeks alternatieve opties en de haalbaarheid ervan beoordeeld, technisch advies over technische ontwerpelementen verleend en steun verleend voor de keuze van de sectoren die onder het mechanisme moeten vallen. Onderdelen van deze studie zijn in de effectbeoordeling 22 gepresenteerd; de integrale versie ervan is door de Commissie gepubliceerd 23 .

Naast de kwalitatieve studie naar het CBAM zijn er met de steun van het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek van de Commissie en externe deskundigen ook specifieke kwantitatieve effectbeoordelingen verricht, waarvan de eerste was gericht op de gevolgen van het CBAM voor materiële producten en de tweede op de gevolgen van het CBAM voor elektriciteit. Deze kwantitatieve beoordelingen boden inzicht in de milieu-, economische en sociale gevolgen van het initiatief en zijn openbaar gemaakt in het kader van de effectbeoordeling.

Tot slot bouwt de analyse voort op aanvullend literatuuronderzoek, studies en onderzoeksrapporten die door academici zijn ingediend in het kader van de open publieke raadpleging, en andere onafhankelijke studies.

Effectbeoordeling

De Raad voor regelgevingstoetsing heeft een positief advies met voorbehoud uitgebracht ten aanzien van de effectbeoordeling, en een aantal voorstellen voor verbetering voorgelegd 24 . Het effectbeoordelingsverslag is in die zin verder aangepast en er is met name een inspanning geleverd om ervoor te zorgen dat het op zichzelf staat met betrekking tot het probleem van koolstoflekkage, terwijl de samenhang met het voorstel voor de herziening van het EU-ETS werd versterkt, er meer duidelijkheid is verschaft over de belangrijkste gevolgen en institutionele keuzes, en de standpunten van de verschillende groepen belanghebbenden meer in detail zijn uiteengezet.

Het CBAM behandelt de vraag hoe broeikasgasemissies in de Unie kunnen worden beperkt en tegelijkertijd kan worden vermeden dat deze emissiereductie-inspanningen worden tenietgedaan door een emissiestijging buiten de Unie (koolstoflekkage). Om dit dynamische kader tot uitdrukking te brengen, is er bij de effectbeoordeling van uitgegaan dat het CBAM wordt voorgesteld tegen de achtergrond van het nieuwe streefcijfer dat in de EU is overeengekomen om de nettobroeikasgasuitstoot met ten minste 55 % te verminderen (ten opzichte van 1990).

Zes verschillende opties zijn aan dit dynamische kader getoetst; bij alle zes werd rekening gehouden met de WTO-vereisten en de internationale verplichtingen van de EU, zoals door haar gesloten vrijhandelsovereenkomsten of het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap.

De eerste optie voor een CBAM is een koolstofbelasting op invoer die door de importeur wordt betaald wanneer producten de EU binnenkomen. Deze belasting zou aan de grens worden geïnd door de douane en het bedrag zou de koolstofprijs in de Unie en een standaard koolstofintensiteit van de producten in aanmerking nemen. Importeurs zouden een verlaging van het CBAM kunnen vragen op basis van hun individuele koolstofvoetafdruk en de eventuele koolstofprijs die in het land van productie is betaald.

De tweede optie houdt in dat op de invoer een systeem wordt toegepast zoals het EU-ETS dat van toepassing is op binnenlandse productie. Bij deze optie moeten — zoals bij het systeem van emissierechten in het EU-ETS — de importeurs certificaten (“CBAM-certificaten”) inleveren die zijn gebaseerd op de intensiteit van de ingebedde emissies van de door hen in de Unie ingevoerde producten en die door hen zijn aangekocht tegen een prijs die overeenstemt met die van de EU-ETS-emissierechten op een gegeven tijdstip. Deze certificaten zullen niet worden gekoppeld aan het EU-ETS-systeem van emissierechten, maar wel de prijs van deze emissierechten weerspiegelen om coherentie met de beprijzing in het EU-ETS te garanderen. De nationale klimaatautoriteiten zullen de verkoop van CBAM-certificaten beheren en de importeurs zullen de geverifieerde ingebedde emissies in de ingevoerde producten aangeven bij deze autoriteiten die met het beheer van het CBAM belast zijn, en het aantal CBAM-certificaten inleveren dat overeenkomt met de aangegeven emissies. De aangifte en de inlevering van certificaten zal — zoals bij het EU-ETS — gebeuren bij een jaarlijkse afstemmingstoets die plaatsvindt in het jaar volgend op het jaar van invoer op basis van de jaarlijkse invoerhoeveelheden. De koolstofemissie-intensiteit van producten zou gebaseerd zijn op standaardwaarden; importeurs zouden echter bij de jaarlijkse afstemmingstoets de kans krijgen om een verlaging van het CBAM te vragen op basis van hun individuele emissieprestaties. Zij zouden ook een verlaging van het CBAM kunnen vragen voor de eventuele koolstofprijs die is betaald in het land van productie (mits er bij uitvoer geen vergoeding of andere compensatie is gegeven).

Optie 3 functioneert zoals optie 2, maar de koolstofprijs van de ingevoerde producten wordt gebaseerd op de werkelijke emissies van de producenten uit derde landen in plaats van op een standaardwaarde op basis van de gemiddelden van EU-producenten. Bij deze optie zal de importeur de werkelijke emissies die in zijn producten zijn ingebed, moeten rapporteren en een overeenkomstig aantal CBAM-certificaten inleveren.

Optie 4 is vergelijkbaar met optie 3. Er worden CBAM-certificaten ingeleverd voor ingevoerde producten. Bij deze optie wordt echter ook voorzien in een infaseringsperiode van 10 jaar vanaf 2026, waarin de gratis toewijzing van emissierechten in het kader van het EU-ETS elk jaar met 10 procentpunten zou worden afgebouwd en het CBAM geleidelijk zou worden ingevoerd. Tijdens deze infaseringsperiode zou het CBAM worden verlaagd in verhouding tot het aantal gratis emissierechten dat in een sector wordt verdeeld.

Optie 5 is een variant van optie 3 waarbij het toepassingsgebied verder in de waardeketen wordt doorgetrokken. Koolstofintensieve materialen die deel uitmaken van halffabricaten en eindproducten, zouden in de hele waardeketen worden meegenomen. Voor ingevoerde producten zou het CBAM wederom gebaseerd zijn op de werkelijke emissies van producenten uit derde landen.

Optie 6 omvat een accijns op koolstofintensieve materialen die over het verbruik in de Unie van zowel binnenlandse als ingevoerde producten wordt geheven, naast de voortzetting van het EU-ETS inclusief de gratis toewijzing van emissierechten voor productie in de EU.

Wat de doeltreffendheid van het CBAM betreft ten aanzien van de overkoepelende doelstelling om het risico van koolstoflekkage tegen te gaan teneinde de klimaatverandering aan te pakken door de broeikasgasemissies in de Unie en wereldwijd terug te dringen, is uit de effectbeoordeling gebleken dat alle beleidsopties een positief effect hebben. In dit verband is geconstateerd dat alle CBAM-opties tot een sterkere emissiereductie in de CBAM-sectoren in de Unie leiden, ten opzichte van de situatie met een hogere ambitie en gratis toewijzing. Ten aanzien van het stimuleren van producenten uit derde landen om over te schakelen op schonere productieprocessen, leveren alle beleidsopties positieve resultaten op. Voor dit criterium zijn de opties waarbij het mogelijk is om de werkelijke emissies aan te tonen, bijzonder doeltreffend, met ook zeer positieve resultaten voor opties 3, 4 en 5. Alle opties zijn verenigbaar met het EU-ETS.

Wat bescherming tegen koolstoflekkage betreft, heeft optie 4, gevolgd door opties 3 en 5, een sterkere positieve impact, terwijl opties 1, 2 en 6 minder doeltreffend zouden zijn. De architectuur van alle opties is in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de EU.

Het CBAM zal van toepassing zijn op de invoer van goederen tegen een koolstofprijs die wordt vastgesteld door het EU-ETS via het systeem van veilingen. Importeurs zouden betalen op basis van een standaardwaarde of op basis van de werkelijke emissies die zijn ingebed in de ingevoerde producten. De mogelijkheid om aan te tonen dat de koolstofefficiëntie van ingevoerde producten beter is dan de standaardwaarde, zou het systeem complexer maken maar ook een prikkel bieden voor emissiereductie voor het gedeelte van materialen dat naar de EU wordt uitgevoerd.

In het algemeen blijft het effect van het CBAM op de werkgelegenheid beperkt. Wijzigingen in de werkgelegenheid zijn grotendeels toe te schrijven aan de toewijzing (of niet) van gratis emissierechten. Als de gratis toewijzing wordt gehandhaafd, stijgt de werkgelegenheid licht in de CBAM-sectoren. Als de gratis toewijzing volledig wordt afgeschaft zonder dat een CBAM wordt ingevoerd, is het banenverlies het grootst. De toepassing van het CBAM op materiële industrieproducten zal waarschijnlijk een beperkt effect hebben op de consumentenprijzen omdat de maatregelen gericht zijn op producten upstream in de waardeketen en slechts indirect van invloed zijn op goederen voor eindverbruik.

Er wordt aangenomen dat er nalevingskosten zullen ontstaan voor importeurs in de Unie die onder de CBAM-verplichtingen zouden vallen. De naleving zou kunnen gebeuren op basis van een standaardwaarde of door de verstrekking van geverifieerde informatie over werkelijke emissies. Hoewel de monitoring van deze werkelijke emissies buiten de Unie zou worden verricht, ligt de verantwoordelijkheid — en dus de kosten – om de verificatiegegevens van deze monitoring aan de autoriteiten te verstrekken, bij de importeurs. Voor opties 1 tot en met 5 hoeven de emissies van het productieproces, wanneer deze volgens de standaardwaarde worden aangegeven, niet te worden gemonitord en zijn de kosten dus beperkt. Als importeurs echter besluiten gebruik te maken van de werkelijke emissies van het productieproces, leidt de monitoring tot extra kosten voor het bedrijf. Bij optie 6 moeten er standaardwaarden worden vastgesteld voor zowel materialen als vervaardigde goederen. De administratieve inspanning is relatief laag voor materiaalproducenten in de EU: zij hoeven de koolstofintensiteit van hun productie niet aan te tonen.

Voor de opwekking van elektriciteit wordt een andere aanpak gevolgd dan voor materiële producten. Voor de toepassing van een CBAM op de elektriciteitssector moet rekening worden gehouden met het unieke karakter van deze sector die hem van de basismaterialensector onderscheidt, zoals de transportmethoden via verplichte monopolistische netwerken en het brede scala aan technologieën die voor de productie worden gebruikt.

Zoals bij de aanpak van de materiële producten moet een referentiewaarde worden vastgesteld voor de emissies die zijn ingebed in ingevoerde elektriciteit, om de overeenkomstige CBAM-verplichting te bepalen. Er zijn twee alternatieve opties om de referentiewaarde voor ingebedde emissies voor elektriciteit te bepalen, namelijk a) de gemiddelde broeikasgasemissie-intensiteit van de EU-elektriciteitsmix en b) de gemiddelde broeikasgasemissiefactor van de EU-elektriciteitsmix. Zoals bij de andere opties hebben importeurs echter nog altijd de mogelijkheid om aan te tonen dat de emissieniveaus van hun installaties lager zijn dan de bovengenoemde referentiewaarden.

Op basis van het bovenstaande is in de effectbeoordeling de conclusie getrokken dat optie 4 duidelijke voordelen biedt ten opzichte van alle andere overwogen opties. Daarom wordt voorgesteld om een CBAM in te voeren voor welbepaalde producten in de vorm van CBAM-certificaten op basis van werkelijke emissies. Verder wordt voorgesteld om het CBAM stapsgewijs in te voeren in combinatie met een overeenkomstige vermindering van de gratis toewijzing van emissierechten in de overeenkomstige EU-ETS-installaties. Deze beleidsoptie garandeert dat het CBAM zeer doeltreffend zal zijn.

Een systeem dat gebaseerd is op werkelijke emissies van ingevoerde goederen, garandeert een eerlijke en gelijke behandeling van alle ingevoerde goederen en een nauwe correlatie met het EU-ETS. Het CBAM zal echter moeten worden aangevuld met een mogelijkheid om berekeningen te baseren op een reeks standaardwaarden die moeten worden gebruikt in situaties waarin er niet voldoende emissiegegevens beschikbaar zijn. Ook tijdens een eerste overgangsfase waarin importeurs misschien nog niet de door het systeem vereiste werkelijke emissiegegevens kunnen voorleggen, zou een standaardwaarde van toepassing kunnen zijn. Deze optie moet zodanig worden opgezet dat de internationale verplichtingen van de EU, met name de WTO-regels, onverkort in acht worden genomen en daarom zal ervoor moeten worden gezorgd dat importeurs, als er een standaardwaarde van toepassing is, in alle gevallen de mogelijkheid krijgen om op basis van hun werkelijke emissies aan te tonen dat zij beter presteren dan die waarde. Wat de geleidelijke invoering van het CBAM en de overeenkomstige afbouw van de gratis toewijzingen betreft, zal er ook voor moeten worden gezorgd dat op geen enkel moment tijdens deze periode de invoer minder gunstig wordt behandeld dan de binnenlandse EU-productie.

Voorts zou de invoering van CBAM-certificaten op basis van werkelijke emissies bescherming bieden tegen het risico van koolstoflekkage en tegelijkertijd producenten van derde landen ertoe aanzetten om over te schakelen op schonere productieprocessen, zo nodig met steun van officiële ontwikkelingshulp.

Wat elektriciteit betreft, bestaat de voorkeursoptie in de toepassing van het CBAM op basis van de koolstofemissiefactor, met de mogelijkheid voor importeurs om lagere emissies aan te tonen. Beide opties helpen het risico van koolstoflekkage te beperken door te verhinderen dat op de middellange termijn bronnen van koolstofintensieve stroomopwekking worden opgebouwd in de nabijheid van de EU-grenzen ter vervanging van productie-installaties in de EU die moeten afrekenen met stijgende koolstofkosten. De optie op basis van de koolstofemissiefactor is evenwel veel doeltreffender om koolstoflekkage te voorkomen terwijl de administratieve kosten laag blijven.

Met de keuze voor beleidsoptie 4 voor materiële producten en de koolstofemissiefactor voor elektriciteit zou een evenredig mechanisme worden ingevoerd om de klimaatverandering aan te pakken door de broeikasgasemissies in de Unie terug te dringen en te vermijden dat deze emissies worden vervangen door emissies buiten de Unie. Daarnaast zou de afbouw van de gratis toewijzing in het kader van het EU-ETS in de betrokken sectoren in combinatie met de geleidelijke invoering van het CBAM zorgen voor een voorzichtige en voorspelbare transitie voor bedrijven en autoriteiten.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Volgens de effectbeoordeling zou een CBAM relatief hogere nalevingskosten met zich meebrengen voor kleine en middelgrote ondernemingen dan voor grote ondernemingen. Het exacte verschil tussen beide groepen kon niet worden gekwantificeerd met de huidige beschikbare gegevens.

Doordat er in eerste instantie een CBAM wordt ingevoerd voor de invoer van een aantal basismaterialen en essentiële materiële producten, is het effect het grootst op grote ondernemingen. Het praktische effect van invoergerelateerde maatregelen zou dan ook onbeduidend zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen, ook al zou dat — wat de ingevoerde hoeveelheid betreft — relatief groter zijn dan voor grote ondernemingen. Om die reden is er in de effectbeoordeling geen toets voor kleine en middelgrote ondernemingen of een aparte raadpleging verricht, hoewel de standpunten van en de gevolgen voor die ondernemingen wel zijn beoordeeld in het kader van de openbare onlineraadpleging van de Commissie.

Ook om die reden zijn er in deze verordening geen bijzondere maatregelen voor kleine en middelgrote ondernemingen opgenomen.

Grondrechten

Het voorstel eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend 25 . Het draagt met name bij aan de doelstelling van een hoog niveau van milieubescherming overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling zoals neergelegd in artikel 37 van het Handvest.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De meeste inkomsten uit het CBAM zullen naar de EU-begroting vloeien 26 . In de bijzondere Europese Raad van 17-21 juli 2020 27 hebben de EU-leiders overeenstemming bereikt over het herstelinstrument NextGenerationEU. Dit instrument zal de EU de nodige middelen verschaffen om de uitdagingen van de COVID-19-pandemie aan te pakken en daarbij de investeringen in de groene en digitale transitie te ondersteunen. Om de nodige middelen bijeen te brengen, zal de Commissie tot 750 miljard EUR kunnen lenen op de financiële markten. In dat verband zijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeengekomen dat “de instellingen [zullen] streven naar de invoering van voldoende nieuwe eigen middelen ter dekking van een bedrag dat overeenkomt met de verwachte uitgaven met betrekking tot de terugbetaling” van NextGenerationEU 28 . De Commissie heeft toegezegd voorstellen in te dienen voor nieuwe eigen middelen, waaronder het CBAM, in de eerste helft van 2021.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Binnen het kader van het algemene pakket van door de EU vastgestelde en toegepaste milieumaatregelen, dat het voortdurende streven van de EU naar een hoger milieuambitieniveau dan vele van haar handelspartners belichaamt, wordt het passend geacht over te schakelen van een systeem waarbij koolstoflekkage wordt aangepakt door gratis toewijzing van emissierechten, naar een evenwichtig systeem waarbij koolstoflekkage in verband met ingevoerde producten wordt aangepakt via een mechanisme van koolstofcorrectie aan de grens, zodra dit redelijkerwijs mogelijk is, rekening houdende met de technische en economische haalbaarheid ervan, inclusief administratieve beperkingen en de legitieme verwachtingen van alle marktdeelnemers.

Om een evenwicht te vinden tussen deze verschillende doelstellingen, is het dus raadzaam te kiezen voor een geleidelijke invoering van een mechanisme van koolstofcorrectie aan de grens, zodra dit redelijkerwijs mogelijk is, zodat de marktdeelnemers zich gedurende een initiële en relatief korte proefperiode zonder financiële correcties kunnen aanpassen aan het nieuwe systeem, inclusief de extra administratieve vereisten, en de autoriteiten ervaring kunnen opdoen met de werking van het nieuwe systeem.

Zodra die proefperiode is afgerond, zal het transitieproces van gratis toewijzing naar een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens fors versnellen, waarbij wordt gegarandeerd dat er geen discriminatie is tussen binnenlandse en ingevoerde goederen of tussen ingevoerde goederen uit verschillende landen, met volledige inachtneming van de internationale verplichtingen en rechten van de EU.

De Commissie zal ervoor zorgen dat er regelingen worden getroffen om de werking van het CBAM, inclusief de handhaving tegen frauduleuze praktijken, te monitoren en te evalueren, en aan de belangrijkste beleidsdoelstellingen te toetsen. Aangezien het CBAM een van de beleidsvoorstellen in het kader van het “Klaar voor 55”-pakket is, kan het samen met de andere beleidslijnen van het pakket worden gemonitord en geëvalueerd.

Vóór het einde van de overgangsperiode zal de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de toepassing van de verordening en, in voorkomend geval, een wetgevingsvoorstel indienen om het CBAM uit te breiden tot andere dan de in bijlage I opgenomen goederen en eventueel ook tot andere emissies, alsook andere mogelijke wijzigingen aanbrengen om de werking van het mechanisme te verbeteren. Daarom is het nodig om eerst het effect van het CBAM te monitoren.

Artikelsgewijze toelichting

In hoofdstuk I worden de algemene bepalingen, waaronder het onderwerp, het toepassingsgebied van het voorstel (artikelen 1 en 2) en de definitie van de belangrijkste begrippen (artikel 3), vastgesteld. In bijlage I wordt het toepassingsgebied van het voorstel nauwkeurig afgebakend met een goederenlijst en de desbetreffende broeikasgasemissies. In bijlage II zijn de landen en gebieden van oorsprong vermeld die van de toepassing van de maatregel zijn uitgesloten.

Hoofdstuk II bevat bepalingen betreffende de rechten en verplichtingen van aangevers van goederen. Meer in het bijzonder bevat het bepalingen betreffende de voorwaarden voor het aanvragen van een vergunning om CBAM-goederen in te voeren (artikelen 4 en 5), de verplichting voor een toegelaten aangever om uiterlijk 31 mei van elk jaar een jaarlijkse CBAM-aangifte in te dienen, en de inhoud van die aangifte (artikel 6), de beginselen betreffende de berekening van de ingebedde emissies van de goederen die in het voorgaande kalenderjaar in de EU zijn ingevoerd (artikel 7, zoals nader uiteengezet in bijlage III) en het verificatieproces van deze emissies door geaccrediteerde verificateurs (artikel 8, aangevuld met rapportagevereisten en verificatiebeginselen in bijlagen IV en V). Dit hoofdstuk bevat ook de beginselen voor het in aanmerking nemen van in derde landen betaalde koolstofprijzen (artikel 9). In artikel 10, ten slotte, krijgt de exploitant van een installatie in een derde land de mogelijkheid om de Commissie te verzoeken in een centrale databank te worden opgenomen. Zodra hij geregistreerd is, kan deze exploitant ervoor kiezen om informatie over de geverifieerde ingebedde emissies aan een toegelaten aangever te verstrekken. De toegelaten aangever kan die informatie gebruiken om aan zijn verplichting te voldoen om geverifieerde informatie over ingebedde emissies aan te geven wanneer hij de goederen invoert die zijn geproduceerd in de installatie die in de centrale databank van de Unie is geregistreerd.

Hoofdstuk III bevat de algemene bepalingen betreffende de administratieve organisatie van de bevoegde nationale autoriteiten, de rol van de Commissie — ook als centrale administrateur — en de verstrekking van informatie (artikelen 11, 12, 13 en 15). Dit hoofdstuk bevat ook bepalingen over de belangrijkste kenmerken van de nationale registers en rekeningen (artikelen 14 en 16) en over de besluiten van de autoriteiten met betrekking tot het verlenen van een vergunning tot invoer (artikel 17), de accreditatie van verificateurs (artikel 18) en de herziening van CBAM-aangiften (artikel 19).

Hoofdstuk IV bevat bepalingen betreffende de CBAM-certificaten. In de artikelen 20 tot en met 24 zijn nadere voorschriften vastgesteld betreffende de levenscyclus van de CBAM-certificaten, gaande van de verkoop en de controle op de inlevering of, in voorkomend geval, de terugkoop ervan tot de uiteindelijke annulering. Artikel 20 beschrijft in detail de verkoop van certificaten door de bevoegde autoriteiten. Artikel 21 betreft de berekening van de prijs van de certificaten, die wekelijks door de Commissie wordt verricht. Artikel 22 bevat de procedures die moeten garanderen dat iedere toegelaten aangever zijn verplichting naleeft om certificaten in te leveren in het nationale register. Artikel 23 geeft een toegelaten aangever het recht om de bevoegde autoriteit te vragen een beperkt aantal CBAM-certificaten dat na inlevering nog op zijn rekening staat, terug te kopen. Tot slot is in artikel 24 gespecificeerd dat de bevoegde autoriteit, uiterlijk 30 juni van elk jaar, de certificaten die in voorkomend geval na inlevering en terugkoop nog op de rekening van elke aangever staan, moet annuleren.

Hoofdstuk V betreft de wijze waarop de douaneautoriteiten de procedures voor de afhandeling van goederen aan de grens moeten uitvoeren (artikel 25). Onder hoofdstuk VI zijn boeten wegens niet-naleving vastgesteld (artikel 26) en is een bijzondere ontwijkingsbepaling opgenomen indien handelspatronen zouden veranderen (artikel 27).

Hoofdstuk VIII bevat bepalingen betreffende de uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie aan de Commissie om gedelegeerde handelingen vast te stellen (artikel 28) en de onderzoeksprocedure voor uitvoeringshandelingen (artikel 29). Naar de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt verwezen in de artikelen 2, 18 en 27. De artikelen 2, 5 tot en met 9, 21, 25, 31, 33 en 35 bevatten bepalingen betreffende uitvoeringsbevoegdheden.

Hoofstuk VIII bevat bepalingen in artikel 30 die betrekking hebben op de evaluatie en de herziening van de verordening.

Hoofdstuk IX (artikel 31) heeft betrekking op de vermindering van de CBAM-verplichting om rekening te houden met de gratis toewijzing van EU-ETS-emissierechten in de overgangsperiode voor installaties die, in de Unie, dezelfde soorten goederen produceren als die welke onder het voorstel vallen.

Hoofdstuk X bevat specifieke bepalingen die tijdens een initiële overgangsperiode moeten worden toegepast. Volgens die bepalingen zal de eerste jaren een CBAM zonder financiële correctie worden toegepast om gegevens te verzamelen en de aangevers bekend te maken met het mechanisme. Die overgangsperiode zal drie jaar duren, van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2025, zoals bepaald in artikel 32. Aangevers zullen op kwartaalbasis de ingebedde emissies rapporteren die overeenkomen met hun invoer van het vorige kwartaal, met duidelijke opgave van directe en indirecte emissies en eventuele in het buitenland betaalde koolstofprijzen. De douaneautoriteiten zullen de aangevers meedelen welke hun CBAM-verplichtingen zijn en informatie uitwisselen met de bevoegde autoriteiten.

In hoofdstuk XI, ten slotte, is vermeld wanneer de verordening in werking treedt, waarbij sommige bepalingen alleen tijdens de overgangsperiode van toepassing zijn en andere pas in 2026 van toepassing worden (artikel 36).

2021/0214 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 29 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 30 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De Commissie heeft in haar mededeling over de Europese Green Deal 31 een nieuwe groeistrategie vastgesteld die de Unie moet omvormen tot een rechtvaardige en welvarende samenleving, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto (dat wil zeggen na aftrek van verwijderingen) geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. De Europese Green Deal moet ook het natuurlijk kapitaal van de EU beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Deze transitie moet bovendien rechtvaardig en inclusief zijn: niemand mag achterblijven. De Commissie kondigde in haar “EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” 32 ook aan dat zij werk zou maken van relevante instrumenten en stimulansen om het beginsel “de vervuiler betaalt” zoals vastgesteld in artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna “VWEU” genoemd) beter toe te passen en zo “gratis verontreiniging” volledig uit te faseren, teneinde zoveel mogelijk synergie tot stand te brengen tussen de ambitie om de samenleving koolstofvrij te maken en de ambitie om de verontreiniging naar nul terug te dringen.

(2)De Overeenkomst van Parijs 33 , die in december 2015 is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (United Nations Framework Convention on Climate Change — UNFCCC), is in november 2016 in werking getreden. De partijen bij de Overeenkomst van Parijs hebben in artikel 2 van die overeenkomst afgesproken om de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C te houden ten opzichte van het pre-industriële niveau en om ernaar te blijven streven de stijging te beperken tot 1,5 °C boven het pre-industriële niveau.

(3)De aanpak van klimaat- en andere milieugerelateerde uitdagingen en de verwezenlijking van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs staan centraal in de Europese Green Deal. Het belang van de Europese Green Deal is alleen maar toegenomen in het licht van de zeer ernstige gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de gezondheid en het economische welzijn van de EU-burgers.

(4)De Unie heeft zich ertoe verbonden de broeikasgasemissies in de gehele economie in 2030 met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van de niveaus van 1990, zoals bevestigd in de actualisering van de nationaal bepaalde bijdrage van de Europese Unie en haar lidstaten die bij het UNFCCC is ingediend namens de Europese Unie en haar lidstaten 34 .

(5)Verordening (EU) 2021/1119 35 van het Europees Parlement en de Raad heeft de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050 in de gehele economie in wetgeving verankerd. In die verordening verbindt de Unie zich ook tot een broeikasgasemissiereductie in 2030 van ten minste 55 % ten opzichte van de niveaus van 1990.

(6)Het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) over de gevolgen van mondiale temperatuurstijgingen van 1,5 °C boven de pre-industriële niveaus en de daarmee verband houdende mondiale broeikasgasemissietrajecten 36 biedt een sterke wetenschappelijke basis voor de aanpak van de klimaatverandering en illustreert de noodzaak om de klimaatactie op te voeren. In dat verslag wordt bevestigd dat, om de kans op extreme weersomstandigheden te verkleinen, de emissie van broeikasgassen dringend moet worden verminderd en de klimaatverandering tot een mondiale temperatuurstijging van 1,5 °C moet worden beperkt.

(7)De Unie zet zich in voor een ambitieus klimaatbeleid en heeft een regelgevingskader gecreëerd om haar broeikasgasemissiereductiedoelen voor 2030 te bereiken. De wetgeving om die doelen te bereiken, bestaat onder meer uit Richtlijn 2003/87/EG 37 van het Europees Parlement en de Raad, waarbij een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Unie (hierna het “EU-ETS” genoemd) is ingesteld dat zorgt voor geharmoniseerde prijzen van broeikasgasemissies op Unieniveau voor energie-intensieve sectoren en subsectoren, Verordening (EU) 2018/842 38 van het Europees Parlement en de Raad, waarbij nationale broeikasgasemissiereductiedoelen voor 2030 zijn ingevoerd, en Verordening (EU) 2018/841 39 van het Europees Parlement en de Raad, die de lidstaten verplicht de broeikasgasemissies in de sector van het landgebruik te compenseren met verwijderingen van emissies uit de atmosfeer.

(8)Zolang heel wat internationale partners van de Unie een beleid voeren dat niet tot hetzelfde niveau van klimaatambitie als dat van de Unie leidt, bestaat er een risico van koolstoflekkage. Er is sprake van koolstoflekkage wanneer, als gevolg van kosten in verband met klimaatbeleid, bedrijven in bepaalde sectoren of subsectoren van de industrie hun productie overbrengen naar andere landen of wanneer invoer uit deze landen gelijkwaardige maar minder broeikasgasintensieve producten vervangt. Dan kunnen immers de totale emissies wereldwijd stijgen, waardoor de beperking van de broeikasgasemissies, die dringend noodzakelijk is om de mondiale gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C ten opzichte van het pre-industriële niveau te houden, in het gedrang komt.

(9)Het initiatief voor een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (hierna het “CBAM” genoemd) maakt deel uit van het “Klaar voor 55”-pakket. Dat mechanisme wordt een wezenlijk instrument in de EU-toolbox voor de totstandbrenging van een klimaatneutrale Unie in 2050 in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs, doordat het de risico’s van koolstoflekkage als gevolg van de verhoogde klimaatambitie van de Unie zal tegengaan.

(10)Bestaande mechanismen om het risico van koolstoflekkage aan te pakken in sectoren of subsectoren die een dergelijk risico lopen, zijn de tijdelijke gratis toewijzing van EU-ETS-emissierechten en de financiële maatregelen ter compensatie van indirecte-emissiekosten die voortvloeien uit broeikasgasemissiekosten die in elektriciteitsprijzen worden doorberekend, zoals vastgesteld in respectievelijk artikel 10 bis, lid 6, en artikel 10 ter van Richtlijn 2003/87/EG. De gratis toewijzing in het EU-ETS verzwakt echter het prijssignaal dat het systeem aan de betrokken installaties geeft in vergelijking met volledige veiling en ondergraaft zo de stimulansen voor investeringen in verdere emissiereductie.

(11)Het CBAM wil deze bestaande mechanismen vervangen door het risico van koolstoflekkage op een andere manier aan te pakken, namelijk door te zorgen voor een gelijkwaardige koolstofbeprijzing van binnenlandse en ingevoerde producten. Om een geleidelijke overgang van het huidige systeem van gratis toewijzingen naar het CBAM te garanderen, moet het CBAM stapsgewijs worden ingevoerd terwijl de gratis toewijzing in sectoren die onder het CBAM vallen, dienovereenkomstig wordt afgebouwd. De gecombineerde en tijdelijke toepassing van gratis toegewezen EU-ETS-emissierechten en het CBAM mag er in geen geval toe leiden dat Uniegoederen gunstiger worden behandeld dan goederen die in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd.

(12)Het CBAM strekt ertoe het risico van koolstoflekkage te voorkomen, maar deze verordening zou producenten uit derde landen ook stimuleren om broeikasgasemissie-efficiëntere technologieën toe te passen, zodat de uitstoot per eenheid output wordt verminderd.

(13)Als instrument om koolstoflekkage te voorkomen en broeikasgasemissies te beperken, moet het CBAM ervoor zorgen dat ingevoerde producten worden onderworpen aan een regelgevingssysteem dat koolstofkosten toepast die gelijkwaardig zijn aan de kosten die anders in het kader van het EU-ETS zouden zijn opgelegd. Het CBAM is een klimaatmaatregel die het risico van koolstoflekkage moet voorkomen en de verhoogde ambitie van de Unie op het gebied van klimaatmitigatie moet ondersteunen, waarbij de verenigbaarheid met de WTO-regels gewaarborgd is.

(14)Deze verordening moet van toepassing zijn op goederen die vanuit derde landen in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd, behalve wanneer de productie ervan reeds onderworpen is geweest aan het EU-ETS, als dat toepassing vindt op derde landen of gebieden, of aan een koolstofbeprijzingsmechanisme dat volledig aan het EU-ETS is gekoppeld.

(15)Om, in geval van toekomstige overeenkomsten, derde landen of gebieden die volledig zijn geïntegreerd in of gekoppeld aan het EU-ETS, van het CBAM uit te sluiten, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de lijst van landen in bijlage II. Omgekeerd moeten derde landen of gebieden van de lijst in bijlage II worden geschrapt en aan het CBAM worden onderworpen wanneer zij de ETS-prijs niet daadwerkelijk in rekening brengen op goederen die naar de Unie worden uitgevoerd.

(16)Deze verordening moet van toepassing zijn op het continentaal plat en op de exclusieve economische zone die een lidstaat heeft ingesteld krachtens het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee 40 , om het risico van koolstoflekkage in offshore-installaties te voorkomen.

(17)De broeikasgasemissies die in het CBAM worden gereglementeerd, moeten overeenstemmen met de broeikasgasemissies die onder bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het EU-ETS vallen, namelijk kooldioxide (“CO2”) en, waar van toepassing, stikstofoxide (“N2O”) en perfluorkoolwaterstoffen (“PFK’s”). Het CBAM moet in eerste instantie van toepassing zijn op directe emissies van die broeikasgassen uit de productie van goederen tot op het tijdstip van invoer in het douanegebied van de Unie en, na afloop van een overgangsperiode en na verdere beoordeling, ook op indirecte emissies, zodat het toepassingsgebied van het EU-ETS wordt weerspiegeld.

(18)Het EU-ETS en het CBAM hebben als gemeenschappelijke doelstelling om met behulp van specifieke emissierechten of certificaten de prijs te bepalen van de broeikasgasemissies die in dezelfde sectoren en goederen zijn ingebed. Beide systemen hebben een regelgevend karakter en zijn gerechtvaardigd door de behoefte aan broeikasgasemissiereductie, in overeenstemming met de in de Unie vastgestelde milieudoelstelling.

(19)Waar het EU-ETS evenwel een absoluut plafond vaststelt voor de broeikasgasemissies uit de activiteiten die onder het toepassingsgebied van het systeem vallen, en toestaat dat emissierechten worden verhandeld (het zogenaamde “cap and trade”-systeem), mag het CBAM geen kwantitatieve invoerbeperkingen opleggen, om het handelsverkeer niet te belemmeren. Voorts is het EU-ETS van toepassing op installaties die in de Unie zijn gevestigd, terwijl het CBAM moet gelden voor bepaalde goederen die in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd.

(20)In vergelijking met het EU-ETS heeft het CBAM enkele specifieke kenmerken, waaronder de berekening van de prijs van CBAM-certificaten, de mogelijkheden om certificaten te verhandelen, en de geldigheidsduur daarvan. Deze zijn nodig om de doeltreffendheid van het CBAM als maatregel ter voorkoming van koolstoflekkage op termijn te behouden, en om te vermijden dat het beheer van het systeem de marktdeelnemers teveel nalevingslasten oplegt en teveel middelen van de overheden vergt, terwijl marktdeelnemers een gelijkwaardig niveau van flexibiliteit wordt geboden als onder het EU-ETS.

(21)Om zijn doeltreffendheid als maatregel tegen koolstoflekkage te behouden, moet het CBAM nauw aansluiten bij de EU-ETS-prijs. Terwijl de prijs van emissierechten op de EU-ETS-markt wordt bepaald via veilingen, moet de prijs van CBAM-certificaten redelijkerwijs aansluiten bij de prijs van dergelijke veilingen aan de hand van wekelijks berekende gemiddelden. Dergelijke weekgemiddelden sluiten nauw aan bij de prijsschommelingen van het EU-ETS en bieden importeurs een redelijke marge om te profiteren van de prijsveranderingen van het EU-ETS, terwijl ook wordt gegarandeerd dat het systeem voor de bestuurlijke autoriteiten beheersbaar blijft.

(22)In het EU-ETS bepaalt het totale aantal verleende emissierechten (het “plafond”) het aanbod van die rechten en geeft dat plafond zekerheid over de maximale uitstoot van broeikasgassen. De koolstofprijs wordt bepaald aan de hand van dit aanbod en de vraag op de markt. Schaarste is noodzakelijk voor een prijsprikkel. Aangezien het niet mogelijk is aan importeurs een plafond op te leggen met betrekking tot het aantal CBAM-certificaten waarover zij kunnen beschikken, zouden er situaties kunnen ontstaan waarin de prijs voor CBAM-certificaten niet meer zou aansluiten bij de ontwikkeling van de prijs in het EU-ETS als importeurs deze certificaten zouden kunnen verhandelen en het gebruik ervan uitstellen. Dit zou de prikkel voor decarbonisatie tussen binnenlandse en ingevoerde goederen verzwakken en zo koolstoflekkage in de hand werken en de overkoepelende klimaatdoelstelling van het CBAM ondergraven. Het zou ook kunnen leiden tot verschillende prijzen voor marktdeelnemers uit verschillende landen. Daarom worden de beperkingen ten aanzien van de mogelijkheden om CBAM-certificaten te verhandelen en het gebruik ervan uit te stellen, gerechtvaardigd door de behoefte om te vermijden dat de doeltreffendheid en de klimaatdoelstelling van het CBAM worden ondergraven, en om te garanderen dat marktdeelnemers uit verschillende landen gelijk worden behandeld. Om importeurs echter hun kosten te laten optimaliseren, moet deze verordening voorzien in een systeem waarbij de autoriteiten een bepaald overschot aan certificaten kunnen terugkopen van de importeurs. Dat overschot wordt vastgesteld op een niveau dat importeurs een redelijke marge biedt om hun kosten tijdens de geldigheidsduur van de certificaten doeltreffend te beheren terwijl het effect van prijsdoorgifte als geheel behouden blijft, waardoor de milieudoelstelling van de maatregel behouden blijft.

(23)Aangezien het CBAM van toepassing is op de invoer van goederen in het douanegebied van de Unie en niet op installaties, zouden bepaalde aanpassingen en vereenvoudigingen ook in het CBAM toepassing moeten vinden. Een van deze vereenvoudigingen moet bestaan in een aangiftesysteem waarin importeurs de totale geverifieerde broeikasgasemissies moeten rapporteren die zijn ingebed in goederen die in een bepaald kalenderjaar zijn ingevoerd. Er moet ook een ander tijdschema dan de nalevingscyclus van het EU-ETS worden toegepast om knelpunten te vermijden die kunnen voortvloeien uit de verplichtingen voor geaccrediteerde verificateurs uit hoofde van deze verordening en van het EU-ETS.

(24)Wat sancties betreft, moeten de lidstaten boeten opleggen voor inbreuken op deze verordening en erop toezien dat deze worden toegepast. Het bedrag van deze boeten moet gelijk zijn aan de boeten die thans in de Unie worden toegepast bij een inbreuk op het EU-ETS overeenkomstig artikel 16, leden 3 en 4, van Richtlijn 2003/87/EG.

(25)Waar het EU-ETS van toepassing is op bepaalde productieprocessen en -activiteiten, moet het CBAM zich richten op de overeenkomstige invoer van goederen. Te dien einde moeten de ingevoerde goederen duidelijk worden geïdentificeerd aan de hand van hun indeling in de gecombineerde nomenclatuur 41 (“GN”) en worden gekoppeld aan de ingebedde broeikasgasemissies.

(26)De productdekking van het CBAM moet de activiteiten weerspiegelen die onder het EU-ETS vallen, omdat dat systeem gebaseerd is op kwantitatieve en kwalitatieve criteria die verband houden met de milieudoelstelling van Richtlijn 2003/87/EG, en het meest omvattende regelgevingssysteem voor broeikasgasemissies in de Unie vormt.

(27)Door de productdekking van het CBAM af te stemmen op de activiteiten die onder het EU-ETS vallen, zou ook worden vermeden dat ingevoerde producten minder gunstig worden behandeld dan soortgelijke producten van binnenlandse oorsprong.

(28)Het uiteindelijke doel van het CBAM is om tot een brede productdekking te komen, maar het zou verstandig zijn om van start te gaan met slechts een klein aantal sectoren met relatief homogene producten waarvoor er een risico van koolstoflekkage bestaat. De EU-sectoren waarvoor een risico van koolstoflekkage wordt geacht te bestaan, zijn opgenomen in Gedelegeerd Besluit 2019/708 42 van de Commissie.

(29)De onder deze verordening vallende goederen moeten worden geselecteerd na een zorgvuldige analyse van het gewicht dat zij vertegenwoordigen inzake gecumuleerde broeikasgasemissies en risico van koolstoflekkage in de overeenkomstige EU-ETS-sectoren, waarbij de complexiteit en de administratieve lasten worden beperkt. Met name moet bij de concrete selectie rekening worden gehouden met onder het EU-ETS vallende basismaterialen en basisproducten om te garanderen dat de invoer van energie-intensieve producten in de Unie op gelijke voet staat met EU-producten wat de koolstofbeprijzing in het EU-ETS betreft, en om het risico van koolstoflekkage te beperken. Andere relevante criteria om de selectie te beperken, moeten betrekking hebben op: ten eerste, het sectorgewicht inzake emissies, namelijk de vraag of de sector een van de grootste geaggregeerde producenten van broeikasgasemissies is; ten tweede, de sectorblootstelling aan een significant risico van koolstoflekkage, zoals omschreven in Richtlijn 2003/87/EG; en ten derde, het noodzakelijke evenwicht tussen een brede dekking op het gebied van broeikasgasemissies en de beperking van de complexiteit en de administratieve inspanningen.

(30)Aan de hand van het eerste criterium kunnen naar gecumuleerde emissies de volgende industriesectoren in de lijst worden opgenomen: ijzer en staal, raffinaderijen, cement, organische chemische basisproducten, en meststoffen.

(31)Vanwege hun specifieke eigenschappen mogen sommige sectoren die in Gedelegeerd Besluit (EU) 2019/708 van de Commissie zijn opgenomen, in deze fase evenwel niet in deze verordening worden opgenomen.

(32)Met name organische chemische stoffen blijven buiten het toepassingsgebied van deze verordening vanwege technische beperkingen die een duidelijke omschrijving van de ingebedde emissies van ingevoerde goederen onmogelijk maken. Voor deze goederen is de toepasselijke benchmark in het EU-ETS een fundamentele parameter, die in de weg staat aan een ondubbelzinnige toewijzing van emissies die zijn ingebed in afzonderlijke ingevoerde goederen. Voor een gerichtere toewijzing aan organische chemische stoffen zijn meer gegevens en analyses nodig.

(33)Er gelden soortgelijke technische beperkingen voor raffinageproducten, waarvoor broeikasgasemissies niet ondubbelzinnig kunnen worden toegewezen aan afzonderlijke outputproducten. Tegelijkertijd heeft de relevante benchmark in het EU-ETS niet rechtstreeks betrekking op specifieke producten, zoals benzine, diesel of kerosine, maar op de gehele raffinaderij-output.

(34)Aluminiumproducten daarentegen moeten in het CBAM worden opgenomen, omdat zij het sterkst aan koolstoflekkage zijn blootgesteld. Bovendien staan zij in verschillende industriële toepassingen in directe concurrentie met staalproducten vanwege eigenschappen die sterk lijken op die van staalproducten. De opname van aluminium is tevens van belang omdat het toepassingsgebied van het CBAM in de toekomst ook kan worden uitgebreid tot indirecte emissies.

(35)Evenzo moeten hulpstukken voor buisleidingen onder het toepassingsgebied van het CBAM worden gebracht ondanks hun lage niveau van ingebedde emissies, omdat de uitsluiting ervan de kans zou vergroten dat de opname van staalproducten in het CBAM wordt ontweken door een wijziging van het handelspatroon naar downstreamproducten.

(36)Omgekeerd mag deze verordening niet van toepassing zijn op bepaalde producten waar bij de productie geen betekenisvolle emissies ontstaan, zoals schroot (onder GN-code 7204), ferrolegeringen (GN-code 7202) en bepaalde meststoffen (onder GN-code 3105 60 00).

(37)De invoer van elektriciteit moet onder het toepassingsgebied van deze verordening worden gebracht, omdat deze sector verantwoordelijk is voor 30 procent van de totale broeikasgasemissies in de Unie. De verhoogde klimaatambitie van de Unie zou het verschil in koolstofkosten tussen de elektriciteitsproductie in de Unie en daarbuiten doen toenemen. Die toename, in combinatie met de voortschrijdende koppeling van het elektriciteitsnet van de Unie aan dat van haar buren, zou het risico van koolstoflekkage vergroten door een hogere invoer van elektriciteit, waarvan een aanzienlijk deel afkomstig is van kolengestookte elektriciteitscentrales.

(38)Om te vermijden dat importeurs van onder deze verordening vallende goederen hun CBAM-verplichtingen uit hoofde van deze verordening moeten vervullen op het tijdstip van invoer, moeten er specifieke administratieve maatregelen worden toegepast om te garanderen dat deze verplichtingen later worden vervuld. Daarom zullen importeurs alleen CBAM-goederen mogen invoeren nadat zij daarvoor een vergunning hebben gekregen van de bevoegde autoriteiten die met de toepassing van deze verordening zijn belast.

(39)Het CBAM moet gebaseerd zijn op een aangiftesysteem waarbij een toegelaten aangever, die meer dan één importeur kan vertegenwoordigen, jaarlijks een aangifte indient van de ingebedde emissies in de in het douanegebied van de Unie ingevoerde goederen en een aantal CBAM-certificaten inlevert dat overeenstemt met de aangegeven emissies.

(40)Een toegelaten aangever moet een vermindering van het aantal in te leveren CBAM-certificaten kunnen aanvragen die overeenstemt met de koolstofprijs die al in andere jurisdicties voor die emissies is betaald.

(41)De aangegeven ingebedde emissies moeten worden geverifieerd door een persoon die is geaccrediteerd door een nationale accreditatie-instantie die is aangewezen overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 765/2008 43 van het Europees Parlement en de Raad, of overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 44 van de Commissie.

(42)Het systeem moet exploitanten van productie-installaties in derde landen in staat stellen om zich in een centrale databank te registreren en hun geverifieerde ingebedde broeikasgasemissies uit de productie van goederen ter beschikking te stellen van toegelaten aangevers. Een exploitant moet ervoor kunnen kiezen dat zijn naam, adres en contactgegevens in de centrale databank niet publiek toegankelijk worden gemaakt.

(43)CBAM-certificaten verschillen van EU-ETS-emissierechten, waarvan de dagelijkse veiling een essentieel kenmerk is. De behoefte om een duidelijke prijs vast te stellen voor CBAM-certificaten, maakt een dagelijkse publicatie bijzonder omslachtig en verwarrend voor de exploitanten, omdat dagelijkse prijzen bij de publicatie ervan al achterhaald kunnen zijn. Daarom zou een wekelijke publicatie van CBAM-prijzen correct aansluiten bij de prijsontwikkeling van EU-ETS-emissierechten en dezelfde klimaatdoelstelling nastreven. De berekening van de prijs van CBAM-certificaten moet derhalve worden vastgesteld op basis van een langere termijn (weekbasis) dan de in het EU-ETS bepaalde termijn (dagbasis). De Commissie moet worden opgedragen deze gemiddelde prijs te berekenen en te publiceren.

(44)Om toegelaten aangevers de mogelijkheid te geven hun CBAM-verplichtingen flexibel na te leven en te profiteren van de schommelingen in de prijs van EU-ETS-emissierechten, moeten de CBAM-certificaten geldig zijn voor een periode van twee jaar vanaf de datum van aankoop. Toegelaten aangevers moeten een deel van de te veel door hen aangekochte certificaten kunnen terugverkopen aan de nationale autoriteit. Toegelaten aangevers moeten gedurende het jaar het aantal certificaten opbouwen dat vereist is op het tijdstip van inlevering, met drempels vastgesteld bij ieder kwartaaleinde.

(45)De fysieke kenmerken van elektriciteit als product, met name het feit dat de werkelijke stroom van elektronen niet kan worden gevolgd, rechtvaardigen een enigszins andere architectuur voor het CBAM. In de regel moeten standaardwaarden worden gebruikt en moeten toegelaten aangevers kunnen vragen dat hun CBAM-verplichtingen op basis van werkelijke emissies worden berekend. De elektriciteitshandel verschilt van de handel in andere goederen, met name omdat elektriciteit wordt verhandeld via onderling verbonden elektriciteitsnetten, op elektriciteitsbeurzen en volgens specifieke handelsmethoden. Marktkoppeling is een sterk gereglementeerde methode van elektriciteitshandel die het mogelijk maakt om biedingen en aanbiedingen in de hele Unie te bundelen.

(46)Om het risico van ontwijking te vermijden en de traceerbaarheid van werkelijke CO2-emissies afkomstig uit de invoer van elektriciteit en het gebruik daarvan in goederen te verbeteren, mag de berekening van werkelijke emissies uitsluitend worden toegestaan op een aantal strikte voorwaarden. Er moet met name worden aangetoond dat de toegewezen interconnectiecapaciteit definitief genomineerd is en dat er een rechtstreekse contractuele relatie bestaat tussen de koper en de producent van de hernieuwbare stroom of tussen de koper en de producent van de stroom met lagere emissies dan de standaardwaarden.

(47)De partijen bij het Verdrag tot oprichting van de Energiegemeenschap 45 of de partijen bij associatieovereenkomsten met een diepe en brede vrijhandelsruimte hebben zich vastgelegd op decarbonisatieprocessen die uiteindelijk moeten leiden tot de vaststelling van met het EU-ETS vergelijkbare of gelijkwaardige koolstofbeprijzingsmechanismen of tot hun deelname aan het EU-ETS.

(48)Voor derde landen is integratie in de elektriciteitsmarkt van de Unie een belangrijke stimulans om hun overgang naar energiesystemen met een hoog aandeel hernieuwbare energiebronnen te versnellen. Marktkoppeling voor elektriciteit, zoals bepaald in Verordening (EU) 2015/1222 46 van de Commissie, stelt derde landen in staat om elektriciteit van hernieuwbare energiebronnen beter in de elektriciteitsmarkt te integreren, dergelijke elektriciteit op efficiënte wijze uit te wisselen binnen een groter gebied waarbij vraag en aanbod in evenwicht worden gebracht met de grotere Uniemarkt, en de koolstofintensiteit van hun elektriciteitsopwekking te beperken. De integratie van derde landen in de elektriciteitsmarkt van de Unie draagt ook bij aan de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening in die landen en de aangrenzende lidstaten.

(49)Nadat derde landen via marktkoppeling nauw geïntegreerd zijn in de elektriciteitsmarkt van de Unie, moeten er technische oplossingen worden gevonden voor de toepassing van het CBAM op de elektriciteit die wordt uitgevoerd vanuit die landen in het douanegebied van de Unie. Als er geen technische oplossingen kunnen worden gevonden, moeten marktgekoppelde derde landen een in de tijd beperkte vrijstelling van het CBAM krijgen tot uiterlijk 2030 uitsluitend voor de export van elektriciteit, mits bepaalde voorwaarden zijn vervuld. Die derde landen moeten evenwel een routekaart opstellen en zich ertoe verbinden een koolstofbeprijzingsmechanisme te implementeren dat in een gelijkwaardige prijs als het EU-ETS voorziet, alsook koolstofneutraliteit te bereiken in 2050 en zich te conformeren aan de Uniewetgeving op het gebied van milieu, klimaat, mededinging en energie. Die vrijstelling moet te allen tijde worden ingetrokken als er redenen zijn om aan te nemen dat het land in kwestie zijn verbintenissen niet naleeft of in 2030 nog geen ETS heeft vastgesteld dat gelijkwaardig is met het EU-ETS.

(50)Van 2023 tot 2025 moet er een overgangsperiode gelden. Er moet een CBAM zonder financiële correctie van toepassing zijn, met als doel een vlotte uitrol van het mechanisme te vergemakkelijken en zo het risico van verstorende effecten op de handel te beperken. Aangevers moeten op kwartaalbasis de werkelijke ingebedde emissies in ingevoerde goederen gedurende de overgangsperiode rapporteren, met duidelijke opgave van directe en indirecte emissies en eventuele in het buitenland betaalde koolstofprijzen.

(51)Om een goede werking van het CBAM te faciliteren en te garanderen, moet de Commissie de bevoegde autoriteiten die belast zijn met de toepassing van deze verordening, bij de vervulling van hun verplichtingen ondersteunen.

(52)De Commissie moet de toepassing van deze verordening evalueren vóór het einde van de overgangsperiode en verslag uitbrengen bij het Europees Parlement en de Raad. Het verslag van de Commissie moet met name gericht zijn op mogelijkheden om klimaatmaatregelen te versterken met het oog op de doelstelling van een klimaatneutrale Unie in 2050. Als onderdeel van die evaluatie moet de Commissie een begin maken met het verzamelen van informatie die noodzakelijk is om het toepassingsgebied eventueel uit te breiden tot indirecte emissies en tot andere goederen en diensten waarvoor een risico van koolstoflekkage bestaat, en om methoden te ontwikkelen voor de berekening van ingebedde emissies op basis van de milieuvoetafdrukmethoden 47 .

(53)Gelet op het bovenstaande moet de dialoog met derde landen worden voortgezet en moet er ruimte zijn voor samenwerking en oplossingen als mogelijke aanzet tot de specifieke keuzes die zullen worden gemaakt met betrekking tot de bijzonderheden van de uitvoeringswijze van de maatregel, met name in de overgangsperiode.

(54)De Commissie moet trachten om op evenwichtige wijze en in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de EU samen met de derde landen waarvan de handel met de EU door deze verordening wordt beïnvloed, te bekijken welke mogelijkheden er zijn voor dialoog en samenwerking bij de uitvoering van specifieke elementen van het bij deze verordening en de daarmee samenhangende uitvoeringshandelingen vastgestelde mechanisme. Zij moet ook nagaan of er overeenkomsten kunnen worden gesloten waarin rekening wordt gehouden met de koolstofbeprijzingsmechanismen van die landen.

(55)Aangezien het CBAM een aanmoediging tot schonere productieprocessen wil geven, staat de EU klaar om lage- en middeninkomenslanden te helpen hun maakindustrie koolstofvrij te maken. Voorts moet de Unie minder ontwikkelde landen de nodige technische bijstand verlenen om zich gemakkelijker te kunnen aanpassen aan de nieuwe verplichtingen waarin deze verordening voorziet.

(56)De bepalingen van deze verordening doen geen afbreuk aan Verordening (EU) 2016/679 48 van het Europees Parlement en de Raad en aan Verordening (EU) 2018/1725 49 van het Europees Parlement en de Raad. 

(57)Omwille van de efficiëntie moeten de bepalingen van Verordening (EG) nr. 515/97 50 van toepassing zijn.

(58)Om ontwijking van de bepalingen van deze verordening tegen te gaan, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanvulling van de lijst van goederen in bijlage I.

(59)Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 51 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(60)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 52 van het Europees Parlement en de Raad.

(61)De financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd met evenredige maatregelen in de hele uitgavencyclus, onder meer op het gebied van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en, voor zover van toepassing, met administratieve en financiële sancties.

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I
Onderwerp, toepassingsgebied en definities

Artikel 1
O
nderwerp

1.Bij deze verordening wordt een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (“CBAM”) vastgesteld om broeikasgasemissies aan te pakken die in de in bijlage I vermelde goederen zijn ingebed, bij de invoer van die goederen in het douanegebied van de Unie, teneinde het risico van koolstoflekkage te voorkomen.

2.Het CBAM vormt een aanvulling op het bij Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Unie waarbij gelijkwaardige regels worden toegepast op de invoer van de in artikel 2 bedoelde goederen in het douanegebied van de Unie.

3.Het mechanisme zal geleidelijk in de plaats treden van de bij Richtlijn 2003/87/EG ingestelde mechanismen ter voorkoming van het risico van koolstoflekkage, met name de toewijzing van gratis emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van die richtlijn.

Artikel 2
Toepassingsgebied

1.Deze verordening is van toepassing op de in bijlage I vermelde goederen van oorsprong uit een derde land, wanneer die goederen, of uit die goederen voortkomende veredelingsproducten in het kader van de in artikel 256 van Verordening (EU) nr. 952/2013 53 van het Europees Parlement en van de Raad bedoelde regeling actieve veredeling, in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd.

2.Deze verordening is van toepassing op de in lid 1 bedoelde goederen wanneer deze goederen naar het continentaal plat of de exclusieve economische zone van een lidstaat worden gebracht.

3.In afwijking van de leden 1 en 2 is deze verordening niet van toepassing op goederen van oorsprong uit de in deel A van bijlage II opgenomen landen en gebieden.

4.Ingevoerde goederen worden beschouwd als van oorsprong uit derde landen overeenkomstig de niet-preferentiële oorsprongsregels zoals omschreven in artikel 59 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

5.Landen en gebieden worden opgenomen in deel A van bijlage II, mits aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)het bij Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde EU-ETS is van toepassing op dat land of gebied, of er is een overeenkomst gesloten tussen dat derde land of gebied en de Unie waarbij het EU-ETS en het emissiehandelssysteem van het derde land of gebied volledig aan elkaar gekoppeld zijn;

b)de prijs die moet worden betaald in het land waaruit de goederen van oorsprong zijn, is daadwerkelijk op die goederen in rekening gebracht, zonder dat er andere dan de in het EU-ETS toegepaste vergoedingen zijn gegeven.

6.De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om de voorwaarden voor de toepassing van het CBAM op de in lid 2 bedoelde goederen te bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

7.Als een derde land of gebied een elektriciteitsmarkt heeft die door marktkoppeling met de interne elektriciteitsmarkt van de Unie geïntegreerd is, en het niet mogelijk is gebleken een technische oplossing te vinden voor de toepassing van het CBAM op de invoer van elektriciteit in de Unie uit dat derde land of gebied, wordt de invoer van elektriciteit uit dat land of gebied vrijgesteld van de toepassing van het CBAM, mits alle onderstaande voorwaarden zijn vervuld:

a)het derde land of gebied heeft met de Unie een overeenkomst gesloten, die de verplichting bevat om het Unierecht op het gebied van elektriciteit toe te passen, inclusief de wetgeving inzake de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en andere regels op het gebied van energie, milieu en mededinging;

b)de nationale wetgeving in dat derde land of gebied geeft uitvoering aan de belangrijkste bepalingen van de wetgeving van de Unie inzake de elektriciteitsmarkt, inclusief de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en de koppeling van elektriciteitsmarkten;

c)het derde land of gebied heeft de Commissie een routekaart gegeven met een tijdschema voor de vaststelling van maatregelen voor de uitvoering van de in de punten d) en e) genoemde voorwaarden;

d)het derde land of gebied heeft zich verbonden tot klimaatneutraliteit in 2050, heeft dienovereenkomstig officieel een langetermijnstrategie voor een op lage uitstoot van broeikasgassen gebaseerde ontwikkeling tegen het midden van de eeuw geformuleerd die op die doelstelling is afgestemd, en die strategie in voorkomend geval meegedeeld aan het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, en heeft die verplichting in zijn binnenlandse wetgeving ten uitvoer gelegd;

e)het derde land of gebied heeft, bij de implementatie van de routekaart overeenkomstig punt c), aanzienlijke vooruitgang laten zien bij de afstemming van de binnenlandse wetgeving op de Uniewetgeving op het gebied van klimaatactie volgens die routekaart, inclusief richting koolstofbeprijzing op een gelijkwaardig niveau als dat van de Unie, ten minste wat de opwekking van elektriciteit betreft. De implementatie van een emissiehandelssysteem voor elektriciteit met een prijs die gelijkwaardig is aan die van het EU-ETS, dient uiterlijk 1 januari 2030 voltooid te zijn;

f)het derde land of gebied heeft een doeltreffend systeem opgezet om indirecte invoer van elektriciteit in de Unie uit andere derde landen die niet aan de vereisten van de punten a) tot en met e) voldoen, te voorkomen.

8.Een derde land of gebied dat voldoet aan de voorwaarden van lid 7, punten a) tot en met f), wordt opgenomen in deel B van bijlage II bij deze verordening, en dient twee verslagen in over de vervulling van de voorwaarden overeenkomstig lid 7, punten a) tot en met f), waarvan het eerste vóór 1 juli 2025 en het tweede vóór 1 juli 2029. Uiterlijk op 31 december 2025 en uiterlijk op 31 december 2029 evalueert de Commissie, met name op basis van de routekaart overeenkomstig lid 7, punt c), en de van het derde land of gebied ontvangen verslagen, of dat derde land of gebied nog steeds aan de voorwaarden van lid 7 voldoet.

9.Een in deel B van bijlage II bij deze verordening opgenomen land of gebied wordt van die lijst geschrapt:

a)als de Commissie redenen heeft om aan te nemen dat het land of gebied onvoldoende vooruitgang heeft geboekt om aan een van de in lid 7, punten a) of f), genoemde vereisten te voldoen, of als het land of gebied maatregelen heeft genomen die onverenigbaar zijn met de doelstellingen van de klimaat- en milieuwetgeving van de Unie;

b)als het derde land of gebied stappen heeft gezet die in strijd zijn met zijn decarbonisatiedoelstellingen, zoals het verlenen van overheidssteun voor de totstandbrenging van nieuwe opwekkingscapaciteit met een uitstoot van meer dan 550 g CO2 uit fossiele brandstoffen per kWh elektriciteit.

10.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast te stellen om voorschriften en procedures te bepalen voor landen of gebieden die van de lijst in deel B van bijlage II worden geschrapt, teneinde de toepassing van deze verordening op hun grondgebied met betrekking tot elektriciteit te garanderen. Als in dergelijke gevallen marktkoppeling onverenigbaar blijft met de toepassing van deze verordening, kan de Commissie beslissen om de derde landen of gebieden van marktkoppeling met de Unie uit te sluiten, en vereisen dat capaciteit expliciet wordt toegewezen aan de grens tussen de Unie en het derde land, zodat het CBAM toepassing kan vinden.

11.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de lijsten in deel A of B van bijlage II te wijzigen, al naargelang de voorwaarden van de leden 5, 7 of 9 zijn vervuld.

12.De Unie kan overeenkomsten met derde landen sluiten om bij de toepassing van artikel 9 rekening te houden met koolstofbeprijzingsmechanismen in die landen.

Artikel 3
Definiti
es

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)goederen: de in bijlage I vermelde goederen;

(2)broeikasgassen: broeikasgassen zoals gespecificeerd in bijlage I met betrekking tot elk van de in die bijlage vermelde goederen;

(3)emissies: de uitstoot van broeikasgassen in de atmosfeer door de productie van goederen;

(4)invoer: het in het vrije verkeer brengen zoals bepaald in artikel 201 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

(5)EU-ETS: het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten in de Unie met betrekking tot de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG genoemde activiteiten, met uitzondering van luchtvaartactiviteiten;

(6)derde land: een land of gebied buiten het douanegebied van de Unie;

(7)continentaal plat: het continentaal plat zoals omschreven in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee;

(8)exclusieve economische zone: de exclusieve economische zone zoals omschreven in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, die door een lidstaat krachtens dat verdrag als exclusieve economische zone is ingesteld;

(9)marktkoppeling: toewijzing van transmissiecapaciteit via een Uniesysteem dat simultaan orders matcht en zoneoverschrijdende capaciteit toewijst zoals bepaald in Verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie;

(10)expliciete capaciteitstoewijzing: de toewijzing van grensoverschrijdende transmissiecapaciteit los van de elektriciteitshandel;

(11)bevoegde autoriteit: de door iedere lidstaat overeenkomstig artikel 11 van deze verordening aangewezen autoriteit;

(12)douaneautoriteiten: de douanediensten van de lidstaten zoals omschreven in artikel 5, punt 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013;

(13)aangever: een persoon die in eigen naam een douaneaangifte voor het vrije verkeer indient dan wel de persoon namens wie deze aangifte wordt ingediend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 952/2013;

(14)persoon: een natuurlijk persoon, een rechtspersoon of een vereniging van personen die geen rechtspersoonlijkheid bezit maar krachtens het Unierecht of het nationale recht wel als handelingsbekwaam is erkend;

(15)directe emissies: emissies uit de productieprocessen van goederen waarover de producent directe controle heeft;

(16)ingebedde emissies: directe emissies die vrijkomen tijdens de productie van goederen, berekend volgens de in bijlage III vastgestelde methoden;

(17)ton CO2: één ton kooldioxide (“CO2”) of CO2, stikstofoxide en perfluorkoolwaterstoffen als bedoeld voor goederen in bijlage I;

(18)CBAM-certificaat: een certificaat in elektronische vorm dat overeenstemt met één ton ingebedde emissies in goederen;

(19)inlevering: verrekening van CBAM-certificaten met de aangegeven ingebedde emissies in ingevoerde goederen;

(20)productieprocessen: de chemische en fysische processen die plaatsvinden om goederen in een installatie te produceren;

(21)standaardwaarde: een waarde die wordt berekend of afgeleid uit secundaire gegevens die de ingebedde emissies in goederen vertegenwoordigen;

(22)werkelijke emissies: de emissies die zijn berekend op basis van primaire gegevens van de productieprocessen van goederen;

(23)koolstofprijs: het geldbedrag dat in een derde land is betaald in de vorm van een belasting of emissierechten in een broeikasgasemissiehandelssysteem, berekend op broeikasgassen die onder dat systeem vallen en tijdens de productie van goederen zijn vrijgekomen;

(24)installatie: een vaste technische eenheid waarin een productieproces plaatsvindt;

(25)exploitant: een persoon die een installatie exploiteert of beheert in een derde land;

(26)nationale accreditatie-instantie: een nationale accreditatie-instantie zoals aangewezen door iedere lidstaat overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 765/2008;

(27)EU-ETS-emissierecht: een emissierecht zoals bedoeld in artikel 3 bis van Richtlijn 2003/87/EG voor andere in bijlage I bij die richtlijn opgenomen activiteiten dan luchtvaartactiviteiten;

(28)indirecte emissies: emissies ten gevolge van de productie van elektriciteit, verwarming en koeling, die tijdens de productieprocessen van goederen worden verbruikt.

Hoofdstuk II
Rechten en verplichtingen van toegelaten aangevers van goederen

Artikel 4
Invoer van goederen

Goederen mogen uitsluitend in het douanegebied van de Unie worden ingevoerd door een aangever die daarvoor een vergunning heeft gekregen van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 17 (hierna “toegelaten aangever” genoemd).

Artikel 5
Aanvraag van een vergunning

1.Een aangever vraagt, vóórdat hij goederen als bedoeld in artikel 2 invoert, bij de bevoegde autoriteit van de plaats waar hij gevestigd is, een vergunning aan om deze goederen in het douanegebied van de Unie in te voeren.

2.In afwijking van lid 1 wordt, wanneer transmissiecapaciteit voor de invoer van elektriciteit wordt toegewezen via expliciete capaciteitstoewijzing, de persoon aan wie capaciteit met het oog op invoer is toegewezen en die deze capaciteit voor invoer nomineert, voor de toepassing van deze verordening aangemerkt als toegelaten aangever in de lidstaat waar de persoon de invoer van elektriciteit aangeeft. De invoer moet per grens worden gemeten gedurende tijdvakken van niet meer dan één uur en er is geen aftrek van export of doorvoer in hetzelfde uur mogelijk.

3.In de vergunningsaanvraag wordt de volgende informatie opgenomen over de aangever, die in de Unie gevestigd moet zijn:

a)naam, adres en contactgegevens;

b)registratie- en identificatienummer van marktdeelnemer (“EORI-nummer”) overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EU) nr. 952/2013;

c)belangrijkste economische activiteit in de Unie;

d)bevestiging van de belastingautoriteit van de lidstaat waar de aangever is gevestigd, dat er tegen de aangever geen invorderingsopdracht wegens onbetaalde nationale belastingschulden loopt;

e)verklaring op erewoord dat de aangever in de vijf jaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag niet betrokken was bij ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving, belastingvoorschriften en regels inzake marktmisbruik, daaronder begrepen dat hij geen strafblad met zware misdrijven in verband met zijn economische activiteit heeft;

f)informatie waarmee de financiële draagkracht en de operationele capaciteit van de aangever om zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening na te komen, worden aangetoond en, indien daartoe is besloten door de bevoegde autoriteit op basis van een risicobeoordeling, bewijsstukken ter bevestiging van die informatie, zoals de jaarrekening en de balans van maximaal de laatste drie afgesloten boekjaren;

g)de geraamde monetaire waarde en omvang van de invoer van goederen in het douanegebied van de Unie volgens soort goederen, voor het kalenderjaar waarin de aanvraag wordt ingediend en voor het daaropvolgende kalenderjaar;

h)naam en contactgegevens van de personen voor wier rekening de aangever in voorkomend geval optreedt.

4.De aanvrager kan zijn aanvraag te allen tijde intrekken.

5.De toegelaten aangever stelt de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis van alle wijzigingen in de krachtens lid 3 verstrekte informatie die zich voordoen nadat het besluit is afgegeven en die van invloed kunnen zijn op het overeenkomstig artikel 17 afgegeven besluit of de inhoud van de vergunning overeenkomstig artikel 17.

6.De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot het standaardformaat van de aanvraag en de door de bevoegde autoriteit in acht te nemen termijnen en procedure bij de behandeling van vergunningsaanvragen overeenkomstig artikel 1 alsook de door de bevoegde autoriteit in acht te nemen regels voor de identificatie van de aangevers voor de invoer van elektriciteit. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 6
CBAM-aangifte

1.Uiterlijk 31 mei van elk jaar dient elke toegelaten aangever bij de bevoegde autoriteit een aangifte in (hierna “CBAM-aangifte” genoemd) voor het kalenderjaar dat aan de aangifte voorafgaat.

2.De CBAM-aangifte bevat de volgende gegevens:

a)de totale hoeveelheid van iedere soort ingevoerde goederen in het kalenderjaar voorafgaand aan de aangifte, uitgedrukt in megawattuur voor elektriciteit en in ton voor andere goederen;

b)de totale ingebedde emissies, uitgedrukt in ton CO2(e)-emissies per megawattuur in het geval van elektriciteit of in ton CO2(e)-emissies per ton van iedere soort goederen in het geval van andere goederen, berekend overeenkomstig artikel 7;

c)het totale aantal in te leveren CBAM-certificaten dat overeenkomt met de totale ingebedde emissies, na de verschuldigde aftrek vanwege de in een land van oorsprong betaalde koolstofprijs overeenkomstig artikel 9 en de noodzakelijke correctie voor de mate waarin EU-ETS-emissierechten gratis worden toegewezen overeenkomstig artikel 31.

3.Wanneer de ingevoerde goederen veredelingsproducten zijn die voortkomen uit de in artikel 256 van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling actieve veredeling, vermeldt de toegelaten aangever in de CBAM-aangifte de totale ingebedde emissies in de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen die in bijlage I bij deze verordening zijn opgenomen, ook als het veredelingsproduct niet in die bijlage is opgenomen.

4.Wanneer de ingevoerde goederen veredelingsproducten zijn die voortkomen uit de in artikel 259 van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling passieve veredeling, vermeldt de toegelaten aangever in de CBAM-aangifte alleen de emissies van de veredeling buiten het douanegebied van de Unie, mits het veredelingsproduct in bijlage I bij deze verordening is opgenomen.

5.Wanneer de ingevoerde goederen terugkerende goederen zijn als bedoeld in artikel 203 van Verordening (EU) nr. 952/2013, neemt de toegelaten aangever in zijn CBAM-aangifte een afzonderlijke vermelding “nul” op voor de totale ingebedde emissies die overeenstemmen met die goederen.

6.De Commissie is bevoegd om uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot het standaardformaat en de procedure voor de indiening van de CBAM-aangifte alsook de regels voor de inlevering van CBAM-certificaten zoals bepaald in lid 2, punt c). Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 7
Berekening van ingebedde emissies

1.Ingebedde emissies in goederen worden berekend overeenkomstig de in bijlage III beschreven methoden.

2.Ingebedde emissies in andere goederen dan elektriciteit worden bepaald op basis van de werkelijke emissies overeenkomstig de in de punten 2 en 3 van bijlage III beschreven methoden. Wanneer de werkelijke emissies onvoldoende nauwkeurig kunnen worden bepaald, worden de ingebedde emissies bepaald aan de hand van standaardwaarden overeenkomstig de in punt 4.1 van bijlage III beschreven methoden.

3.Ingebedde emissies in ingevoerde elektriciteit worden bepaald aan de hand van standaardwaarden overeenkomstig de in punt 4.2 van bijlage III beschreven methode, tenzij de toegelaten aangever ervoor kiest de ingebedde emissies te bepalen op basis van de werkelijke emissies overeenkomstig punt 5 van die bijlage.

4.De toegelaten aangever houdt een administratie bij van de informatie die nodig is om de ingebedde emissies te berekenen overeenkomstig de voorschriften van bijlage IV. Die administratie moet voldoende nauwkeurig zijn om overeenkomstig artikel 18 geaccrediteerde verificateurs in staat te stellen de ingebedde emissies overeenkomstig artikel 8 en bijlage V te verifiëren en om de bevoegde autoriteit in staat te stellen de CBAM-aangifte overeenkomstig artikel 19, lid 1, te herzien.

5.De toegelaten aangever bewaart de in lid 4 bedoelde administratie, inclusief het verslag van de verificateur, tot het einde van het vierde jaar na het jaar waarin de CBAM-aangifte is of had moeten worden ingediend.

6.De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot nadere regels betreffende de elementen van de in bijlage III beschreven berekeningsmethoden, inclusief de afbakening van systeemgrenzen van productieprocessen, emissiefactoren, installatiespecifieke waarden van werkelijke emissies en standaardwaarden en de respectieve toepassing ervan op individuele goederen, alsook de vaststelling van methoden ter waarborging van de betrouwbaarheid van de gegevens op basis waarvan de standaardwaarden worden bepaald, inclusief het niveau van detail en de verificatie van de gegevens. Indien nodig wordt in die handelingen bepaald dat de standaardwaarden aan specifieke gebieden, regio’s of landen kunnen worden aangepast om rekening te houden met specifieke objectieve factoren zoals geografie, natuurlijke hulpbronnen, marktvoorwaarden, belangrijkste energiebronnen of industriële processen. De uitvoeringshandelingen bouwen voort op bestaande wetgeving voor de verificatie van emissies en activiteitengegevens voor installaties die onder Richtlijn 2003/87/EG vallen, met name Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067.

7.De in lid 6 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 8 
Verificatie van ingebedde emissies

1.De toegelaten aangever draagt er zorg voor dat de totale ingebedde emissies die in de overeenkomstig artikel 6 ingediende aangifte zijn vermeld, worden geverifieerd door een verificateur die overeenkomstig artikel 18 is geaccrediteerd, op basis van de in bijlage V beschreven verificatiebeginselen.

2.Voor ingebedde emissies in goederen die in een overeenkomstig artikel 10 geregistreerde installatie in een derde land zijn geproduceerd, kan de toegelaten aangever ervoor kiezen gebruik te maken van overeenkomstig artikel 10, lid 7, aan hem verstrekte geverifieerde informatie om aan zijn verplichting als bedoeld in lid 1 te voldoen.

3.De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de in lid 1 bedoelde verificatiebeginselen wat betreft de mogelijkheid om de verificateur te ontheffen van zijn verplichting om de installatie waar relevante goederen worden geproduceerd, te bezoeken en van zijn verplichting om drempelwaarden vast te stellen waarboven onjuistheden en onregelmatigheden worden aangemerkt als materieel, en met betrekking tot de bewijsstukken die nodig zijn voor het verificatieverslag.

De in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 9
In een land van oorsprong betaalde koolstofprijs

1.Een toegelaten aangever kan in zijn CBAM-aangifte een vermindering van het aantal in te leveren CBAM-certificaten vragen om rekening te houden met de in het land van oorsprong betaalde koolstofprijs voor de aangegeven ingebedde emissies.

2.De toegelaten aangever houdt een administratie bij van de vereiste, door een onafhankelijke persoon gecertificeerde documenten die aantonen dat de aangegeven ingebedde emissies onderworpen zijn geweest aan een koolstofprijs in het land van oorsprong van de goederen, en houdt het bewijs bij van de daadwerkelijke betaling van die koolstofprijs, waarvoor geen exportvergoeding of enige andere vorm van compensatie bij uitvoer mag zijn gegeven.

3.De toegelaten aangever bewaart de in lid 2 bedoelde administratie tot het einde van het vierde jaar na het jaar waarin de CBAM-aangifte is of had moeten worden ingediend.

4.De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de berekeningsmethode voor de vermindering van het aantal in te leveren CBAM-certificaten, de omrekening in euro’s van de overeenkomstig lid 1 in buitenlandse valuta betaalde koolstofprijs tegen een jaarlijkse gemiddelde wisselkoers, de kwalificaties van de onafhankelijke persoon die de certificering verricht van de informatie, het bewijs van de betaalde koolstofprijs en het feit dat er geen exportvergoeding of enige andere vorm van compensatie bij uitvoer is gegeven als bedoeld in lid 2. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 10
Registratie van exploitanten en installaties in derde landen

1.Op verzoek van een exploitant van een installatie in een derde land registreert de Commissie de informatie over die exploitant en zijn installatie in een centrale databank als bedoeld in artikel 14, lid 4.

2.Het in lid 1 bedoelde registratieverzoek bevat de volgende informatie die bij registratie in de databank moet worden opgenomen:

a)de naam, het adres en de contactgegevens van de exploitant;

b)de locatie van elke installatie, inclusief volledig adres en coördinaten in lengte- en breedtegraden tot op zes decimalen;

c)de belangrijkste economische activiteit van de installatie in het derde land.

3.De Commissie stelt de exploitant in kennis van de registratie in de databank. De registratie is geldig voor een periode van vijf jaar vanaf de datum van kennisgeving aan de exploitant van de installatie.

4.De exploitant stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van wijzigingen in de in lid 2 bedoelde informatie die zich voordoen na de registratie, en de Commissie werkt de desbetreffende informatie bij.

5.De in lid 1 bedoelde exploitant is verplicht:

a)de ingebedde emissies die overeenkomstig de in bijlage III beschreven methoden zijn berekend, te bepalen voor iedere soort goederen die in de in lid 1 bedoelde installatie wordt geproduceerd;

b)ervoor te zorgen dat de in punt a) bedoelde ingebedde emissies overeenkomstig de in bijlage V beschreven verificatiebeginselen worden geverifieerd door een overeenkomstig artikel 18 geaccrediteerde verificateur;

c)een afschrift van het verslag van de verificateur bij te houden, alsook een administratie van de informatie die noodzakelijk is voor de berekening van de ingebedde emissies in goederen zoals bepaald in bijlage IV, gedurende een periode van vier jaar nadat de verificatie is verricht.

6.De in lid 5, punt c), bedoelde administratie moet voldoende nauwkeurig zijn om de verificatie overeenkomstig artikel 5, punt b), mogelijk te maken en om een bevoegde autoriteit in staat te stellen de CBAM-aangifte die is ingediend door een toegelaten aangever aan wie de desbetreffende informatie overeenkomstig lid 8 is verstrekt, overeenkomstig artikel 19, lid 1, te herzien.

7.Een exploitant mag de informatie over de in lid 5 bedoelde verificatie van ingebedde emissies verstrekken aan een toegelaten aangever. De toegelaten aangever heeft het recht deze informatie te gebruiken om aan de in artikel 8 bedoelde verplichting te voldoen.

8.De exploitant mag te allen tijde verzoeken om uit de databank te worden geschrapt.

Hoofdstuk III
Bevoegde autoriteiten

Artikel 11
Bevoegde autoriteiten

1.Iedere lidstaat wijst de bevoegde autoriteit aan die belast is met de uitvoering van de verplichtingen uit hoofde van deze verordening, en stelt de Commissie daarvan in kennis.

De Commissie stelt een lijst van alle bevoegde autoriteiten ter beschikking van de lidstaten en maakt deze informatie bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.De lidstaten schrijven voor dat bevoegde autoriteiten alle informatie uitwisselen die essentieel of relevant is voor de uitoefening van hun functies en taken.

Artikel 12
Commissie

De Commissie staat de bevoegde autoriteiten bij in de uitvoering van hun verplichtingen uit hoofde van deze verordening en coördineert hun activiteiten.

Artikel 13
Beroepsgeheim en openbaarmaking van informatie

Alle door de bevoegde autoriteit bij de uitoefening van haar taken verkregen informatie die vertrouwelijk van aard is of als vertrouwelijk is verstrekt, valt onder het beroepsgeheim. Zij wordt door de bevoegde autoriteit niet bekendgemaakt zonder uitdrukkelijke toestemming van de persoon of de autoriteit die ze heeft verstrekt. Zij mag worden gedeeld met de douaneautoriteiten, de Commissie en het Europees Openbaar Ministerie en wordt behandeld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 515/97.

Artikel 14
Nationale registers en centrale databank

1.De bevoegde autoriteit van iedere lidstaat zet een nationaal register op van aangevers aan wie in die lidstaat vergunning is verleend, in de vorm van een gestandaardiseerde elektronische databank die de gegevens van de CBAM-certificaten van die aangevers bevat, en garandeert de vertrouwelijkheid overeenkomstig de voorwaarden van artikel 13.

2.De in lid 1 bedoelde databank bevat rekeningen met informatie over elke toegelaten aangever, met name:

a)de naam en de contactgegevens van de toegelaten aangever;

b)het EORI-nummer van de toegelaten aangever;

c)het CBAM-rekeningnummer;

d)het aantal, de verkoopprijs, de datum van aankoop, de datum van inlevering of de datum van terugkoop dan wel annulering door de bevoegde autoriteit van de CBAM-certificaten voor elke toegelaten aangever.

3.De in lid 2 bedoelde informatie in de databank is vertrouwelijk.

4.De Commissie zet een publiek toegankelijke centrale databank op met de namen, adressen en contactgegevens van de exploitanten en de locatie van de installaties in derde landen overeenkomstig artikel 10, lid 2. Een exploitant kan ervoor kiezen dat zijn naam, adres en contactgegevens niet publiek toegankelijk worden gemaakt.

Artikel 15
Centrale administrateur

1.De Commissie treedt op als centrale administrateur om een onafhankelijk transactielogboek bij te houden waarin de aankoop, het bezit, de inlevering, de terugkoop en de annulering van CBAM-certificaten worden geregistreerd, en om de coördinatie van de nationale registers te garanderen.

2.De centrale administrateur verricht risicogebaseerde controles op transacties die in nationale registers worden geregistreerd, middels een onafhankelijk transactielogboek om onregelmatigheden te vermijden bij de aankoop, het bezit, de inlevering, de terugkoop en de annulering van CBAM-certificaten.

3.Als er op basis van de overeenkomstig lid 2 verrichte controles onregelmatigheden worden vastgesteld, stelt de Commissie de betrokken lidstaat of lidstaten daarvan in kennis met het oog op nader onderzoek om de vastgestelde onregelmatigheden te corrigeren.

Artikel 16
Rekeningen in de nationale registers

1.De bevoegde autoriteit kent aan iedere toegelaten aangever een uniek CBAM-rekeningnummer toe.

2.Iedere toegelaten aangever krijgt toegang tot zijn rekening in het register.

3.De bevoegde autoriteit creëert de rekening zodra de in artikel 17, lid 1, bedoelde vergunning is verleend en de toegelaten aangever daarvan in kennis is gesteld.

4.Als de toegelaten aangever zijn economische activiteit heeft stopgezet of als zijn vergunning is ingetrokken, sluit de bevoegde autoriteit de rekening van die aangever.

Artikel 17
Vergunning van aangevers

1.De bevoegde autoriteit verleent een vergunning aan een aangever die daarom overeenkomstig artikel 5, lid 1, verzoekt, als de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)de aangever is in de vijf jaar voorafgaand aan zijn aanvraag niet betrokken geweest bij ernstige of herhaalde overtredingen van de douanewetgeving, belastingvoorschriften en regels inzake marktmisbruik, en heeft geen strafblad met zware misdrijven in verband met zijn economische activiteit;

b)de aangever toont aan dat hij over de financiële draagkracht en operationele capaciteit beschikt om zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening na te komen.

2.Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de in lid 1 genoemde voorwaarden niet zijn vervuld, of indien de aanvrager de in artikel 5, lid 3, genoemde informatie niet heeft verstrekt, wordt de aangever de vergunning geweigerd.

3.Als de bevoegde autoriteit weigert een aangever een vergunning te verlenen, kan de aangever die de vergunning aanvraagt, voordat hij tegen deze weigering in beroep gaat, bezwaar maken bij de desbetreffende autoriteit krachtens het nationale recht, die vervolgens, met inachtneming van de nationale rechtsvoorschriften waarmee een rechtmatig, met deze verordening verenigbaar doel wordt nagestreefd en die evenredig zijn, hetzij de nationale administrateur opdracht geeft de rekening te openen, hetzij de weigering met een met redenen omkleed besluit bekrachtigt.

4.Een besluit van de bevoegde autoriteit waarbij een aangever vergunning wordt verleend, bevat de volgende informatie:

a)de naam en het adres van de toegelaten aangever;

b)het EORI-nummer van de toegelaten aangever;

c)het CBAM-rekeningnummer.

5.Een toegelaten aangever kan te allen tijde vragen dat zijn vergunning wordt ingetrokken.

6.De bevoegde autoriteit vereist dat de aangever zekerheid stelt voordat hem overeenkomstig lid 1 een vergunning wordt verleend als hij nog niet was gevestigd gedurende de twee boekjaren voorafgaande aan het jaar van indiening van de aanvraag overeenkomstig artikel 5, lid 1.

De bevoegde autoriteit stelt het bedrag van die zekerheid vast op het door haar geraamde maximumbedrag van de waarde van de CBAM-certificaten die de toegelaten aangever overeenkomstig artikel 22 zal moeten inleveren.

7.De zekerheid wordt gesteld in de vorm van een bankgarantie, betaalbaar op eerste verzoek, door een financiële instelling die in de Unie actief is of door een andere vorm van garantie die een gelijkwaardige zekerheid biedt. Indien de bevoegde autoriteit vaststelt dat de gestelde zekerheid niet of niet meer alle waarborgen biedt dat het bedrag van de CBAM-verplichtingen is gedekt, eist zij van de toegelaten aangever dat hij, naar eigen keuze, hetzij een aanvullende zekerheid stelt, hetzij de oorspronkelijke zekerheid door een nieuwe vervangt.

8.De bevoegde autoriteit geeft de zekerheid onmiddellijk vrij na 31 mei van het tweede jaar waarin de toegelaten aangever CBAM-certificaten heeft ingeleverd overeenkomstig artikel 22.

9.De bevoegde autoriteit trekt de vergunning in van een aangever die niet langer aan de voorwaarden van lid 1 voldoet of die haar geen medewerking verleent.

Artikel 18
Accreditatie van verificateurs

1.Iedere persoon die overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 geaccrediteerd is, wordt aangemerkt als een geaccrediteerde verificateur uit hoofde van deze verordening.

2.In aanvulling op lid 1 kan een nationale accreditatie-instantie op verzoek een persoon als verificateur uit hoofde van deze verordening accrediteren na controle van de documenten ter staving van zijn bekwaamheid om de in bijlage V bedoelde verificatiebeginselen toe te passen met het oog op de vervulling van de in de artikelen 8, 10 en 38 vastgestelde controleverplichtingen met betrekking tot de ingebedde emissies.

3.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast te stellen voor de in lid 2 bedoelde accreditatie waarin de voorwaarden voor de controle van en het toezicht op geaccrediteerde verificateurs worden bepaald, voor de intrekking van de accreditatie en voor wederzijdse erkenning en collegiale toetsing van de accreditatie-instanties.

Artikel 19
Herziening van CBAM-aangiften

1.De bevoegde autoriteit kan de CBAM-aangifte herzien binnen een termijn die eindigt het vierde jaar na het jaar waarin de aangifte had moeten worden ingediend. De herziening kan erin bestaan dat de in de CBAM-aangifte verstrekte informatie wordt geverifieerd aan de hand van de door de douaneautoriteiten overeenkomstig artikel 25, lid 2, verstrekte informatie en ander relevant bewijsmateriaal alsook op basis van noodzakelijk geachte controles, inclusief ter plaatse bij de toegelaten aangever.

2.Indien een CBAM-aangifte overeenkomstig artikel 6 niet is ingediend, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van vestiging van de toegelaten aangever de CBAM-verplichtingen van die aangever vast aan de hand van de informatie waarover zij beschikt, en berekent zij het totale aantal CBAM-certificaten dat verschuldigd is uiterlijk op 31 december van het vierde jaar volgend op dat waarin de CBAM-aangifte had moeten worden ingediend.

3.Indien de bevoegde autoriteit heeft geconstateerd dat het aangegeven aantal in te leveren CBAM-certificaten, niet juist is, of indien er geen CBAM-aangifte overeenkomstig lid 2 is ingediend, corrigeert zij het aantal CBAM-certificaten dat de toegelaten aangever verschuldigd is. De bevoegde autoriteit stelt de toegelaten aangever in kennis van de correctie en verzoekt hem de extra CBAM-certificaten binnen een maand in te leveren.

4.De ontvanger van de in lid 3 bedoelde kennisgeving kan beroep instellen tegen de kennisgeving. De ontvanger van de kennisgeving wordt informatie verstrekt over de te volgen procedure in geval van een beroep.

5.Indien er meer dan het aantal verschuldigde CBAM-certificaten zijn ingeleverd, betaalt de bevoegde autoriteit de toegelaten aangever onverwijld de waarde van de teveel ingeleverde CBAM-certificaten terug, berekend naar de gemiddelde prijs die de toegelaten aangever in het jaar van invoer voor CBAM-certificaten heeft betaald.

Hoofdstuk IV
CBAM-certificaten

Artikel 20
Verkoop van CBAM-certificaten

1.De bevoegde autoriteit van elke lidstaat verkoopt CBAM-certificaten aan in die lidstaat toegelaten aangevers tegen de overeenkomstig artikel 21 berekende prijs.

2.De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat aan elk CBAM-certificaat een unieke eenheidsidentificatiecode wordt toegekend wanneer het wordt aangemaakt, en registreert de unieke eenheidsidentificatiecode, de prijs en de verkoopdatum van het certificaat in het nationale register op de rekening van de toegelaten aangever die het aankoopt.

Artikel 21
Prijs van CBAM-certificaten

1.De Commissie berekent de prijs van CBAM-certificaten voor iedere kalenderweek als de gemiddelde prijs van de slotprijzen van EU-ETS-emissierechten op het gemeenschappelijke veilingplatform overeenkomstig de in Verordening (EU) nr. 1031/2010 54 van de Commissie vastgestelde procedures.

Voor kalenderweken waarin er geen veilingen op het gemeenschappelijke veilingplatform plaatsvinden, is de prijs van CBAM-certificaten de gemiddelde prijs van de slotprijzen van EU-ETS-emissierechten van de laatste week waarin er veilingen op het gemeenschappelijke veilingplatform hebben plaatsgevonden.

2.Deze gemiddelde prijs wordt door de Commissie op haar website bekendgemaakt op de eerste werkdag van de daaropvolgende kalenderweek en geldt vanaf de volgende werkdag tot en met de eerste werkdag van de daaropvolgende kalenderweek.

3.De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om de methode voor de berekening van de gemiddelde prijs van CBAM-certificaten en de praktische regelingen voor de bekendmaking van de prijs nader te bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 22
Inlever
ing van CBAM-certificaten

1.Uiterlijk op 31 mei van elk jaar levert de toegelaten aangever bij de bevoegde autoriteit een aantal CBAM-certificaten in dat overeenstemt met de ingebedde emissies die zijn aangegeven overeenkomstig artikel 6, lid 2, punt e), en zijn geverifieerd overeenkomstig artikel 8, voor het kalenderjaar voorafgaand aan de inlevering.

2.Voor de toepassing van lid 1 ziet de toegelaten aangever erop toe dat het vereiste aantal CBAM-certificaten beschikbaar is op zijn rekening in het nationale register. Voorts ziet de toegelaten aangever erop toe dat het aantal CBAM-certificaten op zijn rekening in het nationale register aan het einde van elk kwartaal overeenstemt met ten minste 80 % van de ingebedde emissies, bepaald aan de hand van standaardwaarden volgens de methoden van bijlage III, in alle goederen die hij heeft ingevoerd sinds het begin van het kalenderjaar.

3.Indien de bevoegde autoriteit vaststelt dat het aantal CBAM-certificaten op de rekening van een toegelaten aangever niet overeenkomt met de verplichtingen uit hoofde van lid 2, tweede zin, stelt zij die aangever in kennis van de correctie en verzoekt zij hem de extra CBAM-certificaten binnen één maand in te leveren.

4.De ontvanger van de in lid 3 bedoelde kennisgeving kan beroep instellen tegen de kennisgeving. De ontvanger van de kennisgeving wordt informatie verstrekt over de te volgen procedure in geval van een beroep.

Artikel 23
Terugkoop van CBAM-certificaten

1.De bevoegde autoriteit van elke lidstaat koopt, op verzoek van een in die lidstaat toegelaten aangever, het overschot terug aan CBAM-certificaten dat nog op de rekening van de aangever in het nationale register staat na inlevering van de certificaten overeenkomstig artikel 22. Het terugkoopverzoek wordt ingediend uiterlijk op 30 juni van elk jaar wanneer CBAM-certificaten werden ingeleverd.

2.De in lid 1 bedoelde terugkoop van certificaten is beperkt tot een derde van het totale aantal CBAM-certificaten dat de toegelaten aangever in het voorgaande kalenderjaar heeft aangekocht.

3.De terugkoopprijs van elk CBAM-certificaat is de prijs die de toegelaten aangever voor dat certificaat op het moment van aankoop heeft betaald.

Artikel 24
Annulering van CBAM-certificaten

Uiterlijk op 30 juni van elk jaar annuleert de bevoegde autoriteit van elke lidstaat alle CBAM-certificaten die in het jaar voorafgaand aan het vorige kalenderjaar zijn aangekocht en nog op de rekeningen van de in die lidstaat toegelaten aangevers in het nationale register staan.

Hoofdstuk V
Afhandeling van goederen aan de grens
 

Artikel 25
Procedures aan de grens bij de invoer van goederen

1.De douaneautoriteiten staan niet toe dat goederen worden ingevoerd tenzij een bevoegde autoriteit de aangever daartoe vergunning heeft verleend uiterlijk bij het in het vrije verkeer brengen van de goederen.

2.De douaneautoriteiten verstrekken de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aangever vergunning is verleend, regelmatig informatie over de voor invoer aangegeven goederen, waaronder het EORI-nummer en het CBAM-rekeningnummer van de aangever, de achtcijferige GN-code van de goederen, de hoeveelheid, het land van oorsprong, de datum van aangifte en de douaneregeling.

3.De douaneautoriteiten verrichten controles van de goederen overeenkomstig artikel 46 van Verordening (EU) nr. 952/2013, inclusief de achtcijferige GN-code, de hoeveelheid en het land van oorsprong van de ingevoerde goederen. De Commissie neemt de risico’s in verband met het CBAM op in het schema van de gemeenschappelijke risicocriteria en -normen overeenkomstig artikel 50 van Verordening (EU) nr. 952/2013.

4.De douaneautoriteiten kunnen vertrouwelijke informatie die zij bij de uitoefening van hun taken hebben verkregen of informatie die hun als vertrouwelijk is verstrekt, overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EU) nr. 952/2013 meedelen aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aangever vergunning is verleend. Deze informatie wordt door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten behandeld en uitgewisseld overeenkomstig Verordening (EG) nr. 515/97.

5.De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om de informatie, het tijdschema en de wijze van informatieverstrekking overeenkomstig lid 2 te bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk VI
Handhaving

Artikel 26
Boeten

1.Een toegelaten aangever die verzuimt uiterlijk op 31 mei van elk jaar een aantal CBAM-certificaten in te leveren dat overeenkomt met de ingebedde emissies in goederen die in het voorafgaande jaar zijn ingevoerd, wordt bestraft met een boete die gelijk is aan de in artikel 16, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde boete wegens overmatige emissie, verhoogd overeenkomstig artikel 16, lid 4, van die richtlijn, in het jaar van invoer van de goederen, voor elk CBAM-certificaat dat die aangever had moeten inleveren.

2.Iedere andere persoon dan een toegelaten aangever die goederen het douanegebied van de Unie binnenbrengt zonder CBAM-certificaten in te leveren overeenkomstig deze verordening, wordt bestraft met de in lid 1 bedoelde boete in het jaar waarin de goederen zijn binnengebracht, voor elk CBAM-certificaat dat die persoon had moeten inleveren.

3.De betaling van de boete ontheft de toegelaten aangever op generlei wijze van zijn verplichting om de voor een gegeven jaar ontbrekende CBAM-certificaten in te leveren bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de aangever vergunning is verleend.

4.Als de bevoegde autoriteit oordeelt dat een toegelaten aangever heeft verzuimd om CBAM-certificaten in te leveren zoals bepaald in lid 1, of dat een persoon goederen in het douanegebied van de Unie heeft binnengebracht zoals bepaald in lid 2, legt de bevoegde autoriteit de boete op en stelt zij de toegelaten aangever dan wel, in de in lid 2 beschreven situatie, de persoon in kennis van:

a)het feit dat de bevoegde autoriteit tot de conclusie is gekomen dat de toegelaten aangever of de persoon heeft verzuimd om CBAM-certificaten in te leveren voor een gegeven jaar;

b)de redenen voor haar conclusie;

c)het bedrag van de aan de toegelaten aangever of aan de persoon opgelegde boete;

d)de datum waarop de boete is verschuldigd;

e)de actie die de toegelaten aangever of de persoon volgens de bevoegde autoriteit dient te nemen om aan zijn verplichting in punt a) te voldoen op basis van de voorliggende feiten en omstandigheden; en

f)het recht van de toegelaten aangever of van de persoon om volgens de nationale voorschriften beroep in te stellen.

5.De lidstaten kunnen bestuurlijke of strafrechtelijke sancties opleggen wegens niet-naleving van de CBAM-wetgeving overeenkomstig hun nationale voorschriften, in aanvulling op de in lid 2 bedoelde boeten. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

Artikel 27
Ontwijking

1.De Commissie neemt overeenkomstig dit artikel op basis van relevante en objectieve gegevens maatregelen om ontwijking van deze verordening tegen te gaan.

2.Ontwijking ziet onder meer op situaties waarin er geen gegronde reden of economische rechtvaardiging bestaat voor een wijziging in het handelspatroon van goederen die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, behalve het ontwijken van daarin vastgestelde verplichtingen, en houdt in dat die goederen worden vervangen door licht gewijzigde producten, die niet in de lijst van goederen in bijlage I zijn opgenomen maar wel tot een sector behoren die onder het toepassingsgebied van deze verordening valt.

3.Een lidstaat of een partij die positieve of negatieve gevolgen van de in lid 2 beschreven situaties ondervindt, kan de Commissie ervan in kennis stellen indien hij of zij, gedurende een periode van twee maanden in vergelijking met dezelfde periode in het voorgaande jaar, wordt geconfronteerd met een aanzienlijke daling van het volume ingevoerde goederen die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, en met een toename van het invoervolume van licht gewijzigde producten die niet zijn opgenomen in de lijst van goederen in bijlage I. De Commissie volgt permanent alle significante wijzigingen in het handelspatroon van goederen en licht gewijzigde producten op Unieniveau.

4.De in lid 3 bedoelde kennisgeving wordt gemotiveerd en bevat relevante gegevens en statistieken over de in lid 2 bedoelde goederen en producten.

5.Indien de Commissie, rekening houdende met de relevante gegevens, verslagen en statistieken, inclusief die afkomstig van de douaneautoriteiten van lidstaten, voldoende redenen heeft om aan te nemen dat de in lid 3 bedoelde omstandigheden zich in een of meer lidstaten voordoen, is zij bevoegd overeenkomstig artikel 28 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het toepassingsgebied van deze verordening uit te breiden tot licht gewijzigde producten teneinde ontwijking te voorkomen. 

Hoofdstuk VII
Uitoefening van bevoegdheidsdelegatie en comitéprocedure

Artikel 28
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De in artikel 2, lid 10, artikel 2, lid 11, artikel 18, lid 3, en artikel 27, lid 5, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd.

3.De in artikel 2, lid 10, artikel 2, lid 11, artikel 18, lid 3, en artikel 27, lid 5, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken..

4.Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

5.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

6.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

7.Een overeenkomstig artikel 2, lid 10, artikel 2, lid 11, artikel 18, lid 3, en artikel 27, lid 5, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 29
Uitoefening v
an uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie

1.De Commissie wordt bijgestaan door het CBAM-comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Hoofdstuk VIII
Rapportage en herziening

Artikel 30
Herziening en rapportage door de Commissie

1.De Commissie verzamelt de informatie die noodzakelijk is voor een uitbreiding van het toepassingsgebied van deze verordening tot indirecte emissies en andere dan de in bijlage I vermelde goederen, en ontwikkelt berekeningsmethoden voor ingebedde emissies op basis van milieuvoetafdrukmethoden.

2.Vóór het einde van de overgangsperiode legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van deze verordening voor. Dit verslag bevat met name een beoordeling van de mogelijkheden om het toepassingsgebied van ingebedde emissies verder uit te breiden tot indirecte emissies en tot andere dan de reeds onder deze verordening vallende goederen waarvoor een risico van koolstoflekkage bestaat, alsook een beoordeling van het beheersysteem. Het bevat ook een beoordeling van de mogelijkheid om het toepassingsgebied verder uit te breiden tot ingebedde emissies van vervoersdiensten en tot goederen stroomafwaarts in de waardeketen en diensten waarvoor in de toekomst een risico van koolstoflekkage kan ontstaan.

3.Indien passend gaat het verslag van de Commissie vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Hoofdstuk IX
Coördinatie met
de gratis toewijzing van emissierechten in het kader van het EU-ETS

Artikel 31
Gratis toewijzing van emissierechten in het kader van het EU-ETS en verplichte inlevering van CBAM-certificaten

1.De overeenkomstig artikel 22 in te leveren CBAM-certificaten worden gecorrigeerd voor de mate waarin EU-ETS-emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG gratis worden toegewezen aan installaties die binnen de Unie de in bijlage I vermelde goederen produceren.

2.De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om de methode voor de berekening van de in lid 1 bedoelde vermindering vast te stellen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk X
Overgangsb
epalingen

Artikel 32
Toepassingsgebied

Tijdens de overgangsperiode van deze verordening vindt het CBAM toepassing in de vorm van de in de artikelen 33 tot en met 35 vastgestelde rapportageverplichting.

Artikel 33
Invoer van goederen

1.Op een aangever die goederen invoert, rust de in artikel 35 vastgestelde rapportageverplichting.

2.Ten laatste op het tijdstip dat die goederen in het vrije verkeer worden gebracht, stellen de douaneautoriteiten de aangever in kennis van de in lid 1 bedoelde verplichting.

3.Via het overeenkomstig artikel 56, lid 5, van Verordening (EU) nr. 952/2013 ingestelde toezichtmechanisme verstrekken de douaneautoriteiten de bevoegde autoriteit van de lidstaat van invoer informatie over ingevoerde goederen, waaronder veredelingsproducten die voortkomen uit de regeling passieve veredeling. Deze informatie omvat het EORI-nummer van de aangever, de achtcijferige GN-code, de hoeveelheid, het land van oorsprong en de aangever van de goederen, de datum van aangifte en de douaneregeling.

Artikel 34
Rapportageverplichting voor bepaalde douaneregelingen

1.Voor veredelingsproducten die voortkomen uit de in artikel 256 van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling actieve veredeling, ziet de in artikel 33, lid 1, bedoelde rapportageverplichting ook op de onder de regeling actieve veredeling geplaatste goederen die in bijlage I bij deze verordening zijn opgenomen, zelfs als het veredelingsproduct niet in die bijlage is opgenomen.

2.De rapportageverplichting geldt niet voor de invoer van:

a)veredelingsproducten die voortkomen uit de in artikel 259 van Verordening (EU) nr. 952/2013 bedoelde regeling passieve veredeling;

b)goederen die overeenkomstig artikel 203 van Verordening (EU) nr. 952/2013 worden aangemerkt als terugkerende goederen.

Artikel 35
Rapportageverplichting

1.Voor elk kwartaal van een kalenderjaar dient elke aangever een rapport (hierna “CBAM-rapport” genoemd) met informatie over de in dat kwartaal ingevoerde goederen in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van invoer of, als er in meer dan één lidstaat goederen zijn ingevoerd, bij de bevoegde autoriteit van een lidstaat naar keuze van de aangever, uiterlijk één maand na het einde van elk kwartaal.

2.Het CBAM-rapport bevat de volgende informatie:

a)de totale hoeveelheid van iedere soort goederen, uitgedrukt in megawattuur voor elektriciteit en in ton voor andere goederen, gespecificeerd per installatie waar de goederen in het land van oorsprong zijn geproduceerd;

b)de werkelijke totale ingebedde emissies, uitgedrukt in ton CO2(e)-emissies per megawattuur in het geval van elektriciteit of in het geval van andere goederen in ton CO2(e)-emissies per ton van iedere soort goederen, berekend overeenkomstig de in bijlage III beschreven methode;

c)de werkelijke totale ingebedde indirecte emissies, uitgedrukt in ton CO2(e)-emissies per ton van iedere soort goederen behalve elektriciteit, berekend volgens een methode die in een in lid 6 bedoelde uitvoeringshandeling is vastgesteld;

d)de koolstofprijs die voor de ingebedde emissies in de ingevoerde goederen verschuldigd is in een land van oorsprong, en waarvoor geen exportvergoeding of enige andere vorm van compensatie bij uitvoer is gegeven.

3.De bevoegde autoriteit verstrekt de Commissie de in lid 2 bedoelde informatie uiterlijk twee maanden na afloop van het kwartaal waarop het rapport betrekking heeft.

4.De bevoegde autoriteit legt aangevers die geen CBAM-rapport indienen, een evenredige en afschrikkende sanctie op.

5.Als de bevoegde autoriteit oordeelt dat een toegelaten aangever heeft verzuimd om een CBAM-rapport in te dienen zoals bepaald in lid 1, legt de bevoegde autoriteit de sanctie op en stelt zij de aangever in kennis van:

a)het feit dat de bevoegde autoriteit tot de conclusie is gekomen dat de aangever heeft verzuimd om een rapport in te dienen voor een gegeven kwartaal;

b)de redenen voor haar conclusie;

c)het bedrag van de aan de aangever opgelegde boete;

d)de datum waarop de boete is verschuldigd;

e)de actie die de aangever volgens de bevoegde autoriteit dient te nemen om aan zijn verplichting in punt a) te voldoen op basis van de voorliggende feiten en omstandigheden; en

f)het recht van de aangever om volgens de nationale voorschriften beroep in te stellen.

6.De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de te rapporteren informatie, de procedures voor de in lid 3 bedoelde verstrekking van de informatie en de omrekening in euro’s van de in buitenlandse valuta betaalde koolstofprijs tegen een jaarlijkse gemiddelde wisselkoers. De Commissie is ook bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de nadere bepaling van de noodzakelijke elementen van de in bijlage III beschreven berekeningsmethode, inclusief de afbakening van systeemgrenzen van productieprocessen, emissiefactoren, installatiespecifieke waarden van werkelijke emissies en de respectieve toepassing ervan op individuele goederen, alsook de vaststelling van methoden ter waarborging van de betrouwbaarheid van gegevens, inclusief het niveau van detail en de verificatie van deze gegevens. Voorts is de Commissie bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen om een berekeningsmethode te ontwikkelen voor indirecte emissies die in ingevoerde goederen zijn ingebed.

7.De in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Hoofdstuk XI
Slotbepalingen

Artikel 36
Inwerkingtreding

1.Deze verordening treedt in werking op de [twintigste] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2.Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2023.

3.In afwijking van lid 2 geldt het volgende:

a)De artikelen 32 tot en met 34 zijn van toepassing tot en met 31 december 2025.

b)Artikel 35 is van toepassing tot en met 28 februari 2026.

c)De artikelen 5 en 17 zijn van toepassing met ingang van 1 september 2025.

d)De artikelen 4, 6, 7, 8, 9, 14, 15, 16, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27 en 31 zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2026.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter



FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur

1.3.Aard van het voorstel/initiatief

1.4.Doelstelling(en)

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.6.Duur en financiële gevolgen

1.7.Beheersvorm(en)

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

2.2.Beheers- en controlesysteem

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.2.Geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

3.2.3.Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

3.2.5.Bijdragen van derden

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten



FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) 

Klimaatbeleid

1.3.Het voorstel/initiatief betreft: 

× een nieuwe actie 

 een nieuwe actie na een proefproject / voorbereidende actie 55  

 de verlenging van een bestaande actie 

 de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie 

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

In het licht van de verhoogde klimaatambities van de EU heeft de invoering van een CBAM als overkoepelende doelstelling om de klimaatverandering aan te pakken door de broeikasgasemissies in de EU en wereldwijd terug te dringen.

1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

Specifieke doelstelling

De overkoepelende doelstelling om de klimaatverandering aan te pakken, wordt verder opgesplitst in een aantal specifieke doelstellingen, namelijk:

(i) het risico van koolstoflekkage in het kader van de verhoogde EU-ambitie tegengaan;

(ii) een stabiel en veilig beleidskader voor investeringen in koolstofarme of -vrije technologieën tot stand helpen brengen;

(iii) garanderen dat de koolstofbeprijzing voor binnenlandse en ingevoerde producten op hetzelfde niveau ligt;

(iv) producenten in derde landen die naar de EU exporteren, ertoe aanzetten koolstofarme technologieën toe te passen;

(v) garanderen dat de maatregel doeltreffend is en dat het ontwijkingsrisico tot een minimum is beperkt, zodat de integriteit van het milieu wordt gewaarborgd;

(vi) garanderen dat de administratieve lasten voor de bedrijven en overheden bij de toepassing van de maatregel evenredig zijn.

1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

De invoering van een CBAM strekt ertoe de broeikasgasemissies in de onder het mechanisme vallende sectoren te beperken zowel in de EU27 als de rest van de wereld. De CBAM zal naar verwachting ook het risico van koolstoflekkage beperken en daarom geleidelijk de gratis toewijzing van emissierechten in het kader van het EU-ETS vervangen.

Wat de economische effecten betreft, kan de invoering van een CBAM en andere maatregelen die nodig zijn om de versterkte klimaatambities van de EU te verwezenlijken, volgens de modellen leiden tot een krimp van het bbp in de EU27 met 0,22 % tot 0,23 % in 2030. Het effect op de investeringen is bescheiden. Wat de consumptie betreft, lijkt het effect van een CBAM enigszins negatiever te zijn in het scenario van hogere klimaatambities en geen CBAM.

Door de doeltreffende beperking van koolstoflekkage leidt de invoering van een CBAM tot een lagere invoer in de EU27. In het algemeen zijn de sociale effecten van het CBAM beperkt.

Er wordt verwacht dat er administratieve gevolgen zullen zijn voor de nationale autoriteiten en de bedrijven. De verwachting is dat de nalevingskosten voor de bedrijven en de autoriteiten over het geheel genomen aanzienlijk zullen zijn, maar ook evenredig en beheersbaar in het licht van de milieuvoordelen die de maatregel biedt.

Hoewel het CBAM niet tot doel heeft inkomsten te genereren, wordt verwacht dat het mechanisme extra inkomsten zal genereren, die voor 2030 op een bedrag van meer dan 2,1 miljard EUR worden geraamd.

1.4.4.Prestatie-indicatoren

Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten

Doelstellingen

Indicatoren

Meetinstrumenten/gegevensbronnen

Broeikasgasemissies beperken

-Emissieniveau in de EU

-Emissieniveau wereldwijd

-Emissiestatistieken

-Sectorale statistieken

Aanzetten tot schonere productieprocessen in derde landen

-Ontwikkeling van de werkelijke emissies in de CBAM-sectoren in derde landen

-Emissieniveau aangetoond door aan CBAM onderworpen producenten uit derde landen

Koolstoflekkage voorkomen

-Volgens bovenstaande indicatoren voor broeikasgasemissies

-Emissieniveau in de EU ten opzichte van het emissieniveau wereldwijd

-Handelsstromen in CBAM-sectoren

-Downstream-handelsstromen

-Emissiestatistieken

-Handelsstatistieken

-Sectorale statistieken

Zorgen voor een samenhangend EU-beleid

-Prijs van invoercertificaten in overeenstemming met prijs in EU-ETS

-Statistieken van het EU-ETS en de CBAM-autoriteiten

Administratieve lasten beperken

-Tijdige afwikkeling van CBAM-handhaving (bv. eventuele verzoeningsprocedure)

-Frequentie van de actualisering van de EU-ETS-prijzen

-Controles van het werkelijke emissieniveau van exporteurs

-Feedback van het bedrijfsleven en de overheidsinstanties die belast zijn met de uitvoering van het CBAM

-Aantal medewerkers dat nodig is voor de CBAM-administratie

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief 

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

Het CBAM zal naar verwachting in 2023 worden ingevoerd. De eerste jaren na de inwerkingtreding zal het CBAM in een vereenvoudigde vorm worden toegepast. Meer bepaald zal er een overgangsperiode gelden om de vlotte uitrol van het CBAM te vergemakkelijken en ondernemers en importeurs de mogelijkheid te geven zich aan te passen. De vereenvoudiging ziet onder andere op de procedures die aan de grens worden toegepast bij de invoer van goederen, en op het gebruik van standaardwaarden om de CBAM-verplichting te bepalen.

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

Redenen voor maatregelen op EU-niveau (ex ante): Het beperken van broeikasgasemissies is in wezen een grensoverschrijdend probleem dat doeltreffend optreden op een zo breed mogelijke schaal vereist. Als supranationale organisatie is de EU de instantie bij uitstek om een doeltreffend klimaatbeleid in de EU tot stand te brengen, zoals zij eerder al met het EU-ETS heeft gedaan.

Op EU-niveau bestaat er al een geharmoniseerde koolstofprijs. Deze is het resultaat van de prijs die voortvloeit uit het EU-ETS voor de onder dat systeem vallende sectoren. Deze sectoren zijn energie-intensief en concurreren op de internationale markt. Om te garanderen dat de interne markt goed blijft functioneren wanneer de EU haar klimaatambitie verhoogt, is het zaak dat de betrokken sectoren onder gelijke voorwaarden met elkaar kunnen concurreren op de interne markt. De enige doeltreffende manier om dit te bereiken, is een optreden op EU-niveau. Ieder initiatief moet zodanig worden uitgevoerd dat de voorwaarden en stimulansen om broeikasgasemissies te beperken, dezelfde zijn voor importeurs — ongeacht land van oorsprong en plaats van binnenkomst of bestemming in de EU — en binnenlandse producenten.

De enige zinvolle manier om te garanderen dat het koolstofbeprijzingsbeleid op de interne markt van de EU spoort met het koolstofbeprijzingsbeleid ten aanzien van ingevoerde goederen, is een optreden op EU-niveau.

Verwachte gegenereerde toegevoegde waarde van de Unie (ex post): Zoals met het EU-ETS kunnen de beperking van de broeikasgasemissies en de bescherming tegen het risico van koolstoflekkage op de interne markt van de EU het best worden verwezenlijkt op EU-niveau. Bovendien kunnen de administratieve lasten het laagst worden gehouden als er samenhangende regels worden vastgesteld voor de interne markt als geheel, hetgeen de toegevoegde waarde van een optreden op EU-niveau verder verhoogt.

In de openbare raadpleging is de toegevoegde waarde van een EU-optreden ten aanzien van het CBAM bevestigd. De belanghebbenden waren het er met name over eens dat een EU-CBAM nodig is omdat de ambitie in de EU en de rest van de wereld niet op hetzelfde niveau ligt, en om de wereldwijde klimaatinspanningen te ondersteunen. Als bovendien de EU een CBAM introduceert, zal het milieu-effect op de internationale klimaatambities — gezien de positie van de EU in de internationale handel — bijzonder doeltreffend zijn, wat tot navolging kan aansporen.

Bijgevolg vereisen de beoogde emissiereductie en klimaatneutraliteit — vanwege de uiteenlopende ambitieniveaus in het beleid in de wereld — een optreden van de Europese Unie.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

Het CBAM is een nieuw mechanisme. De voorkeursoptie in de effectbeoordeling bouwt voort op het emissiehandelssysteem van de EU en neemt enkele kenmerken ervan over.

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

In het interinstitutioneel akkoord van 16 december 2020, dat in het kader van de onderhandelingen is ondertekend, zijn het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeengekomen dat “de instellingen [zullen] streven naar de invoering van voldoende nieuwe eigen middelen ter dekking van een bedrag dat overeenkomt met de verwachte uitgaven met betrekking tot de terugbetaling” van NextGenerationEU 56 . Als onderdeel van het door haar ontvangen mandaat werd de Commissie verzocht om een voorstel voor een CBAM in te dienen in de eerste helft van 2021, met als streefdoel de invoering ervan uiterlijk op 1 januari 2023.

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

De uitvoeringskosten voor het CBAM zullen uit de EU-begroting worden gefinancierd.

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

 Beperkte geldigheidsduur

   van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

   financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.

× Onbeperkte geldigheidsduur

uitvoering met een opstartperiode vanaf 1 januari 2023

gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.Beheersvorm(en) 57

 Direct beheer door de Commissie

door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

   door de uitvoerende agentschappen.

 Gedeeld beheer met de lidstaten

 Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

derde landen of de door hen aangewezen organen;

internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

de EIB en het Europees Investeringsfonds;

de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

publiekrechtelijke organen;

privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.

Opmerkingen

2.BEHEERSMAATREGELEN 

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen 

Vermeld frequentie en voorwaarden.

De Commissie zal ervoor zorgen dat er regelingen zijn getroffen om de werking van het CBAM te monitoren en te evalueren en aan de belangrijkste beleidsdoelstellingen te toetsen. Aangezien het CBAM een van de beleidsvoorstellen in het kader van het “Klaar voor 55”-pakket is, kan het samen met de andere beleidslijnen van het pakket worden gemonitord en geëvalueerd.

Het administratiesysteem moet na het eerste jaar van exploitatie worden geëvalueerd om eventuele knelpunten op te sporen, ook wat betreft governance en mogelijke verbeteringen. Voorts zal de Commissie, wanneer er meer gegevens beschikbaar zijn, ook het toepassingsgebied van het CBAM evalueren om na te gaan of dit kan worden uitgebreid tot emissies van andere sectoren en verder kan worden doorgetrokken in de waardeketen. Daarom is het nodig om het effect van het CBAM op de geselecteerde sectoren te monitoren.

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en) 

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

Dankzij een organisatie die vergelijkbaar is met het EU-ETS waarbij een beroep wordt gedaan op de nationale bevoegde autoriteiten, kan het CBAM snel worden geïmplementeerd. Voorts moeten beperkte functies, met name op het gebied van IT, die centraal worden uitgevoerd, zorgen voor samenwerking bij de implementatie van het CBAM.

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico's en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico's te beperken

Het voorgestelde CBAM zal worden opgezet als een aangiftesysteem, wat dus een risico van niet-aangifte of onjuiste aangifte inhoudt.

Om het risico van niet-aangifte te ondervangen, vereist het systeem dat er een vergunning is verleend voordat er goederen worden ingevoerd die onder het toepassingsgebied van de verordening vallen. De nationale douaneautoriteiten worden belast met de handhaving van deze regel en zullen goederen niet vrijgeven zolang de aangever niet is vergund overeenkomstig deze verordening.

Om het risico van onjuiste aangifte te ondervangen, zal er een controlesysteem op basis van risicobeoordelingscriteria en aselecte controles worden opgezet in combinatie met sancties die hoog genoeg zijn om als afschrikking te dienen. De controles zullen worden verricht zowel op het niveau van de CBAM-aangiften door de nationale autoriteiten als op het niveau van de invoeraangiften door de douaneautoriteiten.

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting). 

De rol van de nationale autoriteiten zal erin bestaan controle uit te oefenen op de juiste toepassing van het CBAM, met name de inlevering van CBAM-certificaten en de inning van middelen. Er zal een risicobeheerssysteem worden toegepast om kosteneffectieve controles te waarborgen.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

De financiële belangen van de Unie moeten worden beschermd met evenredige maatregelen in de hele uitgavencyclus, onder meer op het gebied van preventie, opsporing en onderzoek van onregelmatigheden, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen, en, voor zover van toepassing, met administratieve en financiële sancties.

Een toegelaten aangever die uiterlijk op 31 mei van elk jaar niet het aantal CBAM-certificaten inlevert dat overeenstemt met de ingebedde emissies in de in het voorgaande jaar ingevoerde goederen, of die aan de bevoegde nationale autoriteit onjuiste informatie verstrekt over de werkelijke emissies om zo een gunstige individuele behandeling te verkrijgen, zal een boete worden opgelegd.

Het bedrag van de boete zal worden gebaseerd op sancties in het EU-ETS. De betaling van de boete zal de toegelaten aangever niet ontheffen van zijn verplichting om de ontbrekende CBAM-certificaten in te leveren bij de bevoegde nationale autoriteit.

Bij herhaalde inbreuken kan de nationale bevoegde autoriteit besluiten de rekening van de aangever te schorsen.

In uitvoeringshandelingen zal de toepassing van boeten nader worden vastgesteld.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven 

·Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Begrotingsonderdeel

Soort 
krediet

Bijdrage

Nummer

GK/ NGK 58

van EVA-landen 59

van kandidaat-lidstaten 60

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement

7

20 01 02 01

NGK

NEE

NEE

NEE

NEE

·Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Begrotingsonderdeel

Soort 
krediet

Bijdrage

Nummer

GK/ NGK

van EVA-landen

van kandidaat-lidstaten

van derde landen

in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement

3

09.20.YY – Mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens

GK

NEE

NEE

NEE

NEE

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven 

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven 

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen) Lopende prijzen

Rubriek van het meerjarige financiële 
kader

Nummer

3 Natuurlijke rijkdommen en milieu

DG: TAXUD

2022

2023

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

•Beleidskredieten

Begrotingsonderdeel 61

Vastleggingen

(1a)

1,3

2,25

2,45

1,8

1,65

1,55

11,1

Betalingen

(2a)

1,3

2,25

2,45

1,8

1,65

1,55

11,1

TOTAAL kredieten 
voor DG TAXUD

Vastleggingen

=1a

1,3

2,25

2,45

1,8

1,65

1,55

11,1

Betalingen

=2a

1,3

2,25

2,45

1,8

1,65

1,55

11,1

 





Rubriek van het meerjarige financiële 
kader

7

“Administratieve uitgaven”

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen) Lopende prijzen

2023

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

MFK 2021-2027

DG: TAXUD

   Personele middelen

1,064

1,216

1,216

1,216

0,912

5,624

• Andere administratieve uitgaven – dienstreizen

TOTAAL DG TAXUD

Kredieten

1,064

1,216

1,216

1,216

0,912

5,624

TOTAAL kredieten 
voor RUBRIEK 7 
van het meerjarige financiële kader 

(totaal vastleggingen = totaal betalingen)

1,064

1,216

1,216

1,216

0,912

5,624

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen) Lopende prijzen

2023

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

MFK 2021-2027

TOTAAL kredieten 
onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 7 
van het meerjarige financiële kader 

Vastleggingen

3,114

2,566

2,416

2,316

1,712

12,124

Betalingen

3,114

2,566

2,416

2,316

1,712

12,124

3.2.2.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

×    Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaar 
2021

Jaar 
2022

Jaar 
2023

Jaar 
2024

Jaar 
2025

Jaar 
2026

Jaar 
2027

TOTAAL

RUBRIEK 7 
van het meerjarige financiële kader

Personele middelen

1,064

1,216

1,216

1,216

0,912

5,624

Andere administratieve uitgaven

Subtotaal RUBRIEK 7 
van het meerjarige financiële kader

1,064

1,216

1,216

1,216

0,912

5,624

Buiten RUBRIEK 7 62  
of the multiannual financial framework

Personele middelen

Andere administratieve 
uitgaven

Subtotaal
buiten RUBRIEK 7 
van het meerjarige financiële kader

TOTAAL

1,064

1,216

1,216

1,216

0,912

5,624

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

3.2.2.1.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

×    Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

• Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

20 01 02 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)

7

8

8

8

6

6

20 01 02 03 (delegaties)

01 01 01 01 (onderzoek door derden)

01 01 01 11 (eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

Extern personeel (in voltijdequivalenten VTE) 63

20 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”)

20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)

XX 01 xx yy zz   64

- zetel

- delegaties

01 01 01 02 (AC, END, INT - onderzoek door derden)

01 01 01 12 (AC, END, INT - eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

7

8

8

8

6

6

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

De Commissie moet met verschillende gedelegeerde en uitvoeringshandelingen follow-up geven aan de CBAM-verordening, zodra deze is aangenomen. De ambtenaren van de Commissie zullen ook de werking van het CBAM-systeem moeten evalueren en beoordelen en het IT-systeem moeten implementeren.

Extern personeel

3.2.3.Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader 

   Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige financiële kader

   Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken rubriek van het meerjarige financiële kader

 

   Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader 65

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten 

   Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

     voor de eigen middelen

     voor overige ontvangsten

     Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

Artikel ….

0

0

0

1 510

1 660

1 810

1 960

2 110

Opmerking: Naar verwachting zal het CBAM in de overgangsperiode 2023-2025 geen ontvangsten opleveren.

In de definitieve fase, namelijk vanaf 2026, zullen de jaarlijkse CBAM-ontvangsten afhangen van de mate waarin de gratis toewijzingen geleidelijk worden afgeschaft en de correctie aan de grens dienovereenkomstig geleidelijk wordt ingevoerd.

In 2030 zullen de totale jaarlijkse ontvangsten van de grensmaatregel naar verwachting 2,1 miljard EUR bedragen, terwijl uit andere bronnen nog 7 miljard EUR extra ontvangsten worden verwacht.

Voor de diverse ontvangsten die worden “toegewezen”, vermeld het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Vermeld de wijze van berekening van de gevolgen voor de ontvangsten.

Voor de raming van de ontvangsten uit het CBAM is het GEM-E3-model van het JRC gebruikt.

(1)    Artikel 2, lid 1, punt a), van de Overeenkomst van Parijs.
(2)    Mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019) 640 final, blz. 4).
(3)    Mededeling van de Commissie van 17 september 2020 over een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030 (COM(2020) 562 final: deel 1/2).
(4)    De Commissie heeft COM(2020) 563 final voorgesteld, waarbij zij haar oorspronkelijke voorstel voor de Europese klimaatwet heeft gewijzigd om daarin een herziene EU-emissiereductiedoelstelling van ten minste 55 % voor 2030 op te nemen. Op 10-11 december 2020 heeft de Europese Raad in zijn conclusies dit verhoogde EU-streefdoel bekrachtigd.
(5)    Conclusies van de Europese Raad van 11 december 2020 (EUCO 22/20 CO EUR 17 CONCL 8).
(6)    Duits voorzitterschap van de Raad van de EU (2020). Actualisering van de nationaal bepaalde bijdrage van de Europese Unie en haar lidstaten.
(7)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) ( PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
(8)    Werkprogramma van de Commissie voor 2021 (COM(2020) 690 final). Bijlage I bevat een overzicht van alle instrumenten van het pakket.
(9)    Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2021 “Op weg naar een met de WTO verenigbaar EU-mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens”.
(10)    Mededeling van de Commissie van 12 mei 2021: Route naar een gezonde planeet voor iedereen (COM(2021) 400 final).
(11)    Artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
(12)    Mededeling van de Commissie van 2019: De Europese Green Deal (COM(2019) 640 final, blz. 4).
(13)    Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
(14)    Artikel 4, lid 3, van de Overeenkomst van Parijs.
(15)    [OP please insert the number of the proposed EU ETS revision when available]
(16)    Toespraak over de Staat van de Unie door voorzitter Von der Leyen tijdens de plenaire vergadering van het Europees Parlement op 16 september 2020. https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/SPEECH_20_1655
(17)    Mededeling van de Commissie: Traject naar een gezonde planeet voor iedereen (COM(2021) 400 final).
(18)    Artikel 191, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
(19)    Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).
(20)     https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12228-Europese-Green-Deal-mechanisme-voor-koolstofcorrectie-aan-de-grens-_nl
(21)     https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/12228-Europese-Green-Deal-mechanisme-voor-koolstofcorrectie-aan-de-grens-_nl  
(22)    [OP please insert the link to the impact assessment after publication]
(23)    [OP please insert the link to the study after its publication]
(24)    [OP please insert the links to the summary sheet and the positive opinion of the RSB after their publication.]
(25)    PB C 326 van 26.10.2012, blz. 391.
(26)    Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie en tot intrekking van Besluit 2014/335/EU, Euratom (PB L 424 van 15.12.2020, blz. 1).
(27)    Zie de conclusies van de Europese Raad, 17-21 juni 2020
(28)    Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 28).
(29)    PB C [...] van [...], blz. [...]. [OP please insert the number of the opinion]
(30)    PB C [...] van [...], blz. [...]. [OP please insert the number of the opinion]
(31)    Mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019) 640 final).
(32)    Mededeling van de Commissie van 12 mei 2021: Route naar een gezonde planeet voor iedereen (COM(2021) 400 final).
(33)    PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.
(34)     Raad van de Europese Unie, ST/14222/1/20/REV1.
(35)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) ( PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
(36)    IPCC, 2018: Global Warming of 1.5°C. An IPCC Special Report on the impacts of global warming of 1.5°C above pre-industrial levels and related global greenhouse gas emission pathways, in the context of strengthening the global response to the threat of climate change, sustainable development, and efforts to eradicate poverty [Masson-Delmotte, V., P. Zhai, H.-O. Pörtner, D. Roberts, J. Skea, P.R. Shukla, A. Pirani, W. Moufouma-Okia, C. Péan, R. Pidcock, S. Connors, J.B.R. Matthews, Y. Chen, X. Zhou, M.I. Gomis, E. Lonnoy, T. Maycock, M. Tignor, and T. Waterfield (eds.)].
(37)    Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
(38)    Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).
(39)    Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).
(40)    Verdrag inzake het recht van de zee, Montego Bay, 10 december 1982.
(41)    Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).
(42)    Gedelegeerd Besluit (EU) 2019/708 van de Commissie van 15 februari 2019 tot aanvulling van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de vaststelling van bedrijfstakken en deeltakken die worden geacht een koolstofweglekrisico te lopen voor de periode 2021-2030 (PB L 120 van 8.5.2019, blz. 2).
(43)    Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).
(44)    Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de verificatie van gegevens en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 334 van 31.12.2018, blz. 94).
(45)    Besluit 2006/500/EG van de Raad van 29 mei 2006 betreffende de sluiting van het Verdrag tot oprichting van de energiegemeenschap door de Europese Gemeenschap (PB L 198 van 20.7.2006, blz. 15).
(46)    Verordening (EU) 2015/1222 van de Commissie van 24 juli 2015 tot vaststelling van richtsnoeren betreffende capaciteitstoewijzing en congestiebeheer (PB L 197 van 25.7.2015, blz. 24).
(47)    Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 over het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1).
(48)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(49)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
(50)    Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).
(51)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
(52)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(53)    Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
(54)    Verordening (EU) nr. 1031/2010 van de Commissie van 12 november 2010 inzake de tijdstippen, het beheer en andere aspecten van de veiling van broeikasgasemissierechten overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG (PB L 302 van 18.11.2010, blz. 1).
(55)    In de zin van artikel 58, lid 2, punt a) of b), van het Financieel Reglement.
(56)    Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 28).
(57)    Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/EN/man/budgmanag/Pages/budgmanag.aspx  
(58)    GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.
(59)    EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(60)    Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, aspirant-kandidaten van de Westelijke Balkan.
(61)    Volgens de officiële begrotingsnomenclatuur.
(62)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(63)    AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL= Agent Local (plaatselijk functionaris); END= Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JPD = Junior Professionals in Delegations (jonge deskundige in delegaties).
(64)    Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).
(65)    Zie de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027.

Brussel, 14.7.2021

COM(2021) 564 final

BIJLAGEN

bij de

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens

{SEC(2021) 564 final} - {SWD(2021) 643 final} - {SWD(2021) 644 final} - {SWD(2021) 647 final}


BIJLAGE I
Lijst van goederen en broeikasgassen

1.Deze verordening is van toepassing op de goederen in de onderstaande sectoren, die momenteel onder de hierna vermelde codes van de gecombineerde nomenclatuur (“GN”) vallen overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2658/87 1 van de Raad.

2.Voor de toepassing van deze verordening zijn de broeikasgassen die verband houden met de goederen in de onderstaande sectoren, de broeikasgassen die hieronder per soort goed zijn vermeld.

Cement

GN-code

Broeikasgas

2523 10 00 – Cementklinker

Kooldioxide

2523 21 00 – Wit portlandcement, ook indien kunstmatig gekleurd

Kooldioxide

2523 29 00 – Ander portlandcement

Kooldioxide

2523 90 00 – Ander hydraulisch cement

Kooldioxide

Elektriciteit

GN-code

Broeikasgas

2716 00 00 – Elektrische energie

Kooldioxide

Meststoffen

GN-code

Broeikasgas

2808 00 00 – Salpeterzuur; nitreerzuren

Kooldioxide en distikstofoxide

2814 – Ammoniak, watervrij of in waterige oplossing (ammonia)

Kooldioxide

2834 21 00 – Kaliumnitraat

Kooldioxide en distikstofoxide

3102 – Minerale of chemische stikstofhoudende meststoffen

Kooldioxide en distikstofoxide

3105 – Minerale of chemische meststoffen die twee of drie van de vruchtbaarmakende elementen stikstof, fosfor en kalium bevatten; andere meststoffen; producten bedoeld bij dit hoofdstuk, in tabletten of in dergelijke vormen, dan wel in verpakkingen met een brutogewicht van niet meer dan 10 kg

-Met uitzondering van: 3105 60 00 – Minerale of chemische meststoffen die de twee vruchtbaarmakende elementen fosfor en kalium bevatten:

Kooldioxide en distikstofoxide

Gietijzer, ijzer en staal

GN-code

Broeikasgas

72 – Gietijzer, ijzer en staal

Met uitzondering van:

7202 – Ferrolegeringen

7204 – Resten en afval, van gietijzer, van ijzer of van staal (schroot); afvalingots van ijzer of van staal

Kooldioxide

7301 – Damwandprofielen van ijzer of van staal, ook indien van gaten voorzien of bestaande uit aaneengezette delen; gelaste profielen van ijzer of van staal

Kooldioxide

7302 – Bestanddelen van spoorbanen, van gietijzer, van ijzer of van staal: spoorstaven (rails), contrarails en heugels voor tandradbanen, wisseltongen, puntstukken, wisselstangen en andere bestanddelen van kruisingen en wissels, dwarsliggers, lasplaten, spoorstoelen, wiggen, onderlegplaten, klemplaten, dwarsplaten en dwarsstangen en andere bestanddelen, voor het leggen, het verbinden of het bevestigen van rails

Kooldioxide

7303 00 – Buizen, pijpen en holle profielen, van gietijzer

Kooldioxide

7304 – Buizen, pijpen en holle profielen, naadloos, van ijzer of van staal

Kooldioxide

7305 – Andere buizen en pijpen (bijvoorbeeld gelast, geklonken, genageld, gefelst), met een rond profiel en met een uitwendige diameter van meer dan 406,4 mm, van ijzer of van staal

Kooldioxide

7306 – Andere buizen, pijpen en holle profielen (bijvoorbeeld gelast, geklonken, genageld, gefelst of met enkel tegen elkaar liggende randen), van ijzer of van staal

Kooldioxide

7307 – Hulpstukken (fittings) voor buisleidingen (bijvoorbeeld verbindingsstukken, ellebogen, moffen), van gietijzer, van ijzer of van staal

Kooldioxide

7308 – Constructiewerken en delen van constructiewerken (bijvoorbeeld bruggen, brugdelen, sluisdeuren, vakwerkmasten en andere masten, pijlers, kolommen, kapconstructies, deuren en ramen, alsmede kozijnen daarvoor, drempels, luiken, balustrades), van gietijzer, van ijzer of van staal, andere dan de geprefabriceerde bouwwerken bedoeld bij post 9406; platen, staven, profielen, buizen en dergelijke, van gietijzer, van ijzer of van staal, gereedgemaakt voor gebruik in constructiewerken

Kooldioxide

7309 – Reservoirs, voeders, kuipen en dergelijke bergingsmiddelen, voor ongeacht welke goederen (andere dan voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas), van gietijzer, van ijzer of van staal, met een inhoudsruimte van meer dan 300 l, niet voorzien van een mechanische inrichting of van een inrichting om te koelen of te warmen, ook indien inwendig bekleed of voorzien van een warmte-isolerende bekleding

Kooldioxide

7310 – Reservoirs, fusten, trommels, bussen, blikken en dergelijke bergingsmiddelen, voor ongeacht welke goederen (andere dan voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas), van gietijzer, van ijzer of van staal, met een inhoudsruimte van niet meer dan 300 l, niet voorzien van een mechanische inrichting of van een inrichting om te koelen of te warmen, ook indien inwendig bekleed of voorzien van een warmte-isolerende bekleding

Kooldioxide

7311 – Bergingsmiddelen voor gecomprimeerd of vloeibaar gemaakt gas, van gietijzer, van ijzer of van staal

Kooldioxide

Aluminium

GN-code

Broeikasgas

7601 – Ruw aluminium

Kooldioxide en perfluorkoolstoffen

7603 – Poeders en schilfers, van aluminium

Kooldioxide en perfluorkoolstoffen

7604 – Staven en profielen, van aluminium

Kooldioxide en perfluorkoolstoffen

7605 – Draad van aluminium

Kooldioxide en perfluorkoolstoffen

7606 – Platen, bladen en strippen, van aluminium, met een dikte van meer dan 0,2 mm

Kooldioxide en perfluorkoolstoffen

7607 – Bladaluminium (ook indien bedrukt of op een drager van papier, van karton, van kunststof of op dergelijke dragers) met een dikte van niet meer dan 0,2 mm (de dikte van de drager niet meegerekend)

Kooldioxide en perfluorkoolstoffen

7608 – Buizen en pijpen, van aluminium

Kooldioxide en perfluorkoolstoffen

7609 00 00 – Hulpstukken (fittings) voor buisleidingen (bijvoorbeeld verbindingsstukken, ellebogen, moffen), van aluminium

Kooldioxide en perfluorkoolstoffen

BIJLAGE II
Landen en gebieden die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen

1.Deel A - Landen en gebieden die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen

Deze verordening is niet van toepassing op goederen van oorsprong uit de volgende landen:

IJsland

Liechtenstein

Noorwegen

Zwitserland

Deze verordening is niet van toepassing op goederen van oorsprong uit de volgende gebieden:

Büsingen

Helgoland

Livigno

Ceuta

Melilla

2.Deel B - Landen en gebieden die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen wat betreft de invoer van elektriciteit in het douanegebied van de Unie

[Momenteel leeg]



BIJLAGE III
Methoden voor de berekening van ingebedde emissies

1.Definities

Voor de toepassing van deze bijlage en bijlage IV wordt verstaan onder:

(a)“eenvoudige goederen”: goederen die zijn vervaardigd in een productieproces dat uitsluitend uitgangsmaterialen en brandstoffen vereist met nul ingebedde emissies;

(b)“samengestelde goederen”: goederen waarbij in het productieproces de inzet van andere eenvoudige goederen vereist is;

(c)“specifieke ingebedde emissies”: de ingebedde emissies van één ton goederen, uitgedrukt als ton CO2(e)-emissies per ton goederen;

(d)“CO2-emissiefactor”: het gewogen gemiddelde van de CO2-intensiteit van uit fossiele brandstoffen opgewekte elektriciteit in een geografisch gebied. De CO2-emissiefactor wordt berekend als het quotiënt van de CO2-emissiegegevens van de energiesector, gedeeld door de bruto-elektriciteitsopwekking uit fossiele brandstoffen. Deze wordt uitgedrukt in ton CO2 per megawattuur;

(e)“stroomafnameovereenkomst”: een contract waarbij een persoon zich ertoe verbindt elektriciteit rechtstreeks van een elektriciteitsproducent af te nemen;

(f)“transmissiesysteembeheerder”: een beheerder als omschreven in artikel 2, punt 35, van Richtlijn (EU) 2019/944 2 van het Europees Parlement en de Raad.

2.Vaststelling van de werkelijke directe ingebedde emissies voor eenvoudige goederen

Om de specifieke werkelijke ingebedde emissies van eenvoudige goederen te bepalen die in een gegeven installatie zijn geproduceerd, worden alleen directe emissies in aanmerking genomen. Dit gebeurt aan de hand van de volgende vergelijking:

waarbij SEEg de specifieke ingebedde emissies van de goederen g zijn, uitgedrukt in CO2(e) per ton, AttrEmg de toegekende emissies van de goederen g en ALg het activiteitsniveau van de goederen. Het activiteitsniveau betreft de hoeveelheid goederen die in de verslagperiode in die installatie geproduceerd is.

Onder “toegekende emissies” wordt verstaan het deel van de directe emissies van de installatie gedurende de verslagperiode die worden veroorzaakt door het productieproces dat resulteert in de goederen g bij toepassing van de systeemgrenzen van het proces dat is omschreven in de overeenkomstig artikel 7, lid 6, vastgestelde uitvoeringshandelingen. De toegekende emissies worden berekend aan de hand van de volgende vergelijking:

waarbij DirEm de directe emissies zijn als gevolg van het productieproces, uitgedrukt in ton CO2(e), binnen de systeemgrenzen als bedoeld in de overeenkomstig artikel 7, lid 6, vastgestelde uitvoeringshandeling.

3.Vaststelling van de werkelijke directe ingebedde emissies voor samengestelde goederen

Om de specifieke werkelijke ingebedde emissies van samengestelde goederen te bepalen die in een gegeven installatie zijn geproduceerd, worden alleen directe emissies in aanmerking genomen. In dit geval wordt de volgende vergelijking toegepast:

waarbij AttrEmg de toegekende emissies van de goederen g zijn, ALg het activiteitsniveau van de goederen, dat wil zeggen de hoeveelheid goederen die in de verslagperiode in die installatie geproduceerd is, en EEInpMat de ingebedde emissies van de uitgangsmaterialen (precursoren) die in het productieproces zijn verbruikt. Alleen uitgangsmaterialen die relevant zijn voor de systeemgrenzen van het productieproces zoals gespecificeerd in de overeenkomstig artikel 7, lid 6, vastgestelde uitvoeringshandeling, moeten in aanmerking worden genomen. De relevante EEInpMat worden als volgt berekend:

waarbij Mi de massa is van het in het productieproces gebruikte uitgangsmateriaal i en SEEi de specifieke ingebedde emissies voor het uitgangsmateriaal. Voor SEEi gebruikt de exploitant van de installatie de waarde van de emissies voor de installatie waar het uitgangsmateriaal is geproduceerd, mits de gegevens van die installatie voldoende nauwkeurig kunnen worden gemeten.

4.Vaststelling van standaardwaarden als bedoeld in artikel 7, leden 2 en 3

Indien werkelijke monitoringgegevens van directe emissies overeenkomstig punten 2 en 3 niet voldoende nauwkeurig kunnen worden verstrekt, wordt een standaardwaarde toegepast.

Om standaardwaarden te bepalen, wordt voor de vaststelling van ingebedde emissies alleen gebruik gemaakt van werkelijke waarden. Als er geen werkelijke waarden voorhanden zijn, mogen waarden uit de literatuur worden gebruikt. De Commissie publiceert richtsnoeren voor de wijze waarop moet worden gecorrigeerd voor afvalgassen of broeikasgassen die als materiaal voor het proces zijn ingezet, voordat de nodige gegevens worden verzameld om de toepasselijke standaardwaarden te bepalen voor iedere soort in bijlage I vermelde goederen. De standaardwaarden worden vastgesteld op basis van de beste beschikbare gegevens. Zij worden regelmatig herzien door middel van uitvoeringshandelingen op basis van de meest actuele en betrouwbare informatie, inclusief informatie die door een derde land of groep van derde landen is verstrekt.

4.1.Standaardwaarden als bedoeld in artikel 7, lid 2

Wanneer de toegelaten aangever de werkelijke emissies niet voldoende nauwkeurig kan bepalen, worden standaardwaarden gebruikt. Deze waarden worden vastgesteld op de gemiddelde emissie-intensiteit van elk land van uitvoer en voor elk van de in bijlage I vermelde goederen met uitzondering van elektriciteit, verhoogd met een toeslag, die wordt bepaald in de uitvoeringshandelingen van deze verordening. Wanneer er voor een goederensoort geen betrouwbare gegevens voor het land van uitvoer kunnen worden toegepast, worden de standaardwaarden gebaseerd op de gemiddelde emissie-intensiteit van de 10 % slechtst presterende EU-installaties voor die goederensoort.

4.2.Standaardwaarden voor ingevoerde elektriciteit in artikel 7, lid 3

De standaardwaarden voor ingevoerde elektriciteit worden vastgesteld op basis van specifieke standaardwaarden voor een derde land, groep van derde landen of regio in een derde land, dan wel, indien die waarden niet beschikbaar zijn, op basis van EU-standaardwaarden voor soortgelijke elektriciteitsopwekking in de EU overeenkomstig punt 4.2.2.

4.2.1.Specifieke standaardwaarden voor een derde land, groep van derde landen of regio in een derde land

Specifieke standaardwaarden worden gebaseerd op de beste gegevens waarover de Commissie beschikt om de gemiddelde CO2-emissiefactor vast te stellen in ton CO2 per megawattuur van de prijsbepalende bronnen in het derde land, de groep van derde landen of de regio in een derde land.

Wanneer er specifieke standaardwaarden worden vastgesteld voor een derde land, groep van derde landen of regio in een derde land en elektriciteit wordt ingevoerd uit een ander derde land of een andere regio in het derde land, of een andere groep van derde landen of regio in een derde land met het oog op de wederuitvoer ervan naar de Unie, mag dezelfde specifieke standaardwaarde niet worden gebruikt.

4.2.2.Alternatieve standaardwaarden

Wanneer er geen specifieke standaardwaarde is vastgesteld voor een derde land, groep van derde landen of regio in een derde land, is de standaardwaarde voor elektriciteit gelijk aan de CO2-emissiefactor in de EU in ton CO2 per megawattuur, dat wil zeggen het gewogen gemiddelde van de CO2-intensiteit van de elektriciteit die in de EU uit fossiele brandstoffen wordt opgewekt. Dit gewicht weerspiegelt de productiemix van de fossiele brandstoffen in de EU. De CO2-emissiefactor wordt berekend als het quotiënt van de CO2-emissiegegevens van de energiesector, gedeeld door de bruto-elektriciteitsopwekking uit fossiele brandstoffen in megawattuur.

Wanneer in het geval van toegelaten aangevers van goederen van oorsprong uit een derde land, of een groep van derde landen die een aanzienlijke hoeveelheid elektriciteit uitwisselen met de EU, op basis van betrouwbare gegevens kan worden aangetoond dat de gemiddelde CO2-emissiefactor van prijsbepalende bronnen in dat derde land of die groep van derde landen lager is dan die in de EU of dan de specifieke standaardwaarde, wordt voor dat land of die groep van landen een alternatieve standaardwaarde vastgesteld op basis van die gemiddelde CO2-emissiefactor.

Wanneer er alternatieve standaardwaarden worden gedefinieerd voor een derde land of regio in een derde land, of een groep van derde landen of regio’s in derde landen en elektriciteit uit een ander derde land of uit een andere regio in een derde land, of een andere groep van derde landen of regio’s in derde landen, wordt ingevoerd in het derde land waarvoor de alternatieve standaardwaarde geldt, mag dezelfde alternatieve standaardwaarde niet worden gebruikt.

5.Voorwaarden voor de toepassing van werkelijke ingebedde emissies in elektriciteit

Een toegelaten aangever kan ervoor kiezen dat werkelijke ingebedde emissies in plaats van standaardwaarden worden toegepast voor de in artikel 7, lid 3, bedoelde berekening indien de volgende cumulatieve criteria zijn vervuld:

(a)de toegelaten aangever heeft met een elektriciteitsproducent in een derde land een stroomafnameovereenkomst gesloten voor een hoeveelheid elektriciteit die gelijk is aan de hoeveelheid waarvoor het gebruik van een specifieke waarde wordt gevraagd;

(b)de elektriciteitsproductie-installatie is rechtstreeks aangesloten op het EU-transmissiesysteem of er kan worden aangetoond dat er op het tijdstip van uitvoer nergens in het netwerk sprake was van congestie tussen de installatie en het EU-transmissiesysteem;

(c)alle verantwoordelijke transmissiesysteembeheerders in het land van oorsprong, het land van bestemming en in voorkomend geval elk derde land van doorvoer hebben aan de toegewezen interconnectiecapaciteit definitief eenzelfde hoeveelheid elektriciteit genomineerd als de hoeveelheid elektriciteit waarvoor het gebruik van werkelijke ingebedde emissies wordt gevraagd, en de genomineerde capaciteit en de elektriciteitsproductie door de in punt b) bedoelde installatie hebben betrekking op dezelfde periode van maximaal één uur;

(d)een geaccrediteerde verificateur certificeert de naleving van bovenstaande criteria. Aan de verificateur worden ten minste maandelijkse tussenverslagen verstrekt die aantonen hoe bovenstaande criteria worden nageleefd.

6.Aanpassing van standaardwaarden op basis van regiospecifieke kenmerken

Standaardwaarden kunnen worden aangepast aan specifieke gebieden of regio’s van landen met objectief te bepalen specifieke kenmerken zoals geografie, natuurlijke hulpbronnen, marktvoorwaarden, energiemix of industriële productie. Wanneer er gegevens beschikbaar zijn die aan die specifieke lokale kenmerken zijn aangepast en die nauwkeurigere standaardwaarden kunnen opleveren, mogen deze waarden worden gebruikt in plaats van de standaardwaarden op basis van EU-installaties.

Wanneer aangevers van goederen van oorsprong uit een derde land of een groep van derde landen op basis van betrouwbare gegevens kunnen aantonen dat de alternatieve regiospecifieke aanpassing van standaardwaarden lager is dan de door de Commissie gedefinieerde standaardwaarden, mogen eerstgenoemde waarden worden gebruikt.

BIJLAGE IV
Boekhoudkundige vereisten voor gegevens die worden gebruikt voor de berekening van ingebedde emissies

1.Minimaal door een toegelaten aangever te bewaren gegevens van ingevoerde goederen

1.Gegevens over de identiteit van de toegelaten aangever:

(a)naam;

(b)de unieke identificator die is toegewezen door de bevoegde nationale autoriteit.

2.Gegevens over de ingevoerde goederen:

(a)soort en hoeveelheid van iedere soort goederen;

(b)land van oorsprong;

(c)werkelijke emissies of standaardwaarden.

2.Minimaal door een toegelaten aangever te bewaren gegevens van ingebedde emissies in ingevoerde goederen op basis van werkelijke emissies

Voor iedere soort goederen waarop deze verordening van toepassing is, moeten de volgende aanvullende gegevens worden bewaard:

(a)identificatie van de installatie waar de goederen zijn geproduceerd;

(b)contactgegevens van de exploitant van de installatie waar de goederen zijn geproduceerd;

(c)het geverifieerde emissieverslag, inclusief de gegevens betreffende de ingebedde emissies van iedere soort aangegeven goederen zoals bepaald in bijlage V;

(d)de specifieke ingebedde emissies van de goederen.

BIJLAGE V
Verificatiebeginselen en inhoud van een verificatieverslag

1.Beginselen van verificatie

De volgende beginselen zijn van toepassing op overeenkomstig artikel 8 gevraagde verificaties:

(a)een verificateur voert zijn verificaties uit met een kritische professionele houding;

(b)een emissieverslag wordt slechts als geverifieerd en geschikt voor het beoogde doel beschouwd als de verificateur met een redelijk niveau van zekerheid vaststelt dat het verslag geen materiële onjuistheden en materiële onregelmatigheden met betrekking tot de berekeningsregels van bijlage III bevat;

(c)een verificateur is verplicht installaties te bezoeken tenzij is voldaan aan specifieke criteria op grond waarvan een installatiebezoek niet nodig is;

(d)om te bepalen of onjuistheden of onregelmatigheden materieel zijn, baseert de verificateur zich op drempels die in de overeenkomstig artikel 8 vastgestelde uitvoeringshandelingen zijn bepaald.

Voor parameters waarvoor er geen dergelijke drempels zijn bepaald, doet de verificateur een beroep op zijn deskundig oordeel om te beslissen of onjuistheden, afzonderlijk of in combinatie met andere onjuistheden, rekening houdende met de aard en de omvang ervan, moeten worden aangemerkt als materieel en afbreuk kunnen doen aan het gebruik van het verslag door de beoogde gebruikers, met name de bevoegde nationale autoriteiten.

2.Inhoud van een verificatieverslag

Een verificatieverslag bevat ten minste de volgende informatie:

(a)identificatie van de installatie waar de goederen zijn geproduceerd;

(b)contactgegevens van de exploitant van de installatie waar de goederen zijn geproduceerd;

(c)de toepasselijke verslagperiode;

(d)naam en contactgegevens van de verificateur;

(e)accreditatie-ID, naam van de accreditatie-instantie;

(f)datum van het bezoek aan de installatie, indien van toepassing, of de redenen waarom de installatie niet is bezocht;

(g)hoeveelheden van iedere soort aangegeven goederen die in de verslagperiode zijn geproduceerd;

(h)directe emissies van de installatie tijdens de verslagperiode;

(i)een beschrijving van de wijze waarop de emissies van de installatie aan de verschillende soorten goederen worden toegewezen;

(j)kwantitatieve informatie over de goederen, emissies en energiestromen die geen verband houden met die goederen;

(k)in geval van samengestelde goederen:

i.gebruikte hoeveelheden van uitgangsmaterialen (precursoren);

ii.de specifieke ingebedde emissies;

iii.indien werkelijke emissies worden gebruikt: de identificatie van de installatie waar het uitgangsmateriaal is geproduceerd en de werkelijke emissies bij de productie van dat materiaal;

(l)het verificatieadvies;

(m)informatie over materiële onjuistheden die zijn vastgesteld en, indien van toepassing, niet zijn gecorrigeerd;

(n)informatie over onregelmatigheden met betrekking tot de in bijlage III vastgestelde berekeningsregels, indien van toepassing.

(1)    Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).
(2)    Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB L 158 van 14.6.2019, blz. 125).