Brussel, 20.7.2021

COM(2021) 420 final

2021/0239(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering

(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2021) 391 final} - {SWD(2021) 190 final} - {SWD(2021) 191 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Witwassen en terrorismefinanciering vormen een ernstige bedreiging voor de integriteit van de economie en het financiële stelsel van de EU en voor de veiligheid van haar burgers. Europol schat dat ongeveer 1 % van het jaarlijkse bruto binnenlands product van de EU “betrokken [is] bij verdachte financiële activiteiten” 1 . Na een aantal prominente gevallen van vermeende witwaspraktijken waarbij kredietinstellingen in de Unie betrokken waren, heeft de Commissie in juli 2019 een pakket goedgekeurd 2 waarin de doeltreffendheid van het op dat moment bestaande EU-regime ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“AML/CFT”) werd geanalyseerd en werd geconcludeerd dat hervormingen noodzakelijk waren. In dit verband werd in de EU-strategie voor de veiligheidsunie 3 2020-2025 benadrukt hoe belangrijk het is het EU-kader voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering te versterken om de Europese burgers te beschermen tegen terrorisme en georganiseerde misdaad.

Op 7 mei 2020 presenteerde de Commissie een actieplan voor een alomvattend EU‐beleid voor de preventie van witwassen en financieren van terrorisme 4 . In dat actieplan heeft de Commissie toegezegd maatregelen ter versterking van de EU-regelgeving voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en de uitvoering daarvan te nemen aan de hand van zes prioriteiten of pijlers:

1.    zorgen voor een doeltreffende uitvoering van het bestaande AML/CFT-kader van de EU;

2.    een gemeenschappelijk EU-rulebook inzake AML/CFT opstellen;

3.    AML/CFT-toezicht op EU-niveau tot stand brengen;

4.    een ondersteunings- en samenwerkingsmechanisme voor financiële-inlichtingeneenheden (FIE’s) instellen;

5.    uitvoering geven aan strafrechtelijke bepalingen en informatie-uitwisseling op EU-niveau;

6.    de internationale dimensie van het bestaande AML/CFT-kader van de EU versterken.

Terwijl de pijlers 1, 5 en 6 van het actieplan reeds worden uitgevoerd, vereisen de andere pijlers nog wetgevende maatregelen. Dit voorstel voor een verordening maakt deel uit van een AML/CFT-pakket van vier wetgevingsvoorstellen die als één samenhangend geheel worden beschouwd waarmee uitvoering wordt gegeven aan het actieplan van de Commissie van 7 mei 2020 en een nieuw en coherenter regelgevingskader en institutioneel kader voor AML/CFT binnen de EU tot stand wordt gebracht. Het pakket omvat:

dit voorstel voor een verordening tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering;

een voorstel voor een richtlijn 5 tot vaststelling van de mechanismen die de lidstaten moeten invoeren om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering te voorkomen en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2015/849 6 ;

een voorstel voor een verordening tot oprichting van een EU-autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“AMLA”) 7 , en

een voorstel voor de herschikking van Verordening (EU) 2015/847 tot uitbreiding van de traceerbaarheidsvereisten tot cryptoactiva 8 .

Dit wetgevingsvoorstel, tezamen met een voorstel voor een richtlijn en een voorstel voor een herschikking van Verordening (EU) 2015/847, beantwoordt aan de doelstelling om één enkel EU-rulebook vast te stellen (pijler 2).

Zowel het Europees Parlement als de Raad hebben hun steun verleend aan het plan dat de Commissie in het actieplan van mei 2020 heeft opgesteld. Het Europees Parlement drong in zijn resolutie van 10 juli 2020 aan op versterking van de regelgeving van de Unie en verwelkomde het plan om de institutionele structuur van de EU op het gebied van AML/CFT te herzien 9 . Op 4 november 2020 heeft de Raad Ecofin conclusies aangenomen ter ondersteuning van elk van de pijlers van het actieplan van de Commissie 10 .

De noodzaak van geharmoniseerde regels voor de gehele interne markt wordt bevestigd door de verslagen van 2019 van de Commissie. Uit deze verslagen is gebleken dat de vereisten van Richtlijn (EU) 2015/849 weliswaar verstrekkend, maar niet rechtstreeks toepasselijk en niet gedetailleerd genoeg zijn en daarom in de lidstaten verschillend worden toegepast en geïnterpreteerd. Daardoor zijn ze niet geschikt om grensoverschrijdende situaties doeltreffend aan te pakken en de interne markt afdoend te beschermen. Deze situatie brengt bovendien extra kosten en lasten voor aanbieders van grensoverschrijdende diensten met zich mee en geeft aanleiding tot regelgevingsarbitrage.

Om deze problemen aan te pakken en verschillen in regelgeving te voorkomen, zijn alle regels die van toepassing zijn op de particuliere sector, overgeheveld naar dit voorstel voor een AML/CFT-verordening, en is de organisatie van het institutionele AML/CFT-systeem op nationaal niveau in een richtlijn ondergebracht om rekening te houden met de behoefte van de lidstaten aan flexibiliteit op dit gebied.

Dit voorstel behelst echter meer dan een overheveling van bepalingen uit de bestaande AML/CFT-richtlijn naar een verordening. Er wordt ook een aantal inhoudelijke wijzigingen aangebracht om te komen tot meer harmonisatie en convergentie bij de toepassing van de AML/CFT-regels in de hele EU.

Om nieuwe en opkomende risico’s te beperken, wordt de lijst van meldingsplichtige entiteiten uitgebreid met aanbieders van cryptoactivadiensten, maar ook met andere sectoren zoals crowdfundingplatforms en marktdeelnemers die actief zijn op het gebied van investeringsmigratie.

Om een consistente toepassing van de regels in de gehele interne markt te waarborgen, worden de vereisten met betrekking tot interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures verduidelijkt, ook in het geval van groepen, en worden de cliëntenonderzoeksmaatregelen gedetailleerder gemaakt naargelang van het risiconiveau van de cliënt.

De vereisten met betrekking tot derde landen worden herzien om ervoor te zorgen dat verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen worden toegepast op landen die een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie.

De vereisten met betrekking tot politiek prominente personen worden hier en daar wat verduidelijkt, met name wat de definitie van deze personen betreft.

De vereisten inzake uiteindelijk begunstigden worden gestroomlijnd om te zorgen voor een adequaat niveau van transparantie in de hele Unie, en er worden nieuwe vereisten met betrekking tot gevolmachtigden en buitenlandse entiteiten ingevoerd ter beperking van het risico dat criminelen zich verbergen achter intermediaire structuren.

Met het oog op de melding van verdachte transacties worden de factoren die aanleiding geven tot verdenking, verduidelijkt; de meldingsvereisten en de informatie-uitwisseling tussen privépartijen blijven ongewijzigd.

Om volledige consistentie met de EU-regels inzake gegevensbescherming te waarborgen, worden voorschriften voor de verwerking van bepaalde categorieën van persoonsgegevens ingevoerd en wordt de termijn voor het bewaren van persoonsgegevens ingekort.

De maatregelen om het misbruik van instrumenten aan toonder te beperken, worden aangescherpt en er wordt een bepaling ingevoerd om het gebruik van contanten voor grote transacties aan banden te leggen aangezien is gebleken dat de huidige aanpak, waarbij handelaren in goederen de AML/CFT-vereisten moesten toepassen op grote contante betalingen, weinig effect heeft gehad.

Een verordening met rechtstreeks toepasselijke AML/CFT-regels, die bovendien gedetailleerder zijn dan die van Richtlijn (EU) 2015/849, zal niet alleen zorgen voor meer convergentie bij de toepassing van AML/CFT-maatregelen in de lidstaten, maar ook voor een consistent kader aan de hand waarvan de AMLA, in haar hoedanigheid van direct toezichthouder op bepaalde meldingsplichtige entiteiten, de toepassing van deze regels kan monitoren.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel gaat uit van de bestaande Richtlijn (EU) 2015/849, zoals gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/843 11 . De bestaande risicogebaseerde en alomvattende aanpak wordt in dit voorstel overgenomen, maar wordt bovendien verdiept en versterkt om de toepassing van de AML/CFT-vereisten doeltreffender te maken en consistenter over de grenzen heen. Voortbouwend op de wijzigingen die bij Richtlijn (EU) 2018/843 zijn ingevoerd, wordt de transparantie inzake uiteindelijk begunstigden in de hele interne markt gestroomlijnd door de lacunes op te vullen die door het gebrek aan gedetailleerdheid waren ontstaan en die door criminelen werden gebruikt om doorheen te glippen. Dit voorstel moet worden gezien als onderdeel van een pakket bestaande uit een aantal wetgevingsvoorstellen die volledig met elkaar in overeenstemming zijn.

Dit voorstel is in overeenstemming met de meest recente wijzigingen van de aanbevelingen van de Financiële-actiegroep (Financial Action Task Force – FATF), met name waar het gaat om de toevoeging van aanbieders van cryptoactivadiensten aan de entiteiten die onderworpen zijn aan de AML/CFT-vereisten, en om de maatregelen die de meldingsplichtige entiteiten moeten nemen om de risico’s op ontduiking van gerichte financiële sancties te beoordelen en te beperken. In overeenstemming met de FATF-normen zorgt dit voorstel voor een consistente Uniebrede aanpak voor het beperken van risico’s die verbonden zijn aan aandelen aan toonder en warrants op aandelen aan toonder. Het voorstel gaat verder dan de FATF-normen en pakt risico’s aan die specifiek zijn voor de Unie of die gevolgen hebben op het niveau van de Unie, zoals risico’s die voortvloeien uit regelingen voor investeringsmigratie of grote contante betalingen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De EU-wetgeving op het gebied van AML/CFT staat in wisselwerking met andere EU-wetgeving op het gebied van financiële diensten en strafrecht, onder meer inzake betalingen en geldovermakingen (richtlijn betalingsdiensten, richtlijn betaalrekeningen, richtlijn elektronisch geld 12 ). Hieronder volgen enkele voorbeelden van de wijze waarop de samenhang met andere EU-wetgeving is gewaarborgd.

Door de aanbieders van cryptoactivadiensten toe te voegen aan de entiteiten die onderworpen zijn aan de AML/CFT-regels en door informatievereisten voor de overmaking van virtuele activa in te voeren, wordt het recente digitale financieringspakket van 24 september 2020 13 aangevuld en worden het EU-kader en de FATF-normen volledig met elkaar in overeenstemming gebracht.

De aanpak voor het identificeren van entiteiten die onderworpen zijn aan de AML/CFT-regels, zal ook voor consistentie met de onlangs vastgestelde verordening betreffende Europese crowdfundingdienstverleners 14 zorgen door ook crowdfundingplatforms die buiten die verordening vallen, aan de AML/CFT-regels van de EU te onderwerpen. Voor crowdfundingplatforms die wel onder die verordening vallen, gelden namelijk al bepaalde, in die verordening vastgestelde AML/CFT-waarborgen.

De wijzigingen van de regels inzake cliëntenonderzoek omvatten bepalingen ter verbetering van het kader voor cliëntenonderzoek bij onboarding van cliënten op afstand, in overeenstemming met de door de Commissie voorgestelde wijziging van de eIDAS-verordening betreffende een Europees kader voor een digitale identiteit 15 , onder meer wat betreft Europese portemonnees voor digitale identiteit en relevante vertrouwensdiensten, met name elektronische attesteringen van attributen. Dit is in overeenstemming met de strategie voor het digitale geldwezen 16 .

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Dit voorstel voor een verordening is gebaseerd op artikel 114, VWEU, dezelfde rechtsgrondslag als die voor het huidige AML/CFT-rechtskader van de EU. Artikel 114 is passend gezien de aanzienlijke bedreiging voor de interne markt als gevolg van witwassen en de financiering van terrorisme, de economische verliezen, de verstoring van de eengemaakte markt en de potentiële grensoverschrijdende reputatieschade voor de Unie.

Subsidiariteit

De doelstellingen van het voorstel kunnen overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen derhalve beter op het niveau van de Unie worden verwezenlijkt. Het voorstel gaat niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

In het AML-pakket van de Commissie van 2019 werd benadrukt hoe criminelen de verschillen tussen de AML/CFT-stelsels van de lidstaten hebben kunnen misbruiken. Illegale geldstromen en terrorismefinanciering kunnen schade toebrengen aan de stabiliteit en reputatie van het financiële stelsel van de Unie en de goede werking van de interne markt in gevaar brengen. Maatregelen die uitsluitend op nationaal niveau worden genomen, kunnen negatieve gevolgen hebben voor de interne markt en bijdragen tot versnippering. Een EU-optreden is gerechtvaardigd om in heel de Unie een gelijk speelveld te behouden waarbij entiteiten in alle lidstaten aan een consistent geheel van verplichtingen ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering onderworpen zijn. Vanwege het grensoverschrijdende karakter van veel praktijken op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering is goede samenwerking tussen nationale toezichthouders en FIE’s van essentieel belang om deze misdrijven te voorkomen. Veel entiteiten die aan AML-verplichtingen zijn onderworpen, zijn grensoverschrijdend actief en slagen er vanwege de verschillende benaderingen van de betrokken nationale toezichthouders en FIE’s niet in om op groepsniveau optimale AML/CFT-praktijken toe te passen.

Evenredigheid

Evenredigheid is een integrerend onderdeel van de effectbeoordeling bij het voorstel en alle voorgestelde opties op verschillende regelgevingsgebieden zijn getoetst aan de evenredigheidsdoelstelling. Vanwege het grensoverschrijdende karakter van tal van praktijken op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering is een coherente en consistente aanpak in alle lidstaten vereist op basis van één samenhangend pakket regels in de vorm van één enkel rulebook. In het onderhavige voorstel wordt echter niet gestreefd naar maximale harmonisatie, aangezien dat niet te rijmen valt met het fundamentele risicogebaseerde karakter van het AML/CFT-stelsel van de EU. Waar specifieke nationale risico’s zulks rechtvaardigen, staat het de lidstaten nog steeds vrij om regels in te voeren die verder gaan dan die van het onderhavige voorstel.

Keuze van het instrument

Een verordening van het Europees Parlement en de Raad is een geschikt instrument om bij te dragen tot de totstandbrenging van één enkel rulebook, dat rechtstreeks en onmiddellijk van toepassing is en daardoor verschillen tussen de lidstaten bij de omzetting en dus ook bij de toepassing onmogelijk maakt. Een rechtstreeks toepasselijke reeks regels op EU-niveau is ook nodig om toezicht op bepaalde meldingsplichtige entiteiten op EU-niveau mogelijk te maken, hetgeen wordt voorgesteld in de bij dit voorstel gevoegde ontwerpverordening tot oprichting van de AMLA.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Vanwege een aantal recente ontwikkelingen op wetgevingsgebied heeft nog geen volledige ex-postevaluatie van het huidige AML/CFT-stelsel van de EU plaatsgevonden. Richtlijn (EU) 2015/849 werd vastgesteld op 20 mei 2015, met 26 juni 2017 als omzettingstermijn voor de lidstaten. Richtlijn (EU) 2018/843 werd vastgesteld op 30 mei 2018, met 10 januari 2020 als omzettingstermijn. De omzettingscontrole is nog aan de gang. De evaluatie van de doeltreffendheid van het op dat moment geldende AML/CFT-stelsel van de EU wordt geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van de mededeling van de Commissie van juli 2019 en de bovengenoemde begeleidende verslagen.

Raadpleging van belanghebbenden

De raadplegingsstrategie ter ondersteuning van dit voorstel bestond uit de volgende onderdelen:

een raadpleging over de routekaart waarin het actieplan van de Commissie werd aangekondigd; de raadpleging, op de portaalsite “Geef uw mening” van de Commissie, liep van 11 februari tot en met 12 maart 2020 en leverde 42 bijdragen van diverse belanghebbenden op;

een openbare raadpleging over de in het actieplan voorgestelde maatregelen, die toegankelijk is voor het grote publiek en alle groepen belanghebbenden, is op 7 mei 2020 van start gegaan en liep tot en met 26 augustus. De raadpleging heeft 202 officiële bijdragen opgeleverd;

een gerichte raadpleging van de lidstaten en de bevoegde AML/CFT-autoriteiten. De lidstaten kregen de gelegenheid hun mening te geven tijdens verschillende vergaderingen van de deskundigengroep inzake witwassen en terrorismefinanciering, en de FIE’s van de EU leverden een bijdrage tijdens vergaderingen van het FIE-platform en via schriftelijke documenten. De besprekingen werden ondersteund door gerichte raadplegingen van de lidstaten en de bevoegde autoriteiten, waarbij gebruik werd gemaakt van vragenlijsten;

een verzoek om advies van de Europese Bankautoriteit, ingediend in maart 2020. De EBA heeft op 10 september advies uitgebracht;

op 23 juli 2020 heeft de EDPS advies uitgebracht over het actieplan van de Commissie;

op 30 september 2020 organiseerde de Commissie een conferentie op hoog niveau, waaraan vertegenwoordigers van nationale en EU-autoriteiten, leden van het Europees Parlement, vertegenwoordigers van de particuliere sector, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en de academische wereld deelnamen.

De inbreng van belanghebbenden over het actieplan was over het algemeen positief.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Bij de voorbereiding van dit voorstel heeft de Commissie zich gebaseerd op kwalitatief en kwantitatief bewijsmateriaal van erkende bronnen, waaronder technisch advies van de Europese Bankautoriteit. Ook de lidstaten hebben via vragenlijsten informatie over de handhaving van de AML-regels aangeleverd.

Effectbeoordeling

Dit voorstel gaat vergezeld van een effectbeoordeling 17 , die op 6 november 2020 aan de Raad voor regelgevingstoetsing (RSB) is voorgelegd en op 4 december 2020 goedkeuring kreeg. Dezelfde effectbeoordeling vergezelt ook de andere wetgevingsvoorstellen die samen met dit voorstel worden gepresenteerd. De RSB heeft in zijn positieve advies verschillende formele verbeteringen van de effectbeoordeling voorgesteld; deze verbeteringen zijn aangebracht.

In de effectbeoordeling heeft de Commissie drie problemen onderzocht: het gebrek aan duidelijke en consistente regels, inconsistent toezicht op de interne markt en ontoereikende coördinatie en uitwisseling van informatie tussen FIE’s. Het eerste probleem is relevant voor het onderhavige voorstel; met betrekking tot dat probleem werden de volgende opties overwogen:

1. de EU-regelgeving ongewijzigd laten;

2. zorgen voor een grotere mate van harmonisatie van de regels die van toepassing zijn op meldingsplichtige entiteiten en het aan de lidstaten overlaten om de bevoegdheden en verplichtingen van de bevoegde autoriteiten nader uit te werken;

3. zorgen voor een grotere mate van harmonisatie van de regels die van toepassing zijn op entiteiten die onderworpen zijn aan de AML/CFT-verplichtingen, en van de bevoegdheden en verplichtingen van toezichthouders en FIE’s.

Op basis van de resultaten van de effectbeoordeling is optie 3 de voorkeursoptie. Door de regels op EU-niveau consistenter en gedetailleerder te maken, zou er een einde komen aan de versnippering, zowel wat betreft de AML/CFT-verplichtingen voor de meldingsplichtige entiteiten als wat betreft de activiteiten van de bevoegde autoriteiten. Meldingsplichtige entiteiten die grensoverschrijdend actief zijn, zullen een gelijk speelveld krijgen wat de AML/CFT-regels betreft en zullen kunnen besparen op uitvoeringskosten. Het opvoeren van de inspanningen om witwassen en terrorismefinanciering op te sporen en te ontmoedigen zal worden gestimuleerd.

In bijlage VI bij de effectbeoordeling wordt onderzocht op welke gebieden de regels verder kunnen worden geharmoniseerd (lijst van meldingsplichtige entiteiten, cliëntenonderzoeksmaatregelen, limietwaarde voor het uitvoeren van een cliëntenonderzoek bij occasionele transacties, vereisten inzake AML/CFT-gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures, aanbieders van cryptoactivadiensten en transparantie inzake uiteindelijk begunstigden).

Bijlage VIII bij de effectbeoordeling bevat een analyse van een herziene aanpak ten aanzien van derde landen die een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie en voor de interne markt als geheel. Die nieuwe aanpak wordt in het onderhavige voorstel geïmplementeerd.

In bijlage IX bij de effectbeoordeling wordt de invoering van limieten voor grote contante transacties geanalyseerd. Die nieuwe aanpak wordt in het onderhavige voorstel geïmplementeerd.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Hoewel, zoals hierboven is opgemerkt, nog geen formele ex-postevaluatie of geschiktheidscontrole van de bestaande AML/CFT-wetgeving van de EU heeft plaatsgevonden, kan toch een aantal opmerkingen worden gemaakt met betrekking tot elementen van het voorstel die tot verdere vereenvoudiging en grotere efficiëntie zullen leiden. Ten eerste zal de vervanging van bepaalde regels in een richtlijn door meer geharmoniseerde en rechtstreeks toepasselijke regels in een verordening de omzetting in de lidstaten overbodig maken en het zakendoen van grensoverschrijdende entiteiten in de EU vergemakkelijken. Doordat handelaren in goederen uit het toepassingsgebied van het AML-kader van de EU worden gehaald en contante transacties van meer dan 10 000 EUR op grond van het voorstel verboden worden, vervalt voor deze handelaren bovendien de administratieve last die gepaard gaat met de toepassing van de AML/CFT-vereisten op contante transacties van meer dan 10 000 EUR. Ten slotte zal de grotere mate van harmonisatie van de AML-regels op een aantal specifieke gebieden de uitvoering van op groepsniveau geldende interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures in de hele interne markt vergemakkelijken.

Grondrechten

De EU heeft zich ertoe verbonden hoge normen voor de bescherming van de grondrechten te waarborgen. Met het oog op de naleving van de toepasselijke gegevensbeschermingsvoorschriften 18 , met name met betrekking tot bepaalde categorieën van persoonsgegevens van meer gevoelige aard, worden met name waarborgen ingevoerd voor de verwerking van persoonsgegevens door de meldingsplichtige entiteiten.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Deze verordening heeft geen gevolgen voor de begroting.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Het voorstel bevat een algemeen plan voor de monitoring en evaluatie van de gevolgen voor de specifieke doelstellingen, waarbij de Commissie wordt verplicht om vijf jaar na de datum van toepassing van de verordening een eerste evaluatie uit te voeren (en daarna om de drie jaar) en verslag over haar belangrijkste bevindingen uit te brengen bij het Europees Parlement en de Raad. Het voorstel voor een AML/CFT-richtlijn dat dit voorstel vergezelt, bevat dezelfde evaluatiebepalingen, en de evaluatie van de twee instrumenten kan in één verslag worden gecombineerd. De evaluatie moet worden uitgevoerd overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving van de Commissie.

Artikelsgewijze toelichting

Onderwerp en toepassingsgebied, met inbegrip van de lijst van meldingsplichtige entiteiten

Hoewel de meeste definities overgenomen zijn uit de huidige AML/CFT-wetgeving van de EU, wordt een aantal ervan aangepast of bijgewerkt. Daarnaast worden er definities toegevoegd.

De lijst van entiteiten die in het kader van de huidige AML/CFT-wetgeving van de EU als meldingsplichtige entiteiten zijn gedefinieerd en dus onder de AML/CFT-regels van de EU vallen, wordt als volgt gewijzigd: wat aanbieders van cryptoactivadiensten betreft, wordt het toepassingsgebied uitgebreid conform dat van de FATF; aanbieders van crowdfundingdiensten die buiten het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2020/1503 vallen, worden toegevoegd; hypotheek- en consumentenkredietgevers en hypotheek- en consumentenkredietbemiddelaars die geen kredietinstellingen of financiële instellingen zijn, worden toegevoegd om te zorgen voor een gelijk speelveld voor marktdeelnemers die dezelfde soort diensten verlenen; marktdeelnemers die namens onderdanen van derde landen betrokken zijn bij verblijfsregelingen voor investeerders, worden toegevoegd 19 ; handelaren in goederen worden uit het toepassingsgebied gehaald (tot dusver moesten zij contante transacties van meer dan 10 000 EUR melden), met uitzondering van handelaren in edelmetalen en edelstenen, die, gezien de blootstelling aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering, de AML/CFT-vereisten moeten blijven toepassen.

Interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures

De meldingsplichtige entiteiten moeten beschikken over een beleid om de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering waarmee zij te maken krijgen, aan de hand van een risicogebaseerde benadering te identificeren, te beoordelen en te beperken. Deze verplichting bouwt weliswaar voort op de huidige AML/CFT-wetgeving van de EU, maar wordt verder verduidelijkt. De meldingsplichtige entiteiten moeten op managementniveau alle maatregelen nemen om de interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures uit te voeren, onder meer door speciaal hiervoor een nalevingsmanager aan te wijzen en het verantwoordelijke personeel naar behoren op te leiden. De verplichting om een personeelslid te belasten met de taken van nalevingsfunctionaris, alsook de taken zelf worden verduidelijkt. De vereisten voor groepen worden verduidelijkt. Die verduidelijkingen moeten verder worden aangevuld met technische reguleringsnormen waarin gedetailleerder wordt ingegaan op de minimumvereisten, de rol van moederentiteiten die zelf geen meldingsplichtige entiteiten zijn en de voorwaarden voor de toepassing van op groepsniveau geldende maatregelen door andere structuren, zoals netwerken en maatschappen. De vereisten voor groepen met bijkantoren die in derde landen actief zijn, worden gehandhaafd.

Cliëntenonderzoek

Wat het cliëntenonderzoek betreft, zijn de meeste bepalingen overgenomen uit de bestaande AML/CFT-wetgeving van de EU en wordt een en ander verduidelijkt en verder gedetailleerd. Het cliëntenonderzoek heeft fundamenteel tot doel voldoende kennis over de cliënt te verkrijgen zodat de meldingsplichtige entiteit kan bepalen welke risico’s van witwassen en terrorismefinanciering met de zakelijke relatie of occasionele transactie samenhangen, en welke risicobeperkende maatregelen zij moet toepassen. Er worden specifiekere en gedetailleerdere bepalingen vastgesteld inzake de identificatie van de cliënt en de verificatie van de identiteit van de cliënt. De voorwaarden voor het gebruik van elektronische identificatiemiddelen zoals vastgesteld in Verordening (EU) nr. 910/2014 20 worden verduidelijkt. De AMLA krijgt de bevoegdheid en de taak technische reguleringsnormen op te stellen met betrekking tot de standaardgegevensreeksen voor de identificatie van natuurlijke en rechtspersonen. Deze technische reguleringsnormen zullen specifieke vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen omvatten die meldingsplichtige entiteiten kunnen toepassen in situaties met een lager risico die de Commissie in de door haar op te stellen supranationale risicobeoordeling heeft geïdentificeerd. De regels inzake vereenvoudigde en verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen worden uiteengezet.

Beleid ten aanzien van derde landen

Het beleid ten aanzien van derde landen wordt aangepast. De Commissie zal derde landen identificeren, hetzij rekening houdend met de publieke identificatie door de internationale opsteller van standaarden (de FATF), hetzij op basis van haar eigen autonome beoordeling. Derde landen die aldus door de Commissie zijn geïdentificeerd, zullen in twee verschillende categorieën worden ondergebracht, met respectieve gevolgen die evenredig zijn aan het risico dat zij vormen voor het financiële stelsel van de Unie: i) derde landen die onderworpen zijn aan alle verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen en aanvullende landspecifieke tegenmaatregelen; en ii) derde landen die onderworpen zijn aan landspecifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen. In principe zal de Commissie derde landen ten aanzien waarvan de FATF een “oproep tot optreden” heeft gedaan, aanmerken als derde landen met een hoog risico. Gezien de aanhoudende aard van de ernstige strategische tekortkomingen in het AML/CFT-kader van deze landen zullen alle verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen op hen van toepassing zijn, evenals landspecifieke tegenmaatregelen met het oog op een evenredige beperking van de bedreiging. Derde landen die tekortkomingen op het gebied van de naleving van hun AML/CFT-regelgeving vertonen en door de FATF onderworpen zijn aan “verscherpte monitoring”, zullen in beginsel door de Commissie worden geïdentificeerd en onderworpen worden aan landspecifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen die evenredig zijn aan de risico’s. De Commissie kan ook derde landen identificeren die niet op de lijst van de FATF staan, maar die een specifieke bedreiging voor het financiële stelsel van de Unie vormen en op basis daarvan onderworpen zullen worden aan landspecifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen of, in voorkomend geval, aan alle verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen en tegenmaatregelen. Voor de beoordeling van het dreigingsniveau van die derde landen kan de Commissie zich baseren op de technische expertise van de AMLA. Tot slot zal de AMLA richtsnoeren ontwikkelen inzake risico’s, trends en methoden op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering die geen landspecifieke dimensie hebben, maar verband houden met geografische gebieden buiten de Unie. De AMLA zal aangepast advies aan de meldingsplichtige entiteiten verstrekken over de wijze waarop zij maatregelen kunnen nemen om deze risico’s te beperken. Dankzij deze herziene benadering ten aanzien van derde landen wordt een geharmoniseerde aanpak op EU-niveau toegepast en worden de gevolgen van opname op de lijst gedetailleerder en evenrediger bepaald op basis van risicogevoeligheid. Deze aanpak moet ervoor zorgen dat externe bedreigingen voor het financiële stelsel van de Unie en de goede werking van de interne markt doeltreffend worden beperkt.

Politiek prominente personen

De bepalingen inzake politiek prominente personen zijn gebaseerd op de huidige AML/CFT-wetgeving, en behelzen een verplichting voor de lidstaten om lijsten op te stellen van functies waaraan op hun grondgebied de status van politiek prominent persoon verbonden is, alsook verplichtingen voor de meldingsplichtige entiteiten om deze personen op basis van een risicogebaseerde benadering aan verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen te onderwerpen. De vereisten voor personen die geen prominente publieke functies meer bekleden, worden wettelijk vastgelegd.

Gebruikmaking van derden en uitbesteding

Voortbouwend op de huidige regels verduidelijkt het voorstel onder welke voorwaarden gebruik kan worden gemaakt van een door andere meldingsplichtige entiteiten uitgevoerd cliëntenonderzoek, en taken kunnen worden uitbesteed aan andere entiteiten of dienstverleners. Het principe dat de eindverantwoordelijkheid voor de naleving van de regels in beide gevallen bij de meldingsplichtige entiteit berust, blijft overeind. Er moet een risicogebaseerde benadering worden toegepast. Gebruikmaking van en uitbesteding aan aanbieders die gevestigd zijn in derde landen met een hoog risico, in landen met nalevingstekortkomingen of in andere landen die een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie, is niet toegestaan.

Informatie over uiteindelijk begunstigden

De voorgestelde bepalingen inzake informatie over uiteindelijk begunstigden zijn gebaseerd op die in de huidige AML/CFT-wetgeving van de EU, met inbegrip van het begrip “uiteindelijk begunstigde” en de verplichting voor alle vennootschappen en andere juridische entiteiten om toereikende, accurate en actuele informatie over uiteindelijk begunstigden te verkrijgen en in bezit te hebben. Er worden gedetailleerdere regels vastgesteld om de uiteindelijk begunstigden van vennootschappen en andere juridische entiteiten te identificeren, alsook een geharmoniseerde aanpak voor de identificatie van uiteindelijk begunstigden. Met betrekking tot express trusts en soortgelijke juridische entiteiten of constructies worden bepalingen vastgesteld om uiteindelijk begunstigden in vergelijkbare situaties in alle lidstaten consistent te kunnen identificeren. In het kader hiervan wordt de Commissie gemachtigd een uitvoeringshandeling vast te stellen. Het voorstel bevat meldingsvereisten voor gevolmachtigde aandeelhouders en gevolmachtigde bestuurders en verplicht juridische entiteiten van buiten de EU die een zakelijke relatie met een meldingsplichtige entiteit in de EU aangaan of onroerend goed in de Unie verwerven, hun uiteindelijk begunstigden in de Unie te registreren.

Rapportageverplichtingen

De bepalingen inzake melding van verdachte transacties aan de FIE’s (of aan een zelfregulerend orgaan, indien een lidstaat dat zou voorschrijven) zijn gebaseerd op de bepalingen in de huidige AML/CFT-wetgeving van de EU. Er worden duidelijkere regels vastgesteld voor de identificatie van transacties. Om de naleving van de rapportageverplichtingen door de meldingsplichtige entiteiten te vergemakkelijken en een doeltreffender verloop van de analyseactiviteiten en de samenwerking van de FIE’s mogelijk te maken, zal de AMLA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen opstellen met specificaties voor een gemeenschappelijk model voor de melding van verdachte transacties, dat in de hele Unie als uniforme basis moet worden gebruikt.

Gegevensbescherming

Verordening (EU) 2016/679 (de algemene verordening gegevensbescherming) is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze richtlijn. Het voorstel verduidelijkt de voorwaarden waaronder de meldingsplichtige entiteiten bepaalde categorieën van persoonsgegevens van meer gevoelige aard moeten verwerken. De meldingsplichtige entiteiten moeten de registers van bepaalde persoonsgegevens gedurende vijf jaar bewaren.

Maatregelen om de risico’s op misbruik van instrumenten aan toonder te beperken

Het voorstel bevat een bepaling die handelaren in goederen of diensten belet contante betalingen van meer dan 10 000 EUR te aanvaarden voor één enkele aankoop, en biedt de lidstaten de mogelijkheid om lagere limieten voor grote contante transacties te blijven toepassen. Deze limiet geldt niet voor particuliere transacties tussen individuen. De Commissie moet de voordelen en effecten van een verdere verlaging van deze limiet binnen drie jaar na de datum van toepassing van de voorgestelde verordening beoordelen. Het aanbieden en bewaren van anonieme cryptoactivaportefeuilles is verboden. Niet-beursgenoteerde vennootschappen mogen geen aandelen aan toonder uitgeven en zijn verplicht deze aandelen te registreren. De uitgifte van warrants op aandelen aan toonder is alleen toegestaan als deze door intermediairs worden gehouden.

Slotbepalingen

Er worden bepalingen vastgesteld op grond waarvan de Commissie gedelegeerde handelingen kan vaststellen uit hoofde van artikel 290 van het Verdrag. De verordening treedt in werking op de twintigste dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad en wordt drie jaar na de inwerkingtreding ervan van toepassing. De Commissie moet deze verordening binnen vijf jaar na de datum van toepassing ervan, en daarna om de drie jaar, toetsen en evalueren.

2021/0239 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank 21 ,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 22 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad 23 is het belangrijkste wettelijk instrument tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor witwassen en terrorismefinanciering. De richtlijn voorziet in een alomvattend rechtskader, dat Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad 24 verder heeft versterkt door opkomende risico’s aan te pakken en de transparantie inzake uiteindelijk begunstigden te vergroten. Ondanks de bereikte resultaten is gebleken dat verdere verbeteringen moeten worden aangebracht om de risico’s adequaat te beperken en criminele pogingen om het financiële stelsel van de Unie voor criminele doeleinden te misbruiken doeltreffend op te sporen.

(2)Wat de toepassing van de bepalingen van Richtlijn (EU) 2015/849 tot vaststelling van verplichtingen voor actoren uit de particuliere sector, de zogenaamde meldingsplichtige entiteiten, betreft, is het voornaamste probleem dat de betrokken regels niet rechtstreeks toepasselijk zijn en de aanpak van land tot land verschilt. Hoewel deze regels al drie decennia bestaan en in die periode geëvolueerd zijn, is de uitvoering ervan nog steeds niet volledig in overeenstemming met de vereisten van een geïntegreerde interne markt. Met het oog op de gewenste uniforme toepassing moeten de regels die betrekking hebben op momenteel onder Richtlijn (EU) 2015/849 vallende aangelegenheden en die rechtstreeks toepasselijk kunnen zijn op de betrokken meldingsplichtige entiteiten, in een nieuwe verordening worden ondergebracht.

(3)Dit nieuwe instrument maakt deel uit van een alomvattend pakket ter versterking van het AML/CFT-kader van de Unie. Samen met Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn - COM(2021) 423 final], Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een herschikking van Verordening (EU) 2015/847 - COM(2021) 422 final] en Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final] zal dit instrument het rechtskader vormen voor de aan de meldingsplichtige entiteiten gestelde AML/CFT-eisen en voor het institutionele AML/CFT-kader van de Unie, waarvan de op te richten autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (“AMLA”) deel zal uitmaken.

(4)Witwassen en terrorismefinanciering vinden gewoonlijk in een internationale context plaats. Maatregelen die op Unieniveau worden getroffen zonder internationale coördinatie en samenwerking, zouden een zeer beperkte uitwerking hebben. De door de Unie op dat gebied vastgestelde maatregelen dienen derhalve verenigbaar te zijn met en minstens even streng te zijn als op internationaal niveau ondernomen acties. Bij het optreden van de Unie moet in het bijzonder rekening worden gehouden met de aanbevelingen van de financiële-actiegroep (Financial Action Task Force – FATF) en met de instrumenten van andere internationale organen voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Met het oog op een doelmatigere bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering moeten de relevante rechtshandelingen van de Unie in voorkomend geval worden afgestemd op de door de FATF in februari 2012 vastgestelde International Standards on Combating Money Laundering and the Financing of Terrorism and Proliferation (de “herziene FATF-aanbevelingen”) en de latere wijzigingen daarvan.

(5)Sinds de vaststelling van Richtlijn (EU) 2015/849 hebben recente ontwikkelingen in het strafrechtelijk kader van de Unie bijgedragen tot een krachtigere preventie en bestrijding van zowel witwassen en daarmee verband houdende basisdelicten als terrorismefinanciering. Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad 25 heeft geleid tot een consensus inzake witwassen, en daarmee verband houdende basisdelicten, als strafbaar feit. Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad 26 bevat een omschrijving van financiële strafbare feiten die de financiële belangen van de Unie schaden; deze dienen eveneens te worden beschouwd als basisdelicten die verband houden met witwassen. Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad 27 heeft geleid tot een consensus inzake terrorismefinanciering als strafbaar feit. Aangezien deze begrippen nu in het strafrecht van de Unie worden verduidelijkt, is het niet langer nodig om witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering te omschrijven in de AML/CFT-regels van de Unie. Wel dient het AML/CFT-kader van de Unie volledig in overeenstemming te zijn met het strafrechtelijk kader van de Unie.

(6)De aanhoudende technologische evolutie biedt de particuliere sector mogelijkheden om nieuwe producten en systemen voor het wisselen van geldmiddelen of waarde te ontwikkelen. Hoewel deze ontwikkeling op zich positief is, kan ze nieuwe risico’s van witwassen en terrorismefinanciering met zich meebrengen, aangezien criminelen er steeds weer in slagen zwakke plekken te vinden om illegale fondsen over de hele wereld te verbergen en te verplaatsen. Aanbieders van cryptoactivadiensten en crowdfundingplatforms krijgen te maken met misbruik van nieuwe kanalen voor het verplaatsen van illegaal geld en bevinden zich in een goede positie om dergelijke verplaatsingen op te sporen en risico’s te beperken. Het toepassingsgebied van de wetgeving van de Unie moet daarom worden uitgebreid tot deze entiteiten, in overeenstemming met de recente ontwikkelingen in de FATF-normen met betrekking tot cryptoactiva.

(7)De onder deze verordening vallende instellingen en personen spelen een cruciale rol als poortwachters van het financiële stelsel van de Unie en moeten derhalve alle nodige maatregelen nemen om de vereisten van deze verordening toe te passen teneinde te voorkomen dat criminelen de opbrengsten van hun illegale activiteiten witwassen of terroristische activiteiten financieren. Er moeten ook maatregelen worden genomen om het risico van niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties te beperken.

(8)Om haar financiën te beheren, kan een groep intern financiële transacties verrichten. Dergelijke transacties worden echter niet verricht ten aanzien van cliënten en vereisen geen AML/CFT-maatregelen. Met het oog op rechtszekerheid moet worden verduidelijkt dat deze verordening niet van toepassing is op financiële activiteiten of andere financiële diensten die leden van een groep verrichten ten aanzien van andere leden van die groep.

(9)Onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen moeten onder deze verordening vallen wanneer zij deelnemen aan financiële of vennootschapsrechtelijke transacties, ook bij het verstrekken van belastingadvies, wanneer het risico bestaat dat de diensten van deze beroepsbeoefenaren worden misbruikt om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen of terrorisme te financieren. Er moet evenwel vrijstelling zijn van enige verplichting tot melding van informatie die is verkregen vóór, tijdens of na een gerechtelijke procedure, of bij het bepalen van de rechtspositie van een cliënt, in welke gevallen het recht op vertrouwelijkheid dient te gelden. Juridisch advies dient bijgevolg aan de professionele geheimhoudingsplicht onderworpen te blijven, behalve wanneer de beoefenaar van het juridisch beroep deelneemt aan witwaspraktijken of terrorismefinanciering, het juridisch advies voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering wordt verstrekt, of wanneer de beoefenaar van het juridisch beroep weet dat zijn cliënt juridisch advies wenst voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering.

(10)Met het oog op de eerbiediging van de bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“Handvest”) gewaarborgde rechten mag, in het geval van bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs, die in sommige lidstaten gemachtigd zijn een cliënt in rechte te verdedigen of te vertegenwoordigen, of zijn rechtspositie te bepalen, de informatie die zij bij de uitoefening van deze taken ontvangen, niet onder de meldingsplicht vallen.

(11)Richtlijn (EU) 2018/843 was het eerste rechtsinstrument voor het aanpakken van de met cryptoactiva samenhangende risico’s van witwassen en terrorismefinanciering in de Unie. Het toepassingsgebied van het AML/CFT-kader werd uitgebreid tot twee soorten aanbieders van cryptoactivadiensten: aanbieders van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta, en aanbieders van bewaarportemonnees. Gezien de snelle technologische evolutie en de vooruitgang op het gebied van de FATF-normen dient deze aanpak te worden herzien. Een eerste stap om het rechtskader van de Unie te voltooien en te actualiseren, is gezet met Verordening [referentie invoegen — voorstel voor een verordening betreffende markten in cryptoactiva en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 – COM(2020) 593 final], waarin eisen zijn vastgesteld voor aanbieders van cryptoactivadiensten die een vergunning willen aanvragen om hun diensten op de eengemaakte markt aan te bieden. Bij die verordening is tevens een definitie van cryptoactiva en aanbieders van cryptoactivadiensten ingevoerd die een breder scala aan activiteiten omvat. Aanbieders van cryptoactivadiensten die vallen onder Verordening [referentie invoegen — voorstel voor een verordening betreffende markten in cryptoactiva en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 – COM(2020) 593 final], moeten ook onder deze verordening vallen teneinde elk risico van misbruik van cryptoactiva voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering te beperken.

(12)De kwetsbaarheid van crowdfundingplatforms voor risico’s op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering is horizontaal en heeft gevolgen voor de interne markt als geheel. Het beheer van deze risico’s wordt tot dusver op uiteenlopende manieren aangepakt door de lidstaten. Krachtens Verordening (EU) 2020/1503 van het Europees Parlement en de Raad 28 wordt de regelgevingsaanpak voor platforms voor op zakelijke belegging gebaseerde crowdfunding en platforms voor op kredietverlening gebaseerde crowdfunding in de Unie geharmoniseerd en wordt er voorzien in passende en coherente waarborgen om potentiële risico’s van witwassen en terrorismefinanciering aan te pakken. Zo worden er voor alle financiële transacties die op deze platforms worden uitgevoerd, eisen gesteld op het gebied van het beheer van geldmiddelen en betalingen. Crowdfundingdienstverleners moeten voor de uitvoering van dergelijke transacties een vergunning aanvragen of een maatschap aangaan met een betalingsdienstaanbieder of een kredietinstelling. De verordening voorziet ook in waarborgen met betrekking tot de vergunningsprocedure, de beoordeling van de betrouwbaarheid van voor het bestuur verantwoordelijke personen en zorgvuldigheidseisen voor projecteigenaars. De Commissie moet uiterlijk op 10 november 2023 in haar verslag over die verordening beoordelen of er aanvullende waarborgen nodig zijn. Het is derhalve gerechtvaardigd om crowdfundingplatforms die een vergunning hebben gekregen uit hoofde van Verordening (EU) 2020/1503, niet aan de AML/CFT-wetgeving van de Unie te onderwerpen.

(13)Voor crowdfundingplatforms die geen vergunning hebben uit hoofde van Verordening (EU) 2020/1503, gelden momenteel geen of uiteenlopende regels en procedures, onder meer wat het aanpakken van risico’s van witwassen en terrorismefinanciering betreft. Om tot een consistente aanpak te komen, om ongecontroleerde risico’s in die omgeving te voorkomen en om risico’s van witwassen en terrorismefinanciering te beperken, moeten alle crowdfundingplatforms die geen vergunning hebben uit hoofde van Verordening (EU) 2020/1503 en dus niet onderworpen zijn aan de waarborgen van die verordening, verplicht worden zich aan de AML/CFT-regels van de Unie te houden.

(14)Richtlijn (EU) 2015/849 heeft tot doel de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die met grote contante betalingen gepaard gaan, te beperken door personen die in goederen handelen, als meldingsplichtige entiteiten te beschouwen wanneer zij contante betalingen van meer dan 10 000 EUR verrichten of ontvangen, en tegelijkertijd de lidstaten de mogelijkheid te bieden strengere maatregelen in te voeren. Deze aanpak is ondoeltreffend gebleken: de AML/CFT-vereisten werden niet correct begrepen en toegepast, het toezicht was gebrekkig en er werd slechts een beperkt aantal verdachte transacties bij de financiële-inlichtingeneenheden (FIE’s) gemeld. Om de risico’s die voortvloeien uit het misbruik van grote bedragen in contanten afdoende te beperken, moet een Uniebrede limiet voor grote contante transacties van meer dan 10 000 EUR worden vastgesteld. Bijgevolg moeten personen die in goederen handelen, niet langer onderworpen worden aan de AML/CFT-verplichtingen.

(15)Bepaalde categorieën handelaren zijn vanwege de grote waarde van de kleine en gemakkelijk transporteerbare goederen die ze verhandelen, bijzonder kwetsbaar voor risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Daarom moeten personen die handelen in edelmetalen en edelstenen onderworpen worden aan de AML/CFT-vereisten.

(16)Marktdeelnemers die actief zijn op het gebied van investeringsmigratie, zijn particuliere ondernemingen, organen of personen die namens onderdanen van derde landen rechtstreeks tot actie of interactie met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten overgaan, of die intermediaire diensten verlenen aan onderdanen van derde landen die verblijfsrechten in een lidstaat willen verkrijgen in ruil voor een investering in de vorm van, onder meer, kapitaaloverdrachten, de aankoop of huur van onroerend goed, investeringen in overheidsobligaties, investeringen in vennootschappen, een schenking of donatie ten gunste van een activiteit die bijdraagt aan het algemeen belang of bijdragen aan de staatsbegroting. Verblijfsregelingen voor investeerders houden risico’s en kwetsbaarheden in op het vlak van witwassen, corruptie en belastingontduiking. Deze risico’s worden nog groter door de grensoverschrijdende rechten die verbonden zijn aan verblijf in een lidstaat. Daarom moeten marktdeelnemers die actief zijn op het gebied van investeringsmigratie, onderworpen worden aan de AML/CFT-verplichtingen. Regelingen waarbij investeerders in ruil voor dergelijke investeringen de nationaliteit van een land verwerven, moeten als een ondermijning van de fundamentele status van het burgerschap van de Unie en de loyale samenwerking tussen de lidstaten worden beschouwd en mogen derhalve niet onder deze verordening vallen.

(17)Consumenten- en hypotheekkredietgevers en consumenten- en hypotheekbemiddelaars die geen kredietinstellingen of financiële instellingen zijn, zijn op het niveau van de Unie niet onderworpen aan de AML/CFT-vereisten, maar moeten zich in bepaalde lidstaten wel aan dergelijke verplichtingen houden vanwege hun blootstelling aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Afhankelijk van hun bedrijfsmodel kunnen dergelijke consumenten- en hypotheekkredietgevers en consumenten- en hypotheekbemiddelaars een groot risico lopen op witwassen en terrorismefinanciering. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat entiteiten die soortgelijke activiteiten uitoefenen en aan dergelijke risico’s zijn blootgesteld, onder de AML/CFT-vereisten vallen, ongeacht of zij als kredietinstelling of financiële instelling worden aangemerkt. Daarom is het passend dat de verordening ook van toepassing is op consumenten- en hypotheekkredietgevers en consumenten- en hypotheekbemiddelaars die geen kredietinstellingen of financiële instellingen zijn, maar die als gevolg van hun activiteiten blootgesteld zijn aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering.

(18)Om een consistente aanpak te waarborgen, moet worden verduidelijkt welke entiteiten in de beleggingssector onderworpen zijn aan de AML/CFT-vereisten. Hoewel instellingen voor collectieve belegging reeds binnen het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2015/849 vallen, moet de desbetreffende terminologie worden afgestemd op de huidige Uniewetgeving inzake beleggingsfondsen, namelijk Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad 29 en Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad 30 . Omdat fondsen kunnen worden opgericht zonder rechtspersoonlijkheid, is het tevens noodzakelijk de beheerders van de fondsen in het toepassingsgebied van deze verordening op te nemen. De AML/CFT-vereisten moeten van toepassing zijn ongeacht de vorm waarin rechten van deelneming of aandelen in een fonds beschikbaar worden gesteld voor aankoop in de Unie, ook wanneer rechten van deelneming of aandelen direct of indirect aan in de Unie gevestigde beleggers worden aangeboden of bij dergelijke beleggers worden geplaatst op initiatief van of namens de beheerder.

(19)Het is belangrijk dat de AML/CFT-vereisten op evenredige wijze worden toegepast en dat het opleggen van een vereiste evenredig is aan de rol die meldingsplichtige entiteiten kunnen spelen bij het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Met het oog daarop moeten de lidstaten in overeenstemming met de risicogebaseerde benadering van deze verordening bepaalde marktdeelnemers kunnen vrijstellen van toepassing van de AML/CFT-vereisten wanneer de activiteiten van deze marktdeelnemers een laag risico van witwassen en terrorismefinanciering inhouden en beperkt van aard zijn. Om een transparante en consistente toepassing van dergelijke vrijstellingen in de hele Unie te waarborgen, moet een mechanisme worden ingesteld aan de hand waarvan de Commissie kan nagaan of de toe te kennen vrijstellingen noodzakelijk zijn. De Commissie moet deze vrijstellingen jaarlijks bekendmaken in het Publicatieblad van de Europese Unie.

(20)Een consistente reeks regels inzake interne systemen en controles voor alle meldingsplichtige entiteiten die op de interne markt actief zijn, zal de AML/CFT-naleving versterken en het toezicht doeltreffender maken. Om een adequate beperking van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering te waarborgen, moeten de meldingsplichtige entiteiten beschikken over een internecontrolekader dat bestaat uit risicogebaseerde gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures en een duidelijke verdeling van verantwoordelijkheden binnen de organisatie. In overeenstemming met de risicogebaseerde benadering van deze verordening moeten die gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures evenredig zijn met de aard en de omvang van de meldingsplichtige entiteit en afgestemd zijn op de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering waarmee de entiteit te maken krijgt.

(21)Een passende risicogebaseerde benadering vereist dat de meldingsplichtige entiteiten de inherente risico’s van witwassen en terrorismefinanciering waarmee zij in het kader van hun bedrijfsactiviteiten te maken krijgen, identificeren teneinde deze risico’s doeltreffend te beperken en hun gedragslijnen, procedures en interne controles af te stemmen op het aanpakken ervan. Daarbij moeten meldingsplichtige entiteiten rekening houden met de kenmerken van hun cliënten, de aangeboden producten, diensten of transacties, de betrokken landen of geografische gebieden en de gebruikte distributiekanalen. Deze risicobeoordeling moet geregeld worden aangepast in het licht van de veranderlijke aard van de risico’s.

(22)Het is dienstig rekening te houden met de kenmerken en behoeften van kleinere meldingsplichtige entiteiten en ervoor te zorgen dat deze entiteiten een behandeling krijgen die is aangepast aan hun specifieke behoeften en aan de aard van hun bedrijfsactiviteit. Dit kan inhouden dat bepaalde meldingsplichtige entiteiten worden vrijgesteld van het uitvoeren van een risicobeoordeling wanneer de risico’s die verbonden zijn aan de sector waarin de entiteit actief is, goed bekend zijn.

(23)De FATF heeft normen ontwikkeld aan de hand waarvan jurisdicties de risico’s op mogelijke niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie kunnen identificeren en beoordelen en maatregelen kunnen nemen om die risico’s te beperken. Deze nieuwe door de FATF ingevoerde normen komen niet in de plaats van en doen geen afbreuk aan de bestaande strenge vereisten inzake de uitvoering van gerichte financiële sancties die landen in acht moeten nemen om te voldoen aan de regels van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties inzake de preventie, bestrijding en verstoring van de proliferatie van massavernietigingswapens en de financiering daarvan. Deze strikte, op regels gebaseerde verplichtingen, waaraan op het niveau van de Unie uitvoering wordt gegeven bij de Besluiten 2010/413/GBVB 31 en (GBVB) 2016/849 32 van de Raad en bij de Verordeningen (EU) nr. 267/2012 33 en (EU) 2017/1509 34 van de Raad, gelden nog steeds voor alle natuurlijke en rechtspersonen binnen de Unie.

(24)Om rekening te houden met de meest recente ontwikkelingen op internationaal niveau, is bij deze verordening een vereiste ingevoerd om de risico’s op mogelijke niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie op het niveau van de meldingsplichtige entiteit te identificeren, inzichtelijk te maken, te beheren en te beperken.

(25)Het is belangrijk dat de meldingsplichtige entiteiten op managementniveau alle maatregelen nemen om interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures uit te voeren en de AML/CFT-vereisten toe te passen. Hoewel op managementniveau een persoon moet worden aangewezen die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteit, moet de eindverantwoordelijkheid voor de naleving van de AML/CFT-vereisten berusten bij het bestuursorgaan van de entiteit. Taken in verband met de dagelijkse uitvoering van de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteit op het vlak van AML/CFT moeten worden toevertrouwd aan een nalevingsfunctionaris.

(26)Voor een doeltreffende uitvoering van de AML/CFT-maatregelen is het ook van essentieel belang dat de werknemers van de meldingsplichtige entiteiten, alsmede hun agenten en distributeurs, die een rol spelen bij de uitvoering van deze maatregelen, op de hoogte zijn van de vereisten en de interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures van de entiteit. De meldingsplichtige entiteiten moeten daartoe maatregelen nemen, onder meer in de vorm van opleidingsprogramma’s.

(27)Personen die belast zijn met taken in verband met de naleving van de AML/CFT-vereisten door een meldingsplichtige entiteit, moeten worden beoordeeld op hun vaardigheden, kennis, deskundigheid, integriteit en gedrag. Wanneer werknemers taken in verband met de naleving van het AML/CFT-kader door de meldingsplichtige entiteit uitvoeren met betrekking tot cliënten met wie zij een nauwe persoonlijke of professionele relatie hebben, kan dit tot belangenconflicten leiden en de integriteit van het systeem ondermijnen. Daarom moet werknemers in dergelijke situaties worden belet taken inzake de naleving van het AML/CFT-kader door de meldingsplichtige entiteit uit te voeren met betrekking tot zulke cliënten.

(28)Om risico’s van witwassen en terrorismefinanciering binnen een groep krachtig en doeltreffend te beheren, is het van essentieel belang dat de AML/CFT-gedragslijnen en -procedures in de hele groep consistent worden uitgevoerd. Daartoe moet de moederonderneming op groepsniveau geldende gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures vaststellen en uitvoeren. De meldingsplichtige entiteiten binnen de groep moeten worden verplicht informatie uit te wisselen wanneer die uitwisseling relevant is om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen. Voor de informatie-uitwisseling moeten voldoende waarborgen op het gebied van vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en gebruik van informatie gelden. De AMLA moet worden belast met het opstellen van ontwerpen van reguleringsnormen waarin de minimumvereisten van op groepsniveau geldende procedures en gedragslijnen worden gespecificeerd, onder meer inzake informatie-uitwisseling binnen de groep en de rol en de verantwoordelijkheden van moederondernemingen die zelf geen meldingsplichtige entiteiten zijn.

(29)Naast groepen bestaan er nog andere structuren, zoals netwerken of maatschappen, waarin meldingsplichtige entiteiten onder dezelfde eigenaar, hetzelfde bestuur of dezelfde nalevingcontroles kunnen vallen. Om te zorgen voor een gelijk speelveld voor alle sectoren en tegelijkertijd overbelasting van deze structuren te voorkomen, moet de AMLA bepalen in welke situaties soortgelijke op groepsniveau geldende gedragslijnen op die structuren van toepassing moeten zijn.

(30)Er zijn omstandigheden waarin bijkantoren en dochterondernemingen van meldingsplichtige entiteiten gelegen zijn in derde landen waar de minimale AML/CFT-vereisten, onder meer inzake gegevensbescherming, minder streng zijn dan het AML/CFT-kader van de Unie. Om het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor witwasdoeleinden en terrorismefinanciering volledig te voorkomen en de hoogste mate van bescherming van de persoonsgegevens van burgers van de Unie te waarborgen, moeten die bijkantoren en dochterondernemingen in zulke situaties voldoen aan op Unieniveau vastgestelde AML/CFT-vereisten. Wanneer het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan aan deze vereisten te voldoen, bijvoorbeeld omdat de groep door een ontoereikend niveau van gegevensbescherming of door wetgeving inzake het bankgeheim in het derde land beperkt wordt in haar mogelijkheden om informatie in te zien, te verwerken of uit te wisselen, moeten de meldingsplichtige entiteiten aanvullende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de in dat land gelegen bijkantoren en dochterondernemingen de risico’s doeltreffend aanpakken. De AMLA moet worden belast met het ontwikkelen van ontwerpen van technische normen waarin het soort aanvullende maatregelen wordt gespecificeerd.

(31)Vereisten op het gebied van cliëntenonderzoek zijn van essentieel belang om ervoor te zorgen dat de meldingsplichtige entiteiten hun zakelijke relaties met cliënten identificeren, verifiëren en monitoren met betrekking tot de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering. Accurate identificatie en verificatie van gegevens van potentiële en bestaande cliënten zijn van essentieel belang om inzicht te krijgen in de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die aan de cliënten verbonden zijn, ongeacht of het om natuurlijke of rechtspersonen gaat.

(32)Het is noodzakelijk een uniform en hoog niveau van cliëntenonderzoek in de Unie tot stand te brengen. Daarbij moet worden uitgegaan van geharmoniseerde vereisten voor de identificatie van cliënten en de verificatie van hun identiteit, en moeten de nationale verschillen worden beperkt met het oog op een gelijk speelveld in de gehele interne markt en een consistente toepassing van de bepalingen in de hele Unie. Tegelijkertijd is het van essentieel belang dat de meldingsplichtige entiteiten de cliëntenonderzoeksvereisten op risicogebaseerde wijze toepassen. De risicogebaseerde benadering is geen al te vrijblijvende optie voor de meldingsplichtige entiteiten. Ze maakt gebruik van empirisch onderbouwde besluitvorming om de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering waarmee de Unie en de partijen die in de Unie actief zijn te maken krijgen, doeltreffender aan te pakken.

(33)De meldingsplichtige entiteiten mogen niet worden verplicht om cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen ten aanzien van cliënten die occasionele of onderling samenhangende transacties onder een bepaalde waarde verrichten, tenzij er een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering bestaat. Hoewel de limiet van 10 000 EUR voor de meeste occasionele transacties geldt, moeten meldingsplichtige entiteiten die actief zijn in sectoren met een hoger risico van witwassen en terrorismefinanciering of die transacties met een hoger risico van witwassen en terrorismefinanciering uitvoeren, verplicht worden om ook voor transacties met een lagere limiet een cliëntenonderzoek te verrichten. Om de sectoren en de transacties alsook de passende limieten voor die sectoren en transacties te bepalen, moet de AMLA specifieke ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen.

(34)Sommige bedrijfsmodellen gaan uit van de basis dat de meldingsplichtige entiteit een zakelijke relatie met een handelaar heeft voor het aanbieden van betalingsinitiatiediensten via welke de handelaar betaald wordt voor de levering van goederen of diensten, en niet met de klant van de handelaar, die de betalingsinitiatiedienst machtigt om een enkele of een eenmalige transactie ten gunste van de handelaar te initiëren. In een dergelijk bedrijfsmodel wordt voor de toepassing van de AML/CFT-regels de handelaar, en niet de klant van de handelaar, als de cliënt van de meldingsplichtige entiteit beschouwd. Daarom moet de meldingsplichtige entiteit de vereisten inzake cliëntenonderzoek toepassen ten aanzien van de handelaar.

(35)In Richtlijn (EU) 2015/849 zijn de regels van de lidstaten op het gebied van de vereisten inzake de identificatie van cliënten weliswaar tot op zekere hoogte geharmoniseerd, maar zijn er geen gedetailleerde regels vastgesteld met betrekking tot de procedures die de meldingsplichtige entiteiten moeten volgen. Gezien het cruciale belang van dit aspect voor het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering is het passend om, in overeenstemming met de risicogebaseerde benadering, specifiekere en meer gedetailleerde bepalingen in te voeren betreffende de identificatie van de cliënt en de verificatie van de identiteit van de cliënt, ongeacht of het gaat om natuurlijke of rechtspersonen, juridische constructies zoals trusts of entiteiten met rechtsbevoegdheid naar nationaal recht.

(36)Technologische ontwikkelingen en de vooruitgang op het gebied van digitalisering maken het mogelijk potentiële en bestaande cliënten op afstand of langs elektronische weg veilig te identificeren en te verifiëren, en kunnen de uitvoering van een cliëntenonderzoek op afstand vergemakkelijken. De identificatiemethoden als vastgesteld in Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad en in het voorstel tot wijziging daarvan met betrekking tot een Europees kader voor een digitale identiteit 35 maken het mogelijk potentiële en bestaande cliënten veilig en betrouwbaar te identificeren en te verifiëren, en kunnen de uitvoering van een cliëntenonderzoek op afstand vergemakkelijken. De meldingsplichtige entiteiten moeten de in die verordening vastgestelde elektronische identificatie in aanmerking nemen en aanvaarden voor het identificeren van cliënten. Het potentiële risico van deze identificatiemethoden is, mits er passende risicobeperkende maatregelen voorhanden zijn, standaard tot laag.

(37)Om te waarborgen dat het AML/CFT-kader de instroom van illegale geldmiddelen in het financiële stelsel belet, moeten de meldingsplichtige entiteiten een cliëntenonderzoek verrichten alvorens zakelijke relaties aan te gaan met potentiële cliënten, in overeenstemming met de risicogebaseerde benadering. Om de normale bedrijfsvoering niet onnodig te vertragen, moeten de meldingsplichtige entiteiten echter de mogelijkheid hebben om de informatie van de potentiële cliënt te verzamelen terwijl de zakelijke relatie wordt aangegaan. Kredietinstellingen en financiële instellingen kunnen de nodige informatie van de potentiële cliënten verkrijgen zodra de relatie is aangegaan, mits de transacties niet worden geïnitieerd voordat het cliëntenonderzoek met succes is afgerond.

(38)Deposanten van wie de geldmiddelen de opbrengst zijn van witwaspraktijken, dienen te worden uitgesloten van terugbetaling in het kader van een depositogarantiestelsel. Om te voorkomen dat illegale geldmiddelen aan dergelijke deposanten worden terugbetaald, moeten kredietinstellingen, onder toezicht van de toezichthouders, hun cliënten aan een cliëntenonderzoek onderwerpen wanneer is vastgesteld dat de kredietinstellingen falen of waarschijnlijk zullen falen, of wanneer deposito’s als niet-beschikbaar worden aangemerkt. Kredietinstellingen moeten verdachte transacties die bij de uitvoering van een dergelijk cliëntenonderzoek aan het licht komen, melden aan de FIE.

(39)Het cliëntenonderzoek is niet beperkt tot de identificatie van de cliënten en de verificatie van hun identiteit. Alvorens zakelijke relaties aan te gaan of occasionele transacties te verrichten, moeten de meldingsplichtige entiteiten ook het doel en de aard van de zakelijke relatie beoordelen. Dat doel kan inzichtelijker worden gemaakt via precontractuele of andere informatie over de voorgestelde producten of diensten die aan de potentiële cliënt wordt meegedeeld. De meldingsplichtige entiteiten moeten het doel en de aard van een potentiële zakelijke relatie altijd op ondubbelzinnige wijze kunnen beoordelen. Wanneer de cliënten met de aangeboden diensten of producten verschillende soorten transacties of activiteiten kunnen verrichten, moeten de meldingsplichtige entiteiten voldoende informatie verkrijgen over het doel dat de cliënt met die relatie beoogt.

(40)Om de doeltreffendheid van het AML/CFT-kader te waarborgen, moeten de meldingsplichtige entiteiten de van hun cliënten verkregen informatie regelmatig evalueren, in overeenstemming met de risicogebaseerde benadering. De meldingsplichtige entiteiten moeten ook een monitoringsysteem opzetten voor het opsporen van atypische transacties die aanleiding kunnen geven tot vermoedens van witwassen of terrorismefinanciering. Met het oog op een doeltreffende monitoring van de transacties moeten de meldingsplichtige entiteiten in beginsel alle producten en diensten die zij aan de cliënten aanbieden, monitoren, alsook alle transacties die zij namens de cliënten verrichten of aan de cliënten aanbieden. Niet alle transacties hoeven echter afzonderlijk te worden gecontroleerd. Wat de intensiteit van de monitoring betreft, moet rekening worden gehouden met de risicogebaseerde benadering en met nauwkeurige en relevante criteria, met name de kenmerken van de cliënten en het betrokken risiconiveau, de aangeboden producten en diensten en de betrokken landen of geografische gebieden. De AMLA moet richtsnoeren ontwikkelen om ervoor te zorgen dat de intensiteit van de monitoring van zakelijke relaties en transacties passend en evenredig is ten opzichte van het risiconiveau.

(41)Om een consistente toepassing van deze verordening te waarborgen, moet de AMLA worden belast met het opstellen van ontwerpen van technische reguleringsnormen voor het cliëntenonderzoek. In die technische reguleringsnormen moet worden vastgesteld welke minimuminformatie de meldingsplichtige entiteiten moeten verkrijgen om nieuwe zakelijke relaties met cliënten aan te gaan of lopende relaties te beoordelen, afhankelijk van het risiconiveau dat aan elke cliënt verbonden is. Voorts moeten de ontwerpen van technische reguleringsnormen marktspelers voldoende duidelijkheid verschaffen zodat zij met inachtneming van het beginsel van technologieneutraliteit veilige, toegankelijke en innovatieve methoden voor de verificatie van de identiteit van cliënten en voor het cliëntenonderzoek – ook op afstand – kunnen ontwikkelen. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om deze ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen. Die specifieke taken zijn in overeenstemming met de rol en de verantwoordelijkheden van de AMLA zoals bepaald in Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final].

(42)De harmonisatie van de cliëntenonderzoeksmaatregelen moet niet alleen gericht zijn op een consistent en een consistent doeltreffend inzicht in de risico’s die verbonden zijn aan een bestaande of potentiële cliënt, ongeacht waar de zakelijke relatie in de Unie wordt aangegaan. De harmonisatie van de maatregelen in kwestie zal bijdragen tot dat doel, en zij moet er ook voor zorgen dat de meldingsplichtige entiteiten de in het kader van het cliëntenonderzoek verkregen informatie niet misbruiken om risico’s te verminderen en daardoor mogelijk andere wettelijke verplichtingen te omzeilen, met name die welke zijn vastgelegd in Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad 36 en in Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad 37 , zonder de doelstellingen van de Unie inzake het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering te verwezenlijken. Voor een deugdelijk toezicht op de naleving van de cliëntenonderzoeksvereisten is het belangrijk dat de meldingsplichtige entiteiten de in het kader van het cliëntenonderzoek ondernomen acties en verkregen informatie registreren, ongeacht of zij een nieuwe zakelijke relatie hebben aangegaan dan wel geweigerd en of zij in het laatste geval een melding van verdachte transacties hebben ingediend. Indien de meldingsplichtige entiteit besluit geen zakelijke relatie met een potentiële cliënt aan te gaan, moeten de redenen voor die beslissing in de cliëntenonderzoeksregisters worden vermeld. Aan de hand van die informatie zullen de toezichthoudende autoriteiten kunnen beoordelen of de meldingsplichtige entiteiten over zorgvuldig gespecificeerde cliëntenonderzoekspraktijken beschikken en hoe de risicoblootstelling van de entiteit zich ontwikkelt, en kan statistisch bewijsmateriaal worden verzameld over de toepassing van de cliëntenonderzoeksregels door de meldingsplichtige entiteiten in de hele Unie.

(43)In het huidige AML/CFT-kader wordt voor het onderzoek naar bestaande cliënten reeds uitgegaan van een risicogebaseerde benadering. Die benadering volstaat wellicht echter niet om het aan bepaalde intermediaire structuren verbonden hogere risico van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering tijdig op te sporen en te beoordelen. Derhalve is het belangrijk om ervoor te zorgen dat duidelijk gespecificeerde categorieën van bestaande cliënten ook regelmatig worden gemonitord.

(44)Risico is van nature variabel en de variabelen kunnen afzonderlijk of in onderlinge combinatie het potentiële risico verhogen of verlagen, en aldus van invloed zijn op het passende niveau van preventieve maatregelen, zoals cliëntenonderzoeksmaatregelen.

(45)In situaties met een laag risico moeten de meldingsplichtige entiteiten vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen kunnen toepassen. Dit betekent niet dat er vrijstelling van het cliëntenonderzoek wordt verleend of dat er geen cliëntenonderzoek plaatsvindt. Het gaat veeleer om een vereenvoudigde of beperkte reeks controlemaatregelen, die echter betrekking moeten hebben op alle componenten van de standaardprocedure voor het cliëntenonderzoek. Overeenkomstig de risicogebaseerde benadering moeten de meldingsplichtige entiteiten niettemin de mogelijkheid hebben om de frequentie of de intensiteit van hun cliënten- of transactieonderzoek te verminderen of af te gaan op adequate aannames met betrekking tot het doel van de zakelijke relatie of het gebruik van eenvoudige producten. In de technische reguleringsnormen voor het cliëntenonderzoek moet worden bepaald welke specifieke vereenvoudigde maatregelen de meldingsplichtige entiteiten mogen toepassen in situaties met een lager risico als omschreven in de supranationale risicobeoordeling van de Commissie. De AMLA moet bij het opstellen van ontwerpen van technische reguleringsnormen terdege aandacht besteden aan de bescherming van de sociale en financiële inclusie.

(46)Sommige situaties houden nu eenmaal een groter risico van witwassen of terrorismefinanciering in. Hoewel de identiteit en het zakelijk profiel van alle cliënten aan de hand van de regelmatige toepassing van de cliëntenonderzoeksvereisten dienen te worden vastgesteld, zijn er gevallen waarin bijzonder strikte cliëntidentificatie- en cliëntverificatieprocedures vereist zijn. Daarom moeten er gedetailleerde regels voor dergelijke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen worden vastgesteld, onder meer specifiek voor grensoverschrijdende correspondentrelaties.

(47)De grensoverschrijdende correspondentrelaties met een respondentinstelling in een derde land worden gekenmerkt door hun doorlopende en herhaalde aard. Bovendien is het niveau van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering niet voor alle grensoverschrijdende correspondentbankdiensten hetzelfde. Daarom moet de intensiteit van de verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen worden bepaald aan de hand van de beginselen van de risicogebaseerde benadering. De risicogebaseerde benadering mag echter niet worden toegepast bij interactie met een respondentinstelling in een derde land die niet fysiek aanwezig is waar zij is opgericht. Gezien het hoge risico van witwassen en terrorismefinanciering dat inherent is aan shell banken, dienen kredietinstellingen en financiële instellingen af te zien van correspondentrelaties met dergelijke banken.

(48)In het kader van verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen impliceert het verkrijgen van goedkeuring van het hoger leidinggevend personeel voor het aangaan van zakelijke relaties niet per se het verkrijgen van de goedkeuring van de raad van bestuur. Die goedkeuring moet kunnen worden verleend door iemand met voldoende kennis van de blootstelling van de entiteit aan het risico van witwassen en terrorismefinanciering en met voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op die risicoblootstelling.

(49)Teneinde de goede werking van het financiële stelsel van de Unie tegen witwassen en terrorismefinanciering te beschermen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden toegekend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen om derde landen te identificeren waarvan de nationale AML/CFT-regelingen tekortkomingen vertonen die een bedreiging voor de integriteit van de interne markt van de Unie vormen. Omdat de externe bedreigingen inzake witwassen en terrorismefinanciering veranderlijk van aard zijn, onder meer doordat de technologische en andere middelen waarover criminelen beschikken, constant evolueren, moet het juridisch kader met betrekking tot derde landen snel en continu kunnen worden aangepast, teneinde bestaande risico’s doelmatig aan te pakken en te voorkomen dat nieuwe risico’s ontstaan. De Commissie moet rekening houden met informatie van internationale organisaties en opstellers van standaarden op AML/CFT-gebied, zoals de publieke verklaringen, wederzijdse evaluatierapporten, gedetailleerde beoordelingsrapporten of gepubliceerde follow-uprapporten van de FATF, en zij moet haar beoordelingen in voorkomend geval aanpassen aan de veranderingen daarin.

(50)Derde landen die het voorwerp zijn van “een oproep tot optreden” van de betrokken internationale opsteller van standaarden (FATF) vertonen aanhoudende aanzienlijke strategische tekortkomingen in hun juridische en institutionele AML/CFT-kaders en bij de uitvoering daarvan. Deze tekortkomingen vormen waarschijnlijk een groot risico voor het financiële stelsel van de Unie. De aanhoudende aard van de aanzienlijke strategische tekortkomingen wijst op gebrek aan inzet of aanhoudend onvermogen van het derde land om de tekortkomingen aan te pakken en verhoogt de dreiging die van dat land uitgaat. Deze situatie vereist een doeltreffende, consistente en geharmoniseerde risicobeperkende reactie op het niveau van de Unie. Om de onderliggende risico’s te beheren en te beperken, moeten de meldingsplichtige entiteiten daarom worden verplicht de hele reeks beschikbare verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen op occasionele transacties en zakelijke relaties waarbij die derde landen met een hoog risico betrokken zijn. Bovendien rechtvaardigt het hoge risiconiveau de toepassing van aanvullende specifieke tegenmaatregelen, hetzij op het niveau van de meldingsplichtige entiteiten, hetzij door de lidstaten. Met een dergelijke aanpak zou worden voorkomen dat er bij het bepalen van tegenmaatregelen verschillen optreden waardoor het gehele financiële stelsel van de Unie aan risico’s zou worden blootgesteld. Gezien haar technische expertise kan de AMLA de Commissie nuttige input leveren bij het vaststellen van de passende tegenmaatregelen.

(51)Nalevingstekortkomingen in zowel het juridische en institutionele AML/CFT-kader als bij de uitvoering ervan in derde landen die door de FATF aan “verscherpte monitoring” zijn onderworpen, kunnen door criminelen worden uitgebuit. Het risico dat dit kan inhouden voor het financiële stelsel van de Unie, moet worden beheerd en beperkt. De toezegging van deze derde landen om de vastgestelde tekortkomingen aan te pakken, neemt het risico weliswaar niet weg, maar rechtvaardigt een risicobeperkende reactie die minder streng is dan die voor derde landen met een hoog risico. In deze gevallen moeten de meldingsplichtige entiteiten van de Unie op occasionele transacties en zakelijke relaties ten aanzien van in die derde landen gevestigde natuurlijke personen of juridische entiteiten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen die zijn toegesneden op de specifieke tekortkomingen die in elk derde land zijn vastgesteld. Door gedetailleerd te bepalen welke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten worden toegepast, zou, in overeenstemming met de risicogebaseerde benadering, ook worden gewaarborgd dat de maatregelen evenredig zijn aan het risiconiveau. Met het oog op een dergelijke consistente en evenredige aanpak moet de Commissie kunnen bepalen welke specifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen vereist zijn om landspecifieke risico’s te beperken. Gezien haar technische expertise kan de AMLA de Commissie nuttige input leveren bij het vaststellen van de passende cliëntenonderzoeksmaatregelen.

(52)Landen die niet publiekelijk door internationale opstellers van standaarden worden geïdentificeerd als landen waarvoor een oproep tot optreden of verscherpte monitoring geldt, kunnen toch een bedreiging vormen voor de integriteit van het financiële stelsel van de Unie. Om die risico’s te beperken, moet de Commissie actie kunnen ondernemen door, op basis van een duidelijke reeks criteria en met de steun van de AMLA, derde landen te identificeren die nalevingstekortkomingen of aanhoudende aanzienlijke strategische tekortkomingen in hun AML/CFT-regeling vertonen en daarom een specifieke en ernstige bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie, en door overeenkomstige risicobeperkende maatregelen vast te stellen. Die derde landen moeten door de Commissie worden geïdentificeerd. Afhankelijk van het niveau van het risico voor het financiële stelsel van de Unie moet de Commissie de toepassing eisen van ofwel alle verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen en landspecifieke tegenmaatregelen, zoals het geval is voor derde landen met een hoog risico, ofwel landspecifiek verscherpt cliëntenonderzoek, zoals in het geval van derde landen met nalevingstekortkomingen.

(53)Omdat er wijzigingen kunnen komen in de AML/CFT-kaders van die derde landen of in de uitvoering ervan, bijvoorbeeld als gevolg van de toezegging van het land om de vastgestelde tekortkomingen aan te pakken of de vaststelling van AML/CFT-maatregelen om deze aan te pakken, en de aard en het niveau van de betrokken risico’s daardoor kunnen veranderen, moet de Commissie regelmatig nagaan of de geïdentificeerde specifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen nog evenredig en adequaat zijn.

(54)Potentiële externe bedreigingen voor het financiële stelsel van de Unie zijn niet alleen afkomstig uit derde landen, maar kunnen ook samenhangen met specifieke cliëntgebonden risicofactoren of producten, diensten, transacties of leveringskanalen in een specifiek geografisch gebied buiten de Unie. Daarom moet in kaart worden gebracht met welke tendensen, risico’s en methoden op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering de meldingsplichtige entiteiten van de Unie te maken kunnen krijgen. De AMLA bevindt zich in de beste positie om opkomende externe typologieën op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering op te sporen en de ontwikkeling ervan te monitoren zodat zij de meldingsplichtige entiteiten van de Unie kan adviseren over de noodzaak verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen ter beperking van deze risico’s toe te passen.

(55)Relaties met individuele personen die binnen de Unie of op internationaal niveau een prominente publieke functie bekleden of bekleed hebben, vooral indien die personen afkomstig zijn uit landen waar corruptie wijdverbreid is, kunnen voor de financiële sector een groot reputatierisico en juridisch risico behelzen. Ook de internationale inspanning ter bestrijding van corruptie rechtvaardigt bijzondere aandacht voor dergelijke personen en de toepassing van passende verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen ten aanzien van personen die een prominente publieke functie bekleden of bekleed hebben en ten aanzien van hooggeplaatste personen bij internationale organisaties. Daarom moet worden gespecificeerd welke maatregelen de meldingsplichtige entiteiten moeten toepassen ten aanzien van transacties of zakelijke relaties met politiek prominente personen. Om de risicogebaseerde benadering te vergemakkelijken, moet de AMLA worden belast met het opstellen van richtsnoeren voor het beoordelen van het risiconiveau dat verbonden is aan een bepaalde categorie politiek prominente personen, hun familieleden en als naaste geassocieerden bekende personen.

(56)Met het oog op de identificatie van politiek prominente personen in de Unie moeten door de lidstaten lijsten worden opgesteld met de specifieke functies die overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen als prominente publieke functies worden beschouwd. De lidstaten moeten elke op hun grondgebied geaccrediteerde internationale organisatie verzoeken een lijst van prominente publieke functies binnen die internationale organisatie op te stellen en up-to-date te houden. De Commissie moet worden belast met het opstellen en bekendmaken van een in de hele Unie geldige lijst met betrekking tot personen met een prominente publieke functie in de instellingen en organen van de Unie.

(57)Cliënten die niet langer een prominente publieke functie bekleden, kunnen nog steeds een hoger risico vormen, bijvoorbeeld vanwege de informele invloed die zij nog steeds kunnen uitoefenen, of omdat hun vroegere en huidige functies met elkaar verbonden zijn. Het is van essentieel belang dat de meldingsplichtige entiteiten rekening houden met deze aanhoudende risico’s en een of meer verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen op dergelijke personen toepassen totdat zij worden geacht geen risico meer te vormen, en in ieder geval gedurende ten minste twaalf maanden nadat hun prominente publieke functie is beëindigd.

(58)Verzekeringsmaatschappijen hebben vaak geen cliëntenrelatie met de begunstigden van de verzekeringspolissen. Toch moeten zij situaties met een hoger risico kunnen identificeren, bijvoorbeeld wanneer de opbrengst van de polis naar een politiek prominente persoon gaat. Om te bepalen of dit het geval is, moeten in de verzekeringspolis redelijke maatregelen worden opgenomen om de begunstigde te identificeren zoals ook zou gebeuren als deze persoon een nieuwe cliënt zou zijn. Deze maatregelen worden uiterlijk bij de uitbetaling of bij de overdracht van de polis toegepast, maar niet later.

(59)Nauwe persoonlijke en professionele relaties kunnen worden misbruikt voor witwasdoeleinden en terrorismefinanciering. Daarom moeten de voor politiek prominente personen geldende maatregelen ook van toepassing zijn op hun familieleden en als naaste geassocieerden bekende personen. De sociaal-economische en culturele structuur van het land van de politiek prominente persoon kan een rol spelen als het erop aankomt familieleden en als naaste geassocieerden bekende personen van een politiek prominente persoon naar behoren te identificeren. Tegen deze achtergrond moet de AMLA worden belast met het opstellen van richtsnoeren voor de identificatie van als naaste geassocieerden bekende personen.

(60)De voorschriften betreffende politiek prominente personen, hun familieleden en als naaste geassocieerden bekende personen zijn preventief en niet strafrechtelijk van aard en dienen niet te worden opgevat als zouden politiek prominente personen per definitie in criminele activiteiten verwikkeld zijn. Een zakelijke relatie afwijzen louter op grond van de vaststelling dat de betrokken persoon een politiek prominente persoon is, druist in tegen de geest en de letter van deze verordening.

(61)Om herhaaldelijke cliëntidentificatieprocedures te voorkomen, is het passend om, met inachtneming van passende waarborgen, de meldingsplichtige entiteiten gebruik te laten maken van de cliëntinformatie die door andere meldingsplichtige entiteiten is verzameld. Indien een meldingsplichtige entiteit een beroep doet op een andere meldingsplichtige entiteit, moet de eindverantwoordelijkheid voor het cliëntenonderzoek berusten bij de meldingsplichtige entiteit die gebruik maakt van het cliëntenonderzoek dat door de andere meldingsplichtige entiteit is uitgevoerd. De meldingsplichtige entiteit waarop een beroep wordt gedaan, blijft zelf verantwoordelijk voor de naleving van de AML/CFT-vereisten, waaronder de verplichting om verdachte transacties te melden en gegevens bij te houden.

(62)De meldingsplichtige entiteiten mogen taken in verband met de uitvoering van het cliëntenonderzoek uitbesteden aan een agent of externe dienstverlener, tenzij zij gevestigd zijn in derde landen die zijn aangemerkt als landen die een hoog risico vormen, nalevingstekortkomingen vertonen of een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie. In het geval van een agentuur- of uitbestedingsverhouding op contractuele basis tussen meldingsplichtige entiteiten en niet onder de AML/CFT-vereisten vallende externe dienstverleners zouden AML/CFT-verplichtingen voor deze agenten of verrichters van uitbestede diensten alleen kunnen voortvloeien uit het contract tussen de partijen en niet uit deze verordening. De verantwoordelijkheid voor de naleving van de AML/CFT-vereisten moet derhalve volledig bij de meldingsplichtige entiteit zelf blijven berusten. De meldingsplichtige entiteit dient er met name voor te zorgen dat, wanneer voor de identificatie van cliënten op afstand een beroep wordt gedaan op een verrichter van uitbestede diensten, de risicogebaseerde benadering in acht wordt genomen.

(63)Wat gebruikmaking van derden en uitbesteding betreft, moet met het oog op een efficiënte werking meer duidelijkheid worden verschaft over de voorwaarden waaronder gebruik mag worden gemaakt van derden. De AMLA moet worden belast met het opstellen van richtsnoeren inzake de voorwaarden voor gebruikmaking van derden en uitbesteding, alsook inzake de rol en de verantwoordelijkheden van de respectieve partijen. Om ervoor te zorgen dat in de hele Unie consistent toezicht op de praktijken inzake gebruikmaking van derden en uitbesteding wordt gehouden, moeten de richtsnoeren ook duidelijkheid verschaffen over de wijze waarop de toezichthouders met dergelijke praktijken moeten omgaan en moeten nagaan of meldingsplichtige entiteiten in dat verband de AML/CFT-vereisten in acht nemen.

(64)Het begrip “uiteindelijk begunstigden” is bij Richtlijn (EU) 2015/849 ingevoerd om de transparantie van complexe vennootschapsstructuren te vergroten. Toegang tot accurate, actuele en toereikende informatie over de uiteindelijk begunstigden is een bepalende factor bij het opsporen van criminelen die hun identiteit anders achter een schimmige structuur kunnen verbergen. De lidstaten moeten er thans voor zorgen dat zowel vennootschappen en andere juridische entiteiten als express trusts en andere soortgelijke juridische constructies toereikende, accurate en actuele informatie over hun uiteindelijk begunstigden verkrijgen en in bezit hebben. De mate van transparantie die door de lidstaten wordt opgelegd, verschilt echter. Vanwege de uiteenlopende interpretatie van de regels worden er verschillende methoden voor het identificeren van de uiteindelijk begunstigden van een bepaalde entiteit of constructie toegepast, onder meer omdat indirecte eigendom van een entiteit of constructie niet consistent wordt berekend. Omdat dit de beoogde transparantie in de weg staat, moeten de regels worden verduidelijkt om te komen tot een consistente definitie van “uiteindelijk begunstigde” en een consistente toepassing ervan op de hele interne markt.

(65)Er moeten gedetailleerde regels worden vastgesteld om de uiteindelijk begunstigden van vennootschappen en andere juridische entiteiten te identificeren en de definities van uiteindelijk begunstigden te harmoniseren. Hoewel een nader bepaald procentueel aandelen- of eigendomsbelang niet automatisch volstaat om te bepalen wie de uiteindelijk begunstigden zijn, dient het als een van de bepalende factoren in aanmerking te worden genomen. De lidstaten moeten evenwel kunnen besluiten dat een lager percentage dan 25 % op eigendom of zeggenschap kan wijzen. Zeggenschap via een eigendomsbelang van 25 % plus een van de aandelen of de stemrechten of een ander eigendomsbelang moet worden beoordeeld op elk eigendomsniveau, wat betekent dat deze limiet van toepassing moet zijn op elke schakel in de eigendomsstructuur en dat elke schakel in de eigendomsstructuur en de combinatie van deze schakels naar behoren moeten worden onderzocht.

(66)Voor een zinvolle identificatie van de uiteindelijk begunstigden moet worden bepaald of de zeggenschap op andere manieren wordt uitgeoefend. Het bepalen van de zeggenschap via een eigendomsbelang is noodzakelijk, maar niet voldoende en volstaat niet als controle om uit te maken wie de uiteindelijk begunstigden zijn. De test of een natuurlijke persoon via andere middelen zeggenschap uitoefent, is geen vervolgtest die pas moet worden uitgevoerd als het niet mogelijk is een eigendomsbelang te bepalen. De twee tests – voor het bepalen van zeggenschap via een eigendomsbelang en voor het bepalen van zeggenschap via andere middelen – moeten parallel worden uitgevoerd. Zeggenschap via andere middelen kan het volgende omvatten: het recht om meer dan de helft van de leden van de raad van bestuur van de vennootschap te benoemen of te ontslaan; het vermogen om een significante invloed uit te oefenen op de besluitvorming van de vennootschap; zeggenschap door middel van formele of informele overeenkomsten met eigenaars, leden of de vennootschappen, of via stemregelingen; banden met familieleden van managers of bestuurders of personen die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de vennootschap; gebruik van formele of informele volmachtregelingen.

(67)Om daadwerkelijke transparantie te waarborgen, moeten de regels inzake uiteindelijk begunstigden van toepassing zijn op een zo breed mogelijk scala van vennootschapsrechtelijk of anderszins op het grondgebied van de lidstaten opgerichte juridische entiteiten en constructies. Hieronder vallen ook andere juridische entiteiten dan vennootschappen, en met trusts vergelijkbare constructies. Als gevolg van verschillen in de rechtsstelsels van de lidstaten omvatten deze brede categorieën een groot aantal uiteenlopende organisatiestructuren. De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van een lijst van de soorten vennootschappen en andere juridische entiteiten waarvan de uiteindelijk begunstigden worden geïdentificeerd overeenkomstig de regels voor de identificatie van uiteindelijk begunstigden van vennootschappen. De Commissie moet aanbevelingen aan de lidstaten doen over de specifieke regels en criteria voor het identificeren van de uiteindelijk begunstigden van andere juridische entiteiten dan vennootschappelijke entiteiten.

(68)Om te zorgen voor de consistente identificatie van de uiteindelijk begunstigden van express trusts en soortgelijke juridische entiteiten, zoals stichtingen, of constructies, is het noodzakelijk geharmoniseerde regels inzake uiteindelijk begunstigden vast te stellen. De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van een lijst van juridische entiteiten en juridische constructies die vergelijkbaar zijn met express trusts, waarvan de uiteindelijk begunstigden worden geïdentificeerd overeenkomstig de regels voor de identificatie van uiteindelijk begunstigden van express trusts en soortgelijke juridische entiteiten of constructies. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om door middel van een uitvoeringshandeling een lijst vast te stellen van juridische constructies en juridische entiteiten die onder het nationale recht van de lidstaten vallen en die een structuur of functie hebben die vergelijkbaar is met die van express trusts.

(69)Met het oog op een consistente benadering van de transparantieregeling inzake uiteindelijk begunstigden moet ervoor worden gezorgd dat op de gehele interne markt dezelfde informatie over uiteindelijk begunstigden wordt verzameld. Het is passend om precieze vereisten in te voeren voor de informatie die moet worden verzameld. Die informatie omvat een minimumreeks persoonsgegevens van de uiteindelijk begunstigde, de aard en omvang van het in de juridische entiteit of de juridische constructie gehouden economische belang en informatie over de juridische entiteit of de juridische constructie.

(70)Het fundament voor een doeltreffend kader met betrekking tot transparantie inzake uiteindelijk begunstigden is de informatie van de vennootschappen en andere juridische entiteiten over de natuurlijke personen die hun uiteindelijk begunstigden zijn. Alle vennootschappen en andere juridische entiteiten in de Unie moeten derhalve toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden verkrijgen en in bezit hebben. Die informatie moet gedurende vijf jaar worden bewaard en de registers moeten in kennis worden gesteld van de identiteit van de persoon die verantwoordelijk is voor het bewaren van de informatie. Deze bewaringstermijn is gelijk aan de periode voor het bewaren van de informatie die wordt verkregen in het kader van de toepassing van AML/CFT-vereisten, onder meer met betrekking tot cliëntenonderzoeksmaatregelen. Om ervoor te zorgen dat de informatie kan worden vergeleken en geverifieerd, bijvoorbeeld door middel van het mechanisme voor de melding van discrepanties, is het gerechtvaardigd ervoor te zorgen dat de bewaringstermijnen op elkaar worden afgestemd.

(71)Vennootschappen en andere juridische entiteiten moeten alle maatregelen nemen die nodig zijn om hun uiteindelijk begunstigden te identificeren. Er kunnen evenwel gevallen zijn waarin het onmogelijk is een natuurlijke persoon te identificeren die uiteindelijk de eigenaar is van, of zeggenschap uitoefent over, een entiteit. In dergelijke uitzonderlijke gevallen kunnen, mits alle identificatiemiddelen zijn uitgeput, de hogere leidinggevenden worden opgegeven wanneer aan de meldingsplichtige entiteit informatie over de uiteindelijk begunstigden wordt verstrekt in de loop van het cliëntenonderzoeksproces of bij het indienen van de informatie bij het centrale register. Vennootschappen en andere juridische entiteiten moeten een register bijhouden van de maatregelen die zij nemen om hun uiteindelijk begunstigden te identificeren, met name wanneer zij daartoe gebruik maken van dit laatste redmiddel, in welk geval zij de nodige motivering en documentatie moeten verstrekken.

(72)Het is noodzakelijk een gelijk speelveld tussen de verschillende soorten rechtsvormen te waarborgen en te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van trusts en juridische constructies, die vaak gelaagd en complex gestructureerd zijn om de uiteindelijk begunstigden nog beter te verbergen. Trustees van een express trust die in een lidstaat wordt beheerd, moeten derhalve verantwoordelijk zijn voor het verkrijgen en in bezit hebben van toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden van de trust, voor het bekendmaken van hun status en voor het verstrekken van deze informatie aan meldingsplichtige entiteiten die een cliëntenonderzoek verrichten. Elke andere uiteindelijk begunstigde van de trust moet de trustee helpen bij het verkrijgen van deze informatie.

(73)Gezien de specifieke structuur van bepaalde juridische entiteiten, zoals stichtingen, en de noodzaak om te zorgen voor voldoende transparantie met betrekking tot de uiteindelijk begunstigden, moeten deze entiteiten en juridische constructies die vergelijkbaar zijn met trusts, onderworpen zijn aan vereisten inzake uiteindelijk begunstigden die gelijkwaardig zijn aan die welke gelden voor express trusts.

(74)Volmachtregelingen kunnen het mogelijk maken de identiteit van de uiteindelijk begunstigden te verbergen, omdat een gevolmachtigde kan optreden als bestuurder of aandeelhouder van een juridische entiteit, terwijl een volmachtgever niet altijd openbaar wordt gemaakt. Via dergelijke regelingen kunnen uiteindelijk begunstigden die hun identiteit of rol niet bekend willen maken, zichzelf en de zeggenschapsstructuur verborgen houden. Daarom moeten transparantievereisten worden ingevoerd om te voorkomen dat deze regelingen worden misbruikt en dat criminelen zich verbergen achter personen die namens hen handelen. Gevolmachtigde aandeelhouders en gevolmachtigde bestuurders van vennootschappen en andere juridische entiteiten moeten beschikken over voldoende informatie inzake de identiteit van hun volmachtgever en van de uiteindelijk begunstigde van de volmachtgever, en moeten deze informatie alsook de status van deze personen melden aan de betrokken vennootschappen en andere juridische entiteiten. De vennootschappen en andere juridische entiteiten moeten deze informatie ook melden aan de meldingsplichtige entiteiten wanneer cliëntenonderzoeksmaatregelen worden uitgevoerd.

(75)De risico’s op misbruik van buitenlandse vennootschappen en juridische constructies om opbrengsten van criminele activiteiten naar het financiële stelsel van de Unie te sluizen, moeten worden beperkt. Aangezien de in derde landen geldende normen inzake uiteindelijk begunstigden wellicht niet volstaan om de informatie over uiteindelijk begunstigden even transparant te maken en even tijdig beschikbaar te stellen als in de Unie, is het noodzakelijk te voorzien in adequate middelen om de uiteindelijk begunstigden van buitenlandse vennootschappen en juridische constructies in specifieke omstandigheden te identificeren. Daarom moeten zowel buiten de Unie opgerichte juridische entiteiten als buiten de Unie beheerde express trusts en soortgelijke juridische constructies verplicht worden hun uiteindelijk begunstigden bekend te maken wanneer zij in de Unie actief zijn doordat zij een zakelijke relatie met een meldingsplichtige entiteit van de Unie zijn aangegaan of onroerend goed in de Unie hebben verworven.

(76)Om naleving aan te moedigen en daadwerkelijk transparantie inzake uiteindelijk begunstigden te waarborgen, moeten de voorschriften inzake uiteindelijk begunstigden worden gehandhaafd. Daartoe moeten de lidstaten sancties opleggen voor inbreuken op deze voorschriften. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en mogen niet verder gaan dan nodig is om de naleving te bevorderen. De door de lidstaten ingevoerde sancties moeten in de hele Unie een vergelijkbaar afschrikkend effect hebben ten aanzien van inbreuken op de voorschriften inzake uiteindelijk begunstigden.

(77)Verdachte transacties en pogingen daartoe, alsook andere informatie omtrent witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten en terrorismefinanciering dienen te worden gemeld aan de FIE, die moet fungeren als enige nationale centrale eenheid voor het ontvangen en analyseren van gemelde vermoedens en voor het beschikbaar stellen van de analyseresultaten aan de bevoegde autoriteiten. Alle verdachte transacties en pogingen daartoe moeten worden gemeld, ongeacht het bedrag van de transactie. De gemelde informatie kan ook informatie op basis van limieten omvatten. Het te goeder trouw melden van informatie door een meldingsplichtige entiteit of een werknemer of bestuurder van die entiteit aan de FIE mag niet worden beschouwd als een inbreuk op ongeacht welke beperking inzake de openbaarmaking van informatie en mag voor de meldingsplichtige entiteit, de bestuurder of de werknemer niet leiden tot enige vorm van aansprakelijkheid.

(78)Verschillen tussen de lidstaten op het gebied van de meldingsplicht voor verdachte transacties kunnen het voor meldingsplichtige entiteiten met een grensoverschrijdende aanwezigheid of grensoverschrijdende operaties moeilijker maken de AML/CFT-verplichtingen in acht te nemen. Bovendien hebben de structuur en de inhoud van de meldingen van verdachte transacties gevolgen voor de analysecapaciteit van de FIE’s en voor de aard van die analyse, alsook voor de mogelijkheden van de FIE’s om samen te werken en informatie uit te wisselen. Om de naleving van de meldingsplicht door de meldingsplichtige entiteiten te vergemakkelijken en een doeltreffender verloop van de analyseactiviteiten en de samenwerking van de FIE’s mogelijk te maken, moet de AMLA ontwerpen van reguleringsnormen opstellen met specificaties voor een gemeenschappelijk model voor de melding van verdachte transacties, dat in de hele Unie als uniforme basis moet worden gebruikt.

(79)De FIE’s moeten in staat zijn van elke meldingsplichtige entiteit snel alle nodige informatie te verkrijgen die verband houdt met hun taken. Onbelemmerde en snelle toegang van de FIE’s tot informatie is van essentieel belang om te waarborgen dat geldstromen naar behoren kunnen worden getraceerd en dat illegale netwerken en stromen in een vroeg stadium kunnen worden opgespoord. De aanleiding waarom FIE’s aanvullende informatie van meldingsplichtige entiteiten nodig hebben vanwege een vermoeden van witwaspraktijken of terrorismefinanciering, kan een eerdere melding van een verdachte transactie aan de FIE zijn, maar ook eigen analysewerk van de FIE, door de bevoegde autoriteiten verstrekte informatie of informatie van een andere FIE. De FIE’s moeten daarom in staat zijn om in de context van hun functies informatie van om het even welke meldingsplichtige entiteit te verkrijgen, ook zonder dat een eerdere melding is gedaan. De meldingsplichtige entiteit moet zo spoedig mogelijk antwoorden op een verzoek om informatie van de FIE en in elk geval binnen vijf dagen na ontvangst van het verzoek. In gerechtvaardigde en dringende gevallen moet de meldingsplichtige entiteit binnen 24 uur op het verzoek van de FIE kunnen reageren. Het gaat hierbij niet om willekeurige informatieverzoeken aan de meldingsplichtige entiteiten in het kader van analysewerkzaamheden van de FIE, maar alleen om informatieverzoeken op basis van voldoende omschreven voorwaarden. Een FIE moet ook in staat zijn om zulke informatie te verkrijgen op verzoek van een andere FIE van de Unie en om de informatie uit te wisselen met de verzoekende FIE.

(80)De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben om voor bepaalde meldingsplichtige entiteiten een passend zelfregulerend orgaan aan te wijzen dat in plaats van de FIE in eerste instantie op de hoogte moet worden gesteld. Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vormt een systeem waarbij in eerste instantie aan een zelfregulerend orgaan melding wordt gedaan, een belangrijke waarborg voor het handhaven van de bescherming van de grondrechten waar het gaat om de meldingsplicht van advocaten. De lidstaten moeten bepalen met welke middelen en op welke wijze het beroepsgeheim, de vertrouwelijkheid en de persoonlijke levenssfeer worden beschermd.

(81)Wanneer een lidstaat besluit een dergelijk zelfregulerend orgaan aan te wijzen, kan hij dat orgaan toestaan of verplichten om aan de FIE geen informatie door te geven die is verkregen van door dat orgaan vertegenwoordigde personen, indien dat orgaan die informatie van een van zijn cliënten heeft ontvangen of over een van zijn cliënten heeft verkregen tijdens het bepalen van de rechtspositie van zijn cliënt of bij het verrichten van zijn taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of die informatie vóór, gedurende of na een dergelijk geding wordt ontvangen of verkregen.

(82)De meldingsplichtige entiteiten moeten bij wijze van uitzondering verdachte transacties kunnen uitvoeren voordat zij de bevoegde autoriteiten hiervan op de hoogte brengen, indien het niet mogelijk is zich van het uitvoeren van deze transacties te onthouden of indien zulks de vervolging van de begunstigden van een vermoedelijke witwas- of terrorismefinancieringstransactie zou doorkruisen. Deze uitzondering mag echter niet worden gebruikt in het geval van transacties die verband houden met de door de lidstaten aanvaarde internationale verplichtingen om geldmiddelen of andere vermogensbestanddelen van terroristen, terroristische organisaties of financiers van terrorisme, onverwijld te bevriezen, conform de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

(83)Vertrouwelijkheid met betrekking tot het melden van verdachte transacties en het verstrekken van andere relevante informatie aan de FIE’s is van essentieel belang om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen vermogensbestanddelen die mogelijk verband houden met witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering te bevriezen en in beslag te nemen. Een verdachte transactie wijst niet per definitie op een criminele activiteit. De mededeling dat een vermoeden is gemeld, kan afbreuk doen aan de reputatie van de bij de transactie betrokken personen en kan de analyse- en onderzoeksactiviteiten in gevaar brengen. Daarom mogen de meldingsplichtige entiteiten en de bestuurders en werknemers van deze entiteiten de betrokken cliënt of derden niet meedelen dat rechtstreeks of via het zelfregulerende orgaan informatie bij de FIE is, wordt of zal worden ingediend of dat een analyse naar witwassen of terrorismefinanciering wordt of kan worden uitgevoerd. Het mededelingsverbod mag niet gelden in specifieke omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer sprake is van mededeling aan de bevoegde autoriteiten en zelfregulerende organen bij het uitoefenen van toezichthoudende taken, of mededeling voor rechtshandhavingsdoeleinden of tussen meldingsplichtige entiteiten die tot dezelfde groep behoren.

(84)Criminelen sluizen illegale opbrengsten via een groot aantal intermediairs weg om opsporing te voorkomen. Daarom is het belangrijk de meldingsplichtige entiteiten toe te staan niet alleen informatie uit te wisselen tussen leden van de groep, maar in bepaalde gevallen ook tussen kredietinstellingen en financiële instellingen en andere entiteiten die binnen netwerken actief zijn, met inachtneming van de regels inzake gegevensbescherming.

(85)Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 38 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze verordening. De bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering wordt door alle lidstaten erkend als een zwaarwegend algemeen belang.

(86)Het is van essentieel belang dat de afstemming van het AML/CFT-kader op de herziene FATF-aanbevelingen geschiedt in volledige overeenstemming met het recht van de Unie, met name inzake gegevensbescherming en de bescherming van de grondrechten zoals verankerd in het Handvest. Bepaalde aspecten van de uitvoering van het AML/CFT-kader behelzen het verzamelen, analyseren, bewaren en delen van gegevens. Die verwerking van persoonsgegevens moet toegestaan zijn onder volledige eerbiediging van de grondrechten en uitsluitend met het oog op de toepassing van deze verordening en met het oog op het uitvoeren van een cliëntenonderzoek, doorlopende monitoring, analyse en melding van ongebruikelijke en verdachte transacties, identificatie van de uiteindelijk begunstigde van een rechtspersoon of een juridische constructie, identificatie van een politiek prominente persoon en het delen van informatie door kredietinstellingen, financiële instellingen en andere meldingsplichtige entiteiten. Het verzamelen en vervolgens verwerken van persoonsgegevens door de meldingsplichtige entiteiten moet beperkt blijven tot hetgeen noodzakelijk is met het oog op de naleving van de AML/CFT-vereisten, en persoonsgegevens mogen niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met dat doel. Met name de verdere verwerking van persoonsgegevens voor commerciële doeleinden moet strikt verboden zijn.

(87)Uit de herziene FATF-aanbevelingen blijkt dat, om ten volle te kunnen samenwerken en snel te kunnen reageren op informatieverzoeken van bevoegde autoriteiten met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van witwaspraktijken en terrorismefinanciering, de meldingsplichtige entiteiten de in het kader van cliëntenonderzoeksmaatregelen verkregen informatie en de transactiegegevens gedurende ten minste vijf jaar moeten bewaren. Om verschillen in aanpak te vermijden en te voldoen aan de vereisten betreffende de bescherming van persoonsgegevens en rechtszekerheid, moet die bewaringstermijn worden bepaald op vijf jaar na de beëindiging van de zakelijke relatie of na de datum van de occasionele transactie.

(88)Wanneer het begrip “bevoegde autoriteiten” betrekking heeft op voor onderzoek en vervolging bevoegde autoriteiten, worden daaronder begrepen de centrale en gedecentraliseerde niveaus van het Europees Openbaar Ministerie (EOM) met betrekking tot de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking bij de instelling van het EOM.

(89)Met het oog op een passende en efficiënte rechtsbedeling gedurende de periode tussen de inwerkingtreding en de toepassing van deze verordening, en ten behoeve van een soepele interactie met het nationale procesrecht, moet informatie of documentatie inzake lopende gerechtelijke procedures met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van mogelijke witwaspraktijken of terrorismefinanciering die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening in een lidstaat aanhangig waren, worden bewaard gedurende vijf jaar vanaf die datum, met de mogelijkheid die termijn met nogmaals vijf jaar te verlengen.

(90)De toegangsrechten van de betrokkene zijn van toepassing op de persoonsgegevens die voor de toepassing van deze verordening worden verwerkt. Toegang van de betrokkene tot informatie die verband houdt met een gemelde verdachte transactie zou evenwel de doeltreffendheid van de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering ernstig ondermijnen. Uitzonderingen op en beperkingen van dat recht overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) 2016/679 kunnen dan ook gerechtvaardigd zijn. De betrokkene heeft het recht om bij de in artikel 51 van Verordening (EU) 2016/679 bedoelde nationale toezichthoudende autoriteit een verzoek tot verifiëring van de rechtmatigheid van de gegevensverwerking in te dienen, alsook om overeenkomstig artikel 79 van die verordening een voorziening in rechte in te stellen. De toezichthoudende autoriteit kan ook ambtshalve optreden. Onverminderd de op het recht van toegang toepasselijke beperkingen moet de toezichthoudende autoriteit de betrokkene ervan in kennis kunnen stellen dat alle noodzakelijke verificaties door de toezichthoudende autoriteit zijn verricht en hem kunnen inlichten over het resultaat daarvan wat de rechtmatigheid van de verwerking in kwestie betreft.

(91)De meldingsplichtige entiteiten kunnen een beroep doen op de diensten van andere particuliere marktdeelnemers. Het AML/CFT-kader dient echter alleen van toepassing te zijn op de meldingsplichtige entiteiten, en de verantwoordelijkheid voor de naleving van de AML/CFT-vereisten dient volledig bij de meldingsplichtige entiteiten te berusten. Om de rechtszekerheid te waarborgen en te voorkomen dat sommige diensten onbedoeld onder het toepassingsgebied van deze verordening terechtkomen, moet worden verduidelijkt dat deze verordening niet van toepassing is op personen die slechts papieren documenten in elektronische vorm omzetten en op contractbasis werkzaam zijn bij een meldingsplichtige entiteit, noch op personen die kredietinstellingen of financiële instellingen slechts voorzien van berichtensystemen of andere ondersteuningssystemen voor de overmaking van geldmiddelen of van clearing- en afwikkelingssystemen.

(92)De meldingsplichtige entiteiten moeten toereikende en accurate informatie over de uiteindelijk begunstigden en de zeggenschap van rechtspersonen verkrijgen en in bezit hebben. Aandelen aan toonder kennen de eigendom toe aan de persoon die houder is van het betrokken aandelencertificaat en stellen de uiteindelijk begunstigde daardoor in staat anoniem te blijven. Om ervoor te zorgen dat deze aandelen niet worden misbruikt voor witwasdoeleinden of terrorismefinanciering, moeten vennootschappen – andere dan vennootschappen met effecten die op een gereglementeerde markt genoteerd zijn of vennootschappen waarvan de aandelen worden uitgegeven als door intermediairs gehouden effecten – alle bestaande aandelen aan toonder omzetten in aandelen op naam. Bovendien mogen alleen door intermediairs gehouden warrants op aandelen aan toonder worden toegestaan.

(93)Cryptoactiva zijn anoniem en daarom gevoelig voor misbruik voor criminele doeleinden. Vanwege de anonimiteit van cryptoactivaportefeuilles kan de overmaking van cryptoactiva niet worden getraceerd en is het moeilijk om onderling samenhangende transacties die aanleiding kunnen geven tot verdenking, te identificeren of om een passend niveau van cliëntenonderzoek toe te passen. Om de doeltreffende toepassing van de AML/CFT-vereisten op cryptoactiva te waarborgen, is het noodzakelijk het aanbieden en het bewaren van anonieme cryptoactivaportefeuilles door aanbieders van cryptoactivadiensten te verbieden.

(94)Bij grote contante betalingen is het risico van witwassen en terrorismefinanciering zeer hoog. De eis dat handelaren in goederen bij het verrichten of ontvangen van contante betalingen van 10 000 EUR of meer onderworpen zijn aan de antiwitwasregels, heeft dit risico onvoldoende beperkt. Tegelijkertijd hebben de verschillen in aanpak tussen de lidstaten het gelijke speelveld op de interne markt ondermijnd ten nadele van ondernemingen die gelegen zijn in lidstaten met strengere controles. Daarom dient voor grote contante betalingen een Uniebrede limiet van 10 000 EUR te worden ingevoerd. De lidstaten moeten lagere limieten en aanvullende strengere bepalingen kunnen vaststellen.

(95)De Commissie moet de kosten, baten en effecten van een verlaging van de limiet voor grote contante betalingen op Unieniveau beoordelen om het speelveld voor bedrijven verder te egaliseren en de mogelijkheden voor criminelen om contanten voor witwasdoeleinden te gebruiken, te beperken. Bij deze beoordeling moet met name worden bekeken wat het meest passende niveau is voor een geharmoniseerde, Uniebrede limiet voor contante betalingen, rekening houdend met de reeds in een groot aantal lidstaten bestaande limieten voor contante betalingen, met de afdwingbaarheid van een dergelijke Uniebrede limiet en met de gevolgen ervan voor de status van de euro als wettig betaalmiddel.

(96)De Commissie moet ook de kosten, baten en effecten beoordelen van een verlaging van de limiet voor de identificatie van uiteindelijk begunstigden wanneer zeggenschap wordt uitgeoefend door middel van eigendom. Bij deze beoordeling moet met name rekening worden gehouden met de ervaring van lidstaten en derde landen die lagere limieten hebben ingevoerd.

(97)Om een consistente toepassing van de AML/CFT-vereisten te waarborgen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden toegekend om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast te stellen inzake de identificatie van derde landen met een hoog risico, derde landen die nalevingstekortkomingen vertonen en derde landen die een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie, inzake geharmoniseerde en evenredige verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen, alsook, in voorkomend geval, risicobeperkende maatregelen en de technische reguleringsnormen voor de minimumvereisten voor op groepsniveau geldende gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures en de voorwaarden waaronder structuren die onder dezelfde eigenaar, hetzelfde bestuur of dezelfde nalevingscontroles vallen, op groepsniveau geldende gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures moeten toepassen, de maatregelen die groepen dienen te nemen wanneer het recht van derde landen de toepassing van op groepsniveau geldende gedragslijnen, controlemaatregelen, procedures en toezichtmaatregelen niet toelaat, de sectoren en transacties waarvoor lagere limieten voor het uitvoeren van een cliëntenonderzoek gelden en de informatie die voor het uitvoeren van een cliëntenonderzoek vereist is. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 39 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(98)Om eenvormige voorwaarden voor de toepassing van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor de identificatie van de onder het nationale recht van de lidstaten vallende juridische constructies die vergelijkbaar zijn met express trusts, alsook voor de vaststelling van technische uitvoeringsnormen met specificaties inzake het formaat voor het melden van verdachte transacties. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 40 .

(99)Deze verordening is in overeenstemming met de grondrechten en met de beginselen die door het Handvest worden erkend, in het bijzonder de eerbiediging van het privé-leven en van het familie- en gezinsleven (artikel 7 van het Handvest), het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8 van het Handvest), en de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest).

(100)Overeenkomstig artikel 21 van het Handvest, dat elke discriminatie op welke grond dan ook verbiedt, moeten de meldingsplichtige entiteiten zonder discriminatie risicobeoordelingen uitvoeren in de context van het cliëntenonderzoek.

(101)Bij het opstellen van een evaluatieverslag over de uitvoering van deze verordening moet de Commissie de nodige aandacht besteden aan de eerbiediging van de in het Handvest erkende grondrechten en beginselen.

(102)Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel van de Unie voor witwassen en terrorismefinanciering, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang of de gevolgen van het optreden, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(103)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42 van Verordening (EU) 2018/1725 [en heeft advies uitgebracht op ... 41 ],

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Afdeling 1

Onderwerp en definities

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening voorziet in regels betreffende:

a)de maatregelen die de meldingsplichtige entiteiten moeten toepassen om witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen;

b)voor juridische entiteiten en constructies geldende vereisten met betrekking tot transparantie inzake uiteindelijk begunstigden;

c)maatregelen om misbruik van instrumenten aan toonder te beperken.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

(1)“witwassen”: de in artikel 3, leden 1 en 5, van Richtlijn (EU) 2018/1673 bedoelde gedragingen, met inbegrip van medeplichtigheid aan, uitlokking van en poging tot het plegen van die gedragingen, ongeacht of de activiteiten die ten grondslag liggen aan de wit te wassen voorwerpen hebben plaatsgevonden op het grondgebied van een lidstaat of op dat van een derde land. Medeweten, bedoeling of opzet, vereist als bestanddeel van die gedragingen, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden;

(2)“terrorismefinanciering”: de in artikel 11 van Richtlijn (EU) 2017/541 bedoelde gedragingen, met inbegrip van medeplichtigheid aan, uitlokking van en poging tot het plegen van die gedragingen, ongeacht of deze op het grondgebied van een lidstaat of op dat van een derde land plaatsvinden. Medeweten, bedoeling of opzet, vereist als bestanddeel van die gedragingen, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden;

(3)“criminele activiteit”: criminele activiteit als omschreven in artikel 2, punt 1, van Richtlijn (EU) 2018/1673, alsook fraude waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als omschreven in artikel 3, lid 2, van Richtlijn (EU) 2017/1371, passieve en actieve corruptie als omschreven in artikel 4, lid 2, van die richtlijn en wederrechtelijke toe-eigening als omschreven in artikel 4, lid 3, tweede alinea, van die richtlijn;

(4)“voorwerp”: goederen als omschreven in artikel 2, punt 2, van Richtlijn (EU) 2018/1673;

(5)“kredietinstelling”: een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad 42 , met inbegrip van bijkantoren ervan als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 17, van die verordening, die gelegen zijn in de Unie, ongeacht of het hoofdkantoor ervan zich in de Unie of in een derde land bevindt;

(6)“financiële instelling”:

a)een onderneming die geen kredietinstelling of beleggingsonderneming is en die een of meer van de in de punten 2 tot en met 12, 14 en 15 van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad 43 opgenomen werkzaamheden, met inbegrip van de werkzaamheden van wisselkantoren, verricht of die als hoofdactiviteit het verwerven van deelnemingen heeft, met inbegrip van een financiële holding of een gemengde financiële holding;

b)een verzekeringsonderneming als omschreven in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad 44 , voor zover zij onder die richtlijn vallende activiteiten op het gebied van levensverzekeringen of andere beleggingsverzekeringen verricht, met inbegrip van verzekeringsholdings en gemengde verzekeringsholdings als omschreven in artikel 212, lid 1, punten f) en g), van Richtlijn 2009/138/EG;

c)een verzekeringstussenpersoon als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 3, van Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad 45 wanneer deze handelt met betrekking tot levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen;

d)een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad 46 ;

e)een instelling voor collectieve belegging, met name:

i) een instelling voor collectieve belegging in effecten als omschreven in artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG en haar beheermaatschappij als omschreven in artikel 2, lid 1, punt b), van die richtlijn, of een beleggingsmaatschappij die overeenkomstig die richtlijn is toegelaten en geen beheermaatschappij heeft aangewezen, die rechten van deelneming in icbe’s in de Unie beschikbaar stelt voor de aankoop;

ii) een alternatieve beleggingsinstelling (abi) als omschreven in artikel 4, lid 1, punt a), van Richtlijn 2011/61/EU en de abi-beheerder als omschreven in artikel 4, lid 1, punt b), van die richtlijn, die binnen het toepassingsgebied van artikel 2 van die richtlijn vallen;

f)in de Unie gelegen bijkantoren van de in de punten a) tot en met e) omschreven financiële instellingen, ongeacht of het hoofdkantoor ervan zich in een lidstaat of een derde land bevindt;

(7)“aanbieder van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten”: een persoon die als bedrijfsactiviteit een van de volgende diensten aan derden aanbiedt:

a)oprichten van vennootschappen of andere rechtspersonen;

b)optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als bestuurder of secretaris van een vennootschap, als vennoot in een maatschap of in een soortgelijke hoedanigheid met betrekking tot andere rechtspersonen;

c)verschaffen van een statutaire zetel, bedrijfsadres, administratief of correspondentieadres en verlening van andere daarmee samenhangende diensten voor een vennootschap, een maatschap of andere rechtspersoon of juridische constructie;

d)optreden als of regelen dat een andere persoon als trustee van een express trust optreedt of een gelijkwaardige functie voor een soortgelijke juridische constructie vervult;

e)optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als gevolmachtigd aandeelhouder voor een andere persoon;

(8)“kansspeldiensten”: diensten die gepaard gaan met het aangaan van een weddenschap waarbij een geldbedrag wordt ingezet in kansspelen, daaronder begrepen die welke enige bekwaamheid vereisen zoals loterijen, casinospelen, poker en weddenschapstransacties, die worden aangeboden op een fysieke locatie, dan wel op afstand met eender welk middel, langs elektronische weg of met enig andere communicatietechnologie, en op individueel verzoek van een afnemer van diensten;

(9)“hypotheekkredietgever”: een kredietgever als omschreven in artikel 4, punt 2, van Richtlijn 2014/17/EU van het Europees Parlement en de Raad 47 ;

(10)“hypotheekkredietbemiddelaar”: een kredietbemiddelaar als omschreven in artikel 4, punt 5, van Richtlijn 2014/17/EU;

(11)“consumentenkredietgever”: een kredietgever als omschreven in artikel 3, punt b), van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad 48 ;

(12)“consumentenkredietbemiddelaar”: een kredietbemiddelaar als omschreven in artikel 3, punt f), van Richtlijn 2008/48/EG;

(13)“cryptoactiva”: cryptoactiva als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 2, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een verordening betreffende markten in cryptoactiva en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 – COM(2020) 593 final], behalve wanneer zij onder de in artikel 2, lid 2, van die verordening genoemde categorieën vallen of anderszins niet als geldmiddelen worden beschouwd;

(14)“aanbieder van cryptoactivadiensten”: een aanbieder van cryptoactivadiensten als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 8, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een verordening betreffende markten in cryptoactiva en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2019/1937 – COM(2020) 593 final] wanneer deze een of meer cryptoactivadiensten verricht als omschreven in artikel 3, lid 1, punt 9, van die verordening;

(15)“elektronisch geld”: elektronisch geld als omschreven in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2009/110/EG 49 , maar met uitsluiting van monetaire waarde als bedoeld in artikel 1, leden 4 en 5, van die richtlijn;

(16)“zakelijke relatie”: een zakelijke, professionele of commerciële relatie die verband houdt met de professionele activiteiten van een meldingsplichtige entiteit en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd, wordt aangenomen dat zij enige tijd zal duren, met inbegrip van een relatie waarbij een meldingsplichtige entiteit wordt verzocht een vennootschap of een trust voor haar cliënt op te richten, ongeacht of de oprichting van de vennootschap of van de trust voor die cliënt de enige voor die cliënt uitgevoerde transactie is;

(17)“onderling samenhangende transacties”: twee of meer transacties met dezelfde of een vergelijkbare oorsprong en bestemming, gedurende een specifieke periode;

(18)“derde land”: een rechtsgebied, een onafhankelijke staat of een autonoom grondgebied dat/die geen deel uitmaakt van de Europese Unie maar wel een eigen AML/CFT-wetgeving of -handhavingsregeling heeft;

(19)“correspondentrelatie”:

a)het verlenen van bankdiensten door een kredietinstelling als correspondent aan een andere kredietinstelling als respondent, met inbegrip van het verstrekken van een lopende of andere passiefrekening en aanverwante diensten, zoals contantenbeheer, internationale geldovermakingen, verwerking van cheques, transitrekeningen (“payable-through accounts”) en valutawisseldiensten;

b)de relaties tussen kredietinstellingen onderling, tussen financiële instellingen onderling, en tussen kredietinstellingen en financiële instellingen waar soortgelijke diensten door een correspondentinstelling aan een respondentinstelling worden verleend, met inbegrip van relaties die zijn aangegaan voor effectentransacties of geldovermakingen;

(20)“shell bank”: een kredietinstelling of financiële instelling, of een instelling die gelijkwaardige activiteiten als die van een kredietinstelling of een financiële instelling verricht, opgericht in een rechtsgebied waar zij geen fysieke aanwezigheid, d.w.z. een bestuur en beheer van betekenis, heeft, en die niet verbonden is met een onder toezicht staande financiële groep;

(21)“identificatiecode voor juridische entiteiten”: een aan de rechtspersoon overeenkomstig ISO-norm 17442 toegewezen alfanumerieke referentiecode;

(22)“uiteindelijk begunstigde”: elke natuurlijke persoon die uiteindelijk eigenaar is van of zeggenschap heeft over een juridische entiteit of een express trust of soortgelijke juridische constructie, alsmede elke natuurlijke persoon namens wie of ten behoeve van wie een transactie of activiteit wordt uitgevoerd;

(23)“juridische constructie”: een express trust of een constructie met een soortgelijke structuur of functie als een express trust, met inbegrip van fiducie en bepaalde soorten Treuhand en fideicomiso;

(24)“formele volmachtregeling”: een tussen een gevolmachtigde en een volmachtgever aangegane overeenkomst of formele regeling met dezelfde juridische waarde als een overeenkomst, waarbij de volmachtgever een juridische entiteit of natuurlijke persoon is die een gevolmachtigde instrueert om namens hem in een bepaalde hoedanigheid, zoals die van bestuurder of aandeelhouder, op te treden, en waarbij de gevolmachtigde een juridische entiteit of natuurlijke persoon is die door de volmachtgever wordt geïnstrueerd om namens hem op te treden;

(25)“politiek prominente persoon”: natuurlijke persoon die een van de volgende prominente publieke functies bekleedt of bekleed heeft:

a)in een lidstaat:

i) staatshoofd, regeringsleider, minister, onderminister en staatssecretaris;

ii) parlementslid of lid van een soortgelijk wetgevend orgaan;

iii) lid van het bestuurslichaam van een politieke partij;

iv) lid van een hooggerechtshof, een constitutioneel hof of een andere hoge rechterlijke instantie die arresten wijst waartegen geen beroep openstaat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;

v) lid van de rekenkamer of de raad van bestuur van de centrale bank;

vi) ambassadeur, zaakgelastigde of hoge officier van de strijdkrachten;

vii) lid van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurslichaam van staatsbedrijven;

b)in een internationale organisatie:

de hoogste ambtenaar, plaatsvervanger van die ambtenaar of lid van de raad van bestuur of bekleder van een gelijkwaardige functie;

ii) vertegenwoordiger van een lidstaat of van de Unie;

c)op het niveau van de Unie:

i) functies op het niveau van de instellingen en organen van de Unie die gelijkwaardig zijn aan die in de punten a), i), ii), iv), v) en vi);

d)in een derde land:

i) functies die gelijkwaardig zijn aan die in punt a);

(26)“familieleden”:

a)de echtgenoot/echtgenote of de persoon met wie de betrokkene een geregistreerd partnerschap of een soortgelijke regeling is aangegaan;

b)de kinderen en hun echtgenoten of personen met wie zij een geregistreerd partnerschap of een soortgelijke regeling zijn aangegaan;

c)de ouders;

(27)“als naaste geassocieerden bekende personen”:

a)natuurlijke personen van wie bekend is dat deze met een politiek prominente persoon de gezamenlijke uiteindelijk begunstigden zijn van juridische entiteiten of juridische constructies, of met een politiek prominente persoon andere nauwe zakelijke relaties hebben;

b)natuurlijke personen die als enige de uiteindelijk begunstigden zijn van een juridische entiteit of juridische constructie waarvan bekend is dat deze is opgezet ten behoeve van de feitelijke begunstiging van een politiek prominente persoon;

(28)“hoger leidinggevend personeel”: naast de uitvoerende leden van de raad van bestuur of, bij gebrek aan raad van bestuur, van een gelijkwaardig bestuursorgaan, een functionaris of werknemer die over voldoende kennis inzake de blootstelling van de instelling aan risico’s van witwassen en terrorismefinanciering beschikt en voldoende anciënniteit heeft om besluiten te nemen die van invloed zijn op die blootstelling;

(29)“groep”: een groep van ondernemingen bestaande uit een moederonderneming, haar dochterondernemingen en de entiteiten waarin de moederonderneming of haar dochterondernemingen een deelneming heeft/hebben, alsook ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad 50 ;

(30)“contanten”: contant geld, verhandelbare instrumenten aan toonder, als zeer liquide waardedrager gebruikte commodity’s en prepaidkaarten, als omschreven in artikel 2, lid 1, punten c) tot en met f), van Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad 51 ;

(31)“bevoegde autoriteit”:

a)een financiële-inlichtingeneenheid;

b)een toezichthoudende autoriteit als omschreven in punt 33;

c)een overheidsinstantie die belast is met het onderzoeken of vervolgen van witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering of met het opsporen, in beslag nemen of bevriezen en confisqueren van criminele vermogensbestanddelen;

d)een overheidsinstantie waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van de bestrijding van witwassen of terrorismefinanciering;

(32)“toezichthouder”: het orgaan belast met verantwoordelijkheden met het oog op de naleving van de vereisten van deze verordening door de meldingsplichtige entiteiten, met inbegrip van de Autoriteit voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering (AMLA) bij de uitvoering van de taken waarmee zij uit hoofde van artikel 5, lid 2, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final] is belast;

(33)“toezichthoudende autoriteit”: een toezichthouder die een overheidsorgaan is, of de overheidsinstantie die toezicht houdt op zelfregulerende organen bij de uitoefening van hun toezichthoudende taken overeenkomstig artikel 29 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn - COM(2021) 423 final];

(34)“zelfregulerend orgaan”: een orgaan dat leden van een beroepsgroep vertegenwoordigt en betrokken is bij de opstelling en handhaving van regels voor die leden en bepaalde toezichts- of monitoringfuncties uitoefent;

(35)“gerichte financiële sancties”: zowel de bevriezing van vermogensbestanddelen als het verbod op het beschikbaar stellen van geldmiddelen of andere vermogensbestanddelen, direct of indirect, ten behoeve van aangewezen personen en entiteiten op grond van besluiten van de Raad die zijn vastgesteld op grond van artikel 29 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en verordeningen van de Raad die zijn vastgesteld op basis van artikel 215 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

(36)“gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie”: de in punt 35 bedoelde gerichte financiële sancties die worden opgelegd uit hoofde van Besluit (GBVB) 2016/849 van de Raad, Besluit 2010/413/GBVB van de Raad, Verordening (EU) 2017/1509 van de Raad en Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad.

Afdeling 2

Toepassingsgebied

Artikel 3

Meldingsplichtige entiteiten

De volgende entiteiten worden voor de toepassing van deze verordening als meldingsplichtige entiteiten beschouwd:

(1)kredietinstellingen;

(2)financiële instellingen;

(3)de volgende natuurlijke of rechtspersonen handelend in het kader van hun beroepsactiviteiten:

a) auditors, externe accountants en belastingadviseurs, alsmede iedere natuurlijke of rechtspersoon die zich ertoe verbindt als voornaamste bedrijfs- of beroepsactiviteit, rechtstreeks of via andere met hem gelieerde personen materiële hulp, bijstand of advies op belastinggebied te verlenen;

b) notarissen en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen wanneer zij deelnemen, hetzij door op te treden in naam en voor rekening van hun cliënt in enigerlei financiële of onroerendgoedtransactie, hetzij door het verlenen van bijstand bij het voorbereiden of uitvoeren van transacties voor hun cliënt in verband met:

i) de aan- en verkoop van onroerend goed of bedrijven;

ii) het beheren van diens geld, waardepapieren of andere vermogensbestanddelen;

iii) de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen;

iv) het organiseren van de inbreng die nodig is voor de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen;

v) de oprichting, de exploitatie of het beheer van trusts, vennootschappen, stichtingen of soortgelijke structuren;

c) aanbieders van trustdiensten of vennootschapsrechtelijke diensten;

d) vastgoedmakelaars, ook wanneer zij optreden als tussenpersoon bij de verhuur van onroerend goed met betrekking tot transacties waarvoor de maandelijkse huurprijs 10 000 EUR of meer, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, bedraagt;

e) personen die handelen in edelmetalen en edelstenen;

f) aanbieders van kansspeldiensten;

g) aanbieders van cryptoactivadiensten;

h) aanbieders van crowdfundingdiensten die niet onder Verordening (EU) 2020/1503 vallen;

i) personen die handelen in of als tussenpersoon optreden bij de handel in kunstwerken, ook wanneer deze handel wordt uitgevoerd door kunstgalerijen en veilinghuizen, indien de waarde van de transactie of de onderling samenhangende transacties 10 000 EUR of meer, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, bedraagt;

j) personen die kunstwerken opslaan of verhandelen of als tussenpersoon optreden bij de handel in kunstwerken wanneer deze wordt uitgevoerd in vrije zones of douane-entrepots, indien de waarde van de transactie of de onderling samenhangende transacties 10 000 EUR of meer, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, bedraagt;

k) hypotheek- en consumentenkredietgevers, met uitzondering van kredietinstellingen als omschreven in artikel 2, punt 5, en financiële instellingen als omschreven in artikel 2, punt 6, alsook hypotheek- en consumentenkredietbemiddelaars;

l) marktdeelnemers die actief zijn op het gebied van investeringsmigratie en die als vertegenwoordiger mogen optreden van of intermediaire diensten mogen verlenen aan onderdanen van derde landen die verblijfsrechten in een lidstaat willen verkrijgen in ruil voor een belegging in de vorm van, onder meer, kapitaaloverdrachten, de aankoop of huur van onroerend goed, investeringen in overheidsobligaties, investeringen in vennootschappen, een schenking of donatie ten gunste van een activiteit die bijdraagt aan het algemeen belang of bijdragen aan de staatsbegroting.

Artikel 4

Vrijstellingen voor bepaalde aanbieders van kansspeldiensten

1.De lidstaten kunnen besluiten om aanbieders van kansspeldiensten, met uitzondering van casino’s, geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van de vereisten van deze verordening voor zover is bewezen dat de aard en, in voorkomend geval, de omvang van de transacties betreffende dergelijke diensten een laag risico vertegenwoordigen.

2.Voor de toepassing van lid 1 voeren de lidstaten een risicobeoordeling van de kansspeldiensten uit met betrekking tot:

a)de met de kansspeldiensten gepaard gaande kwetsbaarheden en verzachtende factoren op het vlak van witwassen en terrorismefinanciering;

b)de risico’s verbonden aan de omvang van de transacties en de gebruikte betalingsmethoden;

c)het geografische gebied waarin de kansspeldienst wordt beheerd.

Bij het uitvoeren van dergelijke risicobeoordelingen houden de lidstaten rekening met de resultaten van de overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] door de Commissie opgestelde risicobeoordeling.

3.De lidstaten zetten risicogebaseerde controleactiviteiten op of nemen andere passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de op grond van dit artikel verleende vrijstellingen niet worden misbruikt.

Artikel 5

Vrijstellingen voor bepaalde financiële activiteiten

1.De lidstaten kunnen besluiten om personen die slechts occasioneel of in zeer beperkte mate een in de punten 2 tot en met 12, 14 en 15, van bijlage I bij Richtlijn 2013/36/EU vermelde financiële activiteit uitoefenen waarbij het risico van witwassen of terrorismefinanciering gering is, met uitzondering van personen die werkzaamheden verrichten op het gebied van geldtransfers als omschreven in artikel 4, punt 22, van Richtlijn (EU) 2015/2366, vrij te stellen van de vereisten van deze verordening, mits aan alle volgende criteria is voldaan:

a)de financiële activiteit is in absolute zin beperkt van omvang;

b)de financiële activiteit is op transactiebasis beperkt;

c)de financiële activiteit vormt niet de hoofdactiviteit van die personen;

d)de financiële activiteit heeft een bijkomstig karakter en houdt rechtstreeks verband met de hoofdactiviteit van die personen;

e)de hoofdactiviteit van die personen is niet een activiteit als bedoeld in artikel 3, punt 3, a) tot en met d) of f);

f)de financiële activiteit wordt enkel verricht ten behoeve van cliënten van de hoofdactiviteit van die personen, en wordt niet algemeen aangeboden aan het publiek.

2.Voor de toepassing van lid 1, punt a), schrijven de lidstaten voor dat de totale omzet uit de financiële activiteit een bepaalde limiet, die voldoende laag moet zijn, niet overschrijdt. Die limiet wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld.

3.Voor de toepassing van lid 1, punt b), hanteren de lidstaten per cliënt en per transactie een maximumlimiet, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. Die maximumlimiet wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld. De limiet ligt voldoende laag om ervoor te zorgen dat dit soort transacties geen geschikte of doelmatige methode vormen voor witwassen of terrorismefinanciering, en bedraagt niet meer dan 1 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid.

4.Voor de toepassing van lid 1, punt c), verlangen de lidstaten dat de omzet uit de financiële activiteit niet meer dan 5 % van de totale omzet van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon bedraagt.

5.Wanneer de lidstaten voor de toepassing van dit artikel het risico van witwassen of terrorismefinanciering beoordelen, besteden zij bijzondere aandacht aan elke financiële activiteit die vanwege haar aard bijzonder gevoelig wordt geacht voor gebruik of misbruik met het oog op witwassen of terrorismefinanciering.

6.De lidstaten zetten risicogebaseerde controleactiviteiten op of nemen andere passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de op grond van dit artikel verleende vrijstellingen niet worden misbruikt.

Artikel 6

Voorafgaande kennisgeving van vrijstellingen

1.De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elke vrijstelling die zij voornemens zijn te verlenen overeenkomstig de artikelen 4 en 5. De kennisgeving bevat een motivering op basis van de risicobeoordeling voor de vrijstelling.

2.De Commissie neemt binnen twee maanden na de in lid 2 bedoelde kennisgeving een van de volgende maatregelen:

a)zij bevestigt dat de vrijstelling mag worden verleend;

b)zij verklaart bij een met redenen omkleed besluit dat de vrijstelling niet mag worden verleend.

3.Na ontvangst van een in lid 2, punt a), bedoeld besluit van de Commissie kunnen de lidstaten het besluit tot verlening van de vrijstelling vaststellen. Dat besluit vermeldt de redenen waarop het is gebaseerd. De lidstaten evalueren dergelijke besluiten regelmatig, en in ieder geval wanneer zij hun nationale risicobeoordeling actualiseren overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final].

4.Uiterlijk [drie maanden na de datum van toepassing van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de krachtens artikel 2, leden 2 en 3, van Richtlijn (EU) 2015/849 verleende vrijstellingen die op de datum van toepassing van deze verordening van kracht zijn.

5.De Commissie maakt jaarlijks de lijst van op grond van dit artikel verleende vrijstellingen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HOOFDSTUK II

INTERNE GEDRAGSLIJNEN, CONTROLEMAATREGELEN EN PROCEDURES VAN DE MELDINGSPLICHTIGE ENTITEITEN

AFDELING 1

Interne procedures, risicobeoordeling en personeel

Artikel 7

Toepassingsgebied van de interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures

1.De meldingsplichtige entiteiten beschikken over gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures om de naleving van deze verordening te waarborgen en met name met het oog op:

a)het doeltreffend beperken en beheren van de op het niveau van de Unie, van de lidstaat en van de meldingsplichtige entiteit geïdentificeerde risico’s van witwassen en terrorismefinanciering;

b)het inachtnemen van de verplichting gerichte financiële sancties toe te passen, alsook het beperken en beheren van de risico’s van niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie.

Die gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures zijn evenredig met de aard en omvang van de meldingsplichtige entiteit.

2.De in lid 1 bedoelde gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures omvatten:

a)de ontwikkeling van interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures, met inbegrip van risicobeheerpraktijken, cliëntenonderzoek, rapportage, gebruikmaking van derden en bewaring van gegevens, monitoring en beheer van de naleving van de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures, alsmede gedragslijnen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens op grond van artikel 55;

b)gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures voor het identificeren, controleren en beheren van zakelijke relaties of occasionele transacties die een hoger of lager risico van witwassen en terrorismefinanciering vormen;

c)een onafhankelijke auditfunctie om de in punt a) bedoelde interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures te testen;

d)controles bij het aanwerven van personeel, het toewijzen van bepaalde taken en functies aan personeelsleden en het aanstellen van agenten en distributeurs, die bedoeld zijn om na te gaan of deze personen betrouwbaar zijn, en die evenredig zijn met de aan de uit te voeren taken en functies verbonden risico’s;

e)de interne communicatie van de interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteit, ook ten aanzien van haar agenten en distributeurs;

f)een beleid voor de opleiding van de werknemers en, in voorkomend geval, de agenten en distributeurs van de meldingsplichtige entiteit met betrekking tot de maatregelen van de meldingsplichtige entiteit om aan de vereisten van deze verordening te voldoen.

De in de eerste alinea, punten a) tot en met f), bedoelde interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures worden schriftelijk vastgelegd. Het hogere leidinggevende personeel keurt deze gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures goed.

3.De gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures worden door de meldingsplichtige entiteiten actueel gehouden en verscherpt wanneer zwakke punten worden vastgesteld.

4.Uiterlijk [twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over de elementen die de meldingsplichtige entiteiten in aanmerking moeten nemen wanneer zij beslissingen nemen over de reikwijdte van hun interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures.

Artikel 8

Risicobeoordeling

1.De meldingsplichtige entiteiten nemen passende, met hun aard en omvang evenredige maatregelen om de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering waaraan zij worden blootgesteld, alsook de risico’s van niet-uitvoering of ontduiking van gerichte financiële sancties in verband met de financiering van proliferatie te identificeren en houden daarbij rekening met:

a)de in bijlage I vermelde risicovariabelen en de in de bijlagen II en III vermelde risicofactoren;

b)de resultaten van de overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] door de Commissie opgestelde supranationale risicobeoordeling;

c)de resultaten van de overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] door de lidstaten uitgevoerde nationale risicobeoordelingen.

2.De op grond van lid 1 door de meldingsplichtige entiteit opgestelde risicobeoordeling wordt gedocumenteerd, actueel gehouden en beschikbaar gesteld aan de toezichthouders.

3.De toezichthouders kunnen besluiten dat afzonderlijke gedocumenteerde risicobeoordelingen niet vereist zijn wanneer de aan de sector inherente specifieke risico’s duidelijk en inzichtelijk zijn.

Artikel 9

Nalevingsfuncties

1.De meldingsplichtige entiteiten belasten één uitvoerend lid van hun raad van bestuur of, indien er geen raad is, van hun daaraan gelijkwaardige bestuursorgaan, met de uitvoering van maatregelen om de naleving van deze verordening te waarborgen (“nalevingsmanager”). Indien de entiteit geen bestuursorgaan heeft, wordt deze functie uitgeoefend door een hoger leidinggevend personeelslid van de entiteit.

2.De nalevingsmanager is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteit en voor het ontvangen van informatie over aanzienlijke of wezenlijke tekortkomingen in de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures. De nalevingsmanager brengt over deze aangelegenheden regelmatig verslag uit aan de raad van bestuur of een daaraan gelijkwaardig bestuursorgaan. In het geval van moederondernemingen is deze persoon ook verantwoordelijk voor het toezicht op op groepsniveau geldende gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures.

3.De meldingsplichtige entiteiten beschikken over een nalevingsfunctionaris, die wordt aangewezen door de raad van bestuur of het bestuursorgaan en wordt belast met de dagelijkse werking van de gedragslijnen van de meldingsplichtige entiteit op het gebied van bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering. Die persoon is ook verantwoordelijk voor het melden van verdachte transacties aan de financiële-inlichtingeneenheid (FIE) overeenkomstig artikel 50, lid 6.

In het geval van meldingsplichtige entiteiten die onderworpen zijn aan controles ten aanzien van hun leidinggevend personeel of uiteindelijk begunstigden op grond van artikel 6 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] of op grond van andere handelingen van de Unie, wordt geverifieerd of de nalevingsfunctionarissen aan die vereisten voldoen.

Een meldingsplichtige entiteit die deel uitmaakt van een groep, kan als nalevingsfunctionaris een persoon aanwijzen die die functie reeds vervult in een andere tot die groep behorende entiteit.

4.De meldingsplichtige entiteiten stellen voor het vervullen van de nalevingsfuncties adequate middelen, waaronder personeel en technologie, ter beschikking die evenredig zijn aan de omvang, de aard en de risico’s van de meldingsplichtige entiteit, en zorgen ervoor dat de voor die functies verantwoordelijke personen de bevoegdheid krijgen om alle maatregelen voor te stellen die nodig zijn om de doeltreffendheid van de interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteiten te waarborgen.

5.De nalevingsmanager dient eenmaal per jaar, of in voorkomend geval vaker, bij het bestuursorgaan een verslag in over de uitvoering van de interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteit en houdt het bestuursorgaan op de hoogte van het resultaat van eventuele herzieningen. Het bestuursorgaan neemt de nodige maatregelen om de geconstateerde tekortkomingen tijdig te verhelpen.

6.Indien de omvang van de meldingsplichtige entiteit dit rechtvaardigt, mogen de in de leden 1 en 3 bedoelde functies door dezelfde natuurlijke persoon worden vervuld.

Indien de meldingsplichtige entiteit een natuurlijke persoon is of een rechtspersoon wiens activiteiten door slechts één natuurlijke persoon worden uitgeoefend, is die persoon verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken uit hoofde van dit artikel.

Artikel 10

Kennis van de vereisten

De meldingsplichtige entiteiten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat werknemers van wie de functie zulks vereist, alsook hun agenten en distributeurs, op de hoogte zijn van de uit deze verordening voortvloeiende vereisten en van de interne gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures die in de meldingsplichtige entiteit gelden, onder meer met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze verordening.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen houden onder meer in dat de werknemers speciale permanente opleidingsprogramma’s volgen om verrichtingen die verband kunnen houden met witwassen of terrorismefinanciering, te leren herkennen en te leren hoe in die gevallen te werk moet worden gegaan. Deze opleidingsprogramma’s worden naar behoren gedocumenteerd.

Artikel 11

Integriteit van de werknemers

1.De werknemers van een meldingsplichtige entiteit die belast zijn met taken in verband met de naleving van deze verordening en Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een herschikking van Verordening (EU) 2015/847 – COM(2021) 422 final] door de meldingsplichtige entiteit, worden onderworpen aan een door de nalevingsfunctionaris goedgekeurde beoordeling van:

a)individuele vaardigheden, kennis en deskundigheid met het oog op een doeltreffende uitvoering van hun taken;

b)betrouwbaarheid, eerlijkheid en integriteit.

2.De werknemers die belast zijn met taken in verband met de naleving van deze verordening door de meldingsplichtige entiteit, stellen de nalevingsfunctionaris in kennis van elke nauwe persoonlijke of professionele relatie die zij met cliënten of potentiële cliënten van de meldingsplichtige entiteit zijn aangegaan en worden ervan weerhouden taken in verband met de naleving door de meldingsplichtige entiteit ten aanzien van die cliënten uit te voeren.

3.De meldingsplichtige entiteiten beschikken over passende procedures aan de hand waarvan hun werknemers of personen in een vergelijkbare positie inbreuken op deze verordening intern kunnen melden via een specifiek, onafhankelijk en anoniem kanaal, evenredig aan de aard en de omvang van de betrokken meldingsplichtige entiteit.

De meldingsplichtige entiteiten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat werknemers, managers of agenten die inbreuken melden overeenkomstig de eerste alinea, worden beschermd tegen represailles, discriminatie of elke andere vorm van oneerlijke behandeling.

4.Dit artikel is niet van toepassing op meldingsplichtige entiteiten die eenmanszaken zijn.

Artikel 12

Situatie van specifieke werknemers

Indien een natuurlijke persoon die onder een van de in artikel 3, punt 3, opgesomde categorieën valt, beroepsactiviteiten uitoefent als werknemer van een rechtspersoon, zijn de in deze afdeling opgenomen vereisten van toepassing op die rechtspersoon in plaats van op de natuurlijke persoon.

AFDELING 2

Bepalingen die van toepassing zijn op groepen

Artikel 13

Op groepsniveau geldende vereisten

1.Een moederonderneming zorgt ervoor dat de in afdeling 1 van dit hoofdstuk bedoelde vereisten inzake interne procedures, risicobeoordeling en personeel van toepassing zijn op alle bijkantoren en dochterondernemingen van de groep in de lidstaten en, voor groepen waarvan de moederonderneming in de Unie is gevestigd, in derde landen. De op groepsniveau geldende gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures omvatten ook gedragslijnen inzake gegevensbeschermingsbeleid en gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures voor informatie-uitwisseling binnen de groep voor AML/CFT-doeleinden.

2.De gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures met betrekking tot de in lid 1 bedoelde informatie-uitwisseling verplichten de tot de groep behorende meldingsplichtige entiteiten om informatie uit te wisselen wanneer die uitwisseling relevant is voor de preventie van witwassen en terrorismefinanciering. De uitwisseling van informatie binnen de groep heeft met name betrekking op de identiteit en de kenmerken van de cliënt, diens uiteindelijk begunstigden of de persoon namens wie de cliënt handelt, de aard en het doel van de zakelijke relatie en de vermoedens dat de betrokken geldmiddelen de opbrengsten zijn van een criminele activiteit of verband houden met terrorismefinanciering die op grond van artikel 50 aan de FIE is gemeld, tenzij de FIE andere instructies geeft.

Groepen voeren op groepsniveau geldende gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures in om ervoor te zorgen dat op de krachtens de eerste alinea uitgewisselde informatie voldoende waarborgen van toepassing zijn inzake vertrouwelijkheid, gegevensbescherming en gebruik van de informatie, onder meer om de openbaarmaking ervan te voorkomen.

3.Uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische reguleringsnormen worden de minimumvereisten voor de op groepsniveau geldende gedragslijnen gespecificeerd, onder meer inzake informatie-uitwisseling binnen de groep, de rol en de verantwoordelijkheden van moederondernemingen die zelf geen meldingsplichtige entiteiten zijn met betrekking tot het waarborgen van de groepsbrede naleving van AML/CFT-vereisten en de voorwaarden waaronder de bepalingen van dit artikel van toepassing zijn op entiteiten die deel uitmaken van structuren die onder dezelfde eigenaar, hetzelfde bestuur of dezelfde nalevingscontroles vallen, met inbegrip van netwerken of maatschappen.

4.De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in lid 3 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 41 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final].

Artikel 14

Bijkantoren en dochterondernemingen in derde landen

1.Indien bijkantoren of dochterondernemingen van meldingsplichtige entiteiten gelegen zijn in derde landen waar de minimale AML/CFT-vereisten minder streng zijn dan die welke in deze verordening zijn vastgesteld, zorgt de betrokken meldingsplichtige entiteit ervoor dat die bijkantoren of dochterondernemingen voldoen aan de vereisten van deze verordening, onder meer inzake gegevensbescherming, of aan gelijkwaardige vereisten.

2.Wanneer het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan aan de in deze verordening vastgestelde vereisten te voldoen, nemen de meldingsplichtige entiteiten aanvullende maatregelen om ervoor te zorgen dat hun in dat derde land gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen het risico van witwassen of terrorismefinanciering doeltreffend aanpakken, en stelt het hoofdkantoor de toezichthouders van hun lidstaat van herkomst daarvan in kennis. Wanneer de toezichthouders van de lidstaat van herkomst van oordeel zijn dat de aanvullende maatregelen ontoereikend zijn, nemen zij extra toezichtmaatregelen, waarbij zij onder meer van de groep eisen geen zakelijke relatie aan te gaan, bestaande relaties te beëindigen of geen transacties te verrichten, of haar bedrijfsactiviteiten in het derde land te beëindigen.

3.Uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische reguleringsnormen wordt het soort aanvullende maatregelen als bedoeld in lid 2 gespecificeerd, met inbegrip van de minimummaatregelen die de meldingsplichtige entiteiten moeten nemen wanneer het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan de krachtens artikel 13 vereiste maatregelen uit te voeren, alsook de extra toezichtmaatregelen die in dergelijke gevallen vereist zijn.

4.De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in lid 3 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 41 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final].

HOOFDSTUK III

CLIËNTENONDERZOEK

AFDELING 1

Algemene bepalingen

Artikel 15

Uitvoering van het cliëntenonderzoek

1.De meldingsplichtige entiteiten passen cliëntenonderzoeksmaatregelen toe in de volgende omstandigheden:

a)wanneer zij een zakelijke relatie aangaan;

b)wanneer zij betrokken zijn bij of zorgen voor de uitvoering van een occasionele transactie ten bedrage van 10 000 EUR of meer, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, ongeacht of die transactie wordt verricht in één verrichting of in onderling samenhangende transacties, of ten bedrage van een lagere limiet die is vastgesteld overeenkomstig lid 5;

c)wanneer er een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering bestaat, ongeacht of er sprake is van een derogatie, vrijstelling of limiet;

d)wanneer wordt betwijfeld of de eerder verkregen cliëntidentificatiegegevens waarheidsgetrouw of adequaat zijn.

2.Naast in de in lid 1 bedoelde omstandigheden passen de kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van cryptoactivadiensten cliëntenonderzoek toe bij het initiëren of uitvoeren van een occasionele transactie ter waarde van meer dan 1 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, in de vorm van een geldovermaking of een overmaking van cryptoactiva als omschreven in artikel 3, respectievelijk punt 9 en punt 10, van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een herschikking van Verordening (EU) 2015/847 – COM(2021) 422 final].

3.Aanbieders van kansspeldiensten voeren een cliëntenonderzoek uit bij het ophalen van de prijs, het aangaan van een weddenschap, of beide, bij het verrichten van transacties ten bedrage van ten minste 2 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, ongeacht of die transactie wordt verricht in één verrichting of in onderling samenhangende transacties.

4.In het geval van kredietinstellingen wordt onder toezicht van de toezichthouders ook een cliëntenonderzoek uitgevoerd zodra is vastgesteld dat de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen, als bedoeld in artikel 32, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad 52 , of wanneer de deposito’s niet beschikbaar zijn, als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 8, van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad 53 . De toezichthouders nemen, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van de kredietinstelling, een besluit over de intensiteit en de reikwijdte van dergelijke cliëntenonderzoeksmaatregelen.

5.Uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die technische reguleringsnormen wordt het volgende gespecificeerd:

a)de meldingsplichtige entiteiten, sectoren of transacties die geassocieerd worden met een hoger risico van witwassen en terrorismefinanciering en waarvoor lagere limieten gelden dan die welke zijn vastgesteld in lid 1, punt b);

b)de betrokken limieten voor incidentele transacties;

c)de criteria voor het identificeren van onderling samenhangende transacties.

Bij het opstellen van de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt de AMLA terdege rekening met het volgende:

a)de inherente risiconiveaus van de bedrijfsmodellen van de verschillende soorten meldingsplichtige entiteiten;

b)de overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde witwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] door de Commissie opgestelde supranationale risicobeoordeling.

6.De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in lid 5 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 41 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final].

Artikel 16

Cliëntenonderzoeksmaatregelen

1.Met het oog op het verrichten van een cliëntenonderzoek passen de meldingsplichtige entiteiten alle volgende maatregelen toe:

a)de cliënt identificeren en zijn identiteit verifiëren;

b)de uiteindelijk begunstigden identificeren overeenkomstig de artikelen 42 en 43 en hun identiteit verifiëren, zodat de meldingsplichtige entiteiten ervan overtuigd is dat zij weten wie de uiteindelijk begunstigden zijn en dat zij inzicht hebben in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt;

c)informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie beoordelen en, in voorkomend geval, verkrijgen;

d)de zakelijke relatie doorlopend monitoren, met inbegrip van een nauwlettende controle van tijdens de gehele duur van de zakelijke relatie verrichte transacties, om ervoor te zorgen dat deze transacties stroken met de kennis van de meldingsplichtige entiteit over de cliënt en diens bedrijfsactiviteit en risicoprofiel, indien noodzakelijk ook inzake de oorsprong van de geldmiddelen.

De meldingsplichtige entiteiten verifiëren bij het toepassen van de in de eerste alinea, punten a) en b), bedoelde maatregelen ook of degene die beweert namens de cliënt te handelen daartoe gemachtigd is, identificeren die persoon en verifiëren diens identiteit overeenkomstig artikel 18.

2.De meldingsplichtige entiteiten bepalen de reikwijdte van de in lid 1 bedoelde maatregelen op basis van een individuele analyse van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de cliënt en van de zakelijke relatie of occasionele transactie, en rekening houdend met de door de meldingsplichtige entiteit overeenkomstig artikel 8 verrichte risicobeoordeling, de in bijlage I opgenomen variabelen inzake witwassen en terrorismefinanciering en de in de bijlagen II en III opgenomen risicofactoren.

Wanneer de meldingsplichtige entiteiten een verhoogd risico van witwassen of terrorismefinanciering vaststellen, nemen zij verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen overeenkomstig afdeling 4 van dit hoofdstuk. Wanneer situaties met een lager risico worden vastgesteld, mogen de meldingsplichtige entiteiten vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig afdeling 3 van dit hoofdstuk.

3.Uiterlijk [2 jaar na de datum van toepassing van deze verordening] vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over de risicovariabelen en risicofactoren waarmee de meldingsplichtige entiteiten rekening moeten houden bij het aangaan van zakelijke relaties of het uitvoeren van occasionele transacties.

4.De meldingsplichtige entiteiten moeten te allen tijde aan hun toezichthouders kunnen aantonen dat de genomen maatregelen passend zijn in het licht van de vastgestelde risico’s van witwassen en terrorismefinanciering.

Artikel 17

Onvermogen om te voldoen aan de eis cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen

1.Wanneer een meldingsplichtige entiteit niet in staat is de cliëntenonderzoeksmaatregelen van artikel 16, lid 1, in acht te nemen, onthoudt zij zich van het uitvoeren van een transactie of het aangaan van een zakelijke relatie, beëindigt zij de zakelijke relatie en overweegt zij overeenkomstig artikel 50 een melding van een verdachte transactie in te dienen bij de FIE.

De eerste alinea wordt niet toegepast op notarissen, advocaten, andere onafhankelijke beoefenaren van een juridisch beroep, auditors, externe accountants en belastingadviseurs, uitsluitend in zoverre die personen de rechtspositie van hun cliënt bepalen of hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt verrichten in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.

2.Wanneer de meldingsplichtige entiteiten aanvaarden of weigeren een zakelijke relatie aan te gaan, documenteren zij, onder meer aan de hand van de betrokken besluiten en bewijsstukken, de maatregelen die zijn genomen om te voldoen aan de eis cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen. Na elke evaluatie van het cliëntenonderzoek overeenkomstig artikel 21 volgt een actualisering van de documenten, gegevens of informatie die de meldingsplichtige entiteiten in hun bezit hebben.

Artikel 18

Identificatie en verificatie van de identiteit van de cliënt

1.Behalve in gevallen met een lager risico waarop maatregelen uit hoofde van afdeling 3 van toepassing zijn en ongeacht de toepassing van aanvullende maatregelen in gevallen met een hoger risico uit hoofde van afdeling 4, verkrijgen de meldingsplichtige entiteiten ten minste de volgende informatie om de cliënt en de namens die cliënt handelende persoon te identificeren:

a)voor natuurlijke personen:

i) voor- en achternaam;

ii) geboorteplaats en -datum;

iii) nationaliteit of nationaliteiten, staatloosheid of vluchtelingenstatus of subsidiairebeschermingsstatus, in voorkomend geval, en het nationale identificatienummer, in voorkomend geval;

iv) de normale verblijfplaats of, bij gebrek aan een vast woonadres met rechtmatig verblijf in de Unie, het postadres waar de natuurlijke persoon kan worden bereikt en, indien mogelijk, werk, beroep of arbeidssituatie en fiscaal identificatienummer;

b)voor rechtspersonen:

i) de rechtsvorm en naam van de juridische entiteit;

ii) het adres van de statutaire of officiële zetel en, indien verschillend, de hoofdvestiging, en het land van oprichting;

iii) de namen van de wettelijke vertegenwoordigers en, indien beschikbaar, het registratienummer, het fiscaal identificatienummer en de identificatiecode voor de juridische entiteit. De meldingsplichtige entiteiten verifiëren aan de hand van boekhoudbescheiden voor het laatste boekjaar of andere relevante informatie ook of de juridische entiteit activiteiten ontplooit;

c)voor trustees van express trusts of personen met een gelijkwaardige positie in soortgelijke juridische constructies:

i) de in artikel 44, lid 1, punten a) en b), en in punt b) van dit lid bedoelde informatie voor alle personen die als uiteindelijk begunstigden zijn geïdentificeerd;

ii) het woonadres van de trustees of de personen met een gelijkwaardige positie in soortgelijke juridische constructies, alsook de akten (“powers”) die de juridische constructies reguleren en binden, en, indien beschikbaar, het fiscaal identificatienummer en de identificatiecode voor de juridische entiteit;

d)voor andere organisaties met rechtsbevoegdheid naar nationaal recht:

i) naam en adres van de statutaire zetel, of gelijkwaardige informatie;

ii) namen van de personen die gemachtigd zijn de organisatie te vertegenwoordigen, alsmede, indien van toepassing, de rechtsvorm, het fiscaal identificatienummer, het registernummer, de identificatiecode voor de juridische entiteit en oprichtingsakte, of gelijkwaardige informatie.

2.Met het oog op de identificatie van de uiteindelijk begunstigde van een juridische entiteit verzamelen de meldingsplichtige entiteiten de in artikel 44, lid 1, punt a), bedoelde informatie en de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde informatie.

Wanneer alle mogelijke identificatiemiddelen overeenkomstig de eerste alinea zijn uitgeput en nog steeds geen natuurlijke personen als uiteindelijk begunstigden zijn geïdentificeerd, of wanneer wordt betwijfeld of de geïdentificeerde personen de uiteindelijk begunstigden zijn, identificeren de meldingsplichtige entiteiten de natuurlijke personen die de functie van hogere leidinggevende in de vennootschap of andere juridische entiteit bekleden, en verifiëren zij de identiteit van die personen. De meldingsplichtige entiteiten documenteren de genomen maatregelen en de moeilijkheden die zich tijdens het identificatieproces hebben voorgedaan en die het noodzakelijk maakten een hoge leidinggevende te identificeren.

3.Bij begunstigden van trusts of soortgelijke juridische entiteiten of constructies die door middel van specifieke kenmerken of naar categorie worden aangewezen, verkrijgt de meldingsplichtige entiteit voldoende informatie betreffende de begunstigde om op het tijdstip van uitbetaling of op het tijdstip waarop de begunstigde zijn definitieve rechten uitoefent, de identiteit van de begunstigde te kunnen vaststellen.

4.De meldingsplichtige entiteiten verkrijgen de voor de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde vereiste informatie, documenten en gegevens aan de hand van:

a)een ingediend identiteitsdocument, paspoort of gelijkwaardig document, en informatie uit betrouwbare en onafhankelijke bronnen, ongeacht of de toegang daartoe rechtstreeks is of door de cliënt wordt verstrekt;

b)elektronische identificatiemiddelen en relevante vertrouwensdiensten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014.

Voor de verificatie van de informatie over de uiteindelijk begunstigden raadplegen de meldingsplichtige entiteiten ook de in artikel 10 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] bedoelde centrale registers, alsook aanvullende informatie. De meldingsplichtige entiteiten bepalen de omvang van de te raadplegen aanvullende informatie, rekening houdend met de risico’s die verbonden zijn aan de transactie of de zakelijke relatie en de uiteindelijk begunstigde.

Artikel 19

Tijdstip van de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde

1.De verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde vindt plaats voordat een zakelijke relatie wordt aangegaan of een occasionele transactie wordt verricht. Deze verplichting geldt niet voor situaties met een lager risico in de zin van afdeling 3 van dit hoofdstuk, mits het lagere risico uitstel van verificatie rechtvaardigt.

2.In afwijking van lid 1 kan de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde worden voltooid tijdens het aangaan van een zakelijke relatie indien dit noodzakelijk is om de normale bedrijfsvoering niet te verstoren en indien het risico van witwassen of terrorismefinanciering laag is. In die omstandigheden wordt deze procedure zo spoedig mogelijk na het eerste contact afgerond.

3.In afwijking van lid 1 kan een kredietinstelling of een financiële instelling op verzoek van een cliënt een rekening openen, met inbegrip van rekeningen waarmee effectentransacties kunnen worden verricht, mits er voldoende waarborgen bestaan dat er noch door, noch namens de cliënt transacties worden verricht voordat de in artikel 16, lid 1, eerste alinea, punten a) en b), vastgelegde cliëntenonderzoeksvereisten volledig zijn nageleefd.

4.Telkens wanneer een nieuwe zakelijke relatie wordt aangegaan met een juridische entiteit of de trustee van een express trust of de persoon met een gelijkwaardige positie in een soortgelijke juridische constructie als bedoeld in de artikelen 42, 43 en 48 en informatie over de uiteindelijk begunstigden moet worden geregistreerd overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final], verzamelen de meldingsplichtige entiteiten bewijs van registratie of een uittreksel uit het register.

Artikel 20

Identificatie over het doel en de beoogde aard van een zakelijke relatie of occasionele transactie

Alvorens een zakelijke relatie aan te gaan of een occasionele transactie te verrichten, verkrijgen de meldingsplichtige entiteiten ten minste de volgende informatie om inzicht te krijgen in het doel en de beoogde aard ervan:

a)het doel van de beoogde rekening, transactie of zakelijke relatie;

b)het geraamde bedrag en de economische onderbouwing van de beoogde transacties of activiteiten;

c)de bron van de geldmiddelen;

d)de bestemming van de geldmiddelen.

Artikel 21

Doorlopende monitoring van de zakelijke relatie en monitoring van de door cliënten verrichte transacties

1.De meldingsplichtige entiteiten verrichten een doorlopende monitoring van de zakelijke relatie, met inbegrip van de tijdens de gehele duur van die relatie door de cliënt verrichte transacties, met als doel te controleren of die transacties stroken met de kennis van de meldingsplichtige entiteit over de cliënt en diens bedrijfsactiviteit en risicoprofiel, en indien nodig, met de informatie over de oorsprong van de geldmiddelen, en met als doel de transacties op te sporen die overeenkomstig artikel 50 grondiger zullen worden geanalyseerd.

2.In het kader van de in lid 1 bedoelde doorlopende monitoring zorgen de meldingsplichtige entiteiten voor het actualiseren van de relevante documenten, gegevens of informatie van de cliënt.

De frequentie waarmee de cliënteninformatie overeenkomstig de eerste alinea wordt geactualiseerd, is gebaseerd op het risico dat aan de zakelijke relatie verbonden is. De cliënteninformatie wordt uiterlijk na vijf jaar geactualiseerd.

3.In aanvulling op de vereisten van lid 2 zorgen de meldingsplichtige entiteiten voor een evaluatie en, in voorkomend geval, actualisering van de cliënteninformatie wanneer:

a)de relevante omstandigheden van een cliënt veranderen;

b)zij wettelijk verplicht zijn gedurende het betrokken kalenderjaar contact op te nemen met de cliënt met het oog op een evaluatie van relevante informatie inzake de uiteindelijk begunstigden of met het oog op de naleving van Richtlijn 2011/16/EU van de Raad 54 ;

c)zij kennis krijgen van een relevant feit dat betrekking heeft op de cliënt.

4.Uiterlijk [twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over de permanente monitoring van een zakelijke relatie en over de monitoring van de in het kader van die relatie verrichte transacties.

Artikel 22

Technische reguleringsnormen inzake de voor het cliëntenonderzoek vereiste informatie

1.Uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de AMLA ontwerpen van technische reguleringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die technische reguleringsnormen wordt het volgende gespecificeerd:

a)de vereisten die op grond van artikel 16 van toepassing zijn op de meldingsplichtige entiteiten en de informatie die moet worden verzameld met het oog op het uitvoeren van een standaard-, vereenvoudigd en verscherpt cliëntenonderzoek op grond van artikel 18, artikel 20, artikel 27, lid 1, en artikel 28, lid 4, met inbegrip van minimumvereisten voor situaties met een lager risico;

b)het type vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen die de meldingsplichtige entiteiten op grond van artikel 27, lid 1, mogen toepassen in situaties met een lager risico, met inbegrip van maatregelen die van toepassing zijn op specifieke categorieën meldingsplichtige entiteiten en producten of diensten, rekening houdend met de resultaten van de overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] door de Commissie opgestelde supranationale risicobeoordeling;

c)de betrouwbare en onafhankelijke informatiebronnen voor het verifiëren van de identificatiegegevens van natuurlijke of rechtspersonen met het oog op de toepassing van artikel 18, lid 4;

d)de lijst van kenmerken die de in artikel 18, lid 4, punt b), bedoelde elektronische identificatiemiddelen en relevante vertrouwensdiensten moeten hebben om te voldoen aan de vereisten van artikel 16, lid 1, punten a), b) en c), in geval van standaard-, vereenvoudigd en verscherpt cliëntenonderzoek.

2.De in lid 1, punten a) en b), bedoelde vereisten en maatregelen zijn gebaseerd op de volgende criteria:

a)het aan de aangeboden dienst verbonden inherente risico;

b)de aard, het bedrag en de herhaaldelijkheid van de transactie;

c)de voor de zakelijke relatie of de occasionele transactie gebruikte kanalen.

3.De AMLA evalueert de technische reguleringsnormen regelmatig. Indien nodig bereidt ze het ontwerp voor de actualisering van deze normen in het licht van, onder meer, innovatie en technologische ontwikkelingen voor en legt ze dit ontwerp voor aan de Commissie.

4.De Commissie is bevoegd deze verordening aan te vullen door de in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 38 tot en met 41 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen – COM(2021) 421 final].

AFDELING 2

Beleid ten aanzien van derde landen en externe bedreigingen op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering

Artikel 23

Identificatie van derde landen met aanzienlijke strategische tekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelingen

1.Derde landen met aanzienlijke strategische tekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelingen worden door de Commissie geïdentificeerd en aangewezen als “derde landen met een hoog risico”.

2.De Commissie is bevoegd om, met het oog op de identificatie van de in lid 1 bedoelde landen, overeenkomstig artikel 60 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast te stellen, wanneer:

a)is vastgesteld dat het wettelijke en institutionele AML/CFT-kader van het derde land aanzienlijke strategische tekortkomingen vertoont;

b)is vastgesteld dat de doeltreffendheid van de AML/CFT-regeling van het derde land aanzienlijke strategische tekortkomingen vertoont wat het aanpakken van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering betreft;

c)de in het kader van de punten a) en b) vastgestelde aanzienlijke strategische tekortkomingen van aanhoudende aard zijn en er geen maatregelen zijn of worden genomen om deze tekortkomingen te beperken.

Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld uiterlijk een maand nadat de Commissie zich ervan heeft vergewist dat sprake is van een situatie als bedoeld in punt a), b) of c).

3.Voor de toepassing van lid 2 houdt de Commissie rekening met oproepen tot het toepassen van verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen en aanvullende risicobeperkende maatregelen (“tegenmaatregelen”) vanwege internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en bestrijding van terrorismefinanciering, alsook met relevante, door hen opgestelde evaluaties, beoordelingen, rapporten en openbare verklaringen.

4.Wanneer een derde land overeenkomstig de in lid 3 bedoelde criteria wordt geïdentificeerd, passen de meldingsplichtige entiteiten de in artikel 28, lid 4, punten a) tot en met g), genoemde verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toe ten aanzien van de zakelijke relaties of occasionele transacties waarbij natuurlijke of rechtspersonen uit dat derde land betrokken zijn.

5.In de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen wordt bepaald welke van de in artikel 29 genoemde tegenmaatregelen specifiek zullen worden genomen om de risico’s die van de betrokken derde landen met een hoog risico uitgaan, te beperken.

6.De Commissie evalueert de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen regelmatig om ervoor te zorgen dat de op grond van lid 5 vastgestelde specifieke tegenmaatregelen rekening houden met de wijzigingen in het AML/CFT-kader van het derde land, en evenredig en passend zijn ten opzichte van de risico’s.

Artikel 24

Identificatie van derde landen met nalevingstekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelingen

1.Derde landen met nalevingstekortkomingen in hun nationale AML/CFT-regelingen worden door de Commissie geïdentificeerd.

2.De Commissie is bevoegd om, met het oog op de identificatie van de in lid 1 bedoelde landen, overeenkomstig artikel 60 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast te stellen, wanneer:

a)is vastgesteld dat het wettelijke en institutionele AML/CFT-kader van het derde land nalevingstekortkomingen vertoont;

b)is vastgesteld dat de doeltreffendheid van de AML/CFT-regeling van het derde land nalevingstekortkomingen vertoont wat het aanpakken van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering betreft.

Deze gedelegeerde handelingen worden vastgesteld uiterlijk een maand nadat de Commissie zich ervan heeft vergewist dat sprake is van een situatie als bedoeld in punt a) of b).

3.De Commissie houdt bij het opstellen van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen rekening met informatie over rechtsgebieden die onder verscherpte monitoring door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en bestrijding van terrorismefinanciering staan, alsook met relevante, door hen opgestelde evaluaties, beoordelingen, rapporten en openbare verklaringen.

4.In de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen wordt bepaald welke van de in artikel 28, lid 4, punten a) tot en met g), genoemde verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen de meldingsplichtige entiteiten specifiek zullen nemen ter beperking van de risico’s die verbonden zijn aan zakelijke relaties of occasionele transacties waarbij natuurlijke of rechtspersonen uit dat derde land betrokken zijn.

5.De Commissie evalueert de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen regelmatig om ervoor te zorgen dat de op grond van lid 4 vastgestelde specifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen rekening houden met de wijzigingen in het AML/CFT-kader van het derde land, en evenredig en passend zijn ten opzichte van de risico’s.

Artikel 25

Identificatie van derde landen die een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie

1.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 60 vast te stellen ter identificatie van andere dan in de artikelen 23 en 24 bedoelde derde landen die een specifieke en ernstige bedreiging voor het financiële stelsel van de Unie en de goede werking van de interne markt vormen.

2.Bij het opstellen van de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen houdt de Commissie met name rekening met de volgende criteria:

a)het juridische en institutionele AML/CFT-kader van het derde land, in het bijzonder:

i) de strafbaarstelling van witwassen en terrorismefinanciering;

ii) de maatregelen voor cliëntenonderzoek;

iii) de voorschriften inzake bewaring van gegevens;

iv) de voorschriften inzake melding van verdachte transacties;

v) de beschikbaarheid van accurate en tijdige informatie over de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten en juridische constructies voor de bevoegde autoriteiten;

b)de bevoegdheden en procedures van de bevoegde autoriteiten van het derde land op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, waaronder voldoende doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties, alsook de wijze waarop het derde land in de praktijk samenwerkt en informatie uitwisselt met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten;

c)de doeltreffendheid van de AML/CFT-regeling van het derde land voor het aanpakken van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering.

3.Om het in lid 1 bedoelde dreigingsniveau te bepalen, kan de Commissie de AMLA verzoeken een advies vast te stellen om te beoordelen welke specifieke impact het dreigingsniveau van het derde land heeft op de integriteit van het financiële stelsel van de Unie.

4.De Commissie houdt bij het opstellen van de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen met name rekening met relevante evaluaties, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en bestrijding van terrorismefinanciering.

5.Wanneer de vastgestelde specifieke en ernstige bedreiging die uitgaat van het betrokken derde land een aanzienlijke strategische tekortkoming vormt, is artikel 23, lid 4, van toepassing en worden in de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling specifieke tegenmaatregelen vastgesteld als bedoeld in artikel 23, lid 5.

6.Wanneer de vastgestelde specifieke en ernstige bedreiging die uitgaat van het betrokken derde land een nalevingstekortkoming vormt, worden in de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling specifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen vastgesteld als bedoeld in artikel 24, lid 4.

7.De Commissie evalueert de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handelingen regelmatig om ervoor te zorgen dat de in de leden 5 en 6 bedoelde specifieke tegenmaatregelen rekening houden met de wijzigingen in het AML/CFT-kader van het derde land, en evenredig en passend zijn ten opzichte van de risico’s.

Artikel 26

Richtsnoeren inzake risico’s, trends en methoden op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering

1.Uiterlijk [drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de AMLA richtsnoeren vast waarin de trends, risico’s en methoden die in buiten de Unie gelegen geografische gebieden bestaan en waaraan de meldingsplichtige entiteiten zijn blootgesteld, worden omschreven. De AMLA houdt met name rekening met de in bijlage III opgenomen risicofactoren. Met betrekking tot situaties met een hoger risico omvatten de richtsnoeren verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen die de meldingsplichtige entiteiten met het oog op de beperking van die risico’s moeten overwegen toe te passen.

2.De AMLA evalueert de in lid 1 bedoelde richtsnoeren ten minste om de twee jaar.

3.Bij het uitbrengen en het evalueren van de in lid 1 bedoelde richtsnoeren houdt de AMLA rekening met evaluaties, beoordelingen of rapporten die zijn opgesteld door internationale organisaties en opstellers van standaarden met bevoegdheden op het gebied van preventie van witwassen en bestrijding van terrorismefinanciering.

AFDELING 3

Vereenvoudigd cliëntenonderzoek

Artikel 27

Vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen

1.Indien de zakelijke relatie of transactie in het licht van de in de bijlagen II en III vermelde risicofactoren een laag risico vertegenwoordigt, kunnen de meldingsplichtige entiteiten de volgende vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen:

a)het verifiëren van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde na het aangaan van de zakelijke relatie, op voorwaarde dat het specifieke lagere risico dit uitstel rechtvaardigt, maar in geen geval later dan 30 dagen nadat de relatie is aangegaan;

a)het minder frequent actualiseren van de cliëntidentificatie;

b)het beperken van de hoeveelheid informatie die wordt verzameld om het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie te bepalen, of het afleiden van deze informatie op basis van het type transactie of zakelijke relatie;

c)het minder frequent en minder intensief controleren van de door de cliënt verrichte transacties;

d)het toepassen van andere relevante vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen die de AMLA op grond van artikel 22 heeft vastgesteld.

De in de eerste alinea bedoelde maatregelen zijn evenredig aan de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteit en aan de specifieke elementen van het vastgestelde lagere risico. De meldingsplichtige entiteiten monitoren de transacties en de zakelijke relatie echter voldoende om ongebruikelijke of verdachte transacties te kunnen opsporen.

2.De meldingsplichtige entiteiten zorgen ervoor dat de op grond van artikel 7 vastgestelde interne procedures de specifieke maatregelen bevatten om de verschillende soorten cliënten die een lager risico vertegenwoordigen, op een vereenvoudigde manier te verifiëren. De besluiten om rekening te houden met aanvullende factoren die wijzen op een lager risico, worden door de meldingsplichtige entiteiten gedocumenteerd.

3.Met het oog op de toepassing van vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen als bedoeld in lid 1, punt a), stellen de meldingsplichtige entiteiten risicobeheerprocedures vast inzake de voorwaarden waaronder zij diensten kunnen verlenen of transacties kunnen verrichten voor een nog niet geverifieerde cliënt, onder meer door dergelijke transacties op het vlak van bedrag, aantal of soort te beperken of deze transacties te monitoren om na te gaan of ze in overeenstemming zijn met de verwachte normen voor de zakelijke relatie in kwestie.

4.De meldingsplichtige entiteiten verifiëren regelmatig of nog steeds aan de voorwaarden voor de toepassing van vereenvoudigde cliëntenonderzoek wordt voldaan. De frequentie van deze verificaties moet evenredig zijn aan de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteit en de risico’s die aan de specifieke relatie verbonden zijn.

5.De meldingsplichtige entiteiten zien in de volgende situaties af van de toepassing van vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen:

a)de meldingsplichtige entiteiten betwijfelen of de informatie die de cliënt of de uiteindelijk begunstigde bij de identificatie heeft verstrekt, waarheidsgetrouw is, of stellen vast dat die informatie inconsistent is;

b)de factoren die wijzen op een lager risico, zijn niet langer aanwezig;

c)uit de monitoring van de transacties van de cliënt en de in het kader van de zakelijke relatie verzamelde informatie blijkt dat geen sprake is van een lager risico;

d)er bestaat een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering.

AFDELING 4

Verscherpt cliëntenonderzoek

Artikel 28

Toepassingsgebied van verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen

1.In de in de artikelen 23, 24, 25 en 30 tot en met 36 bedoelde gevallen alsook in andere gevallen met een hoger risico die door de meldingsplichtige entiteiten op grond van artikel 16, lid 2, tweede alinea, worden vastgesteld, passen de meldingsplichtige entiteiten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toe om die risico’s op passende wijze te beheren en te beperken.

2.De meldingsplichtige entiteiten onderzoeken het doel van alle transacties die aan ten minste een van de volgende voorwaarden voldoen, alsook de oorsprong en de bestemming van de daarbij betrokken geldmiddelen:

a)de transacties zijn complex;

b)de transacties zijn ongebruikelijk groot;

c)de transacties vertonen een ongebruikelijk patroon;

d)de transacties hebben geen duidelijk economisch of rechtmatig doel.

3.Behalve in de gevallen als bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk houden de meldingsplichtige entiteiten bij het beoordelen van de aan een zakelijke relatie of occasionele transactie verbonden risico’s van witwassen en terrorismefinanciering ten minste rekening met de op een potentieel hoger risico wijzende factoren die zijn opgenomen in bijlage III en de door de AMLA op grond van artikel 26 vastgestelde richtsnoeren.

4.Behalve in de gevallen als bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk mogen de meldingsplichtige entiteiten in gevallen met een hoger risico een of meer van de volgende verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen in verhouding tot vastgestelde hogere risico’s:

a)verkrijgen van aanvullende informatie over de cliënten en de uiteindelijk begunstigden;

b)verkrijgen van aanvullende informatie over de beoogde aard van de zakelijke relatie;

c)verkrijgen van aanvullende informatie over de bron van de geldmiddelen en de bron van het vermogen van de cliënten en de uiteindelijk begunstigden;

d)verkrijgen van informatie over de redenen voor de voorgenomen of uitgevoerde transacties en over de consistentie ervan met de zakelijke relatie;

e)verkrijgen van goedkeuring van het hoger leidinggevend personeel voor het aangaan of voortzetten van de zakelijke relatie;

f)verscherpt monitoren van de zakelijke relatie door het aantal en de frequentie van de controles te verhogen en door transactiepatronen te selecteren die nader onderzocht moeten worden;

g)eisen dat de eerste betaling wordt verricht via een rekening op naam van de cliënt bij een kredietinstelling waarvoor cliëntenonderzoeksnormen gelden die niet minder streng zijn dan de normen in deze verordening.

5.Behalve in de gevallen als bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk kunnen lidstaten die op grond van artikel 8 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] gevallen met een hoger risico vaststellen, van de meldingsplichtige entiteiten verlangen dat zij verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen en, in voorkomend geval, die maatregelen specificeren. Lidstaten die dergelijke verscherpte cliëntenonderzoeksvereisten aan op hun grondgebied gevestigde meldingsplichtige entiteiten hebben opgelegd, stellen de Commissie en de AMLA binnen een maand na de vaststelling daarvan in kennis en voegen bij die kennisgeving een motivering van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering die aan dat besluit ten grondslag liggen.

Indien de risico’s die de lidstaten overeenkomstig de eerste alinea hebben vastgesteld, gevolgen kunnen hebben voor het financiële stelsel van de Unie, overweegt de AMLA om, op verzoek van de Commissie of op eigen initiatief, de op grond van artikel 26 vastgestelde richtsnoeren te actualiseren.

6.Er worden niet automatisch verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen ingeroepen met betrekking tot bijkantoren of dochterondernemingen van in de Unie gevestigde meldingsplichtige entiteiten die gelegen zijn in derde landen als bedoeld in de artikelen 23, 24 en 25, indien deze bijkantoren of dochterondernemingen volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures overeenkomstig artikel 14.

Artikel 29

Tegenmaatregelen ter beperking van externe bedreigingen op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering

Voor de toepassing van de artikelen 23 en 25 kan de Commissie kiezen uit de volgende tegenmaatregelen:

a)tegenmaatregelen van de meldingsplichtige entiteiten tegen personen en juridische entiteiten waarbij derde landen met een hoog risico en, in voorkomend geval, andere landen betrokken zijn die een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie, bestaande uit:

i) de toepassing van aanvullende elementen van verscherpt cliëntenonderzoek;

ii) de invoering van verbeterde meldingsmechanismen of systematische melding van financiële transacties;

iii) de beperking van zakelijke relaties of transacties met natuurlijke personen of juridische entiteiten uit die derde landen;

b)tegenmaatregelen van de lidstaten tegen derde landen met een hoog risico en, in voorkomend geval, andere landen die een bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie, bestaande uit:

i) de vestiging weigeren van dochterondernemingen, bijkantoren of vertegenwoordigingskantoren van meldingsplichtige entiteiten uit het betrokken land, of anderszins rekening houden met het feit dat de betrokken meldingsplichtige entiteit afkomstig is uit een derde land dat niet over adequate AML/CFT-regelingen beschikt;

ii) meldingsplichtige entiteiten verbieden bijkantoren of vertegenwoordigingskantoren in het betrokken derde land te vestigen, of anderszins rekening houden met het feit dat het betrokken bijkantoor of het betrokken vertegenwoordigingskantoor zich in een derde land zou bevinden dat niet over adequate AML/CFT-regelingen beschikt;

iii) verscherpt toezichtonderzoek of verscherpte vereisten inzake externe audit voorschrijven voor in het betrokken derde land gelegen bijkantoren en dochterondernemingen van meldingsplichtige entiteiten;

iv) verscherpte vereisten inzake externe audit voorschrijven voor financiële groepen ten aanzien van hun in het betrokken derde land gelegen bijkantoren en dochterondernemingen;

v) kredietinstellingen en financiële instellingen verplichten de correspondentrelaties met respondentinstellingen in het betrokken derde land te herzien en te wijzigen of, indien nodig, te beëindigen.

Artikel 30

Specifieke verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen voor grensoverschrijdende correspondentrelaties

Wanneer sprake is van grensoverschrijdende correspondentrelaties met een respondentinstelling uit een derde land, met inbegrip van relaties die zijn aangegaan voor effectentransacties of geldovermakingen, en wanneer in het kader van die relaties betalingen worden verricht, wordt van de kredietinstellingen en financiële instellingen verlangd dat zij bij het aangaan van een zakelijke relatie niet alleen de cliëntenonderzoeksmaatregelen van artikel 16 toepassen, maar daarnaast ook:

a)voldoende informatie over de respondentinstelling verzamelen om een volledig beeld te krijgen van de aard van de bedrijfsactiviteit van de respondent, en op basis van publiekelijk beschikbare informatie de reputatie van de instelling en de kwaliteit van het toezicht bepalen;

b)de AML/CFT-controles van de respondentinstelling beoordelen;

c)toestemming verkrijgen van het hoger leidinggevend personeel alvorens nieuwe correspondentrelaties aan te gaan;

d)de respectieve verantwoordelijkheden van elke instelling documenteren;

e)met betrekking tot transitrekeningen (“payable-through accounts”) zich ervan vergewissen dat de respondentinstelling de identiteit heeft geverifieerd van, en doorlopend cliëntenonderzoek verricht ten aanzien van, de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot de rekeningen van de correspondentinstelling en dat zij in staat is om op verzoek de relevante cliëntenonderzoeksgegevens te verstrekken aan de correspondentinstelling.

Wanneer kredietinstellingen en financiële instellingen besluiten grensoverschrijdende correspondentrelaties te beëindigen om redenen die verband houden met het beleid ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, documenteren zij hun besluit.

Artikel 31

Verbod op correspondentrelaties met shell banken

Het is kredietinstellingen en financiële instellingen verboden een correspondentrelatie aan te gaan of te handhaven met een shell bank. Kredietinstellingen en financiële instellingen nemen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat zij geen correspondentrelaties aangaan of handhaven met een kredietinstelling of financiële instelling waarvan bekend is dat ze een shell bank toestaat gebruik te maken van haar rekeningen.

Artikel 32

Specifieke bepalingen betreffende politiek prominente personen

1.Naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen van artikel 16 beschikken de meldingsplichtige entiteiten over passende risicobeheersystemen, met inbegrip van risicogebaseerde procedures, om te bepalen of de cliënt of de uiteindelijk begunstigde van de cliënt een politiek prominente persoon is.

2.Met betrekking tot transacties of zakelijke relaties met politiek prominente personen passen de meldingsplichtige entiteiten de volgende maatregelen toe:

a)toestemming verkrijgen van het hogere leidinggevend personeel om zakelijke relaties met politiek prominente personen aan te gaan of voort te zetten;

b)passende maatregelen nemen om de bron vast te stellen van de vermogens- en geldmiddelen die bij zakelijke relaties of transacties met politiek prominente personen worden gebruikt;

c)die zakelijke relaties doorlopend verscherpt monitoren.

3.Uiterlijk [drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] vaardigt de AMLA richtsnoeren uit over:

a)de criteria voor de identificatie van personen die vallen onder de definitie van als naaste geassocieerden bekend personen; 

b)het risiconiveau dat verbonden is aan een bepaalde categorie politiek prominente personen, hun familieleden of als naaste geassocieerden bekende personen, met inbegrip van richtsnoeren over hoe dergelijke risico’s moeten worden beoordeeld wanneer de persoon voor de toepassing van artikel 35 niet langer een prominente publieke functie bekleedt.

Artikel 33

Lijst van prominente publieke functies

1.Elke lidstaat stelt een lijst op met de exacte functies die overeenkomstig zijn nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen als prominente publieke functies worden aangemerkt voor de toepassing van artikel 2, punt 25, en houdt deze lijst up-to-date. De lidstaten verzoeken de op hun grondgebied geaccrediteerde internationale organisaties een lijst van prominente publieke functies bij die internationale organisatie op te stellen en up-to-date te houden voor de toepassing van artikel 2, punt 25. Deze lijsten omvatten ook alle functies die kunnen worden toevertrouwd aan vertegenwoordigers van derde landen en van internationale organen die op het niveau van de lidstaat geaccrediteerd zijn. De lidstaten stellen de Commissie en de AMLA in kennis van deze lijsten en van alle wijzigingen die daarin zijn aangebracht.

2.De Commissie stelt een lijst op van de exacte functies die als prominente publieke functies op het niveau van de Unie worden aangemerkt, en houdt deze lijst up-to-date. Deze lijst omvat ook alle functies die kunnen worden toevertrouwd aan vertegenwoordigers van derde landen en van internationale organen die op het niveau van de Unie geaccrediteerd zijn.

3.Voor de toepassing van artikel 2, punt 25, stelt de Commissie op basis van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde lijsten één lijst van alle prominente publieke functies samen. De Commissie maakt deze lijst bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. De AMLA maakt deze lijst bekend op haar website.

Artikel 34

Politiek prominente personen die begunstigde zijn van een verzekeringspolis

De meldingsplichtige entiteiten nemen redelijke maatregelen om te bepalen of de begunstigden van een levensverzekeringspolis of een andere beleggingsverzekering, of, in voorkomend geval, de uiteindelijk begunstigden van de begunstigden politiek prominente personen zijn. Die maatregelen worden uiterlijk bij de uitbetaling of bij de gehele of gedeeltelijke overdracht van de polis genomen. Indien hogere risico’s zijn geïdentificeerd, passen de meldingsplichtige entiteiten naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen van artikel 16 ook de volgende maatregelen toe:

a)ze informeren het hogere leidinggevende personeel vóór uitbetaling van polisopbrengsten;

b)ze verrichten verscherpte controles op de gehele zakelijke relatie met de polishouder.

Artikel 35

Maatregelen ten aanzien van personen die niet langer politiek prominente personen zijn

1.Wanneer een politiek prominente persoon de prominente publieke functie waarmee hij door de Unie, een lidstaat, een derde land of een internationale organisatie is belast, niet langer bekleedt, houden de meldingsplichtige entiteiten bij hun beoordeling van de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering overeenkomstig artikel 16 rekening met het aanhoudende risico dat die persoon vormt.

2.De meldingsplichtige entiteiten passen een of meer van de in artikel 28, lid 4, bedoelde maatregelen toe om de risico’s van de zakelijke relatie te beperken, totdat die persoon wordt geacht geen risico meer te vormen, maar in ieder geval gedurende ten minste twaalf maanden vanaf het tijdstip waarop de persoon niet langer een prominente publieke functie bekleedt.

3.De in lid 2 bedoelde verplichting is van overeenkomstige toepassing wanneer een meldingsplichtige entiteit een zakelijke relatie aangaat met een persoon die in het verleden door de Unie, een lidstaat, een derde land of een internationale organisatie met een prominente publieke functie was belast.

Artikel 36

Familieleden en naaste geassocieerden van politiek prominente personen

De in de artikelen 32, 34 en 35 bedoelde maatregelen zijn ook van toepassing op familieleden van politiek prominente personen en op personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen.

AFDELING 5

Specifieke cliëntenonderzoeksmaatregelen

Artikel 37

Specificaties voor de sector levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen

Met betrekking tot levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen passen de meldingsplichtige entiteiten, naast de voor de cliënt en de uiteindelijk begunstigde vereiste cliëntenonderzoeksmaatregelen, de volgende cliëntenonderzoeksmaatregelen toe op de begunstigden van een levensverzekering of een andere beleggingsverzekering, zodra die begunstigden zijn geïdentificeerd of aangewezen:

a)in het geval van begunstigden die als met naam genoemde personen of juridische constructies zijn geïdentificeerd, het noteren van de naam van de persoon of de constructie;

b)in het geval van begunstigden die door middel van kenmerken of naar categorie of anderszins zijn aangewezen, het verkrijgen van voldoende informatie betreffende die begunstigden om op het tijdstip van uitbetaling de identiteit van de begunstigde te kunnen vaststellen.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punten a) en b), vindt de verificatie van de identiteit van de begunstigden en, in voorkomend geval, van hun uiteindelijk begunstigden plaats op het tijdstip van de uitbetaling. In geval van gehele of gedeeltelijke overdracht van de levensverzekering of de andere beleggingsverzekering aan een derde, identificeren de meldingsplichtige entiteiten die op de hoogte zijn van de overdracht, de uiteindelijk begunstigde op het moment van de overdracht aan de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of de juridische constructie die ten eigen voordele de waarde van de toegewezen polis ontvangt.

AFDELING 6

Uitvoering door derden

Artikel 38

Algemene bepalingen betreffende gebruikmaking van andere meldingsplichtige entiteiten

1.Meldingsplichtige entiteiten kunnen gebruik maken van andere meldingsplichtige entiteiten, ongeacht of die zich in een lidstaat of in een derde land bevinden, om te voldoen aan de cliëntenonderzoeksvereisten van artikel 16, lid 1, punten a), b) en c), mits:

a)de andere meldingsplichtige entiteiten de in deze verordening vastgestelde vereisten inzake cliëntenonderzoek en bewaring van gegevens of daaraan gelijkwaardige vereisten toepassen wanneer zij in een derde land gevestigd of gelegen zijn;

b)op een manier die consistent is met hoofdstuk IV van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] toezicht wordt gehouden op de naleving van de AML/CFT-vereisten door de andere meldingsplichtige entiteiten.

De eindverantwoordelijkheid voor de naleving van de cliëntenonderzoeksvereisten blijft berusten bij de meldingsplichtige entiteit die gebruik maakt van een andere meldingsplichtige entiteit.

2.Wanneer meldingsplichtige entiteiten besluiten gebruik te maken van andere, in derde landen gelegen meldingsplichtige entiteiten houden zij rekening met de in de bijlagen II en III vermelde geografische risicofactoren en met alle relevante informatie of richtsnoeren van de Commissie, de AMLA of andere bevoegde autoriteiten. 

3.In het geval van meldingsplichtige entiteiten die deel uitmaken van een groep, kan de naleving van de vereisten van dit artikel en van artikel 39 worden gewaarborgd door middel van op groepsniveau geldende gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures, mits aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)de meldingsplichtige entiteit maakt gebruik van informatie die uitsluitend wordt verstrekt door een meldingsplichtige entiteit die deel uitmaakt van dezelfde groep;

b)de groep past AML/CFT-gedragslijnen en -procedures, cliëntenonderzoeksmaatregelen en regels voor het bewaren van gegevens toe die volledig in overeenstemming zijn met deze verordening of met gelijkwaardige regels in derde landen;

c)de effectieve uitvoering van de in punt b) bedoelde vereisten staat op groepsniveau onder toezicht van de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat van herkomst overeenkomstig hoofdstuk IV van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] of de toezichthoudende autoriteit van het derde land overeenkomstig de regels van dat derde land.

4.De meldingsplichtige entiteiten maken geen gebruik van in derde landen gevestigde meldingsplichtige entiteiten die op grond van afdeling 2 van dit hoofdstuk zijn geïdentificeerd. In de Unie gevestigde meldingsplichtige entiteiten met bijkantoren en dochterondernemingen die in die derde landen zijn gevestigd, kunnen echter gebruik maken van die bijkantoren en dochterondernemingen, mits aan alle voorwaarden van lid 3, punten a), b) en c), is voldaan.

Artikel 39

Procedure voor gebruikmaking van een andere meldingsplichtige entiteit

1.De meldingsplichtige entiteiten verkrijgen van de meldingsplichtige entiteit waarvan zij gebruik maken, alle nodige informatie betreffende de cliëntenonderzoeksvereisten van artikel 16, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), of de voorgestelde bedrijfsactiviteit.

2.Meldingsplichtige entiteiten die gebruik maken van andere meldingsplichtige entiteiten, nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de meldingsplichtige entiteit waarvan gebruik wordt gemaakt, op verzoek het volgende verstrekt:

a)kopieën van de voor de identificatie van de cliënt verzamelde informatie;

b)alle bewijsstukken of betrouwbare informatiebronnen die zijn gebruikt om de identiteit van de cliënt en, in voorkomend geval, van de uiteindelijk begunstigden van de cliënt of van personen namens wie de cliënt handelt, te verifiëren, met inbegrip van gegevens die zijn verkregen met behulp van elektronische identificatiemiddelen en relevante vertrouwensdiensten als bedoeld in Verordening (EU) nr. 910/2014; en

c)verzamelde informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie.

3.De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie wordt door de meldingsplichtige entiteit waarvan gebruik wordt gemaakt, onverwijld en in elk geval binnen vijf werkdagen verstrekt.

4.De voorwaarden voor de doorgifte van de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie en documenten worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de meldingsplichtige entiteiten.

5.Indien de meldingsplichtige entiteit gebruik maakt van een meldingsplichtige entiteit die deel uitmaakt van haar groep, kan de schriftelijke overeenkomst worden vervangen door een op groepsniveau vastgestelde interne procedure, mits aan de voorwaarden van artikel 38, lid 2, is voldaan.

Artikel 40

Uitbesteding

1.De meldingsplichtige entiteiten mogen taken die voortvloeien uit de vereisten van deze verordening met het oog op het verrichten van cliëntenonderzoek uitbesteden aan een agent of externe dienstverlener, ongeacht of het een natuurlijke of een rechtspersoon betreft, met uitzondering van natuurlijke of rechtspersonen die verblijven of gevestigd zijn in derde landen die op grond van afdeling 2 van dit hoofdstuk zijn geïdentificeerd.

De meldingsplichtige entiteit blijft volledig aansprakelijk voor alle handelingen die deze agenten of externe dienstverleners in verband met de uitbestede activiteiten verrichten.

2.De in lid 1 bedoelde uitbesteding doet geen wezenlijke afbreuk aan de kwaliteit van de maatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteit om te voldoen aan de vereisten van deze verordening en van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een herschikking van Verordening (EU) 2015/847 – COM(2021) 422 final]. De volgende taken worden in geen geval uitbesteed:

a)de goedkeuring van de risicobeoordeling van de meldingsplichtige entiteit;

b)de in artikel 7 bedoelde interne controles;

c)het opstellen en goedkeuren van de gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures van de meldingsplichtige entiteit om aan de vereisten van deze verordening te voldoen;

d)de toewijzing van een risicoprofiel aan een potentiële cliënt en het aangaan van een zakelijke relatie met die cliënt;

e)de vaststelling van criteria voor het opsporen van verdachte en ongebruikelijke transacties en activiteiten;

f)de melding van verdachte activiteiten of op limieten gebaseerde verklaringen aan de FIE op grond van artikel 50.

3.Meldingsplichtige entiteiten die op grond van lid 1 taken uitbesteden, zien erop toe dat de agent of de externe dienstverlener de door de meldingsplichtige entiteit vastgestelde maatregelen en procedures toepast. De voorwaarden voor de uitvoering van deze taken worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de meldingsplichtige entiteit en de entiteit waaraan de taken worden uitbesteed. De meldingsplichtige entiteit controleert regelmatig of de entiteit waaraan de taken zijn uitbesteed, deze maatregelen en procedures effectief toepast. De frequentie van deze controles wordt bepaald op basis van de kritieke aard van de uitbestede taken.

4.De meldingsplichtige entiteiten zorgen ervoor dat de uitbesteding geen wezenlijke afbreuk doet aan het vermogen van de toezichthoudende autoriteiten om de naleving van alle in deze verordening neergelegde vereisten door de meldingsplichtige entiteit te monitoren en na te gaan.

Artikel 41

Richtsnoeren voor de uitvoering door derden

Uiterlijk [drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] vaardigt de AMLA richtsnoeren voor de meldingsplichtige entiteiten uit over:

a)de voorwaarden waaronder de meldingsplichtige entiteiten gebruik mogen maken van informatie die door een andere meldingsplichtige entiteit is verzameld, ook in het geval van een cliëntenonderzoek op afstand;

b)het aangaan van uitbestedingsrelaties overeenkomstig artikel 40 en de desbetreffende governance en procedures om de uitvoering van functies door de uitbestede entiteiten te monitoren, met name waar het gaat om functies die als kritiek moeten worden beschouwd;

c)de rol en verantwoordelijkheid van elke partij, ongeacht of sprake is van gebruikmaking van een andere meldingsplichtige entiteit of van uitbesteding;

d)de aanpak van het toezicht op gebruikmaking van een andere meldingsplichtige entiteit en op uitbesteding.

HOOFDSTUK IV

TRANSPARANTIE INZAKE UITEINDELIJK BEGUNSTIGDEN

Artikel 42

Identificatie van uiteindelijk begunstigden voor vennootschappen en andere juridische entiteiten

1.In het geval van vennootschappen zijn de uiteindelijk begunstigden als omschreven in artikel 2, punt 22, de natuurlijke personen met directe of indirecte zeggenschap over de vennootschap, hetzij via een eigendomsbelang, hetzij via andere middelen.

Voor de toepassing van dit artikel wordt onder “zeggenschap via een eigendomsbelang” verstaan een eigendom van 25 % plus één van de aandelen of stemrechten of een ander eigendomsbelang in de vennootschap, met inbegrip van het houden van aandelen aan toonder, op elk eigendomsniveau.

Voor de toepassing van dit artikel omvat “zeggenschap via andere middelen” ten minste een van de volgende elementen:

a)het recht om meer dan de helft van de leden van de raad van bestuur van de vennootschap of personen met een soortgelijke functie te benoemen en te ontslaan;

b)het vermogen om een significante invloed uit te oefenen op de door de vennootschap genomen beslissingen, onder meer via vetorechten, beslissingsrechten, beslissingen inzake winstuitkeringen of beslissingen die leiden tot een verschuiving van vermogensbestanddelen;

c)zeggenschap, al dan niet gedeeld, via formele of informele overeenkomsten met eigenaars, leden of de vennootschappen, bepalingen in de statuten, maatschapsovereenkomsten, consortiumovereenkomsten of gelijkwaardige documenten, afhankelijk van de specifieke kenmerken van de juridische entiteit, alsmede stemregelingen;

d)banden met familieleden van managers of bestuurders/personen die eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de vennootschap;

e)gebruik van formele of informele volmachtregelingen.

Zeggenschap via andere middelen kan ook worden bepaald overeenkomstig de criteria van artikel 22, leden 1 tot en met 5, van Richtlijn 2013/34/EU.

2.In het geval van andere juridische entiteiten dan vennootschappen zijn de uiteindelijk begunstigden als omschreven in artikel 2, punt 22, de natuurlijke personen als geïdentificeerd overeenkomstig lid 1 van dit artikel, tenzij artikel 43, lid 2, van toepassing is.

3.De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk [3 maanden na de datum van toepassing van deze verordening] in kennis van een lijst van de krachtens hun nationale recht bestaande soorten vennootschappen en andere juridische entiteiten met overeenkomstig lid 1 geïdentificeerde uiteindelijk begunstigden. De kennisgeving bevat de specifieke categorieën van de entiteiten, een beschrijving van de kenmerken, de namen en, in voorkomend geval, de nationale rechtsgrondslag. In de kennisgeving wordt ook vermeld of, vanwege de specifieke vorm en structuur van andere juridische entiteiten dan vennootschappen, het mechanisme van artikel 45, lid 3, van toepassing is, en wordt de eventuele toepassing uitvoerig gemotiveerd.

4.Uiterlijk [een jaar na de datum van toepassing van deze verordening] doet de Commissie aanbevelingen aan de lidstaten over de specifieke regels en criteria voor het identificeren van de uiteindelijk begunstigden van andere juridische entiteiten dan vennootschappen. Lidstaten die besluiten de aanbevelingen niet toe te passen, stellen de Commissie daarvan in kennis en motiveren dat besluit.

5.De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op:

a)ondernemingen die genoteerd zijn op een gereglementeerde markt waarvoor openbaarmakingsvereisten gelden die consistent zijn met de wetgeving van de Unie, of waarvoor gelijkwaardige internationale normen gelden; en

b)publiekrechtelijke instellingen als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 4, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad 55 .

Artikel 43

Identificatie van uiteindelijk begunstigden voor express trusts en soortgelijke juridische entiteiten of constructies

1.In het geval van express trusts zijn de uiteindelijk begunstigden alle volgende natuurlijke personen:

a)de oprichters van de trusts;

b)de trustees;

c)de eventuele protectors;

d)de begunstigden of, indien er een klasse van begunstigden is, de individuen binnen die klasse die een voordeel van de juridische constructie of entiteit ontvangen, ongeacht eventuele limieten, alsook de klasse van begunstigden. In het geval van pensioenregelingen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad 56 vallen en die voorzien in een klasse van begunstigden, wordt enkel de klasse van begunstigden als de begunstigde beschouwd;

e)elke andere natuurlijke persoon die door directe of indirecte eigendom of via andere middelen uiteindelijke zeggenschap over de express trust uitoefent, onder meer via een zeggenschaps- of eigendomsketen.

2.In het geval van juridische entiteiten en juridische constructies die vergelijkbaar zijn met express trusts, zijn de uiteindelijk begunstigden de natuurlijke personen die in het bezit zijn van gelijkwaardige of soortgelijke posities als die bedoeld in lid 1.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk [drie maanden na de datum van toepassing van deze verordening] in kennis van een lijst van juridische constructies en juridische entiteiten die vergelijkbaar zijn met express trusts en waarvan de uiteindelijk begunstigden geïdentificeerd zijn overeenkomstig lid 1.

3.De Commissie is bevoegd om door middel van een uitvoeringshandeling een lijst vast te stellen van juridische constructies en juridische entiteiten die onder het nationale recht van de lidstaten vallen en die met betrekking tot de uiteindelijk begunstigden aan dezelfde transparantievereisten zouden moeten voldoen als express trusts. Deze uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 61, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 44

Informatie over uiteindelijk begunstigden

1.De voor de toepassing van deze verordening vereiste informatie over de uiteindelijk begunstigden is toereikend, accuraat en actueel en omvat het volgende:

a)voor- en achternaam, geboorteplaats en -datum, woonadres, land van verblijf en nationaliteit of nationaliteiten van de uiteindelijk begunstigde, nationaal identificatienummer en herkomst daarvan, zoals paspoort of nationaal identiteitsbewijs, en, in voorkomend geval, fiscaal identificatienummer of ander gelijkwaardig nummer dat aan de betrokkene is toegekend door het land waar deze gewoonlijk verblijft;

b)aard en omvang van het, hetzij via eigendomsbelang, hetzij via zeggenschap via andere middelen, in de juridische entiteit of de juridische constructie gehouden economische belang, alsook de datum waarop dat economische belang is verworven;

c)informatie over de juridische entiteit of juridische constructie waarvan de natuurlijke persoon de uiteindelijk begunstigde is overeenkomstig artikel 16, lid 1, punt b), alsook een beschrijving van de zeggenschaps- en eigendomsstructuur.

2.De informatie over de uiteindelijk begunstigden wordt binnen 14 kalenderdagen na de oprichting van de juridische entiteiten of juridische constructies verkregen. De informatie wordt onverwijld en in geen geval later dan 14 kalenderdagen na elke wijziging van de uiteindelijk begunstigden geactualiseerd, en verder om het jaar.

Artikel 45

Verplichtingen van juridische entiteiten

1.Alle in de Unie opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten zijn verplicht toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden te verkrijgen en in bezit te hebben.

De juridische entiteiten verstrekken de meldingsplichtige entiteiten informatie over hun juridisch eigenaars en over de uiteindelijk begunstigden wanneer de meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig hoofdstuk III.

De uiteindelijk begunstigden van de vennootschappen of andere juridische entiteiten verstrekken deze entiteiten alle voor de vennootschap of de juridische entiteit vereiste informatie.

2.Wanneer alle mogelijke identificatiemiddelen overeenkomstig de artikelen 42 en 43 zijn uitgeput en nog steeds geen natuurlijke personen als uiteindelijk begunstigden zijn geïdentificeerd, of wanneer wordt betwijfeld of de geïdentificeerde personen de uiteindelijk begunstigden zijn, bewaren de vennootschappen of de andere juridische entiteiten de gegevens over de maatregelen die zij hebben genomen om de uiteindelijk begunstigden te identificeren.

3.In de in lid 2 bedoelde gevallen verstrekken de vennootschappen en de andere juridische entiteiten overeenkomstig artikel 16 van deze verordening en artikel 10 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] de volgende informatie over de uiteindelijk begunstigden:

a)een verklaring, vergezeld van een motivering, dat er geen uiteindelijk begunstigden zijn of dat de uiteindelijk begunstigden niet kunnen worden geïdentificeerd en geverifieerd;

b)de gegevens van de natuurlijke personen die de functie van hogere leidinggevenden in de vennootschap of de juridische entiteit bekleden, gelijkwaardig aan de krachtens artikel 44, lid 1, punt a), vereiste informatie.

4.De juridische entiteiten stellen de op grond van dit artikel verzamelde informatie op verzoek en onverwijld ter beschikking van de bevoegde autoriteiten.

5.De in lid 4 bedoelde informatie wordt bewaard gedurende vijf jaar na de datum waarop de vennootschappen worden ontbonden of anderszins ophouden te bestaan, hetzij door personen die door de entiteit belast zijn met de bewaring van de documenten, hetzij door bewindvoerders, vereffenaars of andere personen die bij de ontbinding van de entiteit betrokken zijn. De identiteit en de contactgegevens van de met de bewaring van de gegevens belaste persoon worden doorgegeven aan de registers bedoeld in artikel 10 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final].

Artikel 46

Verplichtingen van trustees

1.Trustees van een in een lidstaat beheerde express trust en personen met een gelijkwaardige positie in een soortgelijke juridische constructie zijn verplicht toereikende, accurate en actuele informatie over de uiteindelijk begunstigden met betrekking tot de juridische constructie te verkrijgen en in bezit te hebben. Deze informatie wordt bewaard gedurende vijf jaar na beëindiging van hun betrokkenheid bij de express trust of soortgelijke juridische constructie.

2.De in lid 1 bedoelde personen maken hun status bekend en verstrekken de informatie over de uiteindelijk begunstigden aan de meldingsplichtige entiteiten wanneer de meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig hoofdstuk III.

3.De uiteindelijk begunstigden van een express trust of soortgelijke juridische constructie die niet de trustee of de persoon met een gelijkwaardige positie zijn, verstrekken aan de trustee of aan de persoon met een gelijkwaardige positie in een soortgelijke constructie alle informatie die nodig is om aan de vereisten van dit hoofdstuk te voldoen.

4.De trustees van een express trust en de personen met een gelijkwaardige positie in een soortgelijke juridische constructie stellen de op grond van dit artikel verzamelde informatie op verzoek en onverwijld ter beschikking van de bevoegde autoriteiten.

Artikel 47

Verplichtingen van gevolmachtigden

Gevolmachtigde aandeelhouders en gevolmachtigde bestuurders van vennootschappen en andere juridische entiteiten beschikken over toereikende, accurate en actuele informatie inzake de identiteit van hun volmachtgever en van de uiteindelijk begunstigden van de volmachtgever, en melden deze informatie alsook de status van deze personen aan de betrokken vennootschappen en andere juridische entiteiten. De vennootschappen en andere juridische entiteiten melden deze informatie aan de op grond van artikel 10 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde witwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] ingestelde registers.

De vennootschappen en andere juridische entiteiten melden deze informatie ook aan de meldingsplichtige entiteiten wanneer de meldingsplichtige entiteiten cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen overeenkomstig hoofdstuk III.

Artikel 48

Buitenlandse juridische entiteiten en constructies

1.De informatie over de uiteindelijk begunstigden van buiten de Unie opgerichte juridische entiteiten of van express trusts of soortgelijke juridische constructies die buiten de Unie worden beheerd, wordt bewaard in het in artikel 10 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde witwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] bedoelde centrale register dat is ingesteld door de lidstaat waar deze entiteiten of trustees van express trusts of personen met gelijkwaardige posities in soortgelijke juridische constructies:

a)een zakelijke relatie aangaan met een meldingsplichtige entiteit;

b)onroerend goed verwerven dat op het grondgebied van die lidstaat is gelegen.

2.Wanneer de juridische entiteit, de trustee van de express trust of de persoon met een gelijkwaardige positie in een soortgelijke juridische constructie meerdere zakelijke relaties aangaat of onroerend goed in verschillende lidstaten verwerft, wordt een bewijs waaruit blijkt dat de informatie over de uiteindelijk begunstigden in een centraal register van één lidstaat is geregistreerd, beschouwd als een toereikend registratiebewijs.

Artikel 49

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van dit hoofdstuk, en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat zij ten uitvoer worden gelegd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk [zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening] in kennis van deze regels voor de sancties, inclusief de rechtsgrondslag, en stellen haar onverwijld in kennis van latere wijzigingen die er een impact op hebben.

HOOFDSTUK V 
MELDINGSPLICHT

Artikel 50

Melding van verdachte transacties

1.De meldingsplichtige entiteiten melden alle verdachte transacties, met inbegrip van pogingen daartoe, aan de FIE.

De meldingsplichtige entiteiten en, in voorkomend geval, de bestuurders en werknemers van deze entiteiten, verlenen hun volledige samenwerking door onverwijld:

a)uit eigen beweging melding te doen aan de FIE, wanneer de meldingsplichtige entiteit weet, vermoedt of redelijkerwijs kan vermoeden dat geldmiddelen, ongeacht het bedrag, opbrengsten van criminele activiteiten zijn of verband houden met terrorismefinanciering, en door in dergelijke gevallen te reageren op verzoeken van de FIE om bijkomende informatie;

b)de FIE op haar verzoek direct alle noodzakelijke informatie te verstrekken.

Voor de toepassing van de punten a) en b) reageren de meldingsplichtige entiteiten binnen vijf dagen op een verzoek om informatie van de FIE. In gerechtvaardigde en dringende gevallen kunnen de FIE’s deze termijn inkorten tot 24 uur.

2.Voor de toepassing van lid 1 verrichten de meldingsplichtige entiteiten een beoordeling van de op grond van artikel 20 als atypisch aangemerkte transacties om op te sporen welke vermoedelijk verband houden met witwassen of terrorismefinanciering.

Een vermoeden is gebaseerd op de kenmerken van de cliënt, de omvang en aard van de transactie of activiteit, het verband tussen verschillende transacties of activiteiten en andere omstandigheden waarvan de meldingsplichtige entiteit kennis heeft, met inbegrip van de consistentie van de transactie of activiteit met het risicoprofiel van de cliënt.

3.Uiterlijk [twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] stelt de AMLA ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op en legt deze ter goedkeuring voor aan de Commissie. In die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen wordt het formaat gespecificeerd dat moet worden gebruikt voor de melding van verdachte transacties op grond van lid 1.

4.De Commissie is bevoegd de in lid 3 van dit artikel bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 42 van Verordening [referentie invoegen — voorstel voor de oprichting van een autoriteit voor de bestrijding van witwassen — COM(2021) 421 final]

5.De AMLA verstrekt richtsnoeren inzake indicatoren voor ongebruikelijke of verdachte activiteiten of gedragingen en actualiseert deze regelmatig.

6.De op grond van artikel 9, lid 3, aangewezen persoon zendt de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie toe aan de FIE van de lidstaat op het grondgebied waarvan de meldingsplichtige entiteit die de informatie toezendt, gevestigd is.

Artikel 51

Specifieke bepalingen voor het melden van verdachte transacties door bepaalde categorieën meldingsplichtige entiteiten

1.In afwijking van artikel 50, lid 1, kunnen de lidstaten de in artikel 3, punt 3, a), b) en d), bedoelde meldingsplichtige entiteiten toestaan de in artikel 50, lid 1, bedoelde informatie toe te zenden aan een door de lidstaat aangewezen zelfregulerend orgaan.

Het aangewezen zelfregulerende orgaan stuurt de in de eerste alinea bedoelde informatie onverwijld en ongefilterd door naar de FIE.

2.Notarissen, advocaten en andere onafhankelijke beoefenaars van juridische beroepen, auditors, externe accountants en belastingadviseurs zijn vrijgesteld van de vereisten van artikel 50, lid 1, voor zover die vrijstelling betrekking heeft op de informatie die zij van een van hun cliënten ontvangen of over een van hun cliënten verkrijgen tijdens het bepalen van de rechtspositie van hun cliënt of bij het verrichten van hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in het kader van of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of die informatie vóór, gedurende of na een dergelijk geding wordt ontvangen of verkregen.

Artikel 52

Toestemming van de FIE voor het uitvoeren van een transactie

1.De meldingsplichtige entiteiten onthouden zich van het uitvoeren van transacties die naar hun weten of vermoeden verband houden met de opbrengsten van criminele activiteiten of met terrorismefinanciering, totdat zij overeenkomstig artikel 50, lid 1, eerste alinea, punt a), de nodige maatregelen hebben genomen en verdere specifieke instructies van de FIE of een andere bevoegde autoriteit in overeenstemming met het toepasselijke recht hebben opgevolgd.

2.Indien het niet mogelijk is zich te onthouden van het uitvoeren van in lid 1 bedoelde transacties, of indien zulks de vervolging van de begunstigden van een verdachte transactie zou doorkruisen, lichten de meldingsplichtige entiteiten de FIE onmiddellijk na de transacties in.

Artikel 53

Melding aan FIE’s

Melding te goeder trouw door een meldingsplichtige entiteit of door een werknemer of een bestuurder van een meldingsplichtige entiteit overeenkomstig de artikelen 50 en 51 vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie en leidt voor de meldingsplichtige entiteit, haar bestuurders of werknemers tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid, zelfs indien deze niet precies op de hoogte waren van de onderliggende criminele activiteit, en ongeacht of enige illegale activiteit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Artikel 54

Meldingsverbod

1.De meldingsplichtige entiteiten en hun bestuurders en werknemers melden de betrokken cliënt of derden niet dat overeenkomstig artikel 50 of artikel 51 informatie is, wordt of zal worden verstrekt of dat een onderzoek naar witwassen of terrorismefinanciering wordt of kan worden uitgevoerd.

2.Lid 1 is niet van toepassing op meldingen aan bevoegde autoriteiten en zelfregulerende organen wanneer deze toezichthoudende taken uitoefenen, noch op meldingen met het oog op het onderzoeken en vervolgen van witwassen, terrorismefinanciering en andere criminele activiteiten.

3.In afwijking van lid 1 is het melden van informatie toegestaan tussen tot dezelfde groep behorende meldingsplichtige entiteiten, alsook tussen deze entiteiten en hun in derde landen gevestigde bijkantoren en dochterondernemingen, mits die bijkantoren en dochterondernemingen volledig voldoen aan de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures, inclusief de procedures voor het delen van informatie binnen de groep, overeenkomstig artikel 13, en mits de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures voldoen aan de voorschriften van deze verordening.

4.In afwijking van lid 1 is het melden van informatie toegestaan tussen in artikel 3, punt 3, a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten, of entiteiten van derde landen waarvan de voorschriften gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze verordening, die hun beroepsactiviteiten, al dan niet als werknemer, uitoefenen binnen dezelfde rechtspersoon of een grotere structuur waartoe de betrokken persoon behoort en die onder dezelfde eigenaar, hetzelfde bestuur of dezelfde nalevingscontroles valt, met inbegrip van netwerken of maatschappen.

5.Voor in artikel 3, punten 1 en 2 en punt 3, a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten en in gevallen betreffende dezelfde cliënt en dezelfde transactie waarbij twee of meer meldingsplichtige entiteiten betrokken zijn, is het melden van informatie, in afwijking van lid 1, toegestaan tussen de betrokken meldingsplichtige entiteiten, mits deze in de Unie gelegen zijn, of in het kader van contacten met entiteiten in een derde land dat voorschriften oplegt die gelijkwaardig zijn aan de voorschriften van deze verordening, en mits zij tot dezelfde categorie van meldingsplichtige entiteiten behoren en onderworpen zijn aan verplichtingen inzake beroepsgeheim en de bescherming van persoonsgegevens.

6.Wanneer de in artikel 3, punt 3, a) en b), bedoelde meldingsplichtige entiteiten trachten een cliënt te doen afzien van een onwettige activiteit, wordt zulks niet als een melding in de zin van lid 1 beschouwd.

HOOFDSTUK VI

GEGEVENSBESCHERMING EN BEWARING VAN GEGEVENS

Artikel 55

Verwerking van bijzondere categorieën van persoonsgegevens

1.Voor zover dit strikt noodzakelijk is voor het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering, mogen de meldingsplichtige entiteiten bijzondere categorieën van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) 2016/679 en persoonsgegevens in verband met strafrechtelijke veroordelingen en strafbare feiten als bedoeld in artikel 10 van die verordening verwerken, met inachtneming van de in de leden 2 en 3 vastgestelde waarborgen.

2.De meldingsplichtige entiteiten mogen onder artikel 9 van Verordening (EU) 2016/679 vallende persoonsgegevens verwerken op voorwaarde dat:

a)de meldingsplichtige entiteiten aan hun cliënten of potentiële cliënten meedelen dat de verwerking van dergelijke categorieën van gegevens met het oog op de naleving van de vereisten van deze verordening is toegestaan;

b)de gegevens afkomstig zijn van betrouwbare bronnen, en accuraat en actueel zijn;

c)de meldingsplichtige entiteiten maatregelen van een hoog beveiligingsniveau nemen overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) 2016/679, met name wat vertrouwelijkheid betreft.

3.De meldingsplichtige entiteiten mogen, naast het bepaalde in lid 2, onder artikel 10 van Verordening (EU) 2016/679 vallende persoonsgegevens verwerken op voorwaarde dat:

a)deze persoonsgegevens betrekking hebben op witwassen, daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering;

b)de meldingsplichtige entiteiten beschikken over procedures om bij de verwerking van deze gegevens een onderscheid te maken tussen beschuldigingen, onderzoeken, procedures en veroordelingen, rekening houdend met het grondrecht op een eerlijk proces, de rechten van de verdediging en het vermoeden van onschuld.

4.De persoonsgegevens worden door de meldingsplichtige entiteiten op basis van deze verordening verwerkt met als enig doel witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en worden niet verder verwerkt op een manier die niet verenigbaar is met dat doel. De verwerking van persoonsgegevens op basis van deze verordening voor commerciële doeleinden is verboden.

Artikel 56

Bewaren van informatie

1.De meldingsplichtige entiteiten bewaren overeenkomstig het nationale recht de volgende documenten en informatie ten behoeve van de werkzaamheden van de FIE of van andere bevoegde autoriteiten met het oog op het voorkomen, opsporen en onderzoeken van mogelijke gevallen van witwassen of terrorismefinanciering:

a)een kopie van de documenten en informatie verkregen bij het verrichten van een cliëntenonderzoek op grond van hoofdstuk III, met inbegrip van informatie verkregen via elektronische identificatiemiddelen, en de resultaten van de op grond van artikel 50 verrichte analyses;

b)de bewijsstukken en registratiegegevens van transacties, zijnde de originele documenten of de kopieën die krachtens het nationale recht dezelfde bewijskracht hebben, die nodig zijn om transacties te identificeren.

2.In afwijking van lid 1 kunnen de meldingsplichtige entiteiten besluiten om in plaats van de kopieën van de informatie verwijzingen naar die informatie te bewaren, mits die informatie zo wordt bewaard dat ze onmiddellijk door meldingsplichtige entiteiten aan de bevoegde autoriteiten kan worden verstrekt en niet kan worden gewijzigd of veranderd.

De meldingsplichtige entiteiten die gebruikmaken van de in de eerste alinea bedoelde afwijking, bepalen in hun op grond van artikel 7 opgestelde interne procedures voor welke categorieën informatie zij in plaats van een kopie of origineel een verwijzing zullen bewaren, alsmede via welke procedures de informatie moet worden opgevraagd zodat deze op verzoek aan de bevoegde autoriteiten kan worden verstrekt.

3.De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie wordt bewaard gedurende een periode vijf jaar na het einde van de zakelijke relatie met de cliënt of na de datum van een occasionele transactie. Na het verstrijken van die bewaringstermijn verwijderen de meldingsplichtige entiteiten de persoonsgegevens.

De in de eerste alinea vermelde bewaringstermijn geldt ook voor de gegevens die toegankelijk zijn via de gecentraliseerde mechanismen als bedoeld in artikel 14 van Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final].

4.Indien er op [datum van toepassing van deze verordening] een rechtsprocedure in verband met het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoedelijke witwaspraktijken of terrorismefinanciering aanhangig is in een lidstaat, en een meldingsplichtige entiteit informatie of documenten in verband met die aanhangige procedure bezit, mag de meldingsplichtige entiteit die informatie of documenten overeenkomstig het nationale recht bewaren gedurende een termijn van vijf jaar vanaf [datum van toepassing van deze verordening].

De lidstaten mogen, onverminderd de nationale strafrechtelijke bepalingen betreffende bewijsmateriaal die op lopende strafrechtelijke onderzoeken en rechtsprocedures van toepassing zijn, een aanvullende termijn van vijf jaar voor de bewaring van die informatie of documenten toestaan of opleggen, indien is aangetoond dat die langere bewaring noodzakelijk en evenredig is met het oog op het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van vermoedelijke witwaspraktijken of terrorismefinanciering.

Artikel 57

Verstrekking van registers aan bevoegde autoriteiten

De meldingsplichtige entiteiten beschikken over systemen waarmee zij via beveiligde kanalen en met volledige inachtneming van de vertrouwelijkheid van de verzoeken overeenkomstig hun nationale recht volledig en snel antwoord kunnen geven wanneer hun FIE of een andere bevoegde autoriteit hen vraagt of zij gedurende de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek een zakelijke relatie met een gegeven persoon hebben onderhouden en zo ja welke.

HOOFDSTUK VII

Maatregelen ter beperking van risico’s die voortvloeien uit anonieme instrumenten

Artikel 58

Anonieme rekeningen en aandelen aan toonder en warrants op aandelen aan toonder

1.Kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van cryptoactivadiensten houden geen anonieme rekeningen, anonieme spaarboekjes, anonieme kluizen en anonieme cryptoactivaportefeuilles aan, net zomin als rekeningen waarmee de houder van de cliëntenrekening op een andere manier kan worden geanonimiseerd.

Elk gebruik van reeds bestaande anonieme rekeningen, anonieme spaarboekjes, anonieme kluizen of anonieme cryptoactivaportefeuilles wordt voorafgegaan door toepassing van cliëntenonderzoeksmaatregelen op de eigenaars of begunstigden ervan.

2.Kredietinstellingen en financiële instellingen die als accepteerder optreden, aanvaarden geen betalingen met anonieme prepaidkaarten die in derde landen zijn uitgegeven, tenzij anders bepaald in de technische reguleringsnormen die de Commissie overeenkomstig artikel 22 op basis van een bewezen laag risico heeft vastgesteld.

3.Vennootschappen geven geen aandelen aan toonder uit en zetten alle bestaande aandelen aan toonder uiterlijk [twee jaar na de datum van toepassing van deze verordening] om in aandelen op naam. Het aanhouden van aandelen aan toonder is wel toegestaan voor vennootschappen met effecten die op een gereglementeerde markt genoteerd zijn of vennootschappen waarvan de aandelen worden uitgegeven als door intermediairs gehouden effecten.

Vennootschappen geven geen warrants op aandelen aan toonder uit die niet door intermediairs worden gehouden.

Artikel 59

Limieten voor grote contante betalingen

1.Personen die goederen verhandelen of diensten verlenen, mogen contante betalingen ten bedrage van maximaal 10 000 EUR, of de tegenwaarde in de nationale munteenheid, aanvaarden of verrichten ongeacht of de transactie wordt verricht in één verrichting dan wel in verscheidene verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan.

2.De lidstaten mogen lagere limieten vaststellen na raadpleging van de Europese Centrale Bank overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Beschikking 98/415/EG van de Raad 57 . Deze lagere limieten worden binnen drie maanden na de invoering van de maatregel op nationaal niveau aan de Commissie meegedeeld.

3.Wanneer op nationaal niveau reeds limieten bestaan die lager zijn dan de in lid 1 vastgestelde limiet, blijven deze van toepassing. De lidstaten doen binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening melding van deze limieten.

4.De in lid 1 opgenomen limiet geldt niet voor:

a)betalingen tussen natuurlijke personen die niet beroepshalve handelen;

b)betalingen of deposito’s in de gebouwen van kredietinstellingen. In dergelijke gevallen meldt de kredietinstelling betalingen of deposito’s die de limiet overschrijden, aan de FIE.

5.De lidstaten zorgen ervoor dat passende maatregelen, met inbegrip van sancties, worden genomen tegen natuurlijke of rechtspersonen die beroepshalve handelen en die verdacht worden van een inbreuk op de in lid 1 vastgestelde limiet of een door de lidstaten vastgestelde lagere limiet.

6.Het totale niveau van de sancties wordt overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van het nationale recht zodanig berekend dat de resultaten ervan evenredig zijn met de ernst van de inbreuk en verdere inbreuken van dezelfde aard effectief worden ontmoedigd.

HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 60

Gedelegeerde handelingen

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De bevoegdheid voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen als bedoeld in de artikelen 23, 24 en 25 wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 23, 24 en 25 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.Een overeenkomstig de artikelen 23, 24 en 25 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van één maand na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad wordt die termijn met één maand verlengd.

Artikel 61

Comité

1.De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, dat is opgericht bij artikel 28 van Verordening [referentie invoegen – voorstel voor een herschikking van Verordening (EU) 2015/847 – COM(2021) 422 final]. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 62

Toetsing

Uiterlijk [vijf jaar na de datum van toepassing van deze verordening] en daarna om de drie jaar legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een verslag over de toepassing van deze verordening voor.

Artikel 63

Verslaglegging

Uiterlijk [drie jaar na de datum van toepassing van deze verordening] legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslagen voor waarin de noodzaak en de evenredigheid worden beoordeeld van:

a)een verlaging van het percentage voor de identificatie van de uiteindelijk begunstigden van juridische entiteiten;

b)een verdere verlaging van de limiet voor grote contante betalingen.

Artikel 64

Verband met Richtlijn (EU) 2015/849

Verwijzingen naar Richtlijn (EU) 2015/849 gelden als verwijzingen naar deze verordening en naar Richtlijn [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn – COM(2021) 423 final] en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IV.

Artikel 65

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van [drie jaar na de datum van inwerkingtreding].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    Europol, From suspicion to action – Converting financial intelligence into greater operational impact (Van verdenking tot actie – financiële inlichtingen omzetten in grotere operationele resultaten), 2017.
(2)    Mededeling van de Commissie – Naar een betere toepassing van het kader voor de bestrijding van het witwassen van geld en het financieren van terrorisme (COM(2019) 360 final), verslag van de Commissie over de beoordeling van recente vermeende gevallen van het witwassen van geld waarbij EU-kredietinstellingen betrokken zijn (COM(2019) 373 final), verslag van de Commissie waarin het kader voor de samenwerking tussen de financiële-inlichtingeneenheden wordt beoordeeld (COM(2019) 371 final), grensoverschrijdend risicobeoordelingsverslag (COM(2019) 370 final).
(3)    COM(2020) 605 final.
(4)    Mededeling van de Commissie inzake een actieplan voor een alomvattend EU‐beleid voor de preventie van witwassen en financieren van terrorisme (C(2020) 2800) (PB C 164 van 13.5.2020, blz. 21).
(5)    COM(2021) 423 final.
(6)    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
(7)    COM(2021) 421 final.
(8)    COM(2021) 422 final.
(9)    Resolutie van het Europees Parlement van 10 juli 2020 over een alomvattend EU-beleid voor de preventie van witwassen en financieren van terrorisme – Actieplan van de Commissie en andere recente ontwikkelingen (2020/2686 (RSP)), P9_TA (2020) 0204.
(10)    Conclusies van de Raad over de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, 12608/20.
(11)    Alle verwijzingen in deze toelichting naar “de huidige AML/CFT-wetgeving van de EU” moeten worden gelezen als verwijzingen naar deze richtlijn.
(12)    Respectievelijk de Richtlijnen (EU) 2015/2366, 2014/92/EU en 2009/110/EG.
(13)    Met name het voorstel voor een verordening betreffende markten in cryptoactiva (COM(2020) 593 final).
(14)    Verordening (EU) 2020/1503 van het Europees Parlement en de Raad van 7 oktober 2020 betreffende Europese crowdfundingdienstverleners voor bedrijven en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1129 en Richtlijn (EU) 2019/1937 (PB L 347 van 20.10.2020, blz. 1).
(15)    Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 betreffende een Europees kader voor een digitale identiteit (COM(2021) 281 final).
(16)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over een EU-strategie voor het digitale geldwezen (COM(2020) 591 final).
(17)    Werkdocument van de diensten van de Commissie – Effectbeoordeling bij het pakket wetgevingsvoorstellen van de Commissie betreffende de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (AML/CFT), en rechtshandhaving, met inbegrip van:
(18)    Algemene gegevensbeschermingsverordening (Verordening (EU) 2016/679).
(19)    De Commissie is van mening dat verblijfsregelingen voor investeerders, dat wil zeggen regelingen waarbij het burgerschap van een lidstaat wordt aangeboden in ruil voor vooraf bepaalde betalingen en investeringen, niet in overeenstemming zijn met het beginsel van loyale samenwerking (artikel 4, lid 3, VEU) en de fundamentele status van het burgerschap van de Unie zoals vastgelegd in de Verdragen (artikel 20 VWEU). Bijgevolg stelt de Commissie niet voor om dergelijke regelingen te reguleren.
(20)    Met inbegrip van wijzigingen die daaraan naar verwachting zullen worden aangebracht bij het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 betreffende een Europees kader voor een digitale identiteit (COM(2021) 281 final).
(21)    PB C [...] van [...], blz. [...].
(22)    PB C [...] van [...], blz. [...].
(23)    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
(24)    Richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 43).
(25)    Richtlijn (EU) 2018/1673 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 inzake de strafrechtelijke bestrijding van het witwassen van geld (PB L 284 van 12.11.2018, blz. 22).
(26)    Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
(27)    Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).
(28)    Verordening (EU) 2020/1503 van het Europees Parlement en de Raad van 7 oktober 2020 betreffende Europese crowdfundingdienstverleners voor bedrijven en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1129 en Richtlijn (EU) 2019/1937 (PB L 347 van 20.10.2020, blz. 1).
(29)    Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).
(30)    Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).
(31)    Besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van Gemeenschappelijk Standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195 van 27.7.2010, blz. 39).
(32)    Besluit (GBVB) 2016/849 van de Raad van 27 mei 2016 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Besluit 2013/183/GBVB (PB L 141 van 28.5.2016, blz. 79).
(33)    Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88 van 24.3.2012, blz. 1).
(34)    Verordening (EU) 2017/1509 van de Raad van 30 augustus 2017 betreffende beperkende maatregelen tegen de Democratische Volksrepubliek Korea en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 329/2007 (PB L 224 van 31.8.2017, blz. 1).
(35)    Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73) en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 betreffende een Europees kader voor een digitale identiteit (COM(2021) 281 final).
(36)    Richtlijn 2014/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de vergelijkbaarheid van de in verband met betaalrekeningen aangerekende vergoedingen, het overstappen naar een andere betaalrekening en de toegang tot betaalrekeningen met basisfuncties (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 214).
(37)    Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG, 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35).
(38)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(39)    PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(40)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(41)    PB C [...] van [...], blz. [...].
(42)    Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(43)    Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(44)    Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).
(45)    Richtlijn (EU) 2016/97 van het Europees Parlement en de Raad van 20 januari 2016 betreffende verzekeringsdistributie (herschikking) (PB L 26 van 2.2.2016, blz. 19).
(46)    Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (herschikking) (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).
(47)    Richtlijn 2014/17/ЕU van het Europees Parlement en de Raad van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 60 van 28.2.2014, blz. 34).
(48)    Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66).
(49)    Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).
(50)    Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 1).
(51)    Verordening (EU) 2018/1672 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de controle van liquide middelen die de Unie binnenkomen of verlaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1889/2005 (PB L 284 van 12.11.2018, blz. 6).
(52)    Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).
(53)    Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149).
(54)    Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).
(55)    Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende het plaatsen van overheidsopdrachten en tot intrekking van Richtlijn 2004/18/EG (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 65).
(56)    Richtlijn (EU) 2016/2341 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (IBPV’s) (PB L 354 van 23.12.2016, blz. 37).
(57)    Beschikking van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de raadpleging van de Europese Centrale Bank door de nationale autoriteiten over ontwerpen van wettelijke bepalingen (PB L 189 van 3.7.1998, blz. 42).

Brussel, 20.7.2021

COM(2021) 420 final

BIJLAGEN

bij het Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen of terrorismefinanciering

{SEC(2021) 391 final} - {SWD(2021) 190 final} - {SWD(2021) 191 final}


BIJLAGE I

Indicatieve lijst van risicovariabelen

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van risicovariabelen die de meldingsplichtige entiteiten in aanmerking moeten nemen wanneer zij overeenkomstig artikel 8 hun risicobeoordeling opstellen om te bepalen in welke mate cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten worden toegepast overeenkomstig artikel 16.

(a)Cliëntgebonden risicovariabelen:

i) de bedrijfs- of beroepsactiviteit van de cliënt en van de uiteindelijk begunstigde van de cliënt;

ii) de reputatie van de cliënt en van de uiteindelijk begunstigde van de cliënt;

iii) de aard en het gedrag van de cliënt en van de uiteindelijk begunstigde van de cliënt;

iv) de rechtsgebieden waar de cliënt en de uiteindelijk begunstigde van de cliënt zijn gevestigd;

v) de rechtsgebieden waarin de hoofdvestiging van de cliënt en van de uiteindelijk begunstigde van de cliënt gelegen is;

vi) de rechtsgebieden waarmee de cliënt en de uiteindelijk begunstigde van de cliënt relevante persoonlijke banden hebben.

(b)Product-, dienst- of transactiegebonden risicovariabelen:

i) het doel van een rekening of een relatie;

ii) de regelmaat of de duur van de zakelijke relatie;

iii) de omvang van de vermogensbestanddelen die door een cliënt worden gedeponeerd of de omvang van de verrichte transacties;

iv) het niveau van transparantie of ondoorzichtigheid van het product, de dienst of de transactie;

v) de complexiteit van het product, de dienst of de transactie;

vi) de waarde of de omvang van het product, de dienst of de transactie.

(c)Leveringskanaalgebonden risicovariabelen:

i) de mate waarin de zakelijke relatie op afstand plaatsvindt;

ii) de aanwezigheid van introducerende of intermediaire partijen die de cliënt zou kunnen gebruiken, en de aard van hun relatie met de cliënt.

(d)Risicovariabele voor levensverzekeringen en andere beleggingsverzekeringen:

i) het risiconiveau van de begunstigde van de verzekeringspolis.



BIJLAGE II

Op een lager risico wijzende factoren

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van factoren en soorten bewijs van een potentieel lager risico als bedoeld in artikel 16.

(1)    Cliëntgebonden risicofactoren:

(a)beursgenoteerde vennootschappen die onderworpen zijn aan informatievereisten (op grond van het beursreglement of krachtens wettelijke of afdwingbare middelen) welke voorschriften omvatten om toereikende transparantie inzake de uiteindelijk begunstigden te garanderen;

(b)overheden of overheidsbedrijven;

(c)cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een lager risico als vermeld in punt 3.

(2)Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren:

(a)levensverzekeringspolissen met een lage premie;

(b)pensioenverzekeringsovereenkomsten die geen afkoopclausule bevatten en niet als zekerheidstelling kunnen dienen;

(c)een pensioenstelsel, een pensioenfonds of een soortgelijk stelsel dat pensioenen uitkeert aan werknemers, waarbij de bijdragen worden ingehouden op het loon en de regels van het stelsel de deelnemers niet toestaan hun rechten uit hoofde van het stelsel over te dragen;

(d)financiële producten of diensten die op passende wijze bepaalde en beperkte diensten voor bepaalde soorten cliënten omvatten, om voor financiële inclusiedoeleinden de toegang te vergroten;

(e)producten waarbij de risico’s van witwassen en terrorismefinanciering worden beheerd door andere factoren zoals bestedingslimieten of transparantie van eigendom (bv. bepaalde soorten elektronisch geld).

(3)Geografische risicofactoren – registratie, vestiging of woonst in:

(a)lidstaten;

(b)derde landen met doeltreffende AML/CFT-systemen;

(c)derde landen die volgens geloofwaardige bronnen een laag niveau van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

(d)derde landen die volgens geloofwaardige bronnen, zoals wederzijdse evaluaties, gedetailleerde beoordelingsrapporten of gepubliceerde follow-uprapporten, voorschriften inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering hebben die beantwoorden aan de herziene FATF-aanbevelingen en die voorschriften effectief ten uitvoer leggen.

BIJLAGE III

Op een hoger risico wijzende factoren

Hierna volgt een niet-limitatieve lijst van factoren en soorten bewijs van een potentieel hoger risico bedoeld in artikel 16.

(1)Cliëntgebonden risicofactoren:

(a)een zakelijke relatie die in ongebruikelijke omstandigheden plaatsvindt;

(b)cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een hoger risico als vermeld in punt 3;

(c)rechtspersonen of juridische constructies die vehikels zijn voor het aanhouden van persoonlijke vermogensbestanddelen;

(d)vennootschappen met gevolmachtigde aandeelhouders of met aandelen aan toonder;

(e)bedrijven waar veel geldverkeer in contanten plaatsvindt;

(f)de eigendomsstructuur van de vennootschap lijkt ongebruikelijk of buitensporig complex gezien de aard van de vennootschapsactiviteit;

(g)de cliënt is een onderdaan van een derde land die verblijfsrechten in een lidstaat aanvraagt in ruil voor een belegging in de vorm van, onder meer, kapitaaloverdrachten, de aankoop of huur van onroerend goed, investeringen in overheidsobligaties, investeringen in vennootschappen, een schenking of donatie ten gunste van een activiteit die bijdraagt aan het algemeen belang of bijdragen aan de staatsbegroting.

(2)Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren:

(a)private banking;

(b)producten of transacties die anonimiteit bevorderen;

(c)betalingen die worden ontvangen van onbekende of niet-verbonden derden;

(d)nieuwe producten en nieuwe zakelijke praktijken, daaronder begrepen nieuwe leveringsmechanismen, en het gebruik van nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën voor zowel nieuwe als reeds bestaande producten;

(e)transacties in verband met aardolie, wapens, edelmetalen, tabaksproducten, culturele kunstvoorwerpen en andere artikelen van archeologisch, historisch, cultureel en religieus belang of met grote wetenschappelijke waarde, alsook ivoor en beschermde soorten.

(3)Geografische risicofactoren:

(a)derde landen die vanwege nalevingstekortkomingen in hun AML/CFT-systemen aan verscherpte monitoring zijn onderworpen of anderszins zijn geïdentificeerd door de FATF;

(b)derde landen die volgens geloofwaardige bronnen / erkende processen, zoals wederzijdse evaluaties, gedetailleerde beoordelingsrapporten of gepubliceerde follow-uprapporten, geen effectieve AML/CFT-systemen hebben;

(c)derde landen die volgens geloofwaardige bronnen / erkende processen significante niveaus van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

(d)derde landen waarvoor sancties, embargo's of soortgelijke maatregelen gelden die bijvoorbeeld door de Unie of de Verenigde Naties zijn uitgevaardigd;

(e)derde landen die financiering of ondersteuning verschaffen voor terroristische activiteiten, of op het grondgebied waarvan als terroristisch aangemerkte organisaties actief zijn.

BIJLAGE IV

Concordantietabel

Richtlijn (EU) 2015/849

Richtlijn (EU) XXXX/XX [referentie invoegen – voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn]

Deze verordening

Artikel 1, lid 1

-

-

Artikel 1, lid 2

-

-

Artikel 1, lid 3

Artikel 2, punt 1

Artikel 1, lid 4

Artikel 2, punt 1

Artikel 1, lid 5

Artikel 2, punt 2

Artikel 1, lid 6

Artikel 2, punten 1 en 2

Artikel 2, lid 1

Artikel 3

Artikel 2, lid 2

Artikel 4

Artikel 2, lid 3

Artikel 5, lid 1

Artikel 2, lid 4

Artikel 5, lid 2

Artikel 2, lid 5

Artikel 5, lid 3

Artikel 2, lid 6

Artikel 5, lid 4

Artikel 2, lid 7

Artikel 5, lid 5

Artikel 2, lid 8

Artikel 6

Artikel 2, lid 9

Artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 6

Artikel 3, punt 1

Artikel 2, punt 5

Artikel 3, punt 2

Artikel 2, punt 6

Artikel 3, punt 3

Artikel 2, punt 4

Artikel 3, punt 4

Artikel 2, punt 3

Artikel 3, punt 5

Artikel 2, punt 35

Artikel 3, punt 6

Artikel 2, punt 22

Artikel 3, punt 6, a)

Artikel 42, lid 1

Artikel 3, punt 6, b)

Artikel 43

Artikel 3, punt 6, c)

Artikel 42, lid 2

Artikel 3, punt 7

Artikel 2, punt 7

Artikel 3, punt 8

Artikel 2, punt 19

Artikel 3, punt 9

Artikel 2, punt 25

Artikel 3, punt 10

Artikel 2, punt 26

Artikel 3, punt 11

Artikel 2, punt 27

Artikel 3, punt 12

Artikel 2, punt 28

Artikel 3, punt 13

Artikel 2, punt 16

Artikel 3, punt 14

Artikel 2, punt 8

Artikel 3, punt 15

Artikel 2, punt 29

Artikel 3, punt 16

Artikel 2, punt 15

Artikel 3, punt 17

Artikel 2, punt 20

Artikel 3, punt 18

Artikel 2, punt 13

Artikel 3, punt 19

-

-

Artikel 4

Artikel 3

Artikel 5

-

-

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 2

Artikel 8, leden 2 en 3

Artikel 8, lid 3

Artikel 7, lid 1

Artikel 8, lid 4

Artikel 7, lid 2

Artikel 8, lid 5

Artikel 7, leden 2 en 3

Artikel 9

Artikel 23

Artikel 10

Artikel 58

Artikel 11

Artikel 15

Artikel 12

-

-

Artikel 13, lid 1

Artikel 16, lid 1

Artikel 13, lid 2

Artikel 16, lid 2

Artikel 13, lid 3

Artikel 16, lid 2

Artikel 13, lid 4

Artikel 16, lid 4

Artikel 13, lid 5

Artikel 37

Artikel 13, lid 6

Artikel 18, lid 3

Artikel 14, lid 1

Artikel 19, lid 1

Artikel 14, lid 2

Artikel 19, lid 2

Artikel 14, lid 3

Artikel 19, lid 3

Artikel 14, lid 4

Artikel 17

Artikel 14, lid 5

Artikel 21, leden 2 en 3

Artikel 15

Artikel 27

Artikel 16

Artikel 27, lid 1

Artikel 17

-

-

Artikel 18, lid 1

Artikel 28, lid 1

Artikel 18, lid 2

Artikel 28, lid 2

Artikel 18, lid 3

-

Artikel 28, lid 3

Artikel 18, lid 4

-

-

Artikel 18 bis, lid 1

Artikel 28, lid 4

Artikel 18 bis, lid 2

-

Artikel 23, lid 5, en artikel 29, punt a)

Artikel 18 bis, lid 3

Artikel 23, lid 5, en artikel 29, punt b)

Artikel 18 bis, lid 4

-

-

Artikel 18 bis, lid 5

-

-

Artikel 19

Artikel 30

Artikel 20

Artikel 32

Artikel 20 bis

Artikel 33

Artikel 21

Artikel 34

Artikel 22

Artikel 35

Artikel 23

Artikel 36

Artikel 24

Artikel 31

Artikel 25

Artikel 38, lid 1

Artikel 26

Artikel 38

Artikel 27

Artikel 39

Artikel 28

Artikel 38, lid 3

Artikel 29

-

-

Artikel 30, lid 1

Artikel 45, leden 1 en 3, en artikel 49

Artikel 30, lid 2

Artikel 45, lid 4

Artikel 30, lid 3

Artikel 10, lid 1

Artikel 30, lid 4

Artikel 10, lid 5

Artikel 30, lid 5

Artikel 11 en artikel 12, lid 1

Artikel 30, lid 5, punt a)

Artikel 12, lid 2

Artikel 30, lid 6

Artikel 11, leden 1, 2 en 3

Artikel 30, lid 7

Artikel 45, lid 2

Artikel 30, lid 8

Artikel 18, lid 4

Artikel 30, lid 9

Artikel 13

Artikel 30, lid 10

Artikel 10, leden 11 en 12

Artikel 31, lid 1

Artikel 43, lid 1, artikel 46, lid 1, en artikel 49

Artikel 31, lid 2

Artikel 46, lid 2

Artikel 31, lid 3

Artikel 46, lid 3

Artikel 31, lid 3 bis)

Artikel 10, lid 1

Artikel 48

Artikel 31, lid 4

Artikel 11 en artikel 12, lid 1

Artikel 31, lid 4 bis

Artikel 12, lid 2

Artikel 31, lid 5

Artikel 10, lid 5

Artikel 31, lid 6

Artikel 18, lid 4

Artikel 31, lid 7

Artikel 45, lid 2

Artikel 31, lid 7 bis

Artikel 13

Artikel 31, lid 9

Artikel 10, leden 11 en 12

Artikel 31, lid 10

Artikel 43, lid 2

Artikel 31 bis

Artikel 15, lid 1

Artikel 32, lid 1

Artikel 17, lid 1

Artikel 32, lid 2

Artikel 46, lid 1

Artikel 32, lid 3

Artikel 17, leden 2, 4 en 5

Artikel 32, lid 4

Artikelen 18, lid 1, en artikel 19, lid 1

Artikel 32, lid 5

Artikel 19, lid 1

Artikel 32, lid 6

Artikel 19, lid 2

Artikel 32, lid 7

Artikel 20, lid 1

Artikel 32, lid 8

Artikel 17, lid 3

Artikel 32, lid 9

Artikel 18, lid 4

Artikel 32 bis, lid 1

Artikel 14, lid 1

Artikel 32 bis, lid 2

Artikel 14, lid 2

Artikel 32 bis, lid 3

Artikel 14, lid 3

Artikel 32 bis, lid 4

Artikel 14, lid 4

Artikel 32 ter

Artikel 16

Artikel 33, lid 1

Artikel 50, lid 1

Artikel 33, lid 2

Artikel 50, lid 6

Artikel 34, lid 1

Artikel 51, lid 1

Artikel 34, lid 2

Artikel 51, lid 2

Artikel 34, lid 3

-

-

Artikel 35

Artikel 52

Artikel 36

Artikel 32

Artikel 37

Artikel 53

Artikel 38

Artikel 43, lid 3

Artikel 11, lid 3

Artikel 39

Artikel 54

Artikel 40

Artikel 56

Artikel 41

Artikel 55

Artikel 42

Artikel 57

Artikel 43

-

-

Artikel 44, lid 1

Artikel 9, lid 1

Artikel 44, lid 2

Artikel 9, lid 2

Artikel 44, lid 3

Artikel 9, lid 3

Artikel 44, lid 4

Artikel 9, lid 6

Artikel 45, lid 1

Artikel 13, lid 1

Artikel 45, lid 2

-

-

Artikel 45, lid 3

Artikel 14, lid 1

Artikel 45, lid 4

Artikel 35

Artikel 45, lid 5

Artikel 14, lid 2

Artikel 45, lid 6

Artikel 14, lid 3

Artikel 45, lid 7

Artikel 14, lid 4

Artikel 45, lid 8

Artikel 13, lid 2

Artikel 45, lid 9

Artikel 5, lid 1

Artikel 45, lid 10

Artikel 5, lid 2

Artikel 45, lid 11

Artikel 5, lid 3

Artikel 46, lid 1

Artikel 10

Artikel 46, lid 2

-

-

Artikel 46, lid 3

Artikel 21

Artikel 46, lid 4

Artikel 9

Artikel 47, lid 1

Artikel 4

Artikel 47, lid 2

Artikel 6, lid 1

Artikel 47, lid 3

Artikel 6, lid 2

Artikel 48, lid 1

Artikel 29, lid 1

Artikel 48, lid 1 bis

Artikel 29, lid 5, en artikel 46

Artikel 48, lid 2

Artikel 29, leden 2 en 5

Artikel 48, lid 3

Artikel 29, lid 6

Artikel 48, lid 4

Artikelen 33 en 34

Artikel 48, lid 5

Artikelen 33, lid 4, en artikel 34, lid 2

Artikel 48, lid 6

Artikel 31, lid 1

Artikel 48, lid 7

Artikel 31, lid 2

Artikel 48, lid 8

Artikel 31, lid 5

Artikel 48, lid 9

Artikel 29, lid 3

Artikel 48, lid 10

Artikel 31, lid 4

Artikel 49

Artikel 45, lid 1

Artikel 50

Artikel 47

Artikel 50 bis

Artikel 45, lid 3

Artikel 51

-

-

Artikel 52

Artikel 22

Artikel 53

Artikel 24

Artikel 54

Artikel 26

Artikel 55

Artikel 27

Artikel 56

Artikel 23, leden 2 en 3

Artikel 57

Artikel 28

Artikel 57 bis, lid 1

Artikel 50, lid 1

Artikel 57 bis, lid 2

Artikel 50, lid 2

Artikel 57 bis, lid 3

Artikel 50, lid 3

Artikel 57 bis, lid 4

Artikel 33, lid 1, artikel 34, leden 1 en 3

Artikel 57 bis, lid 5

Artikel 37

Artikel 57 ter

Artikel 51

Artikel 58, lid 1

Artikel 39, lid 1

Artikel 58, lid 2

Artikel 39, lid 2

Artikel 58, lid 3

Artikel 39, lid 3

Artikel 58, lid 4

-

-

Artikel 58, lid 5

Artikel 39, lid 4

Artikel 59, lid 1

Artikel 40, lid 1

Artikel 59, lid 2

Artikelen 40, lid 2, en artikel 41, lid 1

Artikel 59, lid 3

Artikel 40, lid 3

Artikel 59, lid 4

Artikel 40, lid 4

Artikel 60, lid 1

Artikel 42, lid 1

Artikel 60, lid 2

Artikel 42, lid 2

Artikel 60, lid 3

Artikel 42, lid 3

Artikel 60, lid 4

Artikel 39, lid 5

Artikel 60, lid 5

Artikel 42, lid 4

Artikel 60, lid 6

Artikel 42, lid 5

Artikel 61

Artikel 43

Artikel 62, lid 1

Artikel 44, lid 1

Artikel 62, lid 2

Artikel 6, lid 6

Artikel 62, lid 3

Artikel 44, lid 2

Artikel 63

-

-

Artikel 64

Artikel 60

Artikel 64 bis

Artikel 54

Artikel 61

Artikel 65

-

-

Artikel 66

-

-

Artikel 67

-

-

Artikel 68

-

-

Artikel 69

-

-

Bijlage I

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

Bijlage IV

-

-