24.9.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 340/304


RESOLUTIE (EU) 2021/1606 VAN HET EUROPEES PARLEMENT

van 29 april 2021

met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging) (tot 27 juni 2019: Agentschap van de Europese Unie voor netwerk- en informatiebeveiliging (Enisa)) voor het begrotingsjaar 2019

HET EUROPEES PARLEMENT,

gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de begroting van Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging) voor het begrotingsjaar 2019,

gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0085/2021),

A.

overwegende dat de definitieve begroting van Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging) (hierna “het Agentschap”) voor het begrotingsjaar 2019 volgens zijn staat van ontvangsten en uitgaven (1)16 932 952 EUR bedroeg, een toename van 47,58 % ten opzichte van 2018; overwegende dat deze toename voornamelijk het gevolg is van een stijging van de uitgaven voor personeel, ICT en operationele kernactiviteiten in verband met de vaststelling van Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging ) en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013 (de cyberbeveiligingsverordening) (2); overwegende dat de begroting van het Agentschap voornamelijk wordt gefinancierd met middelen van de begroting van de Unie;

B.

overwegende dat de Rekenkamer in haar verslag over de jaarrekening van het Agentschap voor het begrotingsjaar 2019 (hierna “het verslag van de Rekenkamer”) verklaart redelijke zekerheid te hebben gekregen dat de jaarrekening van het Agentschap betrouwbaar is en dat de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn;

Financieel en begrotingsbeheer

1.

merkt op dat de inspanningen op het gebied van begrotingstoezicht gedurende het begrotingsjaar 2019 hebben geleid tot een uitvoeringspercentage van de begroting van 96,80 %, wat neerkomt op een daling van 3,18 % ten opzichte van 2018; stelt verder vast dat het uitvoeringspercentage van de betalingskredieten 70,12 % bedroeg, wat neerkomt op een daling van 18,44 % ten opzichte van 2018;

Prestaties

2.

merkt op dat het Agentschap bepaalde kernprestatie-indicatoren (KPI’s) gebruikt om de toegevoegde waarde van zijn activiteiten te meten en zijn begrotingsbeheer te verbeteren; merkt op dat het Agentschap kwantitatieve en kwalitatieve KPI’s heeft toegepast om de impact van activiteiten doeltreffender te meten, en dat het ook een specifieke reeks KPI’s heeft ingevoerd om de verwachtingen van de belanghebbenden te monitoren; is ingenomen met de toevoeging van specifieke KPI’s in verband met het nieuwe mandaat uit hoofde van de cyberbeveiligingsverordening;

3.

is ingenomen met het feit dat het Agentschap een overeenkomst inzake dienstverleningsniveau heeft gesloten met het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding, met het oog op meer efficiëntie door het delen van diensten en kennis en door de uitwisseling van goede praktijken, met name op de volgende gebieden: IT-instrumenten, personeelsbeheer, aanbestedingen en bedrijfscontinuïteit;

Personeelsbeleid

4.

stelt met bezorgdheid vast dat de personeelsformatie op 31 december 2019 voor 79,66 % ingevuld was, aangezien 47 tijdelijke functionarissen waren aangesteld van de 59 tijdelijke functionarissen die in het kader van de begroting van de Unie waren toegestaan (tegenover 48 toegestane posten in 2018); stelt vast dat in 2019 verder nog 26 arbeidscontractanten en twee gedetacheerde nationale deskundigen voor het Agentschap werkten; merkt op dat de toegenomen personeelsformatie te wijten is aan het mandaat van het nieuwe Agentschap, dat na de vaststelling van de cyberbeveiligingsverordening meer bevoegdheden en middelen heeft gekregen;

5.

neemt met bezorgdheid kennis van het gebrek aan genderevenwicht dat in 2019 is geconstateerd bij het hoger management en in de raad van bestuur; verzoekt het Agentschap meer inspanningen te leveren om op alle niveaus tot een beter genderevenwicht te komen; verzoekt de Commissie en de lidstaten bij het voordragen van kandidaten voor de raad van bestuur van het Agentschap rekening te houden met het feit dat het genderevenwicht moet worden gewaarborgd;

6.

merkt op dat het Agentschap enige moeite heeft om voldoende gekwalificeerd personeel aan te werven, aan te trekken en te behouden, voornamelijk als gevolg van de lage aanpassingscoëfficiënten die worden toegepast op de salarissen van het personeel in Griekenland en van het tekort aan professionals op de IT-beveiligingsmarkt in de Unie; is ingenomen met de sociale maatregelen die het Agentschap heeft genomen om de aantrekkelijkheid te vergroten en merkt op dat in het nieuwe organigram van het Agentschap contracten in een hogere rang kunnen worden aangeboden;

7.

merkt op dat de procedures voor de overdracht aan nieuwe personeelsleden momenteel worden geëvalueerd; merkt tevens op dat de overdrachtsprocedures worden geacht deel uit te maken van het beleid inzake gevoelige posten; verzoekt het Agentschap verslag uit te brengen over de toekomstige ontwikkelingen en over de goedkeuring van het beleid inzake gevoelige posten;

8.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat het Agentschap tijdelijke of uitzendkrachten heeft ingezet om taken binnen het Agentschap uit te voeren, dat deze medewerkers goed zijn voor 29 % van de totale arbeidskrachten, wat een stijging is ten opzichte van het voorgaande jaar, en dat dit cijfer volgens de Rekenkamer wijst op de toegenomen afhankelijkheid van uitzendkrachten; merkt op dat het Agentschap in 2019 ongeveer 923 000 EUR voor deze diensten heeft betaald, wat neerkomt op 5,60 % van de begroting van het Agentschap; merkt bovendien op dat de Rekenkamer geen opmerkingen heeft gemaakt over de toepassing van Richtlijn 2008/104/EG (3) betreffende uitzendarbeid bij agentschappen van de Unie, aangezien er hierover een zaak aanhangig is bij het Hof van Justitie;

Aanbestedingen

9.

stelt met bezorgdheid vast dat de Rekenkamer in haar verslag wijst op tekortkomingen in de aanbestedingsprocedures, waarbij in drie van de vier gecontroleerde gevallen een overlapping werd vastgesteld tussen de selectiecriteria en de gunningscriteria; merkt hierbij op dat het ontbreken van een duidelijk onderscheid een procedurefout vormt, waardoor het Agentschap het risico loopt deze aanbestedingsprocedures te moeten annuleren; merkt verder op dat het Agentschap de termijnen van het Financieel Reglement voor de bekendmaking van het gunningsbericht in het Publicatieblad niet in acht heeft genomen;

10.

maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat in twee van de vier gecontroleerde raamcontracten voor diensten het bestek geen precieze informatie bevatte over de methode voor de vergelijking van de financiële offertes op basis van casescenario’s, en dat dit bijgevolg niet de voordeligste uitvoering garandeert; maakt uit het verslag van de Rekenkamer op dat het Agentschap, gezien de reikwijdte en de waarde van de contracten, voor drie contracten een onjuist drempelbedrag heeft vastgesteld, en dat het geen beoordeling heeft verricht van de risico’s in verband met de daadwerkelijke uitvoering en financiële afhankelijkheid van het Agentschap als gevolg van een vast bedrag voor de uitvoering van het contract; neemt kennis van het antwoord van het Agentschap op de bevindingen van de Rekenkamer en van de maatregelen die het Agentschap heeft genomen om een herhaling van deze fout te voorkomen;

Preventie van en omgang met belangenconflicten en transparantie

11.

wijst op de bestaande maatregelen en de niet-aflatende inspanningen van het Agentschap om te zorgen voor transparantie, preventie van en omgang met belangenconflicten, en merkt op dat de cv’s van de leden van de raad van bestuur en hun verklaringen over belangenconflicten op de website van het Agentschap worden gepubliceerd; merkt op dat het Agentschap de verklaringen over belangenconflicten en de cv’s van het hoger management niet publiceert op zijn website, met uitzondering van die van de uitvoerend directeur; verzoekt het Agentschap de verklaringen over belangenconflicten en de cv’s van zijn hoger management te publiceren en de kwijtingsautoriteit mee te delen welke maatregelen in dit verband zijn genomen;

Interne controle

12.

merkt op dat het Agentschap van plan is in 2020 een nieuw beleid inzake gevoelige posten vast te stellen;

13.

merkt met betrekking tot de controle door de dienst Interne Audit van de Commissie (IAS) van “de betrokkenheid van belanghebbenden bij de totstandkoming van producten in Enisa” op dat één belangrijke aanbeveling nog niet is uitgevoerd omdat de desbetreffende procedures nog intern moeten worden herzien en goedgekeurd;

14.

merkt op dat de dienst Interne Audit in 2019 een verslag over personeelsbeheer en ethiek heeft uitgebracht, dat vier belangrijke en drie zeer belangrijke aanbevelingen bevatte; merkt op dat met de IAS overeenstemming is bereikt over een actieplan om gevolg te geven aan deze aanbevelingen, en verzoekt het Agentschap verslag uit te brengen over de uitvoering ervan;

Overige opmerkingen

15.

stelt met bezorgdheid vast dat het Agentschap nog geen formeel en alomvattend milieubeleid heeft ontwikkeld om te zorgen voor een milieuvriendelijke werkomgeving; verzoekt het Agentschap hier werk van te maken;

16.

merkt op dat het Agentschap 55 verslagen heeft opgesteld en zich actief heeft ingezet om te zorgen voor meer bewustwording met betrekking tot cyberbeveiligingskwesties;

17.

verzoekt het Agentschap zich te richten op het verspreiden van de resultaten van zijn onderzoek onder het grote publiek;

18.

verwijst voor andere opmerkingen van horizontale aard bij het kwijtingsbesluit naar zijn resolutie van 29 april 2021 (4) over het functioneren en het financiële beheer van en de controle op de agentschappen.

(1)  PB C 120 van 29.3.2019, blz. 67.

(2)  Verordening (EU) 2019/881 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake Enisa (het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging), en inzake de certificering van de cyberbeveiliging van informatie- en communicatietechnologie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 526/2013 (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 15).

(3)  Richtlijn 2008/104/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende uitzendarbeid (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 9).

(4)  Aangenomen teksten, P9_TA(2021)0215.