5.7.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 225/1


MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

Leidraad voor de uitvoering van bepaalde bepalingen van Verordening (EG) nr. 183/2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne

(2019/C 225/01)

Doel van dit document

Dit document is voornamelijk gericht tot exploitanten van diervoederbedrijven en bevoegde autoriteiten en is bedoeld als leidraad voor de uitvoering van de voorschriften inzake diervoederhygiëne, met name ten aanzien van de registratie van diervoederinrichtingen.

Opmerking

Dit document zal voortdurend worden aangepast om rekening te houden met de ervaringen van de lidstaten, bevoegde autoriteiten, exploitanten van diervoederbedrijven en het directoraat Audits en analyse inzake gezondheid en voedsel van de Commissie en met door hen verstrekte nieuwe informatie.

Inhoudsopgave

1.

INLEIDING 2

2.

DEFINITIES 3

3.

VERPLICHTINGEN VAN EXPLOITANTEN VAN DIERVOEDERBEDRIJVEN 5

4.

PRIMAIRE PRODUCTIE 5

4.1.

Algemene overwegingen 5

4.2.

„Kleine hoeveelheden” primaire productie als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder d), van de verordening diervoederhygiëne 6

4.3.

Activiteiten op bedrijfsniveau die niet als primaire productie worden beschouwd 6

5.

ACTIVITEITEN DIE ZIJN UITGESLOTEN VAN DE WERKINGSSFEER VAN DE VERORDENING DIERVOEDERHYGIË 7

6.

REGISTRATIE EN ERKENNING VAN INRICHTINGEN 7

6.1.

Erkenning van inrichtingen 7

6.1.1.

Registratie van handelaars 8

6.1.2

Diervoederbedrijven en verkoop op internet 8

6.2.

Erkenning van inrichtingen 8

6.2.2.

Erkenning van inrichtingen overeenkomstig de nationale wetgeving 10

7.

HET BEGIN VAN DE DIERVOEDERKETEN 10

7.1.

Bijproducten en niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen van de voedings- en drankensector voor gebruik als voedermiddel 11

7.1.1

Bijproducten overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (bekend als de kaderrichtlijn afvalstoffen) 11

7.1.2

Voornaamste wettelijke verplichtingen 12

7.1.3

Niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen 12

7.2.

Exploitanten die wel of niet moeten zijn geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne — voorbeelden 13

7.2.1

Exploitanten van niet-levensmiddelen die een deel van hun productie rechtstreeks of indirect aan de diervoederketen leveren, maar wier voornaamste activiteit geen betrekking heeft op diervoeders 13

7.2.2

Levensmiddeleninrichtingen die een deel van hun productie rechtstreeks of indirect aan de diervoederketen leveren, maar wier voornaamste activiteit geen betrekking heeft op diervoeders 14

7.2.3

Installaties die dierlijke bijproducten verwerken en andere verwerkingsinstallaties die diervoeders leveren aan exploitanten van diervoederbedrijven 16

8.

VEELGESTELDE VRAGEN — EXPLOITANTEN VAN DIERVOEDERBEDRIJVEN 16

9.

VEELGESTELDE VRAGEN — BEVOEGDE AUTORITEITEN 20

10.

GIDSEN VOOR GOEDE PRAKTIJKEN 22

10.1.

EU-gidsen 22

10.2.

Nationale gidsen 23
BIJLAGE I 24
Niet-uitputtende lijst van nationale voorschriften en criteria die door een aantal lidstaten zijn vastgesteld ten aanzien van kleine hoeveelheden als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder d), van de verordening diervoederhygiëne 24
EU-LIDSTATEN 24
OVERIGE EER-LANDEN 25
BIJLAGE II 26
Lijsten van overeenkomstig artikel 9 van de verordening diervoederhygiëne geregistreerde inrichtingen 26
EU-LIDSTATEN 26
OVERIGE EER-LANDEN 27
BIJLAGE III 28
Gebaseerd op bijlage IV bij de verordening diervoederhygiëne inzake de erkenning van diervoederinrichtingen (zie artikel 10 van de verordening diervoederhygiëne) 28

1.   INLEIDING

Verordening (EG) Nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (1) (hierna de „verordening diervoederhygiëne” genoemd) is van toepassing sinds 1 januari 2006. De verordening bevat de algemene hygiënevereisten waaraan exploitanten van diervoederbedrijven moeten voldoen in alle stadia van de diervoederketen, vanaf de primaire productie van diervoeders tot en met het in de handel brengen ervan. Sinds de vaststelling van de verordening diervoederhygiëne hebben bevoegde autoriteiten van de lidstaten en belanghebbende partijen de Commissie verzocht om verduidelijking van een aantal aspecten van de verordening. Met deze leidraad wordt hieraan tegemoetgekomen.

In deze leidraad wordt beoogd om de opgeworpen vragen te beantwoorden op basis van het bestaande wettelijk kader. Bijgevolg worden er geen nieuwe wettelijke bepalingen gecreëerd en is het streven niet om alle bepalingen die betrekking hebben op de vragen op uitputtende wijze te behandelen. Bovendien zijn de bewoordingen van de leidraad met betrekking tot de vereisten inzake de registratie van exploitanten van diervoederbedrijven in sommige gevallen bedoeld als toelichting op de handelingsvrijheid waarover de lidstaten beschikken om bepaalde aspecten van risicobeheer toe te passen op basis van hun eigen beoordeling van de situatie en de omstandigheden op hun grondgebied.

De leidraad heeft tot doel om exploitanten van diervoederbedrijven en nationale bevoegde autoriteiten in de levensmiddelen- en diervoederketen een beter inzicht in de verordening diervoederhygiëne te verschaffen en hen te helpen bij het op een juiste en uniforme wijze toepassen van de verordening. Opgemerkt dient evenwel te worden dat alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie het recht heeft om het Unierecht op onherroepelijk bindende wijze uit te leggen.

Voor een volledig begrip van de verschillende aspecten van de verordening diervoederhygiëne is ook de nodige kennis van andere onderdelen van de Uniewetgeving vereist, met name kennis van de beginselen en definities van:

Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (2) (hierna de „TSE-verordening” genoemd);

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (3) (ook „de algemene levensmiddelenwetgeving” genoemd) (4);

Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (5);

Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (6) (7);

Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders (8);

Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (9) (hierna de „verordening dierlijke bijproducten” genoemd);

Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (10).

2.   DEFINITIES

„Diervoederhygiëne” wordt in artikel 3, onder a), van Verordening (EG) Nr. 183/2005 (de verordening diervoederhygiëne) gedefinieerd als „de maatregelen en voorschriften die nodig zijn om de aan een diervoeder verbonden gevaren tegen te gaan en de geschiktheid van een diervoeder voor dierlijke consumptie te waarborgen, met inachtneming van het beoogde gebruik”;

„Diervoeders” worden in artikel 3, punt 4, van Verordening (EG) nr. 178/2002 gedefinieerd als „alle stoffen en producten, inclusief additieven, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om te worden gebruikt voor orale vervoedering aan dieren”;

„Primaire productie van diervoeders” wordt in artikel 3, onder f), van de verordening diervoederhygiëne gedefinieerd als „de productie van landbouwproducten, daaronder met name begrepen het telen, het oogsten, het melken, het fokken van dieren (voorafgaande aan het slachten) of het vissen, waarmee uitsluitend producten worden verkregen die geen andere handelingen na de oogst, verzameling of vangst ondergaan dan een eenvoudige fysieke behandeling”;

„Diervoederbedrijf” wordt in artikel 3, punt 5, van Verordening (EG) nr. 178/2002 gedefinieerd als „onderneming, zowel publiek- als privaatrechtelijk, die, al dan niet met winstoogmerk, actief is in productie, vervaardiging, verwerking, opslag, vervoer of distributie van diervoeders, met inbegrip van producenten die diervoeders produceren, verwerken of opslaan met het oog op vervoedering aan dieren op het eigen bedrijf”;

„Exploitant van een diervoederbedrijf” (11) wordt in artikel 3, onder b), van de verordening diervoederhygiëne gedefinieerd als de „natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de naleving van de in deze verordening vastgestelde voorschriften in het diervoederbedrijf waarover hij de leiding heeft”;

„In de handel brengen” wordt in artikel 3, punt 8, van Verordening (EG) nr. 178/2002 gedefinieerd als „het voorhanden hebben van levensmiddelen of diervoeders met het oog op de verkoop, met inbegrip van het ten verkoop aanbieden, of enige andere vorm van al dan niet gratis overdracht, alsmede de eigenlijke verkoop, distributie en andere vormen van overdracht zelf”;

„Inrichting” wordt in artikel 3, onder d), van de verordening diervoederhygiëne gedefinieerd als „een onderdeel van een diervoederbedrijf”;

„Bevoegde autoriteit” wordt in artikel 3, onder d), van de verordening diervoederhygiëne gedefinieerd als „de autoriteit van een lidstaat of een derde land die aangewezen is om officiële controles uit te voeren”;

„Dierlijke bijproducten” worden in artikel 3, punt 1, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 gedefinieerd als „dode dieren of delen van dieren, producten van dierlijke oorsprong of andere producten die uit dieren zijn verkregen en die niet voor menselijke consumptie bestemd zijn, met inbegrip van oöcyten, embryo’s en sperma”;

„Afgeleid product” wordt in artikel 3, punt 2, van Verordening (EG) nr. 1069/2009 gedefinieerd als „producten die zijn verkregen door een of meer behandelingen, omzettingen of verwerkingsfasen van dierlijke bijproducten”;

„Gezelschapsdieren” worden in artikel 3, lid 2, onder f), van Verordening (EG) nr. 767/2009 gedefinieerd als „niet-voedselproducerende dieren die behoren tot soorten die worden gevoederd, gefokt of gehouden, maar in de regel niet voor menselijke consumptie in de Gemeenschap worden gebruikt”;

„Pelsdieren” worden in artikel 3, lid 2, onder e), van Verordening (EG) nr. 767/2009 gedefinieerd als „niet-voedselproducerende dieren die worden gevoederd, gefokt of gehouden voor de productie van bont en die niet worden gebruikt voor menselijke consumptie”;

„Voormalige levensmiddelen” worden in deel A, punt 3, van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 68/2013 van de Commissie van 16 januari 2013 betreffende de catalogus van voedermiddelen (12) gedefinieerd als „levensmiddelen, met uitzondering van cateringresten, die met volledige inachtneming van de EU-levensmiddelenwetgeving voor menselijke consumptie zijn geproduceerd, maar niet langer voor menselijke consumptie zijn bestemd, om praktische of logistieke redenen of wegens productieproblemen, verpakkingsgebreken of andere problemen en die, indien gebruikt als diervoeder, geen risico’s voor de gezondheid inhouden”.

Voor de toepassing van deze leidraad wordt verstaan onder:

„Niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen”: levensmiddelen die voor menselijke consumptie en met volledige inachtneming van de levensmiddelenwetgeving van de Unie zijn geproduceerd, maar niet langer voor menselijke consumptie zijn bestemd (paragraaf 1.2. van de Richtsnoeren voor het gebruik als diervoeder van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen(13).

Detailhandelaars in levensmiddelen kunnen levensmiddelen als zodanig, in overeenstemming met de levensmiddelenwetgeving, leveren aan exploitanten van diervoederbedrijven voor de verwerking ervan tot diervoeder (paragraaf 3.2.2., onder b), van de Richtsnoeren voor het gebruik als diervoeder van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen).

Niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen omvatten niet:

levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1331/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 tot vaststelling van een uniforme goedkeuringsprocedure voor levensmiddelenadditieven, voedingsenzymen en levensmiddelenaroma’s (14);

voedingssupplementen als bedoeld in Richtlijn 2002/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake voedingssupplementen (15);

keukenafval en etensresten als bedoeld in artikel 8, onder f), van Verordening (EG) nr. 1069/2009 en punt 22 van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie.

„Verwerkingsinstallatie”: een inrichting in de zin van artikel 3, onder d), van de verordening diervoederhygiëne waar diervoerders worden vervaardigd door middel van behandelingsprocedés als bedoeld in deel B van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 68/2013.

3.   VERPLICHTINGEN VAN EXPLOITANTEN VAN DIERVOEDERBEDRIJVEN

Alle exploitanten van levensmiddelen- en diervoederbedrijven moeten voldoen aan de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving die zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 178/2002.

Bovendien moeten alle exploitanten van diervoederbedrijven alle EU-diervoederwetgeving naleven, waaronder met name:

de verordening diervoederhygiëne: om de veiligheid en traceerbaarheid van diervoeders te waarborgen, moeten de exploitanten ervoor zorgen dat de verordening wordt nageleefd in alle onder hun verantwoordelijkheid vallende diervoederbedrijven;

de verordening dierlijke bijproducten: wanneer exploitanten van diervoederbedrijven diervoeders van dierlijke oorsprong hanteren, moeten zij behalve de verordening diervoederhygiëne ook de toepasselijke voorschriften van deze specifieke verordening naleven;

de TSE-verordening: exploitanten van diervoederbedrijven moeten zich houden aan de in deze verordening vastgestelde specifieke beperkingen en vereisten en aan de daarmee samenhangende uitvoeringswetgeving in verband met mogelijke toepassingen van bepaalde producten van dierlijke oorsprong als diervoeder.

4.   PRIMAIRE PRODUCTIE

4.1.   Algemene overwegingen

De verordening diervoederhygiëne bestrijkt ook de primaire productie van diervoeders. Primaire productie van diervoeders wordt in artikel 3, onder f), van de verordening diervoederhygiëne gedefinieerd als „de productie van landbouwproducten, daaronder met name begrepen het telen, het oogsten, het melken, het fokken van dieren (voorafgaande aan het slachten) of het vissen, waarmee uitsluitend producten worden verkregen die geen andere handelingen na de oogst, verzameling of vangst ondergaan dan een eenvoudige fysieke behandeling”.

De op de primaire productie van diervoeders toepasselijke voorschriften zijn te vinden in bijlage I, deel A, van de verordening diervoederhygiëne. Zoals reeds opgemerkt zijn de vereisten van de verordening dierlijke bijproducten en de TSE-verordening ook van toepassing op exploitanten van diervoederbedrijven die diervoeders van dierlijke oorsprong hanteren en/of aan dieren voeren.

De vereisten van bijlage I bij de verordening diervoederhygiëne zijn van toepassing op door exploitanten van diervoederbedrijven verrichte handelingen als bedoeld in artikel 5, lid 1, van die verordening. Die bepaling heeft betrekking op handelingen in het stadium van de primaire productie van diervoeders en de volgende daarmee verbonden handelingen:

het vervoer, de opslag en het hanteren van primaire producten op de productieplaats;

het vervoer met het oog op de aflevering van primaire producten van de productieplaats naar een inrichting, en

het mengen van voeder uitsluitend voor gebruik op het eigen bedrijf, zonder gebruikmaking van toevoegingsmiddelen of voormengsels van toevoegingsmiddelen, met uitzondering van inkuiladditieven.

Het begrip „primaire productie” (met inbegrip van de daarmee samenhangende handelingen) heeft betrekking op activiteiten in het bedrijf of op een vergelijkbaar niveau en omvat onder meer:

de productie en het telen van plantaardige producten zoals graan, fruit, groente en kruiden, het vervoer, de opslag en de hantering van deze producten (zonder de aard ervan wezenlijk te veranderen) op het bedrijf, en het verdere vervoer van deze producten naar een inrichting;

het fokken van dieren voor de slacht of de vervaardiging van producten van dierlijke oorsprong binnen het bedrijf;

de productie, het fokken, het kweken en het verzamelen van insecten;

bepaalde droogtechnieken voor primaire producten, zoals bijvoorbeeld algen, ruwvoergewassen en/of granen, die worden geteeld en geoogst in hetzelfde bedrijf.

Die droogprocessen worden beschouwd als normale, routinematige handelingen op het niveau van de primaire productie van diervoeders overeenkomstig artikel 5, lid 1, van de verordening diervoederhygiëne.

Bepaalde in het bedrijf uitgevoerde droogprocessen kunnen de producten echter veranderen en/of nieuwe gevaren voor diervoeders doen ontstaan, zoals het direct drogen van primaire producten met behulp van een brandstof die gevaarlijke verontreiniging kan veroorzaken (zoals dioxinen). Deze handeling kan niet worden beschouwd als een normale, routinematige handeling op het niveau van de primaire productie of als een met primaire productie samenhangende handeling en wordt derhalve beschouwd als een handeling als bedoeld in artikel 5, lid 2, van de verordening diervoederhygiëne.

Opmerkingen betreffende primaire productie:

De algemene op de primaire productie van diervoeders toepasselijke voorschriften zijn te vinden in bijlage I bij de verordening diervoederhygiëne.

Goede praktijken voor het voederen van dieren: zijn te vinden in bijlage III bij de verordening diervoederhygiëne.

De specifieke vereisten voor het voederen van landbouwhuisdieren met voeders van dierlijke oorsprong, registraties en het toegestane gebruik van dierlijke bijproducten waarvoor een afwijking geldt: zijn te vinden in bijlage IV (verbod op voederen) bij de TSE-verordening en in artikel 11, lid 1, en artikel 14, onder d), punt i), van de verordening dierlijke bijproducten.

4.2.   „Kleine hoeveelheden” primaire productie als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder d), van de verordening diervoederhygiëne

De verordening diervoederhygiëne is niet van toepassing op de rechtstreekse levering op plaatselijk niveau van kleine hoeveelheden primaire productie van diervoeders door de producent aan lokale veehouderijen voor gebruik op die bedrijven.

Krachtens artikel 2, lid 3, van de verordening diervoederhygiëne is het aan de lidstaten om het begrip „kleine hoeveelheden” al dan niet nader te bepalen en om de voorschriften en richtsnoeren die nodig zijn om de veiligheid van de diervoerders te waarborgen (door middel van een op risico’s gebaseerde aanpak) op te nemen in hun nationaal recht.

De lidstaten hebben dit op verschillende wijze geregeld, met inachtneming van de beginselen van evenredigheid en subsidiariteit op basis van hun lokale omstandigheden en behoeften.

Een niet-uitputtende lijst van nationale voorschriften en criteria die door een aantal lidstaten zijn vastgesteld ten aanzien van „kleine hoeveelheden” als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder d), van de verordening diervoederhygiëne, is te vinden in bijlage I bij dit document.

Daarnaast kunnen bevoegde autoriteiten, in overeenstemming met artikel 20, lid 4, onder d), van Verordening (EU) nr. 142/2011, exploitanten die die kleine hoeveelheden lokaal geproduceerd voeder voor gezelschapsdieren verkopen op de plaatselijke markt of in de plaatselijke detailhandel, vrijstellen van de kennisgevingsverplichting uit hoofde van de verordening dierlijke bijproducten.

4.3.   Activiteiten op bedrijfsniveau die niet als primaire productie worden beschouwd

Naast de primaire productie van diervoeders mengen sommige exploitanten van diervoederbedrijven ook diervoeders voor uitsluitend gebruik op het eigen bedrijf, met gebruikmaking van toevoegingsmiddelen of voormengsels van toevoegingsmiddelen, met uitzondering van inkuiladditieven. Deze activiteit wordt bestreken door artikel 5, lid 2, van de verordening diervoederhygiëne, en de voorschriften die van toepassing zijn op deze handeling zijn te vinden in bijlage II bij de verordening. Ook de verplichting om de toepasselijke procedures op basis van de beginselen van het systeem van gevarenanalyse en kritische controlepunten (HACCP) zoals bedoeld in artikel 6 van de verordening diervoederhygiëne uit te voeren, is van toepassing op deze bedrijven. In sommige lidstaten worden deze exploitanten van diervoederbedrijven „HACCP-bedrijven” genoemd.

5.   ACTIVITEITEN DIE ZIJN UITGESLOTEN VAN DE WERKINGSSFEER VAN DE VERORDENING DIERVOEDERHYGIË

Artikel 2, lid 2, van de verordening diervoederhygiëne sluit de volgende activiteiten uit:

a)

de particuliere huishoudelijke productie van diervoeders:

i)

voor voedselproducerende dieren voor eigen particulier gebruik (zoals eieren van leghennen die worden gefokt in particuliere ruimten, die zullen worden gebruikt voor eigen gebruik);

ii)

voor niet voor de voedselproductie gehouden dieren (zoals een eigen gezelschapsdier of pelsdieren) (16);

b)

het voederen van voedselproducerende dieren, gehouden voor eigen particulier gebruik of voor de rechtstreekse levering, door de producent, van kleine hoeveelheden primaire producten (zoals eieren, melk of vlees) aan de eindverbruiker of de plaatselijke detailhandel die rechtstreeks aan de eindverbruiker levert;

c)

het voederen van niet voor de voedselproductie gehouden dieren;

d)

de rechtstreekse levering op plaatselijk niveau van kleine hoeveelheden primaire productie van diervoeders door de producent aan lokale veehouderijen voor gebruik op die bedrijven (17);

e)

de detailhandel in voeder voor gezelschapsdieren.

In artikel 2, lid 3, van de verordening diervoederhygiëne wordt bepaald dat de lidstaten regels en richtsnoeren kunnen vaststellen voor de activiteiten die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de verordening diervoederhygiëne om de verwezenlijking van de doelstellingen van de verordening te waarborgen.

Opmerkingen over activiteiten die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de verordening diervoederhygiëne:

In artikel 15 van Verordening (EG) nr. 178/2002 wordt bepaald dat diervoeders niet in de handel mogen worden gebracht of aan voedselproducerende of niet-voedselproducerende dieren mogen worden vervoederd (18) indien zij onveilig zijn.

6.   REGISTRATIE EN ERKENNING VAN INRICHTINGEN

6.1.   Erkenning van inrichtingen

Artikel 9, lid 2, van de verordening diervoederhygiëne vereist dat elke inrichting die onder de verantwoordelijkheid van een exploitant van een diervoederbedrijf valt en die enigerlei activiteit in de stadia van productie, be- of verwerking, opslag, vervoer en distributie van diervoeders uitvoert, wordt geregistreerd door de bevoegde autoriteit.

Zoals vermeld in overweging 17 van de verordening diervoederhygiëne, heeft deze vereiste ten doel om de traceerbaarheid van de fabrikant tot de eindgebruiker te waarborgen en de uitvoering van effectieve officiële controles te vergemakkelijken.

„Registratie” moet er met name voor zorgen dat:

de nationale bevoegde autoriteiten weten waar zich inrichtingen bevinden en welke activiteiten er worden verricht, zodat er, indien dat nodig wordt geacht, officiële controles kunnen worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 31 (19) van Verordening (EG) nr. 882/2004, waarin de algemene regels voor officiële controles zijn vastgesteld, en

exploitanten van diervoederbedrijven zich bewust worden van de vereisten van de toepasselijke nationale en Uniewetgeving.

Registratie is een procedure waarbij de bevoegde autoriteiten worden geïnformeerd over (ten minste) de naam en het adres van elke inrichting en de relevante activiteiten die daar worden verricht. In ieder geval zal elke lidstaat zijn eigen procedures vaststellen voor de registratie van inrichtingen overeenkomstig artikel 9 van de verordening diervoederhygiëne. De praktische uitwerking daarvan is een zaak van de lidstaten (bv. één lijst voor elke activiteit, of twee of meer afzonderlijke lijsten).

De registratie uit hoofde van de verordening diervoederhygiëne en de registratie op grond van andere EU-wetgeving voor de diervoedersector kunnen met elkaar worden gecombineerd, mits de toepasselijke voorschriften voor elke registratie worden nageleefd en de bevoegde autoriteit gebruikmaakt van dit gecombineerde registratiesysteem.

Volgens artikel 19, lid 7, van de verordening diervoederhygiëne moeten de lidstaten de lijsten van overeenkomstig artikel 9 geregistreerde inrichtingen toegankelijk voor het publiek maken. De beschikbare lijsten van overeenkomstig artikel 9 geregistreerde inrichtingen van de lidstaten zijn te vinden in bijlage II bij dit document.

6.1.1.   Registratie van handelaars

Bepaalde bedrijven zijn gespecialiseerd in de handel in diervoeders („tussenpersonen”). Hoewel deze bedrijven het vervoer van diervoeders tussen leveranciers of de levering aan inrichtingen kunnen regelen, betekent dit niet noodzakelijkerwijs dat zij de diervoerders hanteren of zelfs maar opslaan in hun bedrijf (dat ook een kantoor kan zijn).

Wanneer zij onder de definitie van „exploitant van diervoederbedrijven” vallen, is de registratievereiste ook op hen van toepassing. Ook kan „erkenning” indien nodig vereist zijn voor bepaalde inrichtingen van handelaars (20).

6.1.2.   Diervoederbedrijven en verkoop op internet

Bepaalde bedrijven bieden diervoeders aan op internet. Hoewel dergelijke handel in de verordening diervoederhygiëne niet specifiek wordt genoemd, vallen deze bedrijven onder de definitie van „diervoederbedrijf” en zijn de relevante vereisten van de diervoederwetgeving op hen van toepassing, waaronder de registratievereiste.

De detailhandel via internet in voeder voor gezelschapsdieren zou moeten worden geacht binnen het toepassingsgebied van „detailhandel in voeder voor gezelschapsdieren” van artikel 2, lid 2, onder e), van de verordening diervoederhygiëne te vallen. Met andere woorden: de verordening diervoederhygiëne is niet van toepassing op detailhandel in voeder voor gezelschapsdieren via internet.

6.2.   Erkenning van inrichtingen

Artikel 10, lid 1, van de verordening diervoederhygiëne vereist dat bepaalde inrichtingen die bepaalde activiteiten uitvoeren die een hoger risico met zich mee kunnen brengen, door de bevoegde autoriteit zijn erkend. In dat geval mogen die activiteiten niet worden verricht zonder voorafgaande erkenning.

Deze activiteiten worden nader omschreven in artikel 10, lid 1, van de verordening, dat betrekking heeft op handelingen met bepaalde soorten diervoeder.

De lidstaten kunnen aanvullende erkenningsvereisten vaststellen overeenkomstig artikel 2 van de verordening diervoederhygiëne, en de Commissie bij een verordening van de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 3, van de verordening.

Voordat het diervoederbedrijf kan worden erkend en zijn producten in de handel mag brengen, moet de bevoegde autoriteit eerst de naleving van de structurele/operationele wettelijke voorwaarden controleren en een bezoek ter plaatse aan het bedrijf afleggen.

6.2.1.   Inrichtingen die erkend moeten zijn

De erkenningsvereisten van artikel 10, lid 1, van de verordening diervoederhygiëne hebben betrekking op inrichtingen die de volgende activiteiten uitvoeren:

de vervaardiging en/of het in de handel brengen van toevoegingsmiddelen die onder Verordening (EG) nr. 1831/2003 vallen en als bedoeld in hoofdstuk 1 van bijlage IV bij de verordening diervoederhygiëne;

de vervaardiging en/of het in de handel brengen van met gebruik van toevoegingsmiddelen bereide voormengsels als bedoeld in hoofdstuk 2 van bijlage IV bij de verordening diervoederhygiëne;

de vervaardiging, ten behoeve van het in de handel brengen of de productie uitsluitend voor gebruik op het eigen bedrijf, van mengvoeders met gebruikmaking van toevoegingsmiddelen of voormengsels met toevoegingsmiddelen als bedoeld in hoofdstuk 3 van bijlage IV bij de verordening diervoederhygiëne.

Opmerking

Voor de beknoptheid en duidelijkheid is een geconsolideerde versie van bijlage IV bij de verordening diervoederhygiëne te vinden in bijlage III bij deze leidraad, waarin verwijzingen naar producten die vroeger onder (de inmiddels ingetrokken) Richtlijn 82/471/EEG vielen en verwijzingen naar antibiotica als groeibevorderende middelen zijn weggelaten, aangezien de verwijzingen naar deze producten in bijlage IV niet langer relevant zijn voor de thans geldende wetgeving.

Daarnaast vereist de verordening diervoederhygiëne dat exploitanten van diervoederbedrijven ervoor zorgen dat inrichtingen die onder hun leiding staan en onder de verordening vallen, in bepaalde andere omstandigheden door de bevoegde autoriteit zijn erkend:

In bijlage II bij de verordening diervoederhygiëne wordt bepaald dat ook inrichtingen die een of meer van de volgende activiteiten verrichten om producten voor gebruik in diervoeders in de handel te brengen, moeten zijn erkend (21):

verwerking van ruwe plantaardige olie, met uitzondering van die welke binnen de werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 852/2004 valt (22);

oleochemische productie van vetzuren;

productie van biodiesel;

vetmenging.

Datzelfde geldt voor:

inrichtingen die toevoegingsmiddelen voor diervoeding van de categorie „coccidiostatica en histomonostatica” vervaardigen en/of in de handel brengen, zoals bedoeld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 141/2007 (23);

inrichtingen waar een zuiveringsprocedé wordt uitgevoerd, zoals bedoeld in artikel 6 van Verordening (EU) 2015/786 (24);

inrichtingen die diervoeders met bijzonder voedingsdoel met een gehalte van meer dan honderdmaal het desbetreffende vastgestelde maximumgehalte aan toevoegingsmiddelen produceren, zoals bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 767/2009.

In artikel 19, lid 6, van de verordening diervoederhygiëne wordt bepaald dat de Commissie de lijsten van inrichtingen die overeenkomstig artikel 13 van de verordening in de lidstaten zijn erkend, ter beschikking van het publiek stelt. Deze informatie is te vinden op de webpagina van de Commissie over „diervoeders” (25).

6.2.2.   Erkenning van inrichtingen overeenkomstig de nationale wetgeving

Artikel 10, lid 2, van de verordening diervoederhygiëne biedt de lidstaten de mogelijkheid om van diervoederinrichtingen die volgens de Uniewetgeving niet hoeven te zijn erkend, toch erkenning te vereisen.

Dit kan van toepassing zijn op bereiders van diervoeders met medicinale werking als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 90/167/EEG van de Raad die in bepaalde lidstaten zijn erkend overeenkomstig artikel 10, lid 2, van de verordening diervoederhygiëne.

7.   HET BEGIN VAN DE DIERVOEDERKETEN

De diervoederketen is bijzonder complex, vooral als gevolg van de vele bronnen van voedermiddelen. Incidenten met diervoeders, d.w.z. incidenten met verontreinigde diervoeders met negatieve gevolgen voor de veiligheid van diervoeders en de voedselketen, hebben laten zien dat het, om de productveiligheid en volledige traceerbaarheid te waarborgen, belangrijk is om te bepalen waar de diervoederketen begint.

Bovendien is het gebruik van afgedankte levensmiddelen als diervoeder de afgelopen jaren in opkomst, in een poging om het weggooien en verspillen van voedsel in te perken en met het oog op een efficiënt gebruik van voedsel dat veilig is, maar niet via voedselbanken kan worden gedistribueerd voor menselijke consumptie. In verband hiermee heeft de Commissie een actieplan voor het terugdringen van de voedselverspilling opgesteld, als integraal onderdeel van de mededeling over de circulaire economie (26), waarin onder meer de doelstelling is opgenomen om het gebruik als diervoeder van bepaalde niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen te vergemakkelijken.

Afhankelijk van de specifieke situatie in elke lidstaat zijn, om te voldoen aan artikel 9, lid 2, van de verordening diervoederhygiëne, verschillende benaderingen voor de registratie van inrichtingen toegepast op inrichtingen die slechts een deel van hun productie aan de diervoederketen leveren en voornamelijk actief zijn op andere gebieden (zoals mijnbouw, chemie, levensmiddelen), wat heeft geleid tot verschillende conclusies met betrekking tot de opneming van die inrichtingen in de werkingssfeer van de verordening diervoederhygiëne.

Als gevolg daarvan hebben exploitanten melding gemaakt van aanzienlijke lasten die hen belemmeren bij het overdragen van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen aan de diervoedersector of hen zelfs verhinderen om dat te doen, zoals dubbele registratie, als exploitant van een levensmiddelenbedrijf en exploitant van een diervoederbedrijf, of het ontbreken van geharmoniseerde vereisten voor de registratie van exploitanten van levensmiddelenbedrijven als diervoederbedrijven.

Om de uitvoering van de verordening diervoederhygiëne te verbeteren en te harmoniseren is derhalve verduidelijking nodig, rekening houdend met de verschillende ervaringen in de lidstaten, met het feit dat de bevoegde autoriteiten volledige kennis moeten hebben van alle bestaande verbanden binnen de diervoederketen, en met het belang van een praktische aanpak. Die verduidelijking is nodig om de werkingssfeer van artikel 5, lid 6 (27), van de verordening diervoederhygiëne te bepalen. Hoewel het duidelijk is dat veehouders gebruik moeten maken van diervoeders die zij hebben ingekocht bij overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne geregistreerde en/of erkende inrichtingen, behoeft de kwalificatie van andere exploitanten als „exploitant van een diervoederbedrijf” enige nadere toelichting.

Een essentiële doelstelling van de verordening diervoederhygiëne is het waarborgen van de veiligheid en traceerbaarheid van de producten. Vanuit dit oogpunt kunnen de volgende hoofdcriteria worden gehanteerd om na te gaan of een inrichting al dan niet zou moeten worden geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne en of een product in de diervoederketen kan worden gebracht, rekening houdend met het toepasselijke regelgevingskader:

de definitie van „diervoeders” in artikel 3, punt 4, van Verordening (EG) nr. 178/2002 als „alle stoffen en producten, inclusief additieven, verwerkt, gedeeltelijk verwerkt of onverwerkt, die bestemd zijn om te worden gebruikt voor orale vervoedering aan dieren”. Het criterium „voor orale vervoedering aan dieren bestemde gebruik van stoffen en producten” is derhalve bepalend voor de kwalificatie als „diervoeder”. Bij het bepalen of de vereisten van de verordening diervoederhygiëne van toepassing zijn, is de intentie van de exploitant bij het leveren van het product dus een basiscriterium;

de wettelijke status van het product, in overeenstemming met classificatie in de toepasselijke EU-wetgeving. Die wettelijke status kan bijvoorbeeld zijn: levensmiddel, bijproduct van dierlijke of niet-dierlijke oorsprong, diervoeder of afval, zoals ontwikkeld in de Richtsnoeren voor het gebruik als diervoeder van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen;

de informatie die de exploitant bij het product verstrekt wanneer hij dit in de handel brengt (bv. op het etiket of in een bijgeleverd document);

het soort inrichting dat het product heeft vervaardigd en waarvan het oorspronkelijk afkomstig is en de inrichting waaraan het product wordt geleverd (bijvoorbeeld installaties voor de verwerking van dierlijke bijproducten of voormalige levensmiddelen, en diervoederinrichtingen en -bedrijven).

Om voor zowel de exploitanten als de bevoegde autoriteiten in de lidstaten geen nodige administratieve lasten te creëren, zou het in bepaalde specifieke gevallen aanvaardbaar kunnen zijn dat bepaalde exploitanten van diervoederbedrijven producten (28) kopen van inrichtingen die zijn geregistreerd (en/of, indien vereist, erkend) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 en/of Verordening (EG) nr. 853/2004 en/of de verordening dierlijke bijproducten.

De exploitant van het diervoederbedrijf, die verantwoordelijk is voor de naleving van alle veiligheidseisen voor diervoeders, moet ervoor zorgen dat een herindeling van het product (29) als voedermiddel plaatsvindt overeenkomstig alle toepasselijke bepalingen van de diervoederwetgeving als bedoeld in artikel 4, lid 1, van de verordening diervoederhygiëne, waaronder niet alleen de voorschriften inzake diervoederhygiëne, maar ook de voorschriften inzake grenswaarden voor residuen van verontreinigende stoffen en etikettering.

Ook moeten exploitanten van diervoederbedrijven die handelingen verrichten die niet onder artikel 5, lid 1, van de verordening diervoederhygiëne vallen, zorgen voor de invoering, de uitvoering en de handhaving van een of meer permanente schriftelijke procedures die gebaseerd zijn op de HACCP-beginselen, zoals bepaald in artikel 6 van de verordening diervoederhygiëne.

Bovendien moeten exploitanten van diervoederbedrijven er bij de herindeling van een product (30) als voedermiddel goed op letten dat alle bestaande vereisten en beperkingen van de verordening dierlijke bijproducten en de TSE-Verordening (waaronder het voederverbod) worden nageleefd.

In ieder geval kunnen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten na een evaluatie van de betrokken specifieke activiteiten besluiten of de exploitanten overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne moeten zijn geregistreerd of niet. Registratie versterkt de nationale stelsels van officiële controles van de lidstaten.

7.1.   Bijproducten en niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen van de voedings- en drankensector voor gebruik als voedermiddel

7.1.1.   Bijproducten overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (31) en tot intrekking van een aantal richtlijnen (bekend als de kaderrichtlijn afvalstoffen)

Een belangrijke bestemming van bijproducten van de voedings- en drankensector is gebruik als diervoeder. In tal van sectoren ontstaan bij productieprocessen (bv. persing van oliehoudende zaden, de productie van suiker, zetmeel en mout) materialen die vervolgens worden gebruikt als diervoeder. Het gebruik van deze materialen van niet-dierlijke oorsprong als diervoeder sluit aan bij het doel een circulaire economie tot stand te brengen, met name met Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen. Bij deze richtlijn, de kaderrichtlijn afvalstoffen, zijn maatregelen vastgesteld ter bescherming van het milieu en de menselijke gezondheid door het voorkomen of beperken van de negatieve gevolgen van de productie en het beheer van afvalstoffen, het beperken van de gevolgen in het algemeen van het gebruik van hulpbronnen en het verbeteren van de efficiëntie van het gebruik van die hulpbronnen.

Materialen die in een productieproces niet doelbewust worden geproduceerd, vormen een productieresidu en kunnen wel of niet afvalstoffen zijn. Een productieresidu kan alleen als een bijproduct en niet als afvalstof worden beschouwd wanneer het voldoet aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 5, lid 1, van de kaderrichtlijn afvalstoffen, d.w.z. wanneer het wordt geproduceerd als integraal deel van het productieproces en het verdere gebruik ervan in diervoeder wettig en zeker is, zonder verdere verwerking buiten het productieproces van dat materiaal. Deze bijproducten die in diervoeders zullen worden gebruikt, zijn derhalve voedermiddelen.

Daarnaast wordt in de kaderrichtlijn afvalstoffen uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen verwijdering en nuttige toepassing, waarbij nuttige toepassing (waaronder recycling) in de afvalhiërarchie prioriteit heeft boven verwijdering (artikel 4 van de kaderrichtlijn) en het door nuttige toepassing verkregen product niet langer afval is (indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 6 van de kaderrichtlijn).

Dierlijke bijproducten, waaronder verwerkte producten die onder Verordening (EG) nr. 1069/2009 vallen (met uitzondering van bijproducten die bestemd zijn om te worden verbrand of gestort of voor gebruik in een biogas- of composteerinstallatie), zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de kaderrichtlijn afvalstoffen voor zover zij onder andere Uniewetgeving vallen (artikel 2 van de kaderrichtlijn).

In de volgende publicaties van de Commissie zijn gedetailleerde toelichtingen op de kaderrichtlijn afvalstoffen te vinden:

Guidance on the interpretation of key provisions of Directive 2008/98/EC on waste (32), en

Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende/tot Interpretatieve mededeling betreffende afvalstoffen en bijproducten (33).

Belangrijk is dat exploitanten die producten in de handel brengen voor gebruik in de diervoerderketen, duidelijk zouden moeten aangeven welke producten bestemd zijn voor gebruik in diervoeder, aangezien producten die beschouwd worden als „afvalstof” niet in een later stadium weer in de diervoerderketen kunnen worden gebracht.

7.1.2.   Voornaamste wettelijke verplichtingen

Met betrekking tot de voornaamste wettelijke verplichtingen van exploitanten van diervoederbedrijven wordt in artikel 4, lid 1, van de verordening diervoederhygiëne het volgende bepaald: „Exploitanten van diervoederbedrijven zorgen ervoor dat alle onder hun verantwoordelijkheid vallende stadia van de productie, bewerking, verwerking en distributie van diervoeders worden uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke communautaire wetgeving, de daarmee verenigbare nationale wetgeving en goede praktijken. In het bijzonder zorgen zij ervoor dat wordt voldaan aan de toepasselijke hygiënevoorschriften van deze verordening.”

Zoals eerder is opgemerkt, kunnen, indien passend, veel bijproducten en niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen door exploitanten van diervoederbedrijven worden gebruikt in de diervoederketen. Exploitanten van diervoederbedrijven moeten ervoor zorgen dat hun activiteiten en hun bijproducten en niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen die in de handel worden gebracht niet alleen in overeenstemming zijn met de verordening diervoederhygiëne, maar ook met andere toepasselijke wetgeving, zoals:

Verordening (EG) nr. 178/2002 (algemene levensmiddelenwetgeving);

Verordening (EG) nr. 767/2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders;

Richtlijn 2002/32/EG inzake ongewenste stoffen in diervoeding (34);

de verordening dierlijke bijproducten en Verordening (EU) nr. 142/2011 (tot uitvoering van de verordening dierlijke bijproducten), en

de TSE-verordening.

Daarom moeten de etikettering en handelsdocumenten tijdens het vervoer voldoen aan al deze wetgeving, voor zover van toepassing.

7.1.3.   Niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen

De kaderrichtlijn afvalstoffen is gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen. Stoffen die niet bestaan uit dierlijke bijproducten of die geen dierlijke bijproducten bevatten en die bestemd zijn voor gebruik als diervoeder, zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de kaderrichtlijn afvalstoffen voor zover zij onder andere Uniewetgeving (zoals Verordening (EG) nr. 767/2009) vallen.

Over het gebruik van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen zijn verdere gedetailleerde toelichtingen te vinden in de Richtsnoeren voor het gebruik als diervoeder van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen, die zijn bedoeld ter vergemakkelijking van het gebruik van bepaalde niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen, met of zonder producten van dierlijke oorsprong, als diervoeder. Die richtsnoeren zouden de nationale en lokale bevoegde autoriteiten en exploitanten in de levensmiddelenketen moeten helpen bij de naleving van de toepasselijke EU-wetgeving.

In paragraaf 3.2.2 van de Richtsnoeren voor het gebruik als diervoeder van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen wordt een beschrijving gegeven van de maatregelen ter bevordering van het gebruik van levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die niet langer voor menselijke consumptie zijn bestemd als diervoeder, en wordt onder meer voorgesteld dat detailhandelaars in levensmiddelen onder bepaalde omstandigheden niet geregistreerd hoeven te zijn overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne.

Speciale aandacht zou moeten worden besteed aan paragraaf 1.3, figuur 1, van bovengenoemde richtsnoeren: „Stroomdiagram van levensmiddel tot diervoeder” (35), waarin wordt geïllustreerd wanneer een product rechtstreeks aan een diervoederbedrijf kan worden geleverd of, in het geval van producten van dierlijke oorsprong, eerst aan de voorwaarden van de verordening dierlijke bijproducten moet voldoen.

De algemene bepalingen inzake voedermiddelen zijn opgenomen in deel A van de bijlage bij Verordening (EU) nr. 68/2013. In deel C van die bijlage, en met name in hoofdstuk 13, wordt een groot aantal voorbeelden van bijproducten en residuen genoemd.

Ook de lijst van middelen waarvan het in de handel brengen of het gebruik als diervoeding als bedoeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 767/2009 is onderworpen aan beperkingen of is verboden, moet in aanmerking worden genomen.

7.2.   Exploitanten die wel of niet moeten zijn geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne — voorbeelden

Afhankelijk van de betrokken activiteiten en inrichtingen, moeten bepaalde exploitanten wel of niet zijn geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne, en wel als volgt:

7.2.1.   Exploitanten van niet-levensmiddelen die een deel van hun productie rechtstreeks of indirect aan de diervoederketen leveren, maar wier voornaamste activiteit geen betrekking heeft op diervoeders

Voorbeelden:

Chemische industrie: productie van ijzersulfaat, organische zuren, natrium of calciumhydroxide voor de productie van zouten van vetzuren

Productie van bio-ethanol: vaste (gerst)spoeling, graaneiwitconcentraat

Farmaceutische industrie

Delfstoffen/mijnbouw: mineralen

a)

Bepaalde producenten of leveranciers zijn zich er misschien niet altijd van bewust dat hun producten of grondstoffen na de verkoop ervan mogelijk indirect in de diervoederketen terechtkomen. Daarom kan het wel of niet hun intentie zijn om diervoeder in de handel te brengen. Dit is met name relevant voor activiteiten en/of inrichtingen die normaliter weinig te maken hebben met de diervoedersector en die mogelijk maar een klein gedeelte van hun producten (36) in de handel brengen, meestal via tussenhandelaars die deze producten bijvoorbeeld naar de diervoederketen doorsluizen voor de productie van toevoegingsmiddelen en/of voedermiddelen. Een paar voorbeelden:

De eerste leverancier van bepaalde producten (37) (bv. een groeve) hoeft niet als exploitant van een diervoederbedrijf te worden beschouwd, en de bevoegde autoriteiten hoeven derhalve niet te vereisen dat dat bedrijf is geregistreerd. De diervoederketen begint wanneer het product wordt bestemd voor de productie van diervoeder, bijvoorbeeld bij de tussenhandelaar die de producten in de handel brengt en aanbiedt aan producenten van toevoegingsmiddelen, die beide moeten zijn geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne.

De leverancier van bepaalde chemische producten (38) (zoals calciumhydroxide en boterzuur) die in een later stadium zouden kunnen worden gebruikt voor de productie van toevoegingsmiddelen/voedermiddelen (zoals calciumbyturaat) die worden verkregen door een chemische reactie met die producten, hoeft niet als exploitant van een diervoederbedrijf te worden beschouwd, en de bevoegde autoriteiten hoeven derhalve niet te vereisen dat dat bedrijf is geregistreerd. De diervoederketen begint wanneer het product wordt bestemd voor gebruik in de productie van toevoegingsmiddelen/voedermiddelen, d.w.z. bij de producent van het toevoegingsmiddel/voedermiddel, die moet zijn geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne.

b)

Als de eerste leverancier echter producten in de handel brengt die zijn bestemd om te worden gebruikt als diervoeder, waaronder:

toevoegingsmiddelen (overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1831/2003);

en/of voedermiddelen (overeenkomstig Verordening (EG) nr. 767/2009),

moet die leverancier zijn geregistreerd als exploitant van een diervoederbedrijf overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne.

7.2.2.   Levensmiddeleninrichtingen die een deel van hun productie rechtstreeks of indirect aan de diervoederketen leveren, maar wier voornaamste activiteit geen betrekking heeft op diervoeders

In deze gevallen kan het wel of niet de intentie van het levensmiddelenbedrijf zijn om diervoeders te produceren, maar worden er in het kader van zijn activiteit (doorgaans in kleine hoeveelheden, maar met enkele uitzonderingsgevallen, zoals levensmiddeleninrichtingen die plantaardige olie uitpersen) bijproducten van dierlijke en niet-dierlijke oorsprong geproduceerd die vaak worden gebruikt in de diervoederindustrie. Bepaalde levensmiddelen die niet bestemd zijn voor menselijke consumptie kunnen aan de diervoederketen worden geleverd (39).

Vervolgens kunnen zich, rekening houdend met deze criteria, en in meerdere of mindere mate, de volgende soorten situaties voordoen:

a)

Levensmiddeleninrichtingen (met inbegrip van detailhandelaars) die dierlijke bijproducten (waaronder levensmiddelen van dierlijke oorsprong die niet langer bestemd zijn voor menselijke consumptie) leveren aan installaties die dierlijke bijproducten/voormalige levensmiddelen verwerken (40), die ze tot voedermiddelen verwerken (41)

Enkele voorbeelden zijn producten van:

slachthuizen en uitsnijderijen/vleesverwerkingsinstallaties;

visfileerinstallaties;

voedselverwerkingsindustrieën (banketbakkers, pasta- en pizzamakers): producten die dierlijke bijproducten bevatten, zoals ei, melk, vlees of vis en/of niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen die die dierlijke bijproducten bevatten;

detailhandelaars zoals slagers en visboeren;

supermarkten.

In dit geval hoeven de levensmiddeleninrichtingen, wanneer die producten (42) leveren voor verdere behandeling in installaties voor de verwerking van dierlijke bijproducten, niet te worden beschouwd als exploitanten van diervoederbedrijven en hoeven de bevoegde autoriteiten derhalve niet te vereisen dat die inrichtingen zijn geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne. De diervoederketen begint bij de installatie die dierlijke bijproducten en/of voormalige levensmiddelen verwerkt, die de voedermiddelen produceert en die zou moeten worden geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne.

b)

Levensmiddeleninrichtingen (met inbegrip van detailhandelaars) die levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die niet langer bestemd zijn voor menselijke consumptie, leveren aan verwerkingsinstallaties die ze tot voedermiddelen verwerken (43)

Voorbeelden:

voedselverwerkingsindustrieën (ingevroren groenten, ingeblikte levensmiddelen, dranken): niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen;

bakkerijen: brood (dat geen producten van dierlijke oorsprong bevat);

supermarkten en andere levensmiddelenwinkels: groenten, fruit enz.

In dit geval hoeven de levensmiddeleninrichtingen (met inbegrip van detailhandelaars), wanneer die producten (44) leveren voor verdere behandeling in verwerkingsinstallaties, niet te worden beschouwd als exploitanten van diervoederbedrijven en hoeven de bevoegde autoriteiten derhalve niet te vereisen dat die bedrijven zijn geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne. De diervoederketen begint bij de verwerkende installatie die de voedermiddelen produceert en die zou moeten worden geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne.

c)

Levensmiddeleninrichtingen (anders dan detailhandelaars) die dierlijke bijproducten en/of afgeleide producten (met inbegrip van voormalige levensmiddelen van dierlijke oorsprong) leveren aan exploitanten van diervoederbedrijven (anders dan installaties voor de verwerking van dierlijke bijproducten) (45)

Voorbeelden:

een afwijking die van toepassing is op de zuivelsector: melk, melkproducten en bepaalde melkderivaten als beschreven in hoofdstuk II, afdeling 4, deel II, van bijlage X bij Verordening (EU) nr. 142/2011.

In dit geval moeten de levensmiddeleninrichtingen, wanneer die aan exploitanten van diervoederbedrijven dierlijke bijproducten leveren die rechtstreeks zullen worden gebruikt als voedermiddelen, niet alleen zijn geregistreerd overeenkomstig de verordening dierlijke bijproducten (46), maar zouden zij ook als exploitanten van diervoederbedrijven moeten worden geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne.

Als de exploitant van een diervoederbedrijf waaraan de bijproducten worden geleverd een producent van voeder voor gezelschapsdieren is, moet die exploitant ook zijn erkend overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne.

d)

Levensmiddeleninrichtingen (anders dan detailhandelaars) die bijproducten en levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die niet langer bestemd zijn voor menselijke consumptie (47) leveren aan exploitanten van diervoederbedrijven anders dan verwerkingsinstallaties

Voorbeelden:

maalindustrie: zemelen, tarwezemelen;

suikerfabrieken en -raffinaderijen: suikerbietenpulp;

chipsindustrie: aardappelschillen;

brouwerij: bierbostel;

distilleerderijen: natte spoeling en gedroogde spoeling;

sapfabriek: sinaasappelpulp.

In dit geval zou de levensmiddeleninrichting moeten worden beschouwd als exploitant van een diervoederbedrijf en moeten worden geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne wanneer de producten zijn bestemd om te worden gebruikt voor orale vervoedering aan dieren.

e)

Exploitanten van diervoederbedrijven anders dan verwerkingsinstallaties die kleine hoeveelheden levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong (met inbegrip van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen) inkopen van detailhandelaars in levensmiddelen

Voorbeelden:

ambachtelijke producenten van diervoeders die levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong inkopen van lokale detailhandelaars in levensmiddelen.

De overeenkomstig Verordening (EG) nr. 852/2004 geregistreerde of erkende detailhandelaar in levensmiddelen die levensmiddelen als zodanig verkoopt, in overeenstemming met de bepalingen van de levensmiddelenwetgeving, aan een exploitant van een diervoederbedrijf die de levensmiddelen verzamelt om die te transformeren tot diervoeders of die daar rechtstreeks diervoeders van maakt, hoeft niet te worden beschouwd als exploitant van een diervoederbedrijf en hoeft niet te zijn geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne. De diervoederketen begint in dit geval bij de exploitant van het diervoederbedrijf die de grondstoffen als zodanig zal gebruiken en het uiteindelijke mengvoeder produceert, en die zou moeten worden geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne.

Zo zouden exploitanten van diervoederbedrijven, zoals ambachtelijke producenten van voeders voor gezelschapsdieren (hondenbrokken enz.), ook bepaalde levensmiddelen van detailhandelaars kunnen kopen om die te gebruiken als voedermiddel. Deze detailhandelaars in levensmiddelen brengen levensmiddelen in de handel die vervolgens door de exploitant van het diervoederbedrijf worden bestemd voor gebruik als voedermiddel, steeds rekening houdend met bestaande wettelijke bepalingen en beperkingen zodat de veiligheid en traceerbaarheid wordt gewaarborgd en de bevoegde autoriteiten gemakkelijk kunnen beschikken over volledige informatie over alle aanbieders.

veehouders die levensmiddelen van niet-dierlijke oorsprong die niet langer bestemd zijn voor menselijke consumptie, inkopen van lokale detailhandelaars in levensmiddelen.

In artikel 5, lid 6, van de verordening diervoederhygiëne wordt bepaald dat veehouders alleen diervoeders mogen betrekken en gebruiken die afkomstig zijn van inrichtingen die in overeenstemming met deze verordening zijn geregistreerd en/of erkend. Wanneer detailhandelaars in levensmiddelen het product verkopen als diervoeder, zouden zij moeten worden beschouwd als exploitanten van diervoederbedrijven en zouden zij moeten worden geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne, omdat zij moeten worden geacht een voedermiddel (voormalige levensmiddelen) te leveren dat rechtstreeks zal worden gebruikt voor mondelinge voedering aan dieren op de veehouderij.

7.2.3.   Installaties die dierlijke bijproducten verwerken en andere verwerkingsinstallaties die diervoeders leveren aan exploitanten van diervoederbedrijven

Voorbeelden:

productie van verwerkte dierlijke proteïne, dierlijk vet enz.;

productie van voedermiddelen uit levensmiddelen die niet langer bestemd zijn voor menselijke consumptie (brood, koekjes, andere bakkerijproducten, pasta enz.);

verwerking van een voedermiddel uit een ander voedermiddel: productie van kuilvoeder uit sinaasappelpulp.

In dit geval zouden installaties die dierlijke bijproducten/voormalige levensmiddelen verwerken en die voedermiddelen leveren aan exploitanten van diervoederbedrijven, moeten worden geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne.

8.   VEELGESTELDE VRAGEN — EXPLOITANTEN VAN DIERVOEDERBEDRIJVEN

Vraag 1

„Ik heb een veehouderij. Ik produceer mijn eigen diervoeder met de granen die ik oogst van mijn eigen land. Voor het produceren van die diervoeders gebruik ik ook producten met toevoegingsmiddelen. Moet ik voldoen aan de vereisten van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 183/2005?”

ANTWOORD

Veel diervoederproducten bevatten toevoegingsmiddelen en de wijze waarop een product in de handel wordt gebracht, is belangrijk. Alle diervoeders moeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 767/2009 of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1831/2003 in de handel worden gebracht.

Veehouders die gebruikmaken van producten die in de handel zijn gebracht als „toevoegingsmiddel” of „voormengsel”, met uitzondering van „inkuiltoevoegingsmiddelen” of „voormengsels van inkuiltoevoegingsmiddelen”, moeten voldoen aan bijlage II bij de verordening diervoederhygiëne.

Veehouders die gebruikmaken van „aanvullende diervoeders” hoeven niet te voldoen aan bijlage II bij de verordening diervoederhygiëne.

De grens tussen voormengsels en aanvullende diervoeders wordt omschreven in artikel 8, lid 1 — gehalte aan toevoegingsmiddelen — van Verordening (EG) nr. 767/2009 van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders.

„Onverminderd de gebruiksvoorwaarden overeenkomstig de rechtshandeling waarbij de respectieve toevoegingsmiddelen worden toegelaten, mogen voedermiddelen en aanvullende diervoeders geen toevoegingsmiddelen bevatten die met een gehalte van meer dan honderdmaal het desbetreffende vastgestelde maximumgehalte in volledige diervoeders, of vijfmaal in het geval van coccidiostatica en histomonostatica, zijn verwerkt.”

Vraag 2

„Ik heb een veehouderij. Ik produceer mijn eigen diervoeder met de granen die ik oogst van mijn eigen land. Voor het produceren van die diervoeders gebruik ik ook toevoegingsmiddelen/voormengsels. Moet ik mijn bedrijf registreren of niet? Aan welke bijlagen moet ik voldoen? Moet ik verzoeken om erkenning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 183/2005?”

ANTWOORD

Veehouders die diervoeders produceren voor voedering aan hun dieren moeten zijn geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne en moeten in dit geval voldoen aan bijlage I, bijlage II en bijlage III bij de verordening diervoederhygiëne.

Producenten van voedermiddelen en mengvoeders (aanvullende diervoeders of volledig diervoeder) op primair niveau moeten bijlage I naleven en goede landbouwpraktijken toepassen. Als een veehouder bij de productie van diervoeders voor gebruik op het eigen bedrijf gebruikmaakt van toevoegingsmiddelen (anders dan inkuiladditieven) of voormengsels, zijn bijlage II en het HACCP-systeem van toepassing.

Bij het voederen van voedselproducerende dieren dienen veehouders zich ook te houden aan de voorschriften van bijlage III.

Veehouders die uitsluitend voor gebruik op het eigen bedrijf mengvoeders of voormengsels met toevoegingsmiddelen als bedoeld in hoofdstuk 3 van bijlage IV bij de verordening diervoederhygiëne produceren, zorgen ervoor dat zij door de bevoegde autoriteiten zijn erkend.

Vraag 3

„Ik ben een visser die aas produceert voor lokale vissers rond mijn dorp. Ben ik een exploitant van een diervoederbedrijf?”

ANTWOORD

Aas dat in het water wordt gegooid om vis naar een bepaald gebied te trekken („lokaas”) wordt geacht binnen de definitie van diervoeder in Verordening (EG) nr. 178/2002 te vallen.

Daarom moet een producent van dergelijk lokaas worden beschouwd als een exploitant van een diervoederbedrijf en zijn geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne. Ingeval van „particuliere huishoudelijke productie” van lokaas dat wordt gebruikt voor vissen voor eigen particulier gebruik, zijn de producenten vrijgesteld van de registratieplicht van artikel 2, lid 2, onder a), van de verordening diervoederhygiëne.

Aas dat is bedoeld om aan een vishaak te worden bevestigd en dat dus niet bestemd is om de voedingsbehoeften van een dier te bevredigen, dient niet te worden beschouwd als diervoeder.

Dit is ook consistent met de Uniewetgeving, gezien de vermelding in artikel 18 van de verordening dierlijke bijproducten van maden en wormen die als visaas worden gebruikt in de context van het voederen van dieren (48) en de bepalingen van hoofdstuk III van bijlage X bij Verordening (EU) nr. 142/2011.

Vraag 4

„Ik ben eigenaar van een destructiebedrijf. Ik koop producten van exploitanten van levensmiddelenbedrijven om voedermiddelen te produceren die ik vervolgens verkoop aan producenten van mengvoeders. Mijn leveranciers etiketteren de producten die ik van ze koop echter als afval. Is dit een aanvaardbare manier van etikettering door mijn leveranciers?”

ANTWOORD

Neen. Dierlijke bijproducten gemengd met afvalstoffen die op het etiket afval worden genoemd, mogen niet worden gebruikt voor het voederen van landbouwhuisdieren. Overeenkomstig de wetgeving inzake dierlijke bijproducten mogen dierlijke bijproducten alleen worden gebruikt voor de productie van bepaalde technische producten. Anders moeten zij worden verwijderd als afval.

Een levensmiddeleninrichting (zoals een slachthuis) mag aan installaties voor de verwerking van dierlijke bijproducten alleen dierlijke bijproducten uit categorie 3 leveren voor de productie van diervoeders voor landbouwhuisdieren. In dit geval is de kaderrichtlijn afvalstoffen niet van toepassing.

Daarom zouden deze producten van dierlijke oorsprong moeten worden geëtiketteerd volgens de vereisten van bijlage VIII bij Verordening (EG) nr. 142/2011 en bijlage V bij Verordening (EG) nr. 999/2001.

In bijlage II bij de verordening diervoederhygiëne, in het onderdeel „PRODUCTIE”, luidt punt 8 als volgt: „De etikettering van de producten moet duidelijk aangeven of zij bestemd zijn voor diervoeders of andere doeleinden. Als van een bepaalde partij van een product wordt verklaard dat deze niet bestemd is voor gebruik in diervoeders, mag deze verklaring achteraf door een exploitant in een later stadium van de keten niet worden gewijzigd.”

Omwille van de veiligheid en integriteit van de voedselketen moeten levensmiddelen die niet langer bestemd zijn voor menselijke consumptie en die in de handel worden gebracht als afval, worden uitgesloten van de diervoederketen (49). Deze producten mogen door exploitanten van diervoederbedrijven dus niet worden gebruikt voor het produceren van diervoeders in hun inrichtingen.

Vraag 5

„Ik heb een diervoederbedrijf. Volgens het advies van de bevoegde autoriteiten in mijn land ben ik verplicht om de producten die ik nodig heb te kopen van diervoeder- of levensmiddelenbedrijven die zijn geregistreerd of erkend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 183/2005. Wanneer ik echter bepaalde producten koop van bedrijven in een andere lidstaat en ik het betreffende bedrijf vraag om bewijs dat het overeenkomstig die verordening is geregistreerd, krijg ik te horen dat dat niet nodig is omdat het al op nationaal niveau is geregistreerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/2009 (verordening dierlijke bijproducten).”

ANTWOORD

De bepalingen inzake registratie en erkenning van beide verordeningen zijn van toepassing. De praktische uitwerking daarvan (bijvoorbeeld: één registratie/erkenningsnummer of niet, één lijst van handelingen of twee afzonderlijke lijsten) is een zaak van de lidstaten.

De registratie uit hoofde van andere EU-wetgeving voor de diervoedersector en de registratie overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne kunnen met elkaar worden gecombineerd, mits de toepasselijke voorschriften voor elke registratie worden nageleefd en de bevoegde autoriteit gebruikmaakt van dit gecombineerde registratiesysteem.

Vraag 6

„Ik heb een diervoederbedrijf dat rauwe voeders voor gezelschapsdieren produceert (50). Voeders voor gezelschapsdieren kunnen producten als rauw vlees (met inbegrip van vleesafval, gemalen beenderen en vetten) en fruit, groenten, plantaardige oliën, olijfolie enz. bevatten.

Anderzijds moet ik als exploitant van een diervoederbedrijf zijn geregistreerd (of erkend) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 183/2005, zoals elke producent van diervoeders voor voedselproducerende en niet-voedselproducerende dieren. Moet ik zijn geregistreerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1069/09 (artikel 24) of overeenkomstig Verordening (EG) nr. 183/2005?”

ANTWOORD

De bepalingen inzake registratie en erkenning van beide verordeningen zijn van toepassing.

Uw bedrijf zou moeten worden erkend overeenkomstig artikel 24, lid 1, onder e), van de verordening dierlijke bijproducten en moeten worden geregistreerd overeenkomstig artikel 9 van de verordening diervoederhygiëne.

Als producent van voeders voor gezelschapsdieren zou u ook aandacht moeten besteden aan de vereisten inzake traceerbaarheid van artikel 21 en 22, de vereisten inzake eigen controles van artikel 28 en de vereiste om een HACCP-plan toe te passen als bedoeld in artikel 29 van de verordening dierlijke bijproducten.

De praktische uitwerking daarvan (bijvoorbeeld: één registratie/erkenningsnummer of niet, één lijst van handelingen of twee afzonderlijke lijsten) is aan de lidstaten. Alle door een exploitant van een diervoederbedrijf verrichte activiteiten moeten gedetailleerd worden beschreven en het bedrijf moet ervoor zorgen dat de inrichting voldoet aan de vereisten van de verordening diervoederhygiëne.

Vraag 7

„Ik heb een internetbedrijf. Ik importeer voeders voor gezelschapsdieren en verkoop die rechtstreeks aan de eigenaars van die dieren. Val ik onder het begrip „detailhandel in voeder voor gezelschapsdieren” als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder e), van Verordening (EU) nr. 183/2005?”

ANTWOORD

Gezien het ontbreken van specifieke bepalingen inzake diervoederhygiëne met betrekking tot verkoop via internet, is er geen reden om aan te nemen dat verkoop via internet niet valt onder het begrip „detailhandel in voeder voor gezelschapsdieren” als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder e), van de verordening diervoederhygiëne. Dit is louter een van de vele bedrijfsmodellen waarin diervoeders worden behandeld en opgeslagen in een verkooppunt of worden geleverd aan eindgebruikers. Met andere woorden: de verordening diervoederhygiëne is niet rechtstreeks van toepassing op de rechtstreekse verkoop van voeders voor gezelschapsdieren via internet aan eindgebruikers (eigenaars van gezelschapsdieren).

Voor de toepassing van de verordening diervoederhygiëne is niet de kwalificatie als detailhandelaar op basis van de verschillende stadia van de bedrijfsactiviteit („detailhandel in voeder voor gezelschapsdieren” of „importeur”) van belang, maar de activiteit zelf (in alle stadia). In artikel 2, lid 1, onder c), van de verordening diervoederhygiëne wordt uitdrukkelijk bepaald dat de verordening van toepassing is op de invoer van diervoeders uit en de uitvoer van diervoeders naar derde landen. Daarom moet een bedrijf dat zich bezighoudt met detailhandel in voeder voor gezelschapsdieren, een activiteit die op grond van artikel 2, lid 2, onder e), van de verordening diervoederhygiëne is uitgesloten van het toepassingsgebied van die verordening, toch voldoen aan de vereisten van de verordening diervoederhygiëne betreffende de invoer van voeder voor gezelschapsdieren.

De uitsluiting van het toepassingsgebied van de verordening diervoederhygiëne betekent echter niet dat andere vereisten, zoals die inzake de etikettering van diervoeders, niet van toepassing zijn op in de handel gebrachte diervoeders.

Als er niet alleen aan eindgebruikers, maar ook aan andere inrichtingen diervoeders worden verkocht via internet, is de verordening diervoederhygiëne echter wel van toepassing.

Voeder voor gezelschapsdieren mag alleen in de Unie worden ingevoerd als de zending voldoet aan alle bepalingen van de wetgeving inzake dierlijke bijproducten.

Vraag 8

„Ik heb een dierenwinkel en ik verkoop voeders voor gezelschapsdieren. Tegelijkertijd verkoop ik ook kleine hoeveelheden voeders voor voedselproducerende soorten zoals konijnen of kippen aan afnemers die deze dieren fokken voor eigen particulier gebruik. Omdat detailhandel in voeder voor gezelschapsdieren is uitgesloten van het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 183/2005, denk ik dat ik niet hoef te zijn geregistreerd”.

ANTWOORD

Het is juist dat detailhandel in voeder voor gezelschapsdieren is uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening diervoederhygiëne. Omdat bijvoorbeeld konijnen en kippen echter niet als gezelschapsdieren kunnen worden beschouwd, is detailhandel in dit soort voeders niet uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening diervoederhygiëne. Daarom zou de dierenwinkel, voor deze activiteit, in ieder geval moeten worden geregistreerd overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de verordening diervoederhygiëne.

Vraag 9

„Ik ben een dierenarts die een dierenkliniek runt. Tegelijkertijd bied ik mijn klanten speciale diervoederproducten aan. Moet ik zijn geregistreerd overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne?”

ANTWOORD

De productie en/of verkoop van diervoeders voor voedselproducerende dieren en de productie van voeders voor gezelschapsdieren vallen binnen het toepassingsgebied van de verordening diervoederhygiëne, en voor deze activiteiten moet de dierenkliniek zijn geregistreerd of, indien van toepassing, zijn erkend overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne.

De verkoop van voeders voor gezelschapsdieren moet worden beschouwd als een detailhandelsactiviteit en valt daarom buiten het toepassingsgebied van de verordening diervoederhygiëne. Konijnen en kippen (bijvoorbeeld) kunnen niet als gezelschapsdieren worden beschouwd. De detailhandel in dergelijke voeders is niet uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening diervoederhygiëne, en daarom moet deze activiteit zijn geregistreerd of, indien van toepassing, zijn erkend overeenkomstig de verordening diervoederhygiëne.

9.   VEELGESTELDE VRAGEN — BEVOEGDE AUTORITEITEN

Vraag 10

„Hoe moet artikel 10, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 183/2005 — erkenning van inrichtingen die voormengsels produceren (51) — worden geïnterpreteerd?”

ANTWOORD

Artikel 10, lid 1, onder b), van de verordening diervoederhygiëne luidt als volgt:

„Exploitanten van diervoederbedrijven zorgen ervoor dat de inrichtingen waarover zij de leiding hebben en waarop deze verordening van toepassing is, door de bevoegde autoriteit zijn erkend wanneer die inrichtingen een van de volgende activiteiten verrichten: […] de vervaardiging en/of het in de handel brengen van voormengsels bereid met de in bijlage IV, hoofdstuk 2, bedoelde toevoegingsmiddelen.”

Daarom zijn er drie soorten situaties:

een exploitant van een diervoederbedrijf vervaardigt voormengsels en brengt die in de handel;

een exploitant van een diervoederbedrijf brengt voormengsels in de handel;

een exploitant van een diervoederbedrijf vervaardigt voormengsels.

Het laatste geval is alleen relevant wanneer de producent van voormengsels op bestelling van een andere exploitant van een diervoederbedrijf werkt of wanneer de producent de voormengsels alleen in de eigen inrichting gebruikt. De productie van voormengsels voor intern gebruik is met name relevant voor toevoegingsmiddelen die enkel in de vorm van een voormengsel kunnen worden gebruikt voor de productie van mengvoeders.

Concluderend kan worden gesteld dat alle producenten die voormengsels met in bijlage IV, hoofdstuk 2, vermelde toevoegingsmiddelen produceren, voor eigen gebruik of om ze in de handel te brengen, moeten zijn erkend voor deze activiteiten.

Vraag 11

„Voeder voor gezelschapsdieren dat naar voedselbanken gaat. De afgelopen jaren zijn supermarkten steeds meer voeder voor gezelschapsdieren gaan doneren aan voedselbanken voor personen die zich in moeilijke omstandigheden bevinden en een gezelschapsdier of gezelschapsdieren hebben. Voedselbanken vormen een schakel in de distributie van die producten, die zij normaliter tegen een symbolische prijs aan de betrokkenen verkopen. Supermarkten doneren een groot aantal verschillende producten die onderling geen verband met elkaar houden (verschillende afmetingen, verschillende merken enz.). Valt deze activiteit binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 183/2005? En is traceerbaarheid ook een vereiste wanneer supermarkten voeders voor gezelschapsdieren doneren aan voedselbanken?”

ANTWOORD

Volgens artikel 2, lid 2, onder e), is de verordening diervoederhygiëne niet van toepassing op detailhandel in voeder voor gezelschapsdieren.

Het zou kunnen zijn dat de levering van voeder voor gezelschapsdieren door supermarkten (en andere detailhandelaars) aan voedselbanken volgens het nationale recht een detailhandelsactiviteit blijft en daarom is uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening diervoederhygiëne.

In artikel 2, lid 3, van de verordening diervoederhygiëne wordt echter bepaald dat de lidstaten regels en richtsnoeren kunnen vaststellen voor de activiteiten die zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening diervoederhygiëne.

Niettemin zijn de algemene traceerbaarheidsvereisten van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 178/2002 (52) van toepassing op alle activiteiten die verband houden met (onder meer) alle stadia van de distributie van diervoeders, waaronder de distributie van voeder voor gezelschapsdieren door supermarkten aan voedselbanken. In deze laatste bepaling wordt slechts het te bereiken doel vastgesteld, en niet de wijze waarop dat doel moet worden verwezenlijkt; als zodanig biedt de bepaling voldoende flexibiliteit voor een praktische aanpak. Om te voldoen aan de traceerbaarheidsvereisten, moeten organisaties die deelnemen aan deze vorm van distributie registers bijhouden van de herkomst van de voeders voor gezelschapsdieren, en als zij voeder voor gezelschapsdieren leveren aan een andere organisatie moeten zij ook documenteren aan wie die voeders zijn gedistribueerd. In verband met voorverpakte voeders voor gezelschapsdieren zou traceerbaarheid geen probleem moeten zijn, maar de verkoop van voeders voor gezelschapsdieren in bulk zou wellicht een aandachtspunt moeten zijn voor de lidstaten.

Nadere informatie is te vinden in de Richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 11, 12, 14, 17, 18, 19 en 20 van Verordening (EG) nr. 178/2002 betreffende de algemene levensmiddelenwetgeving (53).

In het geval van voeders voor gezelschapsdieren anders dan verwerkte voeders die het eindpunt in de productieketen van dierlijke bijproducten overeenkomstig artikel 3, onder b) en c), van Verordening (EG) nr. 142/2011 bereiken, moet de voedselbank zijn erkend overeenkomstig artikel 24, lid 1, onder i) of j), van Verordening (EG) nr. 1069/2009.

Vraag 12

„Hoe moet de registratie van de tijdelijke opslag van voeders voor gezelschapsdieren worden behandeld in het kader van de verordening diervoederhygiëne?”

ANTWOORD

In artikel 2, lid 2, onder e), van de verordening diervoederhygiëne wordt het volgende bepaald: „Deze verordening is niet van toepassing op: … de detailhandel in voeder voor gezelschapsdieren.”

Omdat tijdelijke opslag zou kunnen worden beschouwd als detailhandel in de bredere zin van de definitie van artikel 3, punt 7, van Verordening (EG) nr. 178/2002, zou kunnen worden geconcludeerd dat de tijdelijke opslag van voeders voor gezelschapsdieren over het algemeen is uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening diervoederhygiëne en dat registratie door de bevoegde autoriteiten daarom niet is vereist.

De verordening diervoederhygiëne bevat echter vereisten inzake de tijdelijke opslag van voeders voor gezelschapsdieren die in aanmerking moeten worden genomen, aangezien opslagactiviteiten binnen het toepassingsgebied van de verordening diervoederhygiëne vallen, zoals:

het onderdeel „OPSLAG EN VERVOER” van bijlage II bevat vereisten voor de opslag van diervoeders. Daarin wordt bepaald dat inrichtingen voor de tijdelijke opslag van voeders voor gezelschapsdieren inrichtingen zijn waar als diervoeder aangemerkte producten worden behandeld en dat deze inrichtingen die activiteit alleen mogen uitvoeren als zij door de bevoegde autoriteiten zijn geregistreerd.

Tijdelijke opslag in het kader van groothandelsactiviteiten die zich fysiek beperken tot vervoer en opslag, moet worden geregistreerd. Wanneer groothandelsactiviteiten meer dan vervoer en opslag omvatten (zoals bijvoorbeeld herverpakking), moeten inrichtingen voor de tijdelijke opslag van voeders voor gezelschapsdieren zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 9, lid 2.

In het licht van artikel 2, lid 2, onder e), hoeven inrichtingen voor de tijdelijke opslag van voeders voor gezelschapsdieren door detailhandelaars die niet onder de verordening diervoederhygiëne vallen, niet te zijn geregistreerd, terwijl zij mogelijk wel moeten voldoen aan de bepalingen van artikel 24, lid 1, onder i) of j), van Verordening (EG) nr. 1069/2009.

Vraag 14

„Ik ben eigenaar van een magazijn waar in bijlage IV, hoofdstuk 1, vermelde toevoegingsmiddelen en voormengsels die toevoegingsmiddelen als vermeld in bijlage IV, hoofdstuk 2, bij Verordening (EG) nr. 183/2005 bevatten, worden opgeslagen. Moet ik zijn erkend overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 183/2005?”

ANTWOORD

Neen. Artikel 10, lid 1, onder a), van de verordening diervoederhygiëne vereist dat inrichtingen die zich bezighouden met „de vervaardiging en/of het in de handel brengen van toevoegingsmiddelen die onder Verordening (EG) nr. 1831/2003 vallen of van producten die onder Richtlijn 82/471/EEG vallen” of met „de vervaardiging en/of het in de handel brengen van voormengsels bereid met de in bijlage IV, hoofdstuk 2, bedoelde toevoegingsmiddelen”, door de bevoegde autoriteit moeten zijn erkend. De activiteit van het „in de handel brengen” valt echter onder de verantwoordelijkheid van de eigenaar van de producten (de producent en/of de tussenpersoon). De eigenaar van de producten moet daarom zijn erkend overeenkomstig artikel 10, lid 1, onder a), en het magazijn moet zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de verordening diervoederhygiëne.

Op dezelfde wijze moeten vervoersondernemingen die de producten alleen vervoeren, zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 9, lid 2, van de verordening diervoederhygiëne. Erkenning is niet nodig.

10.   GIDSEN VOOR GOEDE PRAKTIJKEN

De ontwikkeling, de verspreiding en het gebruik van nationale en communautaire gidsen voor goede praktijken moeten worden bevorderd. Deze gidsen kunnen door exploitanten van diervoederbedrijven op vrijwillige basis worden gebruikt.

De Guidelines for the development of Community guides to good practice (54) (richtsnoeren voor de ontwikkeling van communautaire gidsen voor goede praktijken) zijn samen met de lidstaten opgesteld.

Deze EU-gidsen voor goede praktijken zijn ontwikkeld overeenkomstig artikel 22 van de verordening diervoederhygiëne. Deze gidsen kunnen overal in de EU worden toegepast in de sector waarop de desbetreffende gids van toepassing is en zijn geschikt als hulpmiddel voor het naleven van de hygiëne- en HACCP-vereisten van de verordening diervoederhygiëne.

10.1.   EU-gidsen (55)

Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid heeft de volgende communautaire gidsen voor goede praktijken aan een beoordeling onderworpen:

Titel: Community guide to good practice for the EU industrial compound feed and premixtures manufacturing sector for food-producing animals (Communautaire gids voor goede praktijken voor de industriële mengvoeder- en voormengselproductiesector van de EU voor voedselproducerende dieren — Gids voor Europese producenten van diervoeders)) (56)

Auteur: FEFAC — Fédération Européenne des Fabricants d'Aliments Composés (57) (Europese Federatie voor diervoederfabrikanten)

Titel: Community guide to good practice for feed additive and premixture operators (Communautaire gids voor goede praktijken voor producenten van toevoegingsmiddelen voor diervoeders en voormengsels) (58)

Auteur: FAMI-QS — European Association for Feed Additives and Premixtures Quality System (59)

Titel: Guide to good practice for the manufacture of safe pet foods (Gids voor goede praktijken voor de productie van veilig voeder voor gezelschapsdieren) (60)

Auteur: European Pet Food Industry Federation (61) (Europees Verbond van de Huisdiervoederindustrie)

Titel: European Guide to good practice for the industrial manufacture of safe feed materials (Europese gids voor goede praktijken voor de industriële vervaardiging van veilige voedermiddelen) (62)

Auteur:

Starch Europe (63)

FEDIOL (Europese olie- en eiwitmeelindustrie) (64)

EBB (Europese biodieselraad) (65)

In samenwerking met EFISC (Europese veiligheidscertificering voor diervoederingrediënten) (66).

Sectorreferentiedocumenten:

De productie van veilige voedermiddelen uit zetmeelverwerking

De productie van veilige voedermiddelen uit persing van oliehoudende zaden en raffinage van plantaardige oliën

De productie van veilige voedermiddelen uit biodieselverwerking

Checklist voor salmonella-inspecteurs (Salmonella auditor checklist)

Factsheet over salmonella (Fact Sheet Salmonella)

Titel: European Guide to Good Hygiene Practices for the collection, storage, trading and transport of cereals, oilseeds, protein crops, other plant products and products derived thereof (Europese gids voor goede hygiënepraktijken voor de verzameling, de opslag, de handel en het transport van granen, oliehoudende zaden, eiwithoudende gewassen, andere plantaardige producten en daarvan afgeleide producten) (67)

Auteur:

COCERAL (Comité van de handel in graan, rijst, veevoeder, oliehoudende zaden, olijfolie, oliën en vetten, en landbouwbenodigdheden) (68)

COGECA (Europese landbouwcoöperaties) (69)

UNISTOCK (Europese vereniging van professionele havenopslaghouders voor organische goederen in de Europese Unie) (70)

Het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid evalueert de gidsen periodiek, in samenwerking met de belanghebbenden en andere belangstellende partijen.

10.2.   Nationale gidsen

De Commissie heeft een Register voor nationale gidsen voor goede praktijken (71) opgezet om de nationale gidsen beschikbaar te stellen aan de lidstaten en aan exploitanten van levensmiddelen- en diervoederbedrijven.


(1)  PB L 35 van 8.2.2005, blz. 1.

(2)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(3)  PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.

(4)  Nadere informatie over Verordening (EG) nr. 178/2002 (waaronder een afzonderlijke leidraad) is te vinden op webpagina van de Commissie via de volgende link:

https://ec.europa.eu/food/safety/general_food_law/general_requirements_en

(5)  PB L 268 van 18.10.2003, blz. 29.

(6)  PB L 165 van 30.4.2004, blz. 1.

(7)  Met ingang van 14 december 2019 wordt Verordening (EG) nr. 882/2004 ingetrokken en vervangen door Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen (PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1).

(8)  PB L 229 van 1.9.2009, blz. 1.

(9)  PB L 300 van 14.11.2009, blz. 1.

(10)  PB L 54 van 26.2.2011, blz. 1.

(11)  In het kader van de verordening diervoederhygiëne.

(12)  PB L 29 van 30.1.2013, blz. 1.

(13)  Mededeling 2018/C 133/02 van de Commissie (PB C 133 van 16.4.2018, blz. 2).

(14)  PB L 354 van 31.12.2008, blz. 1.

(15)  PB L 183 van 12.7.2002, blz. 51.

(16)  Overeenkomstig artikel 18 van de verordening dierlijke bijproducten kunnen bevoegde autoriteiten bepaalde afwijkingen van het verbod op voederen van pelsdieren met bepaald categorie 2-materiaal en bepaalde keukenafvalstoffen en etensresten verlenen.

(17)  Zie paragraaf 4.2 van deze leidraad.

(18)  In artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 767/2009 wordt bepaald dat de voorschriften van artikel 15 van Verordening (EG) nr. 178/2002 van overeenkomstige toepassing zijn op diervoeders voor niet-voedselproducerende dieren.

(19)  Artikel 146 van Verordening (EU) nr. 2017/625, waarbij Verordening (EG) nr. 882/2004 wordt ingetrokken met ingang van 14 december 2019.

(20)  Zie paragraaf 6.2 van deze leidraad.

(21)  Verordening (EU) nr. 225/2012 van de Commissie van 15 maart 2012 tot wijziging van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de erkenning van inrichtingen die van plantaardige oliën en mengvetten afgeleide producten voor gebruik als diervoeder in de handel brengen en wat betreft de specifieke voorschriften voor de productie, de opslag, het vervoer en het testen op dioxine van oliën, vetten en daarvan afgeleide producten (PB L 77 van 16.3.2012, blz. 1).

(22)  Verordening (EG) nr. 852/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake levensmiddelenhygiëne (PB L 226 van 25.6.2004, blz. 3).

(23)  Verordening (EG) nr. 141/2007 van de Commissie van 14 februari 2007 betreffende een verplichting tot erkenning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad voor inrichtingen van diervoederbedrijven die toevoegingsmiddelen van de categorie coccidiostatica en histomonostatica vervaardigen en/of in de handel brengen (PB L 43 van 15.12.2007, blz. 9).

(24)  Verordening (EU) 2015/786 van de Commissie van 19 mei 2015 tot vaststelling van criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés die worden toegepast op producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, als bedoeld in Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 125 van 21.5.2015, blz. 10).

(25)  https://ec.europa.eu/food/safety/animal-feed/feed-hygiene/approved-establishments_en

(26)  Maak de cirkel rond — Een EU-actieplan voor de circulaire economie, (COM(2015) 614 final).

(27)  In artikel 5, lid 6, van de verordening diervoederhygiëne wordt het volgende bepaald: „Exploitanten van diervoederbedrijven en veehouders betrekken en gebruiken alleen diervoeders van inrichtingen die in overeenstemming met deze verordening geregistreerd en/of erkend zijn”.

(28)  Die in dat stadium nog niet als „diervoeder” worden beschouwd.

(29)  Dat in dat stadium nog niet als „diervoeder” wordt beschouwd.

(30)  Dat in dat stadium nog niet als „diervoeder” wordt beschouwd.

(31)  Als gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2018/851 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2008/98/EG betreffende afvalstoffen (PB L 150 van 14.6.2018, blz. 109).

(32)  http://ec.europa.eu/environment/waste/framework/guidance.htm

(33)  http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:52007DC0059

(34)  Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PB L 140 van 30.5.2002, blz. 10).

(35)  Als gevolg van de wijzigingen bij Richtlijn (EU) 2018/851, zoals bedoeld in de eerste alinea van paragraaf 7.1.3, zijn de bijzondere voorwaarden als bedoeld in het stroomdiagram niet langer relevant.

(36)  Die in dat stadium nog niet als „diervoeder” worden beschouwd.

(37)  Die in dat stadium nog niet als „diervoeder” worden beschouwd.

(38)  Die in dat stadium nog niet als „diervoeder” worden beschouwd.

(39)  Zie de Richtsnoeren voor het gebruik als diervoeder van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen. Bepalingen inzake de beperking van het gebruik van producten van dierlijke oorsprong in diervoeding zijn te vinden in de verordening dierlijke bijproducten en Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie. Artikel 7 van en bijlage IV bij de TSE-verordening omvatten bepalingen inzake het verbieden van diervoeders.

(40)  En die zijn erkend overeenkomstig artikel 24 van de verordening dierlijke bijproducten.

(41)  De exploitanten dienen de voorwaarden voor gebruik in hoofdstuk 4 van de mededeling van de Commissie Richtsnoeren voor het gebruik als diervoeder van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen te raadplegen.

(42)  Die in dat stadium nog niet als „diervoeder” worden beschouwd.

(43)  De exploitanten dienen de voorwaarden voor gebruik in hoofdstuk 3 van de mededeling van de Commissie Richtsnoeren voor het gebruik als diervoeder van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen te raadplegen.

(44)  Die in dat stadium nog niet als „diervoeder” worden beschouwd.

(45)  De exploitanten dienen de voorwaarden voor gebruik in hoofdstuk 4 van de mededeling van de Commissie Richtsnoeren voor het gebruik als diervoeder van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen te raadplegen.

(46)  In overeenstemming met de afwijkingen als beschreven in afdeling 4, deel II, van bijlage X bij Verordening (EU) nr. 142/2011 indien de inrichting is erkend door bevoegde autoriteiten.

(47)  De exploitanten dienen de voorwaarden voor gebruik in hoofdstuk 3 van de mededeling van de Commissie Richtsnoeren voor het gebruik als diervoeder van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen te raadplegen.

(48)  Samenvattend verslag van de vergadering van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid (PAFF 17-18 december 2009 — punt 6). Diversen.

(49)  Samenvattend verslag van de vergadering van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid (PAFF 19-20 mei 2014 — punt A.06).

(50)  Voor een gedetailleerde toelichting, zie paragraaf 4.3 van de Richtsnoeren voor het gebruik als diervoeder van niet langer voor menselijke consumptie bestemde levensmiddelen.

(51)  Punt A.09 van het samenvattend verslag van de vergadering van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, gehouden te Brussel op 15-16 september 2014 (groep Diervoeding).

(52)  In artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 767/2009 wordt bepaald dat de voorschriften van de artikelen 18 en 20 van Verordening (EG) nr. 178/2002 en artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 183/2005 van overeenkomstige toepassing zijn op diervoeders voor niet-voedselproducerende dieren.

(53)  Webpagina van DG SANTE: vereisten van de algemene levensmiddelenwetgeving. https://ec.europa.eu/food/safety/general_food_law/general_requirements_en

(54)  http://ec.europa.eu/food/safety/docs/animal-feed-guides-good-practice-guidelines_good_practice_en.pdf

(55)  http://ec.europa.eu/food/safety/animal-feed/feed-hygiene/guides-good-practice/index_en.htm

(56)  Mededeling van de Commissie betreffende communautaire gidsen voor goede praktijken (2016/C 418/02) (PB C 418 van 12.11.2016, blz. 2).

(57)  http://www.fefac.org/

(58)  Mededeling van de betreffende communautaire gidsen voor goede praktijken (2007/C 64/04) (PB C 64 van 20.3.2007, blz. 17).

(59)  http://www.fami-qs.org/

(60)  Mededeling van de Commissie betreffende communautaire gidsen voor goede praktijken (2018/C 128/03) (PB C 128 van 11.4.2018, blz. 3).

(61)  http://www.fediaf.org/

(62)  Mededeling van de Commissie betreffende communautaire gidsen voor goede praktijken (2016/C 418/02) (PB C 418 van 12.11.2016, blz. 2).

(63)  http://www.starch.eu/

(64)  http://www.fediol.eu/

(65)  http://www.ebb-eu.org/

(66)  http://www.efisc.eu

(67)  Mededeling van de Commissie betreffende communautaire gidsen voor goede praktijken (2016/C 418/02). PB C 418 van 12.11.2016, blz. 2.

(68)  http://www.coceral.com/

(69)  http://www.copa-cogeca.be/

(70)  http://www.unistock.be/

(71)  http://ec.europa.eu/food/safety/docs/animal-feed-guides-good-practice-biosafety_food-hygiene_legis_guidance_good-practice_reg-nat.pdf


BIJLAGE I

Niet-uitputtende lijst van nationale voorschriften en criteria die door een aantal lidstaten (1) zijn vastgesteld ten aanzien van kleine hoeveelheden als bedoeld in artikel 2, lid 2, onder d), van de verordening diervoederhygiëne

EU-LIDSTATEN

1.   OOSTENRIJK

„Kleine hoeveelheden op regionaal bedrijfsniveau”: leveringen tot 3 metrische ton van een bedrijf aan een ander bedrijf binnen een straal van 15 km. Registratie is niet vereist.

Futtermittelgebührentarif 2017 (FMT 2017) (2) — tarief voor diervoeders 2017 (FMT 2017).

2.   KROATIË

„Kleine hoeveelheden”: landbouwproducten die zijn geproduceerd op in het ARKOD-systeem (3) geregistreerde landbouwbedrijven met minder dan 5 hectare aan landbouwgrond en/of niet meer dan één waardevolle grootvee-eenheid (4).

Pravilnik o registraciji poljoprivrednika koji posluju s hranom za životinje — Verordening inzake de registratie van landbouwbedrijven/veehouderijen die met diervoeders werken (OG 24/16) (5).

3.   DENEMARKEN

„Kleine hoeveelheden”: de rechtstreekse levering van maximaal 5 ton aan primaire producten per jaar aan lokale landbouwbedrijven/veehouderijen voor gebruik in die bedrijven binnen een straal van 50 km rond de productieplaats.

Bekendtgørelse nr. 935 af 27. juni 2018 om foder og foderstofvirksomheder, § 11 — Deense verordening nr. 935 van 27 juni 2018 inzake diervoeders en diervoederinrichtingen, § 11.

4.   ESTLAND

„Kleine hoeveelheden”: een jaarlijkse primaire productie van diervoeders van maximaal 5 ton met het oogmerk om die te verkopen of anderszins over te dragen, al dan niet kosteloos, aan een producent van agrarische producten op het grondgebied van Estland.

Peatükk 3, § 6 (10) Söödaseadus 1 (vastu võetud 11.01.2007 RT I 2007, 6, 32) (6) — hoofdstuk 3, § 6, punt 10, van de Diervoederwet van 11.1.2007 (RT I 2007, 6, 32) (7)

Vastu võetud 25.04.2007 nr 64; RTL 2007, 37, 641 - Sööda esmatoodangu väikesed kogused ning nende turuleviimise nõuded — Verordening nr. 64 van de minister van Landbouw van 25 april 2007; RTL 2007, 37, 641 — Kleine hoeveelheden primaire productie van diervoeders en vereisten voor het in de handel brengen ervan (8).

5.   FINLAND

„Kleine hoeveelheden”: de primaire productie die wordt verkregen door exploitanten van diervoederbedrijven die zijn vrijgesteld van de kennisgevingsverplichting (voor registratie als primaire producenten) omdat zij uitsluitend en rechtstreeks aan lokale landbouwbedrijven/veehouderijen (of soortgelijke exploitanten) leveren vanuit een productieplaats met een oppervlakte van maximaal 3 hectare.

Rehulaki 8.2.2008/86 (9) — Diervoederwet 86/2008, zoals gewijzigd tot bij wetswijziging 565/2014 (10) (artikel 18, lid 1).

Maa- ja metsätalousministeriön asetus rehualan toiminnanharjoittamisesta 548/2012 (11) — Besluit van de minister van Landbouw en Bosbouw inzake het verrichten van activiteiten in de diervoedersector 548/2012, zoals gewijzigd tot bij besluit 960/2014 (12) (artikel 5, lid 2).

6.   DUITSLAND

„Kleine hoeveelheden”: de rechtstreekse levering van diervoeders door de producent van de primaire productie (met een productie van maximaal 5 hectare/jaar) op lokaal niveau (binnen een straal van 50 km rond de productieplaats).

Leitfaden zur Registrierung von Futtermittelunternehmen (Seite 12) — Leidraad voor de registratie van exploitanten van diervoederbedrijven (blz. 12) (13).

7.   ITALIË

„Kleine hoeveelheden”: de rechtstreekse levering, op bestelling van de eindgebruiker, van primaire productie die is verkregen op hetzelfde landbouwbedrijf/dezelfde veehouderij aan eindgebruikers in dezelfde provincie of aangrenzende provincies.

Circolare esplicativa Nazionale del 28 dicembre 2005 numero di protocollo n.45950-P-I8da9/1 — Nationale toelichtende mededeling van 28 december 2005, protocolnummer n.45950-P-I8da9/1 (14).

8.   LETLAND

„Kleine hoeveelheden”: de handel (verkoop of levering, al dan niet kosteloos) in primaire diervoederproducten tot maximaal 10 ton per kalenderjaar.

Ministru kabineta noteikumi Nr.865 – 2009 gada 4.augustā (prot. Nr.51 40.§) Higiēnas prasības dzīvnieku barības primārajai ražošanai un tiešajām piegādēm mazos daudzumos — Verordening van de raad van ministers van Letland nr. 865, van kracht sinds 4 augustus 2009, betreffende hygiënevereisten voor diervoeders op het niveau van de primaire productie en de rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden.

9.   SLOVENIË

„Kleine hoeveelheden”: elke hoeveelheid diervoeders van plantaardige oorsprong van de primaire productie van een landbouwbedrijf/veehouderij die wordt geleverd aan een ander(e) landbouwbedrijf/veehouderij als eindgebruiker op het grondgebied van de Republiek Slovenië.

Člen 2(6) Pravilnik o registraciji in odobritvi obratov nosilcev dejavnosti na področju krme (Uradni list Republike Slovenije, št. 50/15, 67/65) — artikel 2, lid 6, van de voorschriften voor de registratie en erkenning van inrichtingen van exploitanten van diervoederbedrijven (staatscourant van de Republiek Slovenië 50/15, 67/65) (15).

10.   ZWEDEN

„Kleine hoeveelheden”: de rechtstreekse levering van maximaal 10 ton droge materie van primaire producten per jaar aan lokale afnemers binnen een straal van 50 km rond de productieplaats.

Kapitel 4 (§1) Statens jordbruksverks föreskrifter och allmänna råd om foder — verordeningen en advies inzake diervoeders van de nationale landbouwraad, hoofdstuk 4, §1.

11.   VERENIGD KONINKRIJK

Het Verenigd Koninkrijk heeft geen wetgeving waarin een definitie wordt gegeven van kleine hoeveelheden diervoeders in verband met artikel 2, lid 2, onder d), van Verordening (EG) nr. 183/2005. Als vuistregel gaan de handhavingsautoriteiten echter uit van de werkdefinitie dat onder een kleine hoeveelheid primaire productie van diervoeders een hoeveelheid van minder dan 20 ton per jaar wordt verstaan.

OVERIGE EER-LANDEN

1.   NOORWEGEN

„Kleine hoeveelheden”: de rechtstreekse levering van maximaal 15 ton primaire producten per jaar aan lokale landbouwbedrijven/veehouderijen binnen een straal van 30 km rond de productieplaats.

Forskrift om fôrhygiene, § 3. Unntak for små mengder landdyrfôr til lokale mottakere — Verordening inzake diervoederhygiëne, § 3. Uitzondering voor de levering van kleine hoeveelheden diervoeders aan lokale landbouwbedrijven/veehouderijen (16).


(1)  En Noorwegen als EER-lidstaat.

(2)  http://www.baes.gv.at/amtliche-nachrichten/gebuehrentarife/futtermittelgesetz/

(3)  Het nationale systeem voor de registratie van landbouwgrond.

(4)  Een dier of een groep van dieren van dezelfde soort met een gewicht van niet meer dan 500 kg.

(5)  http://narodne-novine.nn.hr/clanci/sluzbeni/2016_03_24_723.html

(6)  https://www.riigiteataja.ee/akt/101092015029

(7)  https://www.riigiteataja.ee/en/eli/ee/503092015007/consolide

(8)  https://www.riigiteataja.ee/akt/12823160

(9)  http://www.finlex.fi/fi/laki/ajantasa/2008/20080086?search%5Btype%5D=pika&search%5Bpika%5D=2008%2F86

(10)  http://www.finlex.fi/fi/laki/kaannokset/2008/en20080086.pdf

(11)  http://www.finlex.fi/fi/laki/smur/2012/20120548?search%5Btype%5D=pika&search%5Bpika%5D=548%2F2012

(12)  http://www.finlex.fi/fi/laki/kaannokset/2012/en20120548.pdf

(13)  http://www.bvl.bund.de/SharedDocs/Downloads/02_Futtermittel/fm_Leitfaden_Registrierung_Betriebe.pdf?__blob=publicationFile&v=3

(14)  http://www.salute.gov.it/imgs/C_17_pubblicazioni_1198_allegato.pdf

(15)  http://www.pisrs.si/Pis.web/pregledPredpisa?id=PRAV7397

(16)  https://lovdata.no/dokument/SF/forskrift/2010-01-14-39?q=fôrhygiene


BIJLAGE II

Lijsten van overeenkomstig artikel 9 van de verordening diervoederhygiëne geregistreerde inrichtingen

EU-LIDSTATEN

1.   OOSTENRIJK

https://www.baes.gv.at/amtliche-nachrichten/kundmachungen/futtermittelgesetz/

2.   BELGIË

http://www.favv-afsca.fgov.be/dierlijkeproductie/dierenvoeding/erkenningenentoelatingen/

3.   BULGARIJE

http://www.babh.government.bg/en/Object/site_register/index/

4.   KROATIË

http://www.veterinarstvo.hr/default.aspx?id=12

5.   CΥΡRUS

http://www.moa.gov.cy/moa/da/da.nsf/All/B5CA788BBB54A58BC22581E800448B77?OpenDocument

6.   TSJECHIË

http://eagri.cz/public/app/srs_pub/eu183/index.php?search=advanced

7.   DENEMARKEN

https://www.foedevarestyrelsen.dk/Leksikon/Sider/Lister-over-registrerede-fodervirksomheder.aspx

8.   ESTLAND

https://jvis.agri.ee/jvis/avalik.html#/kaitlemisettevotedparing

9.   FINLAND

https://www.evira.fi/en/animals/feed/

10.   FRANKRIJK

https://www.economie.gouv.fr/dgccrf/profil-entreprise/exploitants-enregistres-secteur-alimentation-animale

11.   DUITSLAND

https://www.bvl.bund.de/DE/02_Futtermittel/03_AntragstellerUnternehmen/01_Zulassungs_Registrierungspflicht/02_Futtermittelbetriebe_Verzeichnis/fm_FMBetriebeVerzeichnis_node.html

12.   GRIEKENLAND

http://www.minagric.gr/index.php/en/farmer-menu-2/livestock-menu/feedingstuffs-menu

13.   HONGARIJE

http://portal.nebih.gov.hu/-/takarmany-listak

14.   IERLAND

http://www.agriculture.gov.ie/agri-foodindustry/feedingstuffs/listsoffbos-registeredandapproved/

15.   ITALIË

http://www.salute.gov.it/portale/temi/p2_6.jsp?lingua=italiano&id=1572&area=sanitaAnimale&menu=mangimi

16.   LITOUWEN

http://www.vic.lt:8101/pls/seklos/rpu.sel

17.   LUXEMBURG

http://www.securite-alimentaire.public.lu/professionnel/aliments_animaux/index.html

18.   LETLAND

http://www.pvd.gov.lv/?sadala=615#jump

19.   MALTA

http://agriculture.gov.mt/en/vrd/Documents/2017/animalNutritionSection/Register%20of%20Maltese%20Feed%20Businesses%20v.120917.pdf

20.   NEDERLAND

https://www.nvwa.nl/onderwerpen/erkenningen-registraties-en-vergunningen/overzicht-bedrijven-met-erkenningen-registraties-en-vergunningen/diervoeder-overzicht-bedrijven

21.   POLEN

https://pasze.wetgiw.gov.pl/demo/index.php?mode=2&search_mode=1&lng=&protect=952b2f6e4c267ed40ecee2abc7a0737e

22.   PORTUGAL

http://www.dgv.min-agricultura.pt/portal/page/portal/DGV/genericos?generico=201155&cboui=201155

23.   ROEMENIË

http://www.ansvsa.ro/unitati-nutritie-animala/

24.   SLOWAKIJE

http://www.uksup.sk/okvz-register/

25.   SLOVENIË

http://www.uvhvvr.gov.si/en/registers_and_lists/feed/list_of_feed_establishments/

26.   SPANJE

http://www.mapama.gob.es/es/ganaderia/temas/alimentacion-animal/acceso-publico/registro_general_establecimientos.aspx

27.   ZWEDEN

http://www.jordbruksverket.se/swedishboardofagriculture/engelskasidor/animals/feedandanimalbyproducts.4.3a2bcf1b1244c6487a480004440.html

28.   VERENIGD KONINKRIJK

https://www.food.gov.uk/enforcement/sectorrules/feedapprove/feedpremisesregister

OVERIGE EER-LANDEN

1.   NOORWEGEN

https://www.mattilsynet.no/om_mattilsynet/godkjente_produkter_og_virksomheter/forvarer/approved_and_registered_feed_companiespdf.9258-438/binary/Approved%20and%20registered%20feed%20companies.pdf


BIJLAGE III

Gebaseerd op bijlage IV bij de verordening diervoederhygiëne inzake de erkenning van diervoederinrichtingen (zie artikel 10 van de verordening diervoederhygiëne)

HOOFDSTUK 1

Op grond van Verordening (EG) nr. 1831/2003 toegestane toevoegingsmiddelen:

nutritionele toevoegingsmiddelen: alle toevoegingsmiddelen van de groep;

zoötechnische toevoegingsmiddelen: alle toevoegingsmiddelen van de groep;

technologische toevoegingsmiddelen: toevoegingsmiddelen die vallen onder bijlage I, punt 1, onder b), (antioxidanten) van Verordening (EG) nr. 1831/2003: alleen stoffen waarvoor een maximumgehalte is vastgesteld;

sensoriële toevoegingsmiddelen: toevoegingsmiddelen die vallen onder bijlage I, punt 2, onder a), (kleurstoffen) van Verordening (EG) nr. 1831/2003: carotenoïden en xantofyl.

HOOFDSTUK 2

Op grond van Verordening (EG) nr. 1831/2003 toegestane toevoegingsmiddelen:

zoötechnische toevoegingsmiddelen: toevoegingsmiddelen die vallen onder bijlage I, punt 4, onder d), (andere zoötechnische toevoegingsmiddelen) van Verordening (EG) nr. 1831/2003:

coccidiostatica en histomonostatica: alle toevoegingsmiddelen;

nutritionele toevoegingsmiddelen:

toevoegingsmiddelen die vallen onder bijlage I, punt 3, onder a), (vitaminen, provitaminen en chemisch duidelijk omschreven stoffen met een gelijkaardige werking) van Verordening (EG) nr. 1831/2003: vitaminen A en D;

toevoegingsmiddelen die vallen onder bijlage I, punt 3, onder b), (verbindingen van sporenelementen) van Verordening (EG) nr. 1831/2003: koper en seleen.

HOOFDSTUK 3

Op grond van Verordening (EG) nr. 1831/2003 toegestane toevoegingsmiddelen:

Zoötechnische toevoegingsmiddelen: toevoegingsmiddelen die vallen onder bijlage I, punt 4, onder d), (andere zoötechnische toevoegingsmiddelen) van Verordening (EG) nr. 1831/2003:

coccidiostatica en histomonostatica: alle toevoegingsmiddelen.