27.4.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 148/9 |
Samenvatting van het besluit van de Commissie
van 8 december 2017
inzake een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-overeenkomst
(Zaak AT.40208 — Toelatingsregels van de internationale schaatsunie)
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2017) 8240)
(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)
(2018/C 148/06)
Op vrijdag 8 december 2017 heeft de Commissie een besluit vastgesteld betreffende een procedure op grond van artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en artikel 53 van de EER-overeenkomst. Overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EG) nr. 1/2003 (1) van de Raad publiceert de Commissie hierbij de namen van de partijen en de belangrijkste punten van het besluit, rekening houdend met het rechtmatige belang van ondernemingen inzake de bescherming van hun bedrijfsgeheimen.
Inleiding
1) |
In het besluit neemt de Commissie het standpunt in dat de Internationale Schaatsunie (“ISU”) een inbreuk maakt op artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-overeenkomst door de goedkeuring en uitvoering van haar toelatingsregels. De toelatingsregels van de ISU beperken de mogelijkheden van atleten om deel te nemen aan internationale snelschaatsevenementen georganiseerd door derden en belemmeren daarbij de toegang tot de markt voor de organisatie en commerciële exploitatie van internationale snelschaatsevenementen door het voor potentiële concurrerende organisatoren van snelschaatsevenementen onmogelijk te maken om gebruik te maken van de noodzakelijke diensten verleend door atleten. |
Procedure
2) |
Het besluit krachtens artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1/2003 komt voort uit een klacht die op 23 juni 2014 werd ingediend door twee professionele snelschaatsers (de “klagers”) die beweerden dat de toelatingsregels van de ISU in strijd zijn met artikelen 101 en 102 VWEU. |
3) |
Op 5 oktober 2015 besliste de Commissie om een procedure tegen de ISU in te leiden met de bedoeling een besluit vast te stellen krachtens Hoofdstuk III van Verordening nr. 1/2003 en formuleerde een mededeling van punten van bezwaar op 27 september 2016. |
4) |
De ISU antwoordde op de mededeling van punten van bezwaar op 16 januari 2017. Op 1 februari 2017 vond een hoorzitting plaats. Op 27 april 2017 en op 30 oktober 2017 probeerde de ISU de bezwaren van de Commissie inzake de mededinging weg te werken door toezeggingen te doen. De Commissie oordeelde echter dat de gemaakte toezeggingen van de ISU niet volstonden om de geïdentificeerde mededingingsproblemen tijdig op te lossen. Op 6 oktober 2017 heeft de Commissie een “letter of facts” verstuurd naar de ISU, waarop de ISU op 25 oktober 2017 heeft geantwoord. |
5) |
Op 23 november 2017 is het Adviescomité voor mededingingsregelingen en machtsposities geraadpleegd. |
Voorliggende feiten
6) |
De ISU is de internationale sportfederatie die wereldwijd kunstschaatsen en snelschaatsen op ijs beheert; ze bestaat uit individuele nationale verenigingen (“leden”) die deze sporttakken beheren op nationaal niveau. De toelatingsregels van de ISU maken deel uit van de statuten en het algemeen reglement van de ISU, goedgekeurd door het ISU-congres. Deze regels zijn bindend voor de leden, hun aangesloten clubs en individuele leden. |
7) |
Overeenkomstig de toelatingsregels 2014 van de ISU, die van kracht waren toen de Commissie de klacht ontving en in wezen al gelden sinds 1998, werd een snelschaatser levenslang uitgesloten van deelname aan de internationale snelschaatsevenementen van de ISU (inclusief de Europese en Wereldkampioenschappen en de Olympische Winterspelen) als hij of zij deelnam aan snelschaatsevenementen die niet werden toegestaan door de ISU of een van haar leden. Volgens de toelatingsregels van 2016 (die momenteel van kracht zijn) is een snelschaatser die deelneemt aan niet-toegestane evenementen blootgesteld aan sancties gaande van een waarschuwing tot schorsingsperiodes van een niet nader bepaalde minimumtermijn tot maximaal levenslang. Tot oktober 2015, toen de ISU Mededeling nr. 1974 goedkeurde waarbij voor onafhankelijke organisatoren van snelschaatsevenementen de procedure werd bepaald om toestemming te krijgen van de raad van de ISU, bestond een dergelijke formele toestemmingsprocedure niet. |
8) |
In het verleden ondernamen potentiële concurrenten pogingen om alternatieve snelschaatsevenementen te organiseren. Het besluit beschrijft een mislukte poging door Icederby. Icederby wilde een reeks evenementen (“Icederby Grand Prix”) organiseren voor zes opeenvolgende jaren, van 2014-2020. In december 2011 nam Icederby contact op met de ISU om een partnerschapsovereenkomst aan te gaan en om zijn actieplan voor te stellen. Aanvankelijk was Icederby van plan om weddenschappen voor zijn geplande Grand Prix toe te laten in gastlanden waar weddenschappen legaal zijn. In januari 2012 werkte de ISU haar gedragscode bij, die de verplichting bevatte om zich te onthouden van deelname aan enige vorm van weddenschappen. Twee jaar later informeerde Icederby de ISU dat er geen weddenschappen zouden worden georganiseerd voor de geplande Dubai Icederby Grand Prix omdat weddenschappen illegaal zijn in Dubai. De ISU gaf echter geen toestemming voor de Dubai Icederby Grand Prix 2014 en informeerde haar leden en alle schaatsers dat zij een levenslange schorsing zouden krijgen, zoals opgelegd in de toelatingsregels, als zij deelnamen aan dit evenement. |
9) |
De klagers waren van plan om deel te nemen aan de Dubai Icederby Grand Prix 2014. Aangezien zij niet het risico wilden lopen levenslang te worden geschorst krachtens de toelatingsregels, zagen zij af van deelname aan dit evenement. Uiteindelijk besloot Icederby om de Dubai Icederby Grand Prix 2014 niet te organiseren omdat het moeilijk was deelnemers te vinden. |
Juridische beoordeling
10) |
De Commissie is van mening dat de toelatingsregels van de ISU neerkomen op een besluit van een ondernemersvereniging dat in strijd is met artikel 101, lid 1 VWEU en niet voldoet aan de vier cumulatieve voorwaarden van artikel 101, lid 3 VWEU. |
a. Relevante markt
11) |
In het besluit wordt geoordeeld dat er sprake is van een concurrentiebeperking in de wereldwijde markt voor de organisatie en commerciële exploitatie van internationale snelschaatsevenementen, ongeacht het feit of de organisatie en de commerciële exploitatie deel uitmaken van dezelfde relevante productmarkt en ongeacht het feit of bijkomend onderscheid wordt gemaakt tussen (i) individuele snelschaatsevenementen en reeksen van snelschaatsevenementen; (ii) langebaan- en shorttrack-schaatsevenementen; en (iii) jaarlijks terugkerende snelschaatsevenementen (zoals de Europese en Wereldkampioenshappen Snelschaatsen) en snelschaatsevenementen die slechts eens om de zoveel jaar plaatsvinden (zoals de Olympische Winterspelen). De ISU kan de concurrentie in de relevante markt beïnvloeden omdat ze het bestuursorgaan en de enige regelgevende instantie is voor de snelschaatssport en als enige beslist over de toestemming voor internationale snelschaatsevenementen. Haar wezenlijke marktmacht blijkt uit het feit dat, naast de ISU en haar leden, geen andere onderneming erin geslaagd is de relevante markt met succes te betreden. |
b. Besluit van een ondernemersvereniging
12) |
De Commissie oordeelt dat de ISU een ondernemersvereniging is in de zin van artikel 101 VWEU. Ze oefent een economische activiteit uit voor zover zij commerciële activiteiten uitvoert in het kader van de organisatie en de commerciële exploitatie van internationale snelschaatsevenementen. Meer bepaald is de ISU een vereniging samengesteld uit individuele nationale verenigingen die het snelschaatsen beheren en een economische activiteit uitoefenen op nationaal niveau. Aangezien de leden zelf ondernemingen zijn, is de ISU een ondernemersvereniging in de zin van artikel 101, lid 1 VWEU. |
13) |
Krachtens het algemeen reglement van de ISU zijn de toelatingsregels bindend voor alle leden en hun aangesloten clubs voor internationale aangelegenheden. Bijgevolg coördineren de toelatingsregels het gedrag van de leden van de ISU en vormen ze een besluit van een ondernemersvereniging in de zin van artikel 101, lid 1 VWEU. |
c. Beperking naar strekking
14) |
In het besluit oordeelt de Commissie dat de toelatingsregels, gelet op hun inhoud, doelstellingen en de juridische en economische context, ertoe strekken dat de mededinging wordt beperkt in de zin van artikel 101, lid 1 VWEU. |
15) |
De toelatingsregels van 2014 bepaalden dat een atleet geschorst wordt van deelname aan de ISU-wedstrijden indien hij of zij deelneemt aan een schaatsevenement dat niet door de ISU werd toegestaan. Meer bepaald: indien een atleet werd geschorst ten gevolge van deelname aan een niet-toegestaan evenement kon deze niet verzoeken opnieuw als lid te worden aanvaard. Een inbreuk op de toelatingsregels van 2014 resulteerde bijgevolg in een levenslange schorsing. De sanctie werd toegepast, ongeacht het feit of het niet-toegestane evenement de gezondheid en de veiligheid van de atleet of de integriteit van de sport in gevaar bracht. Uit de statuten van de ISU bleek dat de toelatingsregels 2014 tot doel hebben de “economische en andere belangen van de ISU” te beschermen. De toelatingsregels van 2014 beperkten de mogelijkheden van professionele snelschaatsers om vrij deel te nemen aan internationale snelschaatsevenementen georganiseerd door derden en sloten (potentiële) concurrerende organisatoren van internationale snelschaatsevenementen bijgevolg uit van de door atleten verleende diensten die noodzakelijk zijn voor het organiseren van deze evenementen. |
16) |
De ISU heeft haar toelatingsregels herzien in 2016, maar de toelatingsregels van 2016 doen geen afbreuk aan de conclusie van de Commissie dat ze de mededinging beperken naar strekking. Hoewel de automatische oplegging van een levenslange schorsing werd geschrapt in de toelatingsregels van 2016, staan de herziene sancties nog steeds niet in verhouding tot de relatief korte carrière van snelschaatsers, en bijgevolg verschillen ze niet wezenlijk van elkaar in hun oogmerk te voorkomen dat atleten deelnemen aan alternatieve snelschaatsevenementen en concurrerende organisatoren van snelschaatsevenementen uit te sluiten. |
d. Beperking naar gevolg
17) |
Hoewel de gevolgen van de toelatingsregels niet hoeven te worden geanalyseerd, is de Commissie toch van mening dat ze ook leiden tot concurrentiebeperking. Zonder de toelatingsregels zouden atleten hun diensten kunnen aanbieden aan andere organisatoren van snelschaatsevenementen dan de ISU of haar leden en zou er geen andere onoverkomelijke hindernis bestaan en, in feite, concrete mogelijkheden voor potentiële concurrenten om zich actief toe te leggen op de organisatie en de commerciële exploitatie van internationale snelschaatsevenementen. |
18) |
De toelatingsregels dienen om de marktmacht van de ISU en haar leden in stand te houden. Er zijn inderdaad geen derden actief in de organisatie en commerciële exploitatie van internationale snelschaatsevenementen. Zonder het afschrikkende effect van de toelatingsregels en de daaruit volgende onmogelijkheid om atleten aan te trekken, zou het initiatief van Icederby waarschijnlijk succes hebben gehad. Icederby zou zijn evenementen hebben georganiseerd buiten het ISU-seizoen, met extra snelschaatsevenementen voor de consumenten en extra inkomstenstromen voor de atleten als resultaat. |
19) |
Dit toont aan dat de toelatingsregels een negatieve impact hebben op meerdere parameters van de mededinging, met name: (i) output, en (ii) keuze voor de consument en innovatie. Ten eerste wordt de output beperkt omdat potentiële organisatoren geen beroep kunnen doen op de diensten van atleten en geen extra snelschaatsevenementen kunnen organiseren zonder toestemming van de ISU. Ten tweede hebben de toelatingsregels een negatieve impact op de keuze van de consument en op de innovatie omdat potentiële concurrenten andere en innovatieve formats voor snelschaatsevenementen zouden kunnen aanbieden. Zo probeerde Icederby bijvoorbeeld een nieuw format voor snelschaatsen te introduceren waaraan shorttrackers en langebaanschaatsers samen zouden deelnemen. |
e. De “Meca-Medina”-criteria zijn niet voldaan
20) |
De toelatingsregels hebben betrekking op de organisatie van competitiesport. In de zaak Meca-Medina oordeelde het Hof van Justitie dat dergelijke regels in het algemeen onderworpen zijn aan het mededingingsrecht van de EU. Ze kunnen in bepaalde omstandigheden mogelijk buiten het toepassingsgebied van artikel 101 VWEU vallen, rekening houdend met (i) de algemene context waarin de regels werden opgelegd of hun effect sorteren en met name hun doelstellingen, (ii) het feit of de resulterende concurrentiebeperkingen inherent zijn aan het nastreven van de doelstellingen en (iii) hiermee evenredig zijn. |
21) |
De Commissie is van mening dat de toelatingsregels niet alleen legitieme doelen nastreven, maar ook andere belangen van de ISU, waaronder haar economische belangen. Bovendien is de Commissie van mening dat de toelatingsregels niet inherent zijn aan het nastreven van legitieme doelstellingen en evenmin in verhouding staan tot het verwezenlijken van legitieme doelstellingen, vooral gezien de onevenredigheid van de schorsingssancties van de ISU (gaande tot een levenslange schorsing) en het feit dat atleten worden bestraft voor deelname aan niet-toegestane evenementen, zonder dat de toestemming voor evenementen van derden gebaseerd is op duidelijke, objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria. Dienovereenkomstig vallen de toelatingsregels niet buiten het toepassingsgebied van artikel 101 VWEU. |
f. Geen uitzondering op grond van artikel 101, lid 3, VWEU
22) |
De ISU is er niet in geslaagd aan te tonen dat de cumulatieve voorwaarden van artikel 101, lid 3 VWEU werden nageleefd. Meer bepaald zijn de toelatingsregels onmisbaar noch evenredig. Er bestaan minder beperkende manieren om de beweerde efficiëntieverbeteringen te realiseren. Bovendien sluiten de regels de concurrentie volledig uit door een onoverkomelijke hindernis te creëren voor derden die internationale snelschaatsevenementen willen organiseren en commercieel willen exploiteren. |
g. De arbitrageregels voor beroep van de ISU versterken de beperking van de mededinging
23) |
Overeenkomstig de arbitrageregels voor beroep kan beroep tegen de toepassing van de toelatingsregels uitsluitend worden ingediend bij het Hof van Arbitrage voor de Sport (Court of Arbitration for Sport, CAS), gevestigd in Lausanne, Zwitserland. De Commissie besluit niet dat de arbitrageregels voor beroep een inbreuk vormen op het recht van atleten om gehoord te worden. De Commissie is echter van mening dat, in het geval van concurrentiebeperkende schorsingsbeslissingen van de ISU, de arbitrageregels voor beroep de beperking van hun commerciële vrijheid en de uitsluiting van potentiële concurrenten versterken. |
Geldboeten
24) |
In de specifieke context van het besluit legt de Commissie de ISU geen geldboete op om de volgende cumulatieve redenen: (i) dit is het eerste besluit krachtens artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1/2003 dat de Commissie vaststelt met betrekking tot regels opgelegd door bestuursorganen van sportfederaties, terwijl de specifieke kenmerken van sport worden erkend in artikel 165 VWEU; (ii) de toelatingsregels van de ISU bestonden reeds en waren algemeen gekend sinds hun goedkeuring in 1998; en (iii) de ISU is een internationale sportfederatie die niet alleen betrokken is in commerciële activiteiten, maar de snelschaatssport ook wereldwijd promoot, onder meer door een deel van haar inkomsten te gebruiken voor de ontwikkeling van deze sport. |
25) |
De Commissie is echter van mening dat periodieke geldboeten moeten worden opgelegd aan de ISU indien zij de inbreuk niet beëindigt binnen 90 dagen na de betekeningsdatum van het besluit. |
(1) PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1.