EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 9.10.2018
COM(2018) 676 final
2018/0347(NLE)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot vaststelling, voor 2019 en 2020, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Diepzeebestanden zijn bestanden die worden bevist in wateren buiten de voornaamste visgronden op het continentaal plat. Zij komen voor op de continentale hellingen of in de nabijheid van onderzeese bergen.
De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) brengt elke twee jaar een onderzoek uit over de biologische situatie van de diepzeebestanden. Het meest recente ICES-advies dateert van 7 juni 2018. Uit het advies van de ICES blijkt dat de visserijdruk op sommige diepzeebestanden die in dit voorstel zijn opgenomen, nog steeds te hoog is en dat om de duurzaamheid van die bestanden te verzekeren, de desbetreffende vangstmogelijkheden verder moeten worden verlaagd totdat de ontwikkeling van de bestanden een positieve trend te zien geeft. Dit vormt de basis voor de vastlegging van de vangstmogelijkheden voor diepzeesoorten overeenkomstig het beginsel in artikel 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, waar is bepaald dat wetenschappelijk advies een van de leidraden moet zijn bij de besluitvorming in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
|
Algemene context
Vissen op diepzeesoorten wordt in de EU sinds 2003 gereglementeerd aan de hand van de totale toegestane vangsten ("total allowable catches" of TAC’s) per soort en per gebied, en in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan aan de hand van de maximale toegestane visserijcapaciteit. Voor 2017 en 2018 zijn de totale toegestane vangsten voor bepaalde diepzeesoorten vastgesteld in Verordening (EU) 2016/2285 van de Raad tot vaststelling, voor 2017 en 2018, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen.
De vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden is een exclusieve bevoegdheid van de Unie. De verplichtingen inzake de duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Met name krachtens lid 2 van dat artikel 2 moet een voorzorgsbenadering van het visserijbeheer worden toegepast (als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 8, van die verordening) en dient het gemeenschappelijk visserijbeleid erop gericht te zijn de visbestanden op het niveau van de maximale duurzame opbrengst (MSY) te brengen en te houden. Krachtens artikel 16, lid 4, van die verordening moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen.
Voorts moeten de vangstmogelijkheden voor de diepzeevisserij worden vastgesteld in overeenstemming met de internationale overeenkomsten, onder meer de overeenkomst van de Verenigde Naties van 1995 betreffende de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende bestanden en bestanden van over grote afstanden trekkende soorten (hierna de "VN-visbestandenovereenkomst van 1995" genoemd). Met name is voorzichtigheid geboden wanneer de informatie onzeker, onbetrouwbaar of niet adequaat is. Op grond van artikel 6, lid 2, van de VN-visbestandenovereenkomst van 1995 mag het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet worden gebruikt als reden om instandhoudings- en beheersmaatregelen uit te stellen of achterwege te laten. De voorgestelde TAC's stroken ook met de internationale richtsnoeren voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee die in 2008 door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) zijn vastgesteld en in verschillende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN zijn bevestigd (de resoluties 61/105 van 2007, 64/72 van 2009 en 70/235 van 2015).
Weliswaar wordt een aantal diepzeebestanden ook door andere visserijlanden bevist, met name Noorwegen, IJsland, de Faeröer, Rusland en Marokko, en moet ernaar worden gestreefd om tot een overeenkomst over geharmoniseerde beheersmaatregelen te komen met die landen of, voor zover de bestanden in de internationale wateren leven, in het kader van de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), maar in afwachting van dergelijke overeenkomsten zijn unilaterale maatregelen voor vaartuigen van de Europese Unie nodig.
|
Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied
De bestaande bepalingen op het gebied van het voorstel zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2016/2285 van de Raad en zijn geldig tot en met 31 december 2018. Voorts zijn bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan vastgesteld in Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad.
Het Europees Parlement en de Raad bespreken momenteel een voorstel voor een meerjarenplan voor de westelijke wateren dat sommige onder deze verordening vallende bestanden bestrijkt.
|
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
De voorgestelde maatregelen zijn ontworpen in overeenstemming met de doelstellingen en regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid en stroken met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling, met name Verordening (EU) 2016/2336, tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.
2.
RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
Conform artikel 43, lid 3, VWEU stelt de Raad op voorstel van de Commissie de maatregelen vast "voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden". Het onderhavige voorstel beperkt zich tot de vaststelling en de verdeling van vangstmogelijkheden en voorwaarden die functioneel verbonden zijn met het gebruik van die vangstmogelijkheden.
In dit voorstel worden door middel van een verordening van de Raad vangstbeperkingen voor de vissersvloten van de Unie vastgesteld wat betreft de commercieel belangrijkste diepzeesoorten in de wateren van de Unie en de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, met als doel de met het gemeenschappelijk visserijbeleid beoogde totstandbrenging van een ecologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te verwezenlijken. Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie op grond van artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.
•Evenredigheid
Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU is het aan de Raad om maatregelen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden vast te stellen.
Gezien artikel 16, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 staat het de lidstaten vrij om vangstmogelijkheden die niet onder een systeem van overdraagbare visserijconcessies vallen, overeenkomstig artikel 16, lid 7, en overeenkomstig de criteria van artikel 17 toe te wijzen aan regio's en marktdeelnemers. De lidstaten hebben dus ruimte om conform het sociaaleconomische model van hun keuze te beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Raadpleging van belanghebbenden
Het voorstel is opgesteld op basis van de beginselen en de richtsnoeren van de mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2019, waarin de Commissie voor alle bestanden uiteenzet welke standpunten en bedoelingen aan de basis liggen van haar voorstellen voor vangstmogelijkheden in 2019, en waar van toepassing 2020. De Commissie heeft op basis van deze mededeling breed overleg met de belanghebbenden, het maatschappelijk middenveld, de lidstaten en het grote publiek gepleegd.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt eens per twee jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn dan ook reeds beschikbaar.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Artikelsgewijze toelichting
Wetenschappers kunnen op basis van de beschikbare informatie over alle bestanden die onder dit voorstel vallen, geen volledige inschatting maken van de situatie van de bestanden, noch wat de omvang van de populatie, noch wat de visserijsterfte betreft. Daarvoor zijn diverse oorzaken aan te wijzen: omdat het vaak om zeer langlevende en traaggroeiende soorten gaat, is het bijzonder moeilijk om de bestanden in leeftijdsklassen in te delen en om het effect van de visserij op de bestanden te bepalen aan de hand van veranderingen in de lengte of de leeftijdsopbouw van de gevangen vissen. De frequentie van de rekrutering van juveniele vis in de bestanden is onbekend. De bestanden zijn wijdverspreid op diepten die om praktische redenen moeilijk te onderzoeken zijn. Gegevens uit wetenschappelijke peilingen zijn vaak niet beschikbaar als gevolg van het geringe commerciële belang van deze bestanden, of dekken niet het hele verspreidingsgebied. De visserijactiviteiten zijn soms slechts ten dele en sinds relatief korte tijd gericht op deze soorten.
De voorgestelde vangstbeperkingen zijn in overeenstemming met de beginselen in de hierboven genoemde mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2019. In die mededeling zet de Commissie haar standpunten over de wijze van vaststelling van vangstmogelijkheden uiteen. Die regels zijn gevolgd bij het opstellen van dit TACvoorstel, waarvan de hoofdlijnen als volgt zijn:
·In voorkomend geval is rekening gehouden met de aanlandingsverplichting.
·Voor zwarte haarstaartvis in het Cecaf-gebied wordt gedelegeerd aan Portugal als enige TAC-houder.
·In vergelijking met de verordening van de Raad betreffende de jaren 2017 en 2018 hoeft er geen TAC voor zwarte haarstaartvis in de ICES-deelgebieden 1-4 (Noordzee en Skagerrak) te worden vastgesteld wegens de lage benutting van het quotum en omdat er geen gerichte visserij plaatsvindt.
·In vergelijking met de verordening van de Raad betreffende de jaren 2017 en 2018 hoeven er, op grond van wetenschappelijk advies, geen TAC's voor rondneusgrenadier in de ICES-deelgebieden 1, 2 en 4 (Noordzee) en voor gaffelkabeljauw in de ICES-deelgebieden 1-10, 12 en 14 te worden vastgesteld. Volgens het ICES-advies zou het schrappen van de TAC's geen of slechts een laag risico op niet-duurzame exploitatie opleveren.
·Als indicatief wetenschappelijk advies wordt verstrekt op basis van een kwalitatieve analyse van de beschikbare informatie (zelfs als die onvolledig is of het oordeel van een deskundige omvat), moet dit advies worden gebruikt als basis voor de besluiten inzake de TAC’s. In overeenstemming daarmee bevat het voorstel twee TAC-verhogingen voor 2019 met een roll-over voor 2020, zes TAC-verlagingen voor 2019 met een roll-over voor 2020 en één TAC waarvoor een verlaging wordt voorgesteld voor zowel 2019 als 2020.
·In het licht van het advies van de ICES voor een verlaging van de vangstmogelijkheden, in combinatie met de hoge benutting en de invoering van de aanlandingsverplichting in 2019, is het passend dat de TAC voor Beryx spp. in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan uitsluitend voor bijvangsten geldt.
·Omdat er aanwijzingen zijn dat het bestand is uitgeput, adviseert de ICES nulvangsten voor zeebrasem in de ICES-deelgebieden 6, 7 en 8 (noordwestelijke wateren en Golf van Biskaje) in 2019 en 2020. Aangezien bijvangsten waarschijnlijk onvermijdelijk zijn, moet een TAC worden vastgesteld die uitsluitend voor bijvangsten geldt.
·Voor zeebrasem in ICES-deelgebied 10 is geen ICES-advies voor 2020 verstrekt. Er is een voorstel voor een TAC voor 2020 opgenomen, maar wanneer de Commissie het ICES-advies voor 2020 ontvangt, zal zij overwegen of het voorstel voor 2020 naar aanleiding van het ICES-advies moet worden aangepast.
·De maatregelen voor diepzeehaaien zullen worden vastgesteld nadat de ICES zijn wetenschappelijk advies heeft uitgebracht en dat advies volledig is geanalyseerd. Het wetenschappelijk advies voor de diepzeehaaien wordt uitgebracht op 5 oktober 2018.
·Het vissen, aan boord houden, overladen en aanlanden van Atlantische slijmkop moet verboden blijven. Het bestand is uitgeput en herstelt niet. De ICES wijst erop dat sinds 2010 geen gerichte EUvisserij plaatsvindt in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.
2018/0347 (NLE)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN DE RAAD
tot vaststelling, voor 2019 en 2020, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Overeenkomstig artikel 43, lid 3, van het Verdrag moet de Raad op voorstel van de Commissie maatregelen vaststellen voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.
(2)Krachtens Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad moeten instandhoudingsmaatregelen worden vastgesteld met inachtneming van het beschikbare wetenschappelijke, technische en economische advies, met inbegrip van, waar toepasselijk, de verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV).
(3)De Raad moet maatregelen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden vaststellen, inclusief, in voorkomend geval, bepaalde voorwaarden die daar functioneel verband mee houden. De vangstmogelijkheden moeten, met inachtneming van de in Verordening (EU) nr. 1380/2013 bepaalde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), zo over de lidstaten worden verdeeld dat elke lidstaat een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten per bestand of per visserij geniet.
(4)De totale toegestane vangsten ("total allowable catches – TAC's") moeten worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, met inachtneming van de biologische en sociaaleconomische aspecten en van de noodzaak een billijke behandeling van de visserijsectoren te garanderen, alsmede in het licht van de standpunten die worden ingenomen tijdens de raadpleging van de belanghebbenden, en met name de betrokken adviesraden.
(5)Indien voor een bepaald bestand een TAC aan één enkele lidstaat wordt toegewezen, dient deze lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 1, van het Verdrag te worden gemachtigd het niveau van deze TAC vast te stellen. Er moeten regelingen worden getroffen om te garanderen dat de betrokken lidstaat bij het vaststellen van dit TAC-niveau volledig in overeenstemming met de beginselen en voorschriften van het GVB handelt.
(6)Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's ingevoerd, waaronder, in de artikelen 3 en 4, flexibiliteitsbepalingen voor voorzorgs- en analytische TAC's. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad bij de vaststelling van de TAC's voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 van die verordening niet van toepassing zijn, gelet op met name de biologische situatie van de bestanden. Meer recent is bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 een verdere jaarflexibiliteit ingevoerd voor alle bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de biologische rijkdommen van de zee zou ondergraven, een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB en tot een verslechtering in de biologische toestand van de bestanden zou leiden, moet worden bepaald dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing mogen zijn op analytische TAC's wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
(7)De in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde aanlandingsverplichting wordt visserij per visserij ingevoerd. In de regio’s die onder deze verordening vallen, moeten alle soorten waarvoor vangstbeperkingen gelden, worden aangeland vanaf 1 januari 2019. In artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat, wanneer de aanlandingsverplichting voor een visbestand is ingevoerd, de vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld met inachtneming van het feit dat vangstmogelijkheden niet meer worden vastgesteld als afspiegeling van de aanlanding maar als afspiegeling van de vangsten. Overeenkomstig artikel 15, leden 4 tot en met 7, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 worden echter specifieke vrijstellingen van de aanlandingsverplichting verleend. Op basis van de gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten en overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 heeft de Commissie ter uitvoering van de aanlandingsverplichting een aantal gedelegeerde verordeningen vastgesteld met specifieke teruggooiplannen die van toepassing zijn voor een initiële periode van maximaal drie jaar, die in totaal met nog eens drie jaar kan worden verlengd.
(8)De vangstmogelijkheden moeten in overeenstemming zijn met de internationale overeenkomsten en beginselen, onder meer de overeenkomst van de Verenigde Naties van 1995 betreffende de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende bestanden en bestanden van over grote afstanden trekkende soorten, en de gedetailleerde beheersbeginselen zoals vastgesteld in de in 2008 door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties vastgestelde internationale richtsnoeren voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee, waarin met name wordt gesteld dat wetgevers voorzichtiger moeten zijn wanneer informatie onzeker, onbetrouwbaar of niet adequaat is. Het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie mag geen reden zijn om instandhoudings- en beheersmaatregelen uit te stellen of achterwege te laten.
(9)In het licht van het advies van de ICES voor een verlaging van de vangstmogelijkheden, in combinatie met de hoge benutting van het quotum en de invoering van de aanlandingsverplichting in 2019, is het passend dat de TAC voor Beryx spp. in de deelgebieden 3-10, 12 en 14 (Noordzee, noord- en zuidwestelijke wateren) uitsluitend voor bijvangsten geldt.
(10)Volgens het advies dat de ICES heeft verstrekt, tonen beperkte waarnemingen aan boord dat het percentage noordelijke grenadier minder dan 1 % van de gemelde vangsten van rondneusgrenadier bedroeg. Op basis van deze overwegingen adviseert de ICES geen gerichte visserij toe te staan voor noordelijke grenadier en bijvangsten in mindering te doen brengen op de TAC voor rondneusgrenadier, teneinde de kans op verkeerde rapportage van soorten tot een minimum te beperken. De ICES geeft aan dat er aanzienlijke verschillen zijn, van een ordegrootte van meer dan tien keer, tussen het relatieve aandeel van rondneusgrenadier en noordelijke grenadier zoals opgegeven in de officiële aanlandingen, enerzijds, en in de waargenomen vangsten en de wetenschappelijke studies in de gebieden waar momenteel op noordelijke grenadier wordt gevist, anderzijds. Er zijn erg weinig gegevens beschikbaar voor deze soort en sommige van de gemelde aanlandingsgegevens worden door de ICES als verkeerde rapportage van soorten beschouwd. Het is bijgevolg onmogelijk een accuraat historisch overzicht op te stellen van de vangsten van noordelijke grenadier. Bijvangsten van noordelijke grenadier moeten derhalve worden beperkt tot 1 % van het quotum voor rondneusgrenadier van elk van de lidstaten en moeten op dat quotum in mindering worden gebracht, overeenkomstig het wetenschappelijk advies. Indien noordelijke grenadier uitsluitend als bijvangst bij rondneusgrenadier wordt beschouwd en tot dezelfde TAC behoort, zullen er geen verkeerde vangstaangiften meer voorkomen.
(11)In het licht van het ICES-advies is het passend dat de TAC voor zeebrasem in de ICES-deelgebieden 6, 7 en 8 (noordwestelijke wateren) een TAC blijft die uitsluitend voor bijvangsten geldt.
(12)Vangsten van zeebrasem worden gedaan in de betrokken gebieden van de Cecaf (Comité voor de visserij in het centraal-oostelijk deel van de Atlantische Oceaan) en de GFCM (Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee), die grenzen aan ICES-deelgebied 9. Aangezien de ICES-gegevens voor die aangrenzende deelgebieden onvolledig zijn, moet het toepassingsgebied van de TAC beperkt blijven tot ICES-deelgebied 9. Teneinde ervoor te zorgen dat beheersbesluiten op de beste beschikbare basis worden genomen, worden echter bepalingen opgenomen voor gegevensrapportage voor die aangrenzende deelgebieden.
(13)Voor zeebrasem in ICES-deelgebied 10 is geen ICES-advies voor 2020 verstrekt. De vangstmogelijkheden moeten echter voor zowel 2019 als 2020 worden vastgesteld. Mogelijk is een passende wijziging van de bij de verordening vastgestelde vangstmogelijkheden nodig wanneer het wetenschappelijk advies voor 2020 wordt uitgebracht.
(14)De TAC voor zwarte haarstaartvis in de ICES-deelgebieden 1-4 (Noordzee en Skagerrak) hoeft niet meer te worden vastgesteld wegens de lage benutting en omdat er geen gerichte visserij plaatsvindt.
(15)Op grond van wetenschappelijk advies hoeven de TAC's voor rondneusgrenadier in de ICES-deelgebieden 1, 2 en 4 (Noordzee) en voor gaffelkabeljauw in de ICES-deelgebieden 1-10, 12 en 14 niet meer te worden vastgesteld. Geen TAC's vaststellen zou volgens het ICES-advies geen of slechts een laag risico op niet-duurzame exploitatie opleveren.
(16)De ICES adviseert een nulvangst voor Atlantische slijmkop tot en met 2020. Aangezien dit bestand uitgeput is en niet herstelt, is het passend het bevissen, aan boord houden, overladen en aanlanden van deze soort te verbieden. De ICES wijst erop dat sinds 2010 geen gerichte visserij van de Unie op Atlantische slijmkop plaatsvindt in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.
(17)Om onderbrekingen in de visserijactiviteiten te vermijden en om het inkomen van de vissers in de Unie veilig te stellen, dient deze verordening met ingang van 1 januari 2019 van toepassing te zijn. Om de lidstaten in staat te stellen een tijdige toepassing van deze verordening te waarborgen, moet zij onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp
Bij deze verordening wordt voor 2019 en 2020 vastgesteld welke jaarlijkse vangstmogelijkheden voor bestanden van bepaalde diepzeevissoorten ter beschikking van vissersvaartuigen van de Unie staan in wateren van de Unie en in bepaalde wateren buiten de Unie waar vangstbeperkingen nodig zijn.
Artikel 2
Definities
1.
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Daarnaast wordt verstaan onder:
(a)"totaal toegestane vangst" (TAC):
(i) in visserijen die vallen onder de in artikel 15, leden 4 tot en met 7, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde vrijstelling van de aanlandingsverplichting, de hoeveelheid vis die elk jaar van elk bestand mag worden aangeland;
(ii) in de overige visserijen, de hoeveelheid vis die elk jaar van elk bestand mag worden gevangen;
(b)"quotum" een aan de Unie of een lidstaat toegewezen aandeel van de TAC;
(c)"internationale wateren": wateren die niet onder de soevereiniteit of jurisdictie van enige staat vallen;
(d)"analytische evaluatie": kwantitatieve evaluatie van trends in een bepaald bestand, op basis van gegevens over de biologie en de exploitatie van dat bestand die blijkens wetenschappelijke toetsing van toereikende kwaliteit zijn om de basis te vormen voor wetenschappelijke adviezen over opties voor toekomstige vangsten.
2.
Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende afbakening van visserijzones:
(a)voor de ICES-zones (International Council for the Exploration of the Sea – Internationale Raad voor het onderzoek van de zee), de in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad gespecificeerde geografische gebieden;
(b)voor de Cecaf-zones (Committee for Eastern Central Atlantic Fisheries – Visserijcommissie voor het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan), de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad gespecificeerde geografische gebieden.
Artikel 3
TAC's en toewijzingen
De TAC's voor diepzeesoorten die door vissersvaartuigen van de Unie in wateren van de Unie en in bepaalde wateren buiten de Unie worden gevangen, de verdeling van die TAC's over de lidstaten, en in voorkomend geval de voorwaarden die daar functioneel mee verbonden zijn, worden in de bijlage bij deze verordening vastgesteld.
Artikel 4
Door de lidstaten vast te stellen TAC's
1.
De TAC voor zwarte haarstaartvis in Cecaf-gebied 34.1.2 wordt bepaald door Portugal.
2.
De door Portugal te bepalen TAC:
(a)is consistent met de beginselen en voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid, en met name met het beginsel van duurzame exploitatie van het bestand; en
(b)is zodanig gekozen dat:
(i) indien er een analytische evaluatie beschikbaar is, de exploitatie van het bestand met een zo groot mogelijke waarschijnlijkheid vanaf 2019 overeenstemt met de maximale duurzame opbrengst; of
(ii) indien er geen of een onvolledige analytische evaluatie beschikbaar is, de exploitatie van het bestand voldoet aan de voorzorgsbenadering voor het visserijbeheer.
3.
Uiterlijk op 15 maart van elk jaar van de toepassing van deze verordening verstrekt Portugal de volgende informatie aan de Commissie:
(a) de vastgestelde TAC;
(b) de door Portugal verzamelde en beoordeelde gegevens waarop de vastgestelde TAC is gebaseerd;
(c) nadere gegevens over hoe de vastgestelde TAC aan lid 2 voldoet.
Artikel 5
Bijzondere bepalingen inzake de toewijzing van vangstmogelijkheden
1.
De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig deze verordening over de lidstaten verdeeld onverminderd:
(a)het ruilen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;
(b)kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad;
(c)nieuwe toewijzingen op grond van artikel 12, lid 7, van Verordening (EU) 2017/2403;
(d)het aanlanden van extra hoeveelheden op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 en artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;
(e)overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 en artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingehouden hoeveelheden;
(f)verlagingen of verminderingen op grond van de artikelen 105, 106 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.
2.
Bestanden waarvoor voorzorgs-TAC's of analytische TAC's zijn vastgesteld, zijn in de bijlage bij de onderhavige verordening opgenomen met het oog op het meerjarenbeheer van de TAC's en quota als bedoeld in Verordening (EG) nr. 847/96.
3.
Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is van toepassing op bestanden waarvoor voorzorgs-TAC's zijn vastgesteld, en artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van die verordening zijn van toepassing op bestanden waarvoor analytische TAC's zijn vastgesteld, tenzij anders vermeld in de bijlage bij deze verordening.
4.
De artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 zijn niet van toepassing wanneer een lidstaat gebruikmaakt van de jaarflexibiliteit als vastgesteld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.
Artikel 6
Voorwaarden voor de aanlanding van vangsten en bijvangsten
1.
Vangsten waarvoor de aanlandingsverplichting van artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 niet geldt, mogen slechts aan boord worden gehouden of aangeland mits:
(a)de vis is gevangen met vaartuigen die de vlag voeren van een lidstaat die over een quotum beschikt, en dat quotum nog niet is opgebruikt; of
(b)de vis deel uitmaakt van een quotum van de Unie dat niet in de vorm van quota over de lidstaten is verdeeld, en dat quotum van de Unie nog niet is opgebruikt.
Artikel 7
Verbod
Het is vissersvaartuigen van de Unie verboden om in wateren van de Unie en internationale wateren van de ICES-deelgebieden 1-10, 12 en 14 Atlantische slijmkop (Hoplostethus atlanticus) te bevissen, en om in die gebieden gevangen Atlantische slijmkop aan boord te houden, over te laden of aan te landen.
Artikel 8
Toezending van gegevens
Wanneer de lidstaten overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gegevens met betrekking tot de aangelande hoeveelheden aan de Commissie toezenden, gebruiken zij daarvoor de in de bijlage bij de onderhavige verordening vermelde bestandscodes.
Artikel 9
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2019.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter