Brussel, 31.8.2018

COM(2018) 608 final

2018/0320(NLE)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) moeten de levende mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten worden hersteld en gehandhaafd op een niveau dat hoger is dan datgene wat de maximale duurzame opbrengst (MSY) kan opleveren. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vorm van totale toegestane vangsten (TAC's – total allowable catches) en quota.

Verordening (EU) 2016/1139 van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, omvat een nadere omschrijving van de waarden van de visserijsterfte, uitgedrukt in bandbreedtes, die in dit voorstel worden gebruikt met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het GVB, met name het bereiken en behouden van het MSY-niveau.

Het doel van dit voorstel is voor 2019 de vangstmogelijkheden van de lidstaten vast te stellen voor de in commercieel opzicht belangrijkste visbestanden in de Oostzee. Met het oog op de vereenvoudiging en de verduidelijking van de jaarlijkse besluiten inzake TAC's en quota worden de vangstmogelijkheden in de Oostzee sinds 2006 bij een afzonderlijke verordening vastgesteld.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel stelt quota vast op niveaus die verenigbaar zijn met de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en stroken met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU is het aan de Raad om maatregelen aan te nemen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Bij de betrokken verordening van de Raad worden vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen. Gelet op artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de lidstaten deze mogelijkheden volgens de in die artikelen vastgestelde criteria verdelen over de regio's of de marktdeelnemers. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaaleconomische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de uitvoering van deze verordening zijn reeds beschikbaar.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: verordening.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, VWEU.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2019 in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2018) 452 final) is de adviesraad voor de Oostzee (BSAC – Baltic Sea Advisory Council) geraadpleegd. De wetenschappelijke basis voor het voorstel werd aangeleverd door de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES). De in dat verband ingenomen voorlopige standpunten over alle betrokken visbestanden zijn in overweging genomen en waar mogelijk in het voorstel verwerkt voor zover deze niet indruisten tegen het bestaande beleid of zouden leiden tot een verslechtering van de toestand van kwetsbare bestanden.

Het wetenschappelijk advies over vangstbeperkingen en de toestand van de visbestanden is in juni 2018 ook met de lidstaten besproken in het regionale forum Baltfish.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De geraadpleegde wetenschappelijke organisatie is ICES.

De Unie verzoekt ICES elk jaar om wetenschappelijk advies over de toestand van belangrijke visbestanden. Het ontvangen advies bestrijkt alle bestanden in de Oostzee. Voor de in commercieel opzicht belangrijkste bestanden worden TAC's voorgesteld.

Effectbeoordeling

Het voorstel maakt deel uit van een langetermijnaanpak waarbij de visserij op niveaus wordt gebracht die op lange termijn duurzaam zijn, en op die niveaus wordt gehandhaafd. Deze aanpak zal leiden tot een stabiele visserijdruk en hogere quota, en daardoor tot een beter inkomen voor de vissers en hun gezinnen. De toename van de aanlandingen zal naar verwachting gunstig zijn voor de visserijsector, de consument, de verwerkende industrie en de detailhandel, evenals voor de rest van de toeleveringsbedrijven die banden hebben met de commerciële en de recreatievisserij.

Door de in de voorbije jaren genomen besluiten inzake vangstmogelijkheden in de Oostzee is het al gelukt om voor op een na alle bestanden de visserijsterfte in overeenstemming te brengen met de MSY, is het herstel van bepaalde bestanden bewerkstelligd en zijn vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden opnieuw in evenwicht gebracht. Er is evenwel verdere vooruitgang nodig om te zorgen voor het herstel van alle bestanden, waarvan sommige zich nog steeds onder de veilige grenswaarden voor de biomassa bevinden, en om alle bestanden in overeenstemming met het MSY-niveau te brengen.

Rekening houdend met het voorgaande zou het voorstel van de Commissie de vangstmogelijkheden voor haring in het westelijke deel van de Oostzee verlagen met 63 %, voor haring in het centrale deel van de Oostzee met 26 %, voor haring in de Botnische Golf met 7 %, voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee met 15 % en voor zalm in de Finse Golf met 1 %. Het voorstel van de Commissie zou leiden tot een toename van de vangstmogelijkheden voor haring in de Golf van Riga met 7 %, voor sprot met 3 %, voor schol met 43 %, voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee met 31 % en voor zalm in het centrale deel van de Oostzee met 15 %.

Het effect van de voorstellen voor 2019 zal dan ook sterk verschillen naargelang van de soort visserij. Al met al leidt het voorstel van de Commissie tot ongeveer [609 000 ton aan vangstmogelijkheden voor de Oostzee. Dat is een vermindering met 9,7 % ten opzichte van 2018].

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het voorstel blijft soepel door de toepassing van de mechanismen voor quotaruil die reeds waren ingesteld bij de verordeningen betreffende de vangstmogelijkheden in de Oostzee van de voorgaande jaren. Er zijn geen nieuwe elementen of nieuwe administratieve procedures voor de overheidsinstanties (van de EU of de lidstaten) voorgesteld die de administratieve lasten zouden kunnen verhogen.

Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening, dit keer voor het jaar 2019, en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en monitoring-, evaluatie- en rapportageregelingen

De monitoring van het gebruik van de vangstmogelijkheden in de vorm van TAC's en quota is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

In dit voorstel worden voor de lidstaten die in de Oostzee visserijactiviteiten verrichten, de voor 2019 geldende vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden vastgesteld.

Vangstmogelijkheden

Het nieuwe meerjarenplan voor de visserijen in de Oostzee is op 20 juli 2016 in werking getreden 1 . Op grond van dat plan moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld in overeenstemming met de streefdoelen van het plan en moeten zij in overeenstemming zijn met de daarin vermelde bandbreedtes voor het streefdoel voor de visserijsterfte. Belandt de biomassa van een bestand onder de referentiepunten van het plan, dan moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op een met de visserijsterfte overeenkomend niveau dat evenredig met de afname van de biomassa van dat bestand wordt verlaagd.

De vangstmogelijkheden worden voorgesteld overeenkomstig artikel 16, lid 1 (beginsel van relatieve stabiliteit) en artikel 16, lid 4 (doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de meerjarenplannen) van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Waar dit van toepassing is, worden met het oog op de vaststelling van de EU-quota voor met de Russische Federatie gedeelde bestanden de respectieve hoeveelheden van deze bestanden in mindering gebracht op de door de ICES aanbevolen TAC's. De aan de lidstaten toegewezen TAC's en quota zijn opgenomen in de bijlage bij de verordening.

De voorgestelde TAC's voor de haringbestanden in de Golf van Riga en de Botnische Golf, alsook de voorgestelde TAC's voor sprot, kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee en zalm in het centrale deel van de Oostzee komen overeen met de brandbreedte voor visserijsterfte op MSY-niveau als bedoeld in artikel 4, lid 2, en kolom A van bijlage I van Verordening (EU) 2016/1139. Voor haring in het centrale deel van de Oostzee wordt de TAC vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een bandbreedte voor visserijsterfte als bedoeld in artikel 4, lid 4, en kolom B van bijlage I van die verordening, om variaties in vangstmogelijkheden tussen opeenvolgende jaren te beperken. Voor haring in het westelijke deel van de Oostzee ligt de door ICES geraamde bestandsomvang onder het referentiepunt voor de minimale paaibiomassa (MSY Btrigger) zoals gedefinieerd in kolom A van bijlage II bij Verordening (EU) 2016/1139. Na een herraming van de passende referentiepunten door ICES bevindt de bestandsomvang zich volgens het jongste ICES-advies 2 bovendien onder het referentiepunt voor de grensbiomassa (Blim).

In artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 is bepaald dat, wanneer luidens wetenschappelijk advies de paaibiomassa van enig betrokken bestand lager is dan het in kolom A van bijlage II vastgestelde referentiepunt voor minimale paaibiomassa, alle passende herstelmaatregelen moeten worden vastgesteld om een snelle terugkeer van het betrokken bestand boven een niveau dat de MSY kan opleveren, te waarborgen. Om een dergelijk niveau te bereiken, moeten de vangstmogelijkheden voor het betrokken bestand worden vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een visserijsterfte die is teruggebracht tot onder de in kolom B van bijlage I bij Verordening (EU) 2016/1139 vastgestelde bandbreedte. Rekening houdend met de afname van de biomassa van haring in het westelijke deel van de Oostzee stelt de Commissie voor om gebruik te maken van artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2016/1139 en de TAC vast te stellen op een niveau dat lager is dan de niveaus die zijn vastgesteld in kolom A van bijlage I. Dit komt overeen met een TAC van 6 404 t (- 63 %), om een sneller herstel van het bestand mogelijk te maken, aangezien dit TAC-niveau volgens ICES uiterlijk in 2019 een toename van de biomassa met 9,3 % mogelijk maakt.

De Commissie is van oordeel dat de bandbreedtes voor visserijsterfte en de instandhoudingsreferentiepunten die zijn vastgesteld in respectievelijk bijlage I en bijlage II bij Verordening (EU) 2016/1139, het beste beschikbare wetenschappelijke advies niet meer correct weerspiegelen. Verordening (EU) 2016/1139 moet door middel van de in artikel 17 van Commissievoorstel COM (2018)149 3 voorgestelde bepalingen in overeenstemming worden gebracht met de actuele wetenschappelijke kennis.

De TAC voor schol komt overeen met een combinatie van het MSY-advies voor het bestand in de deelsectoren 21, 22 en 23 en met de ICES-benadering voor bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn voor het bestand in de deelsectoren 24 tot en met 32. De TAC's voor zalm in de Finse Golf en voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee zijn in overeenstemming met de ICES-aanpak van bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn.

Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's ingevoerd, onder meer de flexibiliteitsbepalingen van de artikelen 3 en 4 voor bestanden waarvoor voorzorgs-TAC's, respectievelijk analytische TAC's zijn vastgesteld. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad bij de vaststelling van de TAC's op welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn gelet op met name de biologische situatie van de bestanden. Meer recent is dit flexibiliteitsmechanisme bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerd voor alle bestanden waarop de aanlandingsverplichting van toepassing is. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoorde exploitatie van de levende mariene biologische rijkdommen zou ondergraven en een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moet worden verduidelijkt dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn wanneer de lidstaten niet gebruikmaken van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

2018/0320 (NLE)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens artikel 6 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 4 moet bij de vaststelling van instandhoudingsmaatregelen rekening worden gehouden met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij en van andere adviesinstanties, alsook met de adviezen van de adviesraden die voor de betrokken geografische gebieden of bevoegdheidsgebieden zijn opgericht, en de gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten.

(2)De Raad moet maatregelen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden vaststellen, inclusief, in voorkomend geval, bepaalde voorwaarden die daar functioneel verband mee houden. De vangstmogelijkheden moeten zo over de lidstaten worden verdeeld dat een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van elke lidstaat voor elk visbestand of elke visserij wordt gewaarborgd, mede met inachtneming van de in Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

(3)In artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat het GVB onder meer tot doel heeft het exploitatieniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MSY) oplevert, indien mogelijk in 2015 en, door het geleidelijk te laten oplopen, uiterlijk in 2020 te verwezenlijken.

(4)De totaal toegestane vangsten (TAC's) dienen derhalve, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013, te worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, rekening houdend met de biologische en sociaaleconomische aspecten, waarbij wordt gezorgd voor een gelijke behandeling van de visserijsectoren, en met inachtneming van de standpunten die tijdens de raadpleging van de belanghebbende partijen naar voren zijn gebracht.

(5)In Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad 5 is een meerjarenplan vastgesteld voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren (hierna "het plan" genoemd). Het plan beoogt ervoor te zorgen dat de levende mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten worden hersteld en gehandhaafd op een niveau dat hoger is dan datgene wat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Daartoe moeten de streefdoelen voor de visserijsterfte, uitgedrukt in bandbreedtes, voor de betrokken bestanden zo snel mogelijk, en geleidelijk oplopend, uiterlijk in 2020 worden gerealiseerd. Het is passend dat de vangstbeperkingen voor 2019 voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee worden vastgesteld overeenkomstig de doelstellingen van het plan.

(6)De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) heeft aangegeven dat de biomassa van haring in het westelijke deel van de Oostzee in de deelsectoren 20 tot en met 24 zich onder de in kolom A van bijlage II bij Verordening (EU) 2016/1139 vastgestelde instandhoudingsreferentiepunten voor de paaibiomassa bevindt. Overeenkomstig artikel 5, lid 2, van die verordening moeten alle passende herstelmaatregelen worden vastgesteld om een snelle terugkeer van het betrokken bestand naar een niveau dat de MSY kan opleveren, te waarborgen. Daartoe dient rekening te worden gehouden met de termijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB in het algemeen en van het plan in het bijzonder, in het licht van het verwachte effect van de genomen corrigerende maatregelen, terwijl tegelijk wordt vastgehouden aan de doelstellingen om economische, sociale en werkgelegenheidsvoordelen te bewerkstelligen, zoals bepaald in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Bijgevolg is het passend dat de vangstmogelijkheden voor haring in het westelijke deel van de Oostzee overeenkomstig artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2016/1139 worden vastgesteld onder de bandbreedte voor visserijsterfte in kolom A van bijlage I bij die verordening, aangezien een dergelijk niveau rekening houdt met de afname van de biomassa.

(7)Volgens wetenschappelijk advies draagt de recreatievisserij in aanzienlijke mate bij tot de algehele visserijsterfte van het kabeljauwbestand in het westelijke deel van de Oostzee. Rekening houdend met de huidige toestand van dat bestand is het passend een meeneemlimiet per dag per visser te behouden. Dit laat het beginsel van relatieve stabiliteit, van toepassing op commerciële visserijactiviteiten, onverlet.

(8)Voor het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee heeft ICES, na veranderingen in de biologie van het bestand, nog geen biologische referentiepunten kunnen vaststellen. Daarom is het, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van het plan, zinvol de TAC voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee overeenkomstig het voorzorgsbeginsel vast te stellen, zoals bepaald in artikel 9, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(9)De bij deze verordening vastgestelde vangstmogelijkheden moeten worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad 6 , en met name de artikelen 33 en 34 betreffende de registratie van de vangsten en de visserijinspanning, respectievelijk de toezending van gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden aan de Commissie. Daarom moeten in de onderhavige verordening de codes worden gespecificeerd die de lidstaten dienen te gebruiken wanneer zij gegevens aan de Commissie toezenden betreffende de aangelande hoeveelheden van bestanden die onder deze verordening vallen.

(10)Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad 7 zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's ingevoerd, waaronder de flexibiliteitsbepalingen van de artikelen 3 en 4 voor voorzorgs- en analytische TAC's. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad bij de vaststelling van de TAC's, in het bijzonder op basis van de biologische situatie van de bestanden, op welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn. Recent is deze jaarflexibiliteit bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerd voor alle bestanden waarvoor de aanlandingsverplichting geldt. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoordelijke exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee zou ondergraven, een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB en tot een verslechtering in de biologische toestand van de bestanden zou leiden, moet worden vastgesteld dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn op analytische TAC's wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

(11)Om een onderbreking van de visserijactiviteiten te voorkomen en om het inkomen van de vissers van de Unie veilig te stellen, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2019. Gezien de urgentie dient deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking te treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee de vangstmogelijkheden voor 2019 vastgesteld.

Artikel 2

Werkingssfeer

1. Deze verordening is van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie die actief zijn in de Oostzee.

2. Deze verordening is tevens van toepassing op de recreatievisserij indien in de ter zake relevante bepalingen uitdrukkelijk naar die visserij wordt verwezen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Daarnaast wordt verstaan onder:

(1)"deelsector": een ICES-deelsector van de Oostzee als gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad 8 ;

(2)"totale toegestane vangst" (TAC): de hoeveelheid van elk bestand die in een jaar mag worden gevangen;

(3)"quotum": een aan de Unie, een lidstaat of een derde land toegewezen gedeelte van de TAC;

(4)"recreatievisserij": niet-commerciële visserijactiviteiten waarbij de mariene biologische hulpbronnen worden geëxploiteerd voor recreatieve, toeristische of sportieve doeleinden.

HOOFDSTUK II

VANGSTMOGELIJKHEDEN

Artikel 4

TAC's en toewijzingen

De TAC's, de quota en, in voorkomend geval, de functioneel daarmee verbonden voorwaarden worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 5

Bijzondere bepalingen inzake de toewijzing van vangstmogelijkheden

De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig deze verordening over de lidstaten verdeeld onverminderd:

(a)het ruilen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

(b)kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

(c)extra aanlandingen die worden toegestaan op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 of artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

(d)hoeveelheden die worden ingehouden overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 of overgedragen op grond van artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

(e)verlagingen op grond van de artikelen 105 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Artikel 6

Voorwaarden voor het aanlanden van vangsten en bijvangsten

De bestanden van niet-doelsoorten die zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden, als bedoeld in artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, die in aanmerking komen voor de afwijking van de verplichting om vangsten in mindering te brengen op de betrokken quota, zijn opgenomen in de bijlage.

Artikel 7

Maatregelen betreffende de recreatievisserij op kabeljauw in de deelsectoren 22-24

1. In het kader van de recreatievisserij mag elke visser in de deelsectoren 22-24 per dag maximaal vijf kabeljauwen in bezit hebben.

2. Lid 1 geldt onverminderd strengere nationale maatregelen.

.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 8

Toezending van gegevens

Wanneer de lidstaten overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gegevens met betrekking tot de hoeveelheden gevangen of aangelande vis aan de Commissie doen toekomen, gebruiken zij daarvoor de in de bijlage bij de onderhavige verordening vermelde bestandscodes.

Artikel 9

Flexibiliteit

1. Tenzij anders vermeld in de bijlage bij deze verordening, is artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing op bestanden waarvoor een voorzorgs-TAC geldt, en zijn artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van die verordening van toepassing op bestanden waarvoor een analytische TAC geldt.

2. Artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 zijn niet van toepassing indien een lidstaat gebruikmaakt van de jaarflexibiliteit als bedoeld in artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2019.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)    Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).
(2)    http://ices.dk/sites/pub/Publication%20Reports/Advice/2018/2018/her.27.20-24.pdf
(3)

   Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visbestanden in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de Oostzee, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008.

(4)    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(5)    Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).
(6)    Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 ( PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1 ).
(7)    Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's en quota (PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3).
(8)    Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont ( PB L 349 van 31.12.2005, blz. 1 ).

Brussel, 31.8.2018

COM(2018) 608 final

BIJLAGE

bij

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD

tot vaststelling, voor 2019, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee


NAAR SOORT EN GEBIED UITGESPLITSTE TAC'S VOOR VISSERSVAARTUIGEN VAN DE UNIE IN GEBIEDEN WAAR TAC'S GELDEN

De onderstaande tabellen bevatten de TAC's en quota per bestand (in ton levend gewicht, tenzij anders vermeld) en de voorwaarden die daar functioneel verband mee houden.

Tenzij anders bepaald, zijn de verwijzingen naar visserijzones verwijzingen naar ICES-gebieden.

De visbestanden zijn vermeld in alfabetische volgorde op de Latijnse naam van de soort.

Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende vergelijkende tabel van wetenschappelijke en gewone namen:

Wetenschappelijke naam

Drielettercode

Gewone naam

Clupea harengus

HER

Haring

Gadus morhua

COD

Kabeljauw

Pleuronectes platessa

PLE

Schol

Salmo salar

SAL

Atlantische zalm

Sprattus sprattus

SPR

Sprot

Soort:

Haring

Gebied:

Deelsectoren 30-31

Clupea harengus

(HER/30/31.)

Finland

72724

Zweden

15979

Unie

88703

TAC

88703

Analytische TAC

Soort:

Haring

Gebied:

Deelsectoren 22-24

Clupea harengus

(HER/3BC+24)

Denemarken

898

Duitsland

3533

Finland

0

Polen

833

Zweden

1139

Unie

6404

TAC

6404

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.




Soort:

Haring

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

Clupea harengus

(HER/3D-R30)

Denemarken

3748

Duitsland

994

Estland

19139

Finland

37360

Letland

4723

Litouwen

4973

Polen

42444

Zweden

56979

Unie

170360

TAC

Niet relevant

Analytische TAC

Artikel 6, lid 2, van deze verordening is van toepassing.

Soort:

Haring

Gebied:

Deelsector 28.1

Clupea harengus

(HER/03D.RG)

Estland

14336

Letland

16708

Unie

31044

TAC

31044

Analytische TAC

Artikel 6, lid 2, van deze verordening is van toepassing.

Soort:

Kabeljauw

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-32

Gadus morhua

(COD/3DX32.)

Denemarken

5539

(1)

Duitsland

2203

(1)

Estland

540

(1)

Finland

424

(1)

Letland

2060

(1)

Litouwen

1357

(1)

Polen

6378

(1)

Zweden

5612

(1)

Unie

24112

(1)

TAC

Niet relevant

Voorzorgs-TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

__________

(1) In de deelsectoren 25 en 26 is het van 1 juli tot en met 31 augustus verboden op dit quotum te vissen voor vissersvaartuigen met trawlnetten, Deense zegens of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 90 mm of meer, met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 90 mm of meer, met geankerde beugen of beuglijnen, met uitzondering van vrije beuglijnen, of met handlijnen of de peur.

In afwijking van de eerste alinea is deze sluitingsperiode niet van toepassing op vissersvaartuigen van minder dan twaalf meter lengte over alles die vissen in gebieden met een waterdiepte van minder dan twintig meter volgens de coördinaten van de officiële zeekaarten. Die vaartuigen moeten ervoor zorgen dat op hun visserijactiviteiten te allen tijde toezicht kan worden uitgeoefend. Daartoe kunnen zij bijvoorbeeld worden uitgerust met een volgsysteem voor vaartuigen (VMS) of een soortgelijk door de controleautoriteit gecertificeerd elektronisch volgsysteem, of met een papieren logboek in combinatie met vaste inspectie- en bewakingsprocedures overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.



Soort:

Kabeljauw

Gebied:

Deelsectoren 22-24

Gadus morhua

(COD/3BC+24)

Denemarken

3204

Duitsland

1566

Estland

71

Finland

63

Letland

265

Litouwen

172

Polen

857

Zweden

1141

Unie

7340

TAC

7340

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.




Soort:

Schol

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

Pleuronectes platessa

(PLE/3BCD-C)

Denemarken

7251

Duitsland

806

Polen

1518

Zweden

547

Unie

10122

TAC

10122

Analytische TAC

Artikel 6, lid 2, van deze verordening is van toepassing.

Soort:

Atlantische zalm

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-31

Salmo salar

(SAL/3BCD-F)

Denemarken

21758

(1)

Duitsland

2421

(1)

Estland

2211

(1)

Finland

27130

(1)

Letland

13839

(1)

Litouwen

1627

(1)

Polen

6600

(1)

Zweden

29410

(1)

Unie

104996

(1)

TAC

Niet relevant

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

__________

(1) Aantal stuks.



Soort:

Atlantische zalm

Gebied:

Wateren van de Unie van deelsector 32

Salmo salar

(SAL/3D32.)

Estland

1013

(1)

Finland

8866

(1)

Unie

9879

(1)

TAC

Niet relevant

Voorzorgs-TAC

__________

(1) Aantal stuks.

Soort:

Sprot

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

Sprattus sprattus

(SPR/3BCD-C)

Denemarken

26710

Duitsland

16921

Estland

31016

Finland

13982

Letland

37460

Litouwen

13551

Polen

79497

Zweden

51635

Unie

270772

TAC

Niet relevant

Analytische TAC

Artikel 6, lid 2, van deze verordening is van toepassing.