Brussel, 30.5.2018

COM(2018) 367 final

2018/0191(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van "Erasmus": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013

(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2018) 265 final}
{SWD(2018) 276 final}
{SWD(2018) 277 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Onderwijs, opleiding en jeugd hebben recentelijk de aandacht van de EU-leiders getrokken. In de verklaring van Rome van 25 maart 2017 hebben zij gepleit voor "een Unie waar de burgers nieuwe mogelijkheden voor culturele en sociale ontwikkeling en economische groei worden geboden" en hebben zij zich ertoe verbonden te streven naar "een Unie waar jongeren het best mogelijke onderwijs en de best mogelijke opleiding genieten en op het hele continent kunnen studeren en een baan kunnen vinden".

In zijn resolutie van 14 september 2017 over de toekomst van het Erasmus+-programma heeft het Europees Parlement benadrukt dat het toekomstige programma zich uiteindelijk op alle jongeren moet richten en dat voor dit ambitieuzere doel voor de volgende programmeringsperiode in een groter budget moet worden voorzien teneinde het volledige potentieel van het programma tot wasdom te laten komen.

In de context van de Sociale Top in Göteborg van 17 november 2017 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie plechtig de Europese pijler van sociale rechten afgekondigd en ondertekend, waarin als eerste beginsel wordt gesteld dat iedereen recht heeft op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen.

In zijn conclusies van 14 december 2017 benadrukte de Europese Raad het belang van de maatschappelijke, educatieve en culturele dimensie van de beleidsmaatregelen van de Unie om Europeanen samen te brengen en te bouwen aan onze gemeenschappelijke toekomst, en verzocht hij de lidstaten, de Raad en de Commissie om, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, verder te werken met het oog op het bevorderen van mobiliteit en uitwisselingen, onder meer door een aanzienlijk versterkt, inclusief en uitgebreid programma.

In haar mededeling van 14 februari 2018 ("Een nieuw, modern meerjarig financieel kader voor een Europese Unie die efficiënt haar prioriteiten verwezenlijkt na 2020") 1 heeft de Commissie benadrukt dat de begroting van de Unie de beloften die de leiders van de Unie hebben gedaan, gestand zal moeten doen, onder andere door middel van de volledige implementatie van de Europese pijler van sociale rechten en het ondersteunen van jongeren en de mobiliteit van de Europese burgers. In de mededeling wordt ook beklemtoond dat een brede consensus bestaat dat mobiliteit en uitwisselingen moeten worden bevorderd, onder meer door een aanzienlijk versterkt, inclusief en uitgebreid Erasmus+-programma, en wordt benadrukt dat het programma jongeren vaardigheden voor de arbeidsmarkt verschaft, culturen dichter bij elkaar brengt en het sociale weefsel van de Unie versterkt.

In haar mededeling van 2 mei 2018 ("Een moderne begroting voor een Unie die ons beschermt, sterker maakt, en verdedigt — Het meerjarig financieel kader 20212027") 2 vroeg de Commissie "in het volgende financieel kader meer aandacht voor de jeugd. Dit zal gebeuren door een ruime verdubbeling van de middelen voor Erasmus+ (...), een van de meest opvallende succesverhalen van de EU". De focus van het nieuwe programma "ligt op inclusie en deelname van jongeren uit minder kansrijke groepen. Hierdoor kunnen nog meer jongeren naar een ander land voor onderwijs of om werkervaring op te doen." De Commissie stelde daarom het volgende voor: "Het versterkte Erasmus+ zal deze begrotingsperiode over een budget van 30 miljard EUR kunnen beschikken". Zij stelt ook voor 700 miljoen EUR op te nemen voor een nieuw initiatief "DiscoverEU", dat jongeren de kans zal geven andere EUlanden te ontdekken.

De ambitie voor het volgende programma (hierna "het programma" genoemd) gaat hand in hand met de visie van de Commissie om te werken aan een Europese onderwijsruimte tegen 2025, zoals uiteengezet in haar mededeling van 14 november 2017 ("De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur") 3 . De Europese onderwijsruimte staat voor "een Europa waar leren, studeren en onderzoek doen niet door grenzen worden belemmerd. Een continent waar tijd doorbrengen in een andere lidstaat – om te studeren, te leren of te werken – normaal is geworden en waar twee andere talen dan je moedertaal spreken de norm is. Een continent waar de mensen een sterk gevoel hebben van hun identiteit als Europeanen, van het cultureel erfgoed van Europa en de verscheidenheid van ons continent." Het programma zal cruciaal zijn ter ondersteuning van de werkzaamheden met het oog op een Europese onderwijsruimte.

Het doel is het beproefde programma een impuls te geven in alle categorieën van lerenden, of zij nu deelnemen aan hoger onderwijs, algemeen vormend onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en volwassenenonderwijs of aan activiteiten inzake niet-formeel leren, jeugd en actieve participatie. Om het programma voor meer mensen toegankelijk te maken, is een verhoogde financiële investering in het programma vereist, maar ook, en misschien nog wel belangrijker, een combinatie van maatregelen, regels en modaliteiten van deelname die schaalvoordelen mogelijk maken en vereenvoudiging, om zo de administratieve lasten te verlichten, waardoor hinderpalen voor mobiliteit worden weggenomen en de relevantie, de aantrekkelijkheid en het inclusieve karakter van het programma worden vergroot. Het doel is het aantal deelnemers te verdrievoudigen en tegelijkertijd kwalitatieve maatregelen en stimulansen in te voeren die het mogelijk maken kansarme lerenden beter te bereiken.

De Europeanen moeten worden toegerust met de vaardigheden die nodig zijn in een samenleving die steeds mobieler, multicultureler en digitaler wordt. Er is een duidelijke behoefte om deze uitdaging het hoofd te bieden en te investeren in activiteiten die mensen voorzien van de juiste combinatie van kennis, vaardigheden en kunde, waaronder talen, met het perspectief op een leven lang leren. Dit zal helpen om hen weerbaarder en inzetbaarder te maken en zal de sociale cohesie bevorderen. Europa heeft ook nood aan meer investeringen in digitale vaardigheden en toekomgerichte vakgebieden, zoals klimaatverandering, schone energie, kunstmatige intelligentie, robotica, gegevensanalyse, kunst/design, enz. Al deze domeinen zijn van essentieel belang voor Europa's toekomstige duurzame ontwikkeling en cohesie. Het programma kan een betekenisvolle bijdrage leveren door het stimuleren van innovatie en het overbruggen van Europa's kennis-, vaardigheids- en competentiekloof. Gerichte acties zullen de Unie helpen haar potentieel voor innovatie, creativiteit en ondernemerschap in de digitale economie aan te boren. Ondersteuning van cultuur en creativiteit in het onderwijs zal bijdragen tot een grotere veerkracht van de Europese samenleving.

Om de kwalitatieve impact van het huidige programma te vergroten, moet het toekomstige programma zich meer en beter richten tot mensen van verschillende leeftijden en met verschillende culturele, sociale en economische achtergronden. Het moet meer kansarmen aanspreken, met inbegrip van personen met een handicap en migranten, alsook Europese burgers die in afgelegen gebieden wonen. Leermobiliteit voor scholieren is tot dusver een uitzondering gebleven. Wat studenten in het hoger onderwijs, stagiairs, leerlingen en jongeren in het algemeen betreft, kan het huidige programma niet voldoen aan de grote en groeiende vraag naar deelname aan activiteiten op het gebied van leermobiliteit. Daarom zijn verdere inspanningen nodig om het programma inclusiever te maken en de doelmatigheid ervan te vergroten, voortbouwend op de uitstekende resultaten die de programma's van de Unie op dit gebied de voorbije dertig jaar hebben geboekt. Dit zal met name gebeuren door het vergroten en vergemakkelijken van de mobiliteit van scholieren, leerlingen, stagiairs en jongeren. Voor alle soorten mobiliteitsactiviteiten moet de hoogte van de subsidies worden geoptimaliseerd, onder meer door hogere subsidies voor bepaalde categorieën van studenten en leerlingen, met inbegrip van mobiliteit in het hoger onderwijs. De mogelijkheden voor mobiliteit voor jongeren die deelnemen aan niet-formele leeractiviteiten zullen worden uitgebreid om meer jongeren te bereiken. Er zullen maatregelen worden genomen om jongeren aan te moedigen zich in te zetten voor en deel te nemen aan het maatschappelijk middenveld, en aldus het bewustzijn van de gemeenschappelijke waarden van de Unie te vergroten, jongeren en besluitvormers op lokaal, nationaal en Europees niveau samen te brengen, en bij te dragen aan het Europese integratieproces.

Het programma moet ook een grotere doelgroep aanspreken, zowel binnen als buiten de Unie, door meer gebruik te maken van informatie-en communicatietechnologie, gemengde mobiliteit (een combinatie van fysieke en virtuele mobiliteit) en virtuele samenwerking. Om het programma inclusiever te maken en met name om tegemoet te komen aan de behoeften van bepaalde doelgroepen, zoals lerende volwassenen, zullen flexibelere vormen van leermobiliteit, zoals kortetermijn-, groeps- of virtuele mobiliteit, worden bevorderd. De goede praktijken inzake inclusie op het gebied van jeugd kunnen worden uitgebreid tot andere sectoren. Een specifieke actie – kleinschalige partnerschappen – zou worden opgezet om het programma toegankelijk te maken voor organisaties met weinig of geen ervaring of met een geringe operationele capaciteit, met name voor grassrootsorganisaties en organisaties die werken met kansarme personen.

Het programma zal een antwoord bieden op de in heel Europa aanwezige tendens van beperkte deelname aan het democratisch proces en op het lage niveau van kennis en bewustzijn van Europese vraagstukken die een impact hebben op het leven van alle Europese burgers. Veel mensen zijn huiverig of ondervinden moeilijkheden om actief betrokken te zijn bij of deel te nemen aan hun gemeenschappen of het politieke en maatschappelijke leven van de Unie. Hoewel 70 % van de Europeanen zich thans burger van de Unie voelt, welk percentage zelfs nog hoger is bij jongeren, is er bovendien een algemeen gebrek aan bewustzijn en begrip van wat de Europese Unie is, hoe zij werkt en welke toegevoegde waarde zij heeft voor de burgers 4 . Versterking van de Europese identiteit en van de deelname van jongeren aan de democratische processen is van cruciaal belang voor de toekomst van de Unie. Het programma kan bijdragen aan de bewustwording van en de kennis over de Europese Unie bij meer mensen dan tot dusver het geval was. Organisaties en instellingen die actief zijn op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport hebben een belangrijke rol te spelen in de ontwikkeling van burgerschapsvorming en het verspreiden van kennis over EU-aangelegenheden in het algemeen. De kennis van jonge Europeanen over de Europese Unie gaat nauwelijks verder dan de elementaire feiten 5 . Bijna negen van de tien jongeren in de Unie zijn van mening dat op school meer onderwijs moet worden gegeven over hun rechten en verantwoordelijkheden als burger van de Unie 6 . Tegelijkertijd wordt de Europese Unie in de nationale leerplannen slechts zeer fragmentair behandeld en is het aspect actieve participatie meestal afwezig 7 . Er is ook een algemene behoefte om mensen in staat te stellen actiever te worden in de maatschappij, en bereid en in staat te zijn om volledig deel te nemen aan de samenleving en het democratische leven in Europa.

De ondersteuning en bevordering van de transnationale en internationale samenwerking tussen organisaties op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport is cruciaal voor het verwezenlijken van die doelstellingen en het aanpakken van die uitdagingen. Samenwerking tussen organisaties en instellingen is een katalysator voor innovatieve manieren om lerenden te helpen bij hun persoonlijke, educatieve en beroepsontwikkeling. Dit heeft concrete positieve gevolgen voor personen, bijvoorbeeld door mensen meer sleutelcompetenties te geven, voortijdig schoolverlaten terug te dringen, vaardigheden te erkennen die zijn verworven door middel van vrijwilligerswerk en niet-formeel leren, de prestaties in het hoger onderwijs te verbeteren of de Bolognahervormingen uit te voeren. Het vergemakkelijkt de verspreiding van ideeën en de overdracht van goede praktijken en expertise, en draagt aldus bij tot een onderwijs van hoge kwaliteit. De intensiteit en de capaciteit van de samenwerkingsactiviteiten die zijn voortgekomen uit het huidige Erasmus+-programma zijn echter nog steeds ontoereikend, met name bij kleine en grassrootsorganisaties. De mate van samenwerking verschilt tussen landen en regio's, en tussen sectoren onderling. Er is ruimte voor verbetering wat de deelname van scholen, instellingen voor volwassenonderwijs en jeugdverenigingen betreft. Deze situatie belemmert institutionele hervormingen en de modernisering van onderwijs-, opleidings- en jeugdwerkstelsels op nationaal en Europees niveau.

De internationale dimensie van het programma is een fundamenteel en overkoepelend element dat relevant is voor mobiliteit en samenwerking en voor de beleidsdialoog. Er is met name behoefte aan intensievere internationale mobiliteit en samenwerking met derde landen — met name uitbreidings-, nabuurschaps-, geïndustrialiseerde en opkomende landen — ter ondersteuning van instellingen en organisaties in Europa die geconfronteerd worden met de uitdagingen van de globalisering. Het is tevens van cruciaal belang te zorgen voor synergie met de externe instrumenten van de Unie met het oog op het nastreven van de doelstellingen van haar externe beleid, bij te dragen aan de menselijke en institutionele ontwikkeling in derde landen, met name in ontwikkelingslanden, en om contact te houden met hun jongeren, een essentieel element voor de opbouw van meer weerbare samenlevingen en het vergroten van het vertrouwen tussen culturen.

Het programma zal horizontale kwesties moeten aanpakken die zich voordoen in alle programma's van de Unie, zoals vereenvoudiging van de toegang tot het programma voor zoveel mogelijk doelgroepen (bv. eenvoudiger regels en administratieve procedures, en geoptimaliseerde online hulpmiddelen), en tegelijkertijd moeten zorgen voor een concurrerende en transparante selectie van projecten met een correcte subsidieverleningscyclus die voor de Unie minimale financiële risico's meebrengt. Daarnaast moeten de uitvoeringsmodaliteiten van het internationale onderdeel worden vereenvoudigd om de toegankelijkheid van de actie te vergroten.

Dit voorstel voorziet in toepassing vanaf 1 januari 2021 en heeft betrekking op een Unie met 27 lidstaten, in overeenstemming met de kennisgeving van het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om zich uit de Europese Unie en Euratom terug te trekken overeenkomstig artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat door de Europese Raad werd ontvangen op 29 maart 2017.

Verenigbaarheid met bestaande beleidsbepalingen

Het programma is een van de financieringsinstrumenten in het kader van het meerjarig financieel kader 20212027 die zijn gericht op investeringen in mensen, sociale cohesie en waarden. Het is een belangrijk instrument op het niveau van de Unie, dat activiteiten financiert die op Europees niveau leermobiliteit, samenwerking en innovatieve beleidsontwikkelingen op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport ondersteunen.

Het beleid van de Unie op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport bestaat erin, te werken aan de verwezenlijking van een Europese onderwijsruimte en tegelijkertijd te zorgen voor de bevordering van het algemene strategische kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding en de aansluitende sectorale agenda's inzake scholing, beroepsonderwijs en -opleiding, hoger onderwijs en volwassenonderwijs, voor de verbetering van de samenwerking op het gebied van jeugdbeleid in het kader van de Europese jeugdstrategie 20192027, en voor de ontwikkeling van de Europese dimensie op sportgebied, met name de breedtesport. Het programma is een belangrijk instrument ter ondersteuning van de uitvoering van dat beleid van de Unie, en draagt aldus bij aan duurzame groei, werkgelegenheid en sociale cohesie en de versterking van de Europese identiteit, zoals omschreven in de doelstellingen van het programma.

Het programma zal in het bijzonder steun verlenen a) voor de ontwikkeling van scholen en uitstekend onderwijs; b) het proces van Kopenhagen op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding; c) de nieuwe EU-agenda voor het hoger onderwijs en het Bolognaproces; d) de nieuwe EU-agenda voor volwassenonderwijs; e) de nieuwe EU-jeugdstrategie en f) het EU-werkplan voor sport. Deze beleidsterreinen zullen kunnen blijven steunen op de geïntegreerde aanpak inzake een leven lang leren van het programma.

Daarnaast zal het programma bijdragen aan de uitvoering van de nieuwe agenda voor vaardigheden voor Europa met een gezamenlijke inzet voor het strategische belang van vaardigheden voor het behoud van banen, groei en concurrentievermogen. Het ondersteunt de lidstaten ook bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Verklaring van Parijs van 17 maart 2015 over de bevordering van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie door middel van onderwijs.

Het programma zal tevens bijdragen aan de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, in het bijzonder duurzameontwikkelingsdoelstelling 4 ("Inclusief, gelijkwaardig en kwalitatief onderwijs en kansen voor levenslang leren voor iedereen").

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen en programma's van de Unie

Het programma zal verenigbaar en complementair zijn met de andere instrumenten van de Unie, met name de instrumenten voor externe samenwerking 8 , de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) 9 , het Europees Sociaal Fonds+ (ESF+) en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO). De integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016 en de Europese consensus inzake ontwikkeling, aangenomen door de Raad op 19 mei 2017, onderstrepen het belang van onderwijs en menselijke ontwikkeling als instrumenten om zorgpunten in verband met demografische tendensen buiten de Unie aan te pakken. Acties op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugdbeleid zijn ook van essentieel belang om de migratieproblematiek aan te pakken en het risico van radicalisering en extremisme te voorkomen. In dit verband zal het programma streven naar synergie met het Fonds voor asiel en migratie en het Fonds voor interne veiligheid 10 . Er is ook een belangrijke mogelijke complementariteit tussen de doelstellingen en acties van het programma en het toekomstige programma Rechten en waarden. Dit laatste is gericht op de bevordering en de vergroting van het bewustzijn van de burgers van onze gemeenschappelijke geschiedenis, en op een grotere democratische participatie van de burgers op het niveau van de Unie.

Het voorstel van de Commissie voor het meerjarig financieel kader 20212027 is ambitieuzer wat de integratie van klimaatactie in andere EUprogramma's betreft, en stelt als algemeen doel dat 25 % van de uitgaven op de EUbegroting klimaatdoelstellingen ondersteunen. De bijdrage van dit programma aan de verwezenlijking van dat doel zal worden gevolgd via een EU-systeem van klimaatindicatoren op een passend uitsplitsingsniveau, inclusief het gebruik van nauwkeuriger methoden als die beschikbaar zijn. De Commissie zal de informatie jaarlijks blijven voorstellen in de vorm van vastleggingskredieten in het kader van de jaarlijkse ontwerpbegroting. Teneinde het volledige gebruik van het potentieel van het programma om bij te dragen aan de klimaatdoestellingen te ondersteunen, zal de Commissie ernaar streven relevante acties in kaart te brengen tijdens het proces van voorbereiding, toepassing, beoordeling en evaluatie van het programma.

Het programma zal consistent zijn met en vormt een belangrijke aanvulling op het toekomstige programma Creatief Europa 11 . Door Erasmus ondersteunden samenwerking tussen instellingen en organisaties die actief zijn op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd zal helpen mensen te voorzien van de kennis, vaardigheden en competenties die nodig zijn om het hoofd te bieden aan sociale en economische uitdagingen, en hun potentieel voor innovatie, creativiteit en ondernemerschap, met name in de digitale economie, waar te maken. Activiteiten die verband houden met de versterking van alle aspecten van creativiteit in het onderwijs en met de verbetering van individuele kerncompetenties zullen in overeenstemming met de nieuwe agenda voor cultuur 12 een belangrijke band leggen tussen de twee programma's.

Op het gebied van jeugd zal het programma door het aanbieden van verschillende soorten activiteiten ook consistent zijn met en complementair aan het Europees Solidariteitskorps. Het Europees Solidariteitskorps is erop gericht de betrokkenheid van jongeren en organisaties bij toegankelijke solidariteitsacties van hoge kwaliteit te vergroten, terwijl het voorgestelde Erasmusprogramma andere soorten activiteiten zal aanbieden, zoals transnationale leermobiliteit, activiteiten inzake jongerenparticipatie, maatregelen ter verbetering van de samenwerking tussen organisaties en activiteiten gericht op het ondersteunen van beleidsontwikkeling. Beide programma's hebben gemeenschappelijke governance- en uitvoeringsmechanismen.

Op het gebied van onderzoek en ontwikkeling zal het programma zorgen voor synergieën met Horizon Europa. Met name zal dit laatste in voorkomend geval de steun van het programma voor het initiatief "Europese universiteiten" aanvullen, inzonderheid de onderzoeksdimensie daarvan als onderdeel van de ontwikkeling van nieuwe gezamenlijke en geïntegreerde duurzame en langetermijnstrategieën inzake onderwijs, onderzoek en innovatie.

Op het gebied van digitale vaardigheden zal het programma Digitaal Europa de brede aanpak van vaardigheden in Erasmus+ aanvullen door in samenwerking met de betrokken bedrijfstakken de ontwikkeling en de verwerving te ondersteunen van de geavanceerde digitale vaardigheden die nodig zijn voor de uitrol van geavanceerde technologieën zoals kunstmatige intelligentie of high-performance computing.

Overeenkomstig artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zal het programma rekening houden met de specifieke situatie van de ultraperifere regio's van de Unie en ernaar streven hun aandeel in alle acties van het programma, ook met derde landen, te vergroten.

Het toekomstige programma zal bovendien beogen te functioneren als "medium" voor de ondersteuning van waardevolle vormen van leermobiliteit op andere beleidsterreinen van de Unie. Als onderdeel van kernactie 3 zal een nieuwe actie worden ingevoerd ter ondersteuning van de mobiliteit van organisaties of personen waarop andere beleidsterreinen specifiek gericht zijn (bv. openbaar bestuur, landbouw en plattelandsontwikkeling, ondernemingen, rechtshandhaving).

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het optreden van de Unie op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport is verankerd in de artikelen 165 en 166 VWEU, die de Unie een ondersteunende bevoegdheid verlenen teneinde bij te dragen tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte, de tenuitvoerlegging van een beleid inzake beroepsopleiding en jeugd en de bevordering van de Europese inzet op sportgebied.

Subsidiariteit

Hoewel de lidstaten verantwoordelijk blijven voor de inhoud en organisatie van hun beleid op de betrokken gebieden, is dit programma gericht op de bevordering van transnationale en internationale mobiliteit en samenwerkingsprojecten, en op de ondersteuning van beleidsontwikkelingen met een Europese dimensie. De toegang tot het programma voor kleine actoren zal worden vergemakkelijkt. In de regel zal het programma steun verlenen aan transnationale activiteiten, maar in uitzonderlijke gevallen ook aan nationale activiteiten met een sterke Europese dimensie, zoals activiteiten over een specifiek Europees thema of Europese beleidsprioriteit. Dit zal organisaties met minder organisatorische capaciteit en deelnemers met weinig of geen ervaring in transnationale samenwerking, zoals grassrootsorganisaties en nieuwkomers, in staat stellen een eerste ervaring met de toegang tot fondsen van de Unie op te doen en kennis te verwerven met het oog op toekomstige transnationale samenwerkingsactiviteiten.

De doelstellingen van dit initiatief kunnen door de lidstaten niet correct en afdoende worden verwezenlijkt wegens het transnationale karakter, de grote omvang en de ruime geografische spreiding van de gefinancierde leermobiliteit en samenwerkingsactiviteiten, de gevolgen ervan voor de toegang tot leermobiliteit en, meer in het algemeen, voor de integratie van de Unie, en wegens de grotere internationale dimensie. Zoals blijkt uit de tussentijdse evaluatie van Erasmus+, hebben losse initiatieven van onderwijsinstellingen of lidstaten, hoewel die op nationaal niveau efficiënt en voordelig worden geacht, onvoldoende schaal en omvang, en bereiken zij geen Europabreed effect. Wat de reikwijdte betreft, blijft de som van de dekking van de individuele landen en de sectoroverschrijdende dekking beperkt ten opzichte van het huidige Erasmus+-programma.

Evenredigheid

Dit voorstel bestrijkt alle onderwijs- en opleidingssectoren – scholen, beroepsonderwijs en -opleiding, hoger onderwijs en volwassenenonderwijs – jeugd en sport op een gerichte en gestroomlijnde manier. Het zal zorgen voor een intensivering van de beproefde maatregelen waarvan het effect door de tussentijdse evaluatie van Erasmus+ is aangetoond. Om dat effect te maximaliseren zal de omvang van de leermobiliteit en de samenwerkingsactiviteiten worden vergroot in de best presterende sectoren, om tegemoet te komen aan de grote onvervulde vraag en de in punt 1 beschreven uitdagingen aan te pakken. De bestaande maatregelen zullen worden gestroomlijnd en geheroriënteerd (zoals volwassenenonderwijs, sport en Jean Monnet), waarbij rekening zal worden gehouden met de resultaten van de tussentijdse evaluatie van het Erasmus+-programma voor de periode 20142020 13 en de raadpleging van belanghebbenden. Het gebruik van nieuwe en flexibele vormen zal worden bevorderd om het bereik van het programma te verruimen (zoals virtuele samenwerking en kortetermijn- en groepsmobiliteit). Een beperkt aantal nieuwe acties zal worden ingevoerd om nieuwe uitdagingen en politieke prioriteiten aan te pakken (zoals de Europese universiteiten en Jean Monnet in andere gebieden van onderwijs en opleiding). Deze maatregelen worden het meest geschikt geacht om het programma inclusiever en efficiënter te maken.

De voorgestelde verbeteringen zullen worden geïntegreerd in de bestaande structuur van het programma en zullen de bestaande uitvoeringsmechanismen gebruiken om te zorgen voor een maximale stabiliteit en continuïteit met het vorige programma. Dit initiatief gaat derhalve niet verder dan wat nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Het voorgestelde instrument is een verordening van het Europees Parlement en de Raad.

3.EVALUATIE ACHTERAF, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie achteraf van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Uit de hierboven vermelde tussentijdse evaluatie van Erasmus+ voor de periode 20142020, waarin de voortgang bij de uitvoering van het programma in de periode 20142016 en het effect op lange termijn van de vorige programma's is onderzocht, blijkt dat het huidige Erasmus+ een uniek pakket van resultaten op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport oplevert en door de belanghebbenden en het publiek zeer wordt gewaardeerd. In die evaluatie werd de grote Europese toegevoegde waarde van Erasmus+ en de vorige programma's beklemtoond. Daarin werd ook vastgesteld dat alle onderzochte vorige programma's zeer effectief waren en dat Erasmus+ meer samenhangend, meer relevant maar slechts ten dele meer efficiënt is dan zijn voorgangers. Voorts werd gewezen op de positieve effecten van het geïntegreerde karakter van het programma, dat leren in alle omstandigheden en in alle levensfasen bestrijkt (logica van een leven lang leren). De uitvoeringsmodaliteiten werden ook in het algemeen duidelijk en geschikt voor het beoogde doel bevonden.

Uit de evaluatie bleek dat er nog ruimte is voor verbetering, met name:

wat relevantie betreft, wees de evaluatie op de noodzaak om kansarme personen beter te bereiken en de deelneming van kleinere organisaties te vergemakkelijken om het programma inclusiever te maken; om maatregelen ter bevordering van de kennis van de Europese integratie en het gevoel van verbondenheid met Europa aan te scherpen, in het bijzonder bij de jongste generaties;

wat doeltreffendheid betreft, zou het aantal activiteiten in sectoren die het best presteren maar die tot dusver relatief minder middelen hebben ontvangen, moeten worden verhoogd, zoals in de sectoren onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en jeugd, wat tevens zal bijdragen tot versterking van de inclusiedimensie van het programma;

wat efficiëntie betreft, kunnen de aanvraag- en rapportageprocedures verder worden vereenvoudigd om de administratieve lasten voor de begunstigden te verminderen en kunnen de onlineprocedures verder worden geoptimaliseerd.

Dit voorstel houdt ruimschoots rekening met de bevindingen en aanbevelingen van de externe beoordelaar voor verbeteringen met het oog op een vervolgprogramma.

De voornaamste bevindingen van de tussentijdse evaluatie worden nader beschreven in de effectbeoordeling (zie punt 1.3.1), en een gedetailleerd overzicht van de bevindingen en de aanbevelingen van die evaluatie zijn te vinden in het werkdocument van de diensten van de Commissie bij het verslag over de tussentijdse evaluatie 14 .

Raadpleging van belanghebbenden

Van november 2016 en gedurende een groot deel van 2017 vond in het kader van de tussentijdse evaluatie van Erasmus+ in alle programmalanden 15 een grootschalige raadpleging van het publiek en van belanghebbenden plaats. Dit gebeurde via verschillende vormen van raadpleging: semi-gestructureerde vraaggesprekken, online enquêtes bij de begunstigden van het programma, en een drie maanden durende openbare raadpleging die op 28 februari 2017 van start is gegaan en bedoeld was om de meningen van het grote publiek en van alle betrokken groepen te verzamelen. Er zijn gegevens en standpunten verzameld van de uitvoeringsinstanties van het programma en van niet-begunstigden en instanties die belast zijn met de uitvoering van vergelijkbare andere programma's. Belanghebbenden zijn ook ad hoc geraadpleegd over de Jean Monnet-activiteiten en de garantiefaciliteit voor studentenleningen. Al met al werden van alle belanghebbenden meer dan een miljoen antwoorden ontvangen.

De programmalanden hebben nationale verslagen ingediend over de tenuitvoerlegging en het effect van de door hen beheerde acties van Erasmus+ op hun respectieve grondgebied.

Uit de bij die raadplegingen verzamelde gegevens is gebleken dat de lidstaten, onderwijsinstellingen en deelnemers unaniem gewonnen waren voor een verdere versterking van het programma, met behoud van de stabiliteit en continuïteit van de basisstructuur en de uitvoeringsmechanismen ervan. De belangrijkste gebieden voor toekomstige verbeteringen die tijdens de raadplegingen naar voren kwamen, betroffen de noodzaak om de regels verder te vereenvoudigen en de administratieve lasten te verminderen, met name op het gebied van gedecentraliseerde internationale acties inzake hoger onderwijs, en om het programma inclusiever te maken. Ook werd gesuggereerd om de verdeling van de aan de sectoren toegekende middelen en het daaruit voortvloeiende aantal activiteiten in alle sectoren te herzien.

De belanghebbenden benadrukten ook dat het toekomstige programma geïntegreerd moet blijven en moet worden geschraagd door het concept van een leven lang leren, en drongen aan op verdere vereenvoudiging van de procedures en processen – mede via de optimalisering van online instrumenten en meer budgettaire flexibiliteit. Dit is met name het geval bij de internationale acties van het programma op het gebied van het hoger onderwijs, die door de nationale agentschappen voor elke regio ter wereld te strikt apart worden beheerd. Zij riepen tevens op tot versterking van de synergieën met de Europese structuur- en investeringsfondsen.

Van 9 januari 2018 tot en met 9 maart 2018 vond een aparte openbare raadpleging 16 plaats in het kader van de voorbereiding van de volgende generatie financiële programma's voor de periode na 2020, onder meer om input te vragen over de opzet van het toekomstige programma.

Deze raadpleging bevestigde dat het huidige Erasmus+-programma wordt beschouwd als een van de meest geslaagde en zeer relevante programma's van de Unie. De belanghebbenden legden sterk de nadruk op de Europese toegevoegde waarde van Erasmus+ in vergelijking met soortgelijke nationale programma's. De geïntegreerde structuur en beheersmethoden van het programma werden als passend en geschikt voor het beoogde doel beschouwd.

Wat de belangrijkste uitdagingen van het toekomstige programma betreft, bevestigde deze raadpleging de bevindingen van eerdere raadplegingen (behoefte om de meest achtergestelde doelgroepen te bereiken en om de deelname van grassrootsorganisaties en nieuwkomers te vergemakkelijken; ontoereikende financiering die wordt gezien als een belemmering om het potentieel van het programma volledig te verwezenlijken; noodzaak van verdere vereenvoudiging van de aanvraag- en rapportageprocedures). De belanghebbenden wezen ook op de beperkte toegevoegde waarde van de garantiefaciliteit voor studentenleningen.

Aangaande de doelstellingen van het toekomstige programma benadrukten de belanghebbenden de noodzaak om de prioriteiten te verleggen naar meer sociale inclusie en billijkheid en de modernisering van onderwijs en opleiding, en meer de nadruk te leggen op de Europese identiteit, actief burgerschap en deelname aan het democratische leven. De kernboodschappen van de belanghebbenden betroffen meer opties voor kortetermijnmobiliteit, mogelijkheden voor mobiliteit van leerlingen en een grotere mobiliteit van volwassenen, wederzijdse erkenning van diploma's, meer virtuele hulpmiddelen, meer kleinschalige projecten, meer financiële middelen voor het programma, sterkere banden met de buurlanden en uitbreiding van de geografische werkingssfeer van de samenwerking met de rest van de wereld, grotere flexibiliteit, en meer mogelijkheden voor sectoroverschrijdende samenwerking. De belanghebbenden vroegen ook om meer synergieën met het Europees Sociaal Fonds en om verbetering van de verspreiding en daadwerkelijke exploitatie van de resultaten van het project.

De raadpleging van belanghebbenden wordt uitvoerig beschreven in de hierboven vermelde tussentijdse evaluatie en in de effectbeoordeling (zie bijlage II daarbij).

Externe expertise

Bij de hiervoor genoemde tussentijdse evaluatie van het programma heeft de Commissie zich gebaseerd op de expertise van een externe contractant en andere studies.

In zijn verslag 17 gaf de contractant een samenvatting van de bevindingen van zijn evaluatie van het Erasmus+-programma in de periode 20142016 en van de vorige programma's in de periode 20072013. De analyse betrof alle sectoren van het programma: onderwijs, opleiding, jeugd en sport, alsmede Jean Monnet en de garantiefaciliteit voor studentenleningen. Zij omvatte eveneens alle soorten gefinancierde acties. De evaluatie bevatte ook een gerichte evaluatie van een actie die momenteel in het kader van het programma is opgezet, eTwinning Plus.

De evaluatie is opgebouwd rond vijf evaluatiecriteria (relevantie, samenhang, doeltreffendheid, efficiëntie en toegevoegde waarde voor de Unie).

Bovendien ging het verslag vergezeld van verschillende afzonderlijke verslagen: een evaluatie van de garantiefaciliteit voor studentenleningen en van Jean Monnet, een samenvattend verslag van de resultaten van de drie maanden durende openbare raadpleging die in februari 2017 van start is gegaan, en een samenvatting van de verslagen van de nationale autoriteiten.

In zijn verslag bracht de contractant een aantal verbeterpunten in kaart en deed hij aanbevelingen dienaangaande. Zoals hierboven reeds vermeld, heeft de Commissie zich in haar verslag over de tussentijdse evaluatie van het Erasmus+-programma gebaseerd op deze bevindingen en aanbevelingen.

Effectbeoordeling

In de effectbeoordeling stonden twee opties centraal:

1)voortzetting van het programma in zijn huidige vorm en met het huidige budget, gecorrigeerd om rekening te houden met het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie (EU27), hetgeen overeenkomt met de minimale kritische massa van investeringen op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport op het niveau van de Unie voor een blijvend positief resultaat. Er zou enige efficiëntiewinst kunnen worden geboekt door bepaalde bestaande acties te stroomlijnen en het accent ervan te verleggen;

2)een versterkt, inclusiever en uitgebreid programma met een aantal verbeteringen die het mogelijk maken dat het programma beter inspeelt op de uitdagingen die zijn geïdentificeerd in de tussentijdse evaluatie en de daaropvolgende raadplegingen, waarbij ook rekening wordt gehouden met de meest recente beleidsontwikkelingen.

De optie waaraan in de effectbeoordeling de voorkeur wordt gegeven, is een versterkt programma, overeenkomstig de bovengenoemde mededeling van 2 mei 2018 over het meerjarig financieel kader voor 20212027.

In de effectbeoordeling werd een aantal subopties onderzocht, waarbij de verbeteringen en vernieuwingen ten opzichte van het huidige programma centraal stonden, met behoud van de huidige geïntegreerde programmaopzet en de huidige uitvoeringsmechanismen. Dat leidde tot een indicatieve prioritering van een aantal verbeteringen en nieuwe elementen die zouden kunnen worden toegepast indien de begroting in het volgende meerjarig financieel kader in bescheiden mate zou stijgen, terwijl andere alleen kunnen worden uitgevoerd als de totale begroting sterker stijgt.

De reikwijdte en de omvang van de gefinancierde acties kunnen:

met een vergelijkbaar budget stabiel blijven, met verbeteringen op het gebied van efficiëntie en vereenvoudiging, door de stroomlijning en heroriëntering van bepaalde acties, waardoor het programma net zo doeltreffend zou kunnen werken als tijdens de programmeringsperiode 20142020; of

indien de middelen van het programma worden verhoogd, zouden de reikwijdte en de omvang van de verschillende bestaande acties kunnen worden verruimd en zouden de in kaart gebrachte nieuwe activiteiten (inclusief de kostenintensieve) ten volle kunnen worden uitgevoerd, met een verruiming van de reikwijdte en een grotere Europese toegevoegde waarde van het programma.

Dit tweede voorstel werd om de volgende redenen als de beste beleidskeuze beschouwd:

wat de doelstellingen van het programma betreft, beantwoordt de voorkeursoptie het beste aan de noodzaak van een instrument dat efficiënt de doelstellingen van de Unie voor de periode na 2020 kan bereiken, in het bijzonder de noodzaak van meer mobiliteit en uitwisselingen in alle categorieën van lerenden, en de noodzaak om meer inspanningen te leveren voor het bereiken van kansarme lerenden en te voorzien in meer mogelijkheden om samen te werken, ook voor kleinere organisaties, en aldus Europeanen samen te brengen en de Europese identiteit en de inzet voor gemeenschappelijke Europese waarden in tijden van toenemend populisme te versterken;

wat de prioriteiten betreft, is de voorkeursoptie opgezet om de acties beter af te stemmen op de prioriteiten die op het niveau van de Unie zijn vastgesteld en houdt zij rekening met de feedback van de belanghebbenden en het grote publiek in het kader van de tussentijdse evaluatie en de campagne Erasmus 30 jaar. Deze optie brengt een rationalisatie en heroriëntering van bepaalde bestaande acties mee. Zo zullen sommige acties specifiek worden gericht op activiteiten ter bevordering van de ontwikkeling van competenties in toekomstgerichte sectoren; andere zullen worden gericht op het bevorderen van innovatie op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport; Jean Monnet-activiteiten zullen ten dele worden geheroriënteerd naar bijvoorbeeld leerlingen in scholen, en de acties in de sector van het volwassenenonderwijs zullen op een meer specifiek omschreven doelgroep (lager opgeleiden) worden gericht. Tegelijkertijd versterkt het voorstel de inclusieve dimensie van het programma door bepaalde bestaande maatregelen aan te passen en nieuwe maatregelen in te voeren (zoals kortetermijn- en groepsmobiliteit en virtuele samenwerking). Bovendien voorziet de voorkeursoptie in een zekere mate van flexibiliteit teneinde rekening te houden met nieuwe prioriteiten en behoeften die rijzen in de loop van de programmeringsperiode.

wat uitvoeringsmechanismen betreft, maakt de voorkeursoptie, die gericht is op het behoud van de bestaande – en unieke –combinatie van beheersmethoden van het huidige Erasmus+-programma en is gebaseerd op de positieve ervaring met de uitvoering van het programma zoals die tussentijds is geëvalueerd, het mogelijk te focussen op resultaten en prestaties en tegelijkertijd de administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken. De nationale agentschappen in de programmalanden die deelnemen aan het huidige Erasmus + (indirect beheer) zullen belast blijven met het beheer van het grootste deel van de middelen, namelijk de meerderheid van de aan mobiliteit en samenwerkingsacties toegewezen middelen. De nationale agentschappen zijn toegerust voor het beheer van een groot aantal acties met relatief lage bedragen die nabijheid tot de begunstigden, aanpassing aan de verscheidenheid van de nationale onderwijs-, opleidings- en jeugdwerkstelsels, en afstemming op nationale prioriteiten vereisen. Direct beheer wordt gehandhaafd voor een aantal specifieke acties die 1) geen kritische begrotingmassa hebben om te worden gedecentraliseerd, 2) optreden in heel Europa of zelfs wereldwijd optreden vereisen, 3) op begripsmatig vlak nog embryonaal zijn en een proefproject vereisen alvorens te worden gedecentraliseerd, of 4) concurrentie op basis van excellentie vergen. Bovendien maakt de voorkeursoptie een zekere mate van flexibiliteit mogelijk teneinde rekening te houden met nieuwe prioriteiten en behoeften in de loop van de meerjarige programmeringsperiode.

Dit voorstel is volledig in overeenstemming met de voorkeursoptie.

Op 13 april 2018 heeft de Raad voor regelgevingstoetsing een positief advies met voorbehoud 18 uitgebracht, met dien verstande dat het ontwerp van effectbeoordelingsverslag aangepast moest worden om rekening te houden met zijn aanbevelingen over enkele belangrijke aspecten. Als gevolg daarvan werd het verslag herzien met het oog op:

1)een verduidelijking van de redenering, de efficiëntiewinst en de toegevoegde waarde van de voortzetting en uitbreiding van sommige voorgestelde acties, met name voor de Jean Monnet-acties en de acties inzake sport en volwassenenonderwijs;

2)verdere uitwerking van de analyse van de doelmatigheid en de relevantie van nieuwe initiatieven en verduidelijking van de voorgestelde acties op het gebied van mobiliteit van scholieren; versterkte prioritering van de voorstellen voor nieuwe of verlengde acties en verduidelijking van mogelijke risico's en manieren om deze risico's te temperen;

3)verduidelijking van het begrip inclusie en de gevolgen daarvan voor het Erasmusprogramma, en grondiger uitwerking van de potentiële synergieën met andere toekomstige programma's en instrumenten van de Unie.

Het advies en de aanpassingen van de effectbeoordeling worden nader omschreven in de eerste bijlage daarbij.

Vereenvoudiging

Overeenkomstig een van de horizontale doelstellingen van het meerjarig financieel kader voor de periode na 2020, beoogt dit voorstel de lasten voor de begunstigden en de uitvoerende organen te verminderen. De voorschriften en procedures, zoals die inzake selectie van subsidies, verslaglegging, toezicht en controle, zijn zoveel mogelijk afgestemd op de voorschriften en procedures die gelden voor alle financieringsinstrumenten, en de gemeenschappelijke horizontale regels van het Financieel Reglement 19 worden zo veel mogelijk aangewend. Ook de vereenvoudiging en rationalisering van gemeenschappelijke indicatoren en selectiecriteria zal bijdragen tot de vermindering van de lasten die rechtstreeks drukken op de begunstigden en de nationale agentschappen. Bovendien zullen de administratieve lasten voor de begunstigden worden verlaagd door ten volle gebruik te maken van betere online instrumenten.

Verbeteringen en nieuwe elementen zullen worden geïntegreerd in de bestaande programmastructuur en zullen gebruik maken van de bestaande uitvoeringsmechanismen. Om de continuïteit met de programmeringsperiode 20142020 zoveel mogelijk te bewaren, zal een lichte en evenredige procedure worden ingesteld om de nationale agentschappen die het programma op nationaal niveau hebben uitgevoerd en de onafhankelijke auditorganen die in de huidige programmeringsperiode verantwoordelijk waren voor de controle, opnieuw als zodanig aan te wijzen. De voordelen van een dergelijke lichte procedure voor de aanwijzing van uitvoerende structuren zal op nationaal niveau middelen vrijmaken voor de voorbereiding van de volgende generatie van het programma.

Dit voorstel beoogt ook een verdere vereenvoudiging en stroomlijning van de opzet van het programma. Overeenkomstig de aanbevelingen van de tussentijdse evaluatie zal de structuur van sommige van de acties worden gerationaliseerd om ze doelgerichter te maken en overlappingen te vermijden, bijvoorbeeld door onderscheid te maken tussen partnerschappen met betrekking tot innovatie en partnerschappen die wederzijds leren, samenwerking en uitwisseling van beste praktijken tot doel hebben. Daarnaast brengt het voorstel het merendeel van de mobiliteitsacties onder in dezelfde kernactie, door een verschuiving van de mobiliteit van scholieren van kernactie 2 (samenwerking tussen organisaties) naar kernactie 1 (individuele leermobiliteit). De acties van het programma zullen nu worden georganiseerd volgens de logica van "kernacties", ook op het gebied van sport, waarmee een sectoroverschrijdende dynamiek wordt vergemakkelijkt.

De toegang tot het volgende programma zal gemakkelijker worden gemaakt voor kleinere organisaties, zoals grassrootsorganisaties, nieuwkomers en mensen die moeilijk te bereiken zijn. Potentiële kandidaten kunnen worden ontmoedigd door de aanvraagprocedures en door de administratieve last die voortvloeit uit het beheer van projecten van de Unie. Hoewel aanvragers het gebruik van vereenvoudigde kostenopties en subsidies (vaste bedragen, eenheidskosten en forfaits) op prijs stellen, is de bureaucratie voor sommige van hen een groot probleem, met name voor kleinere organisaties, bijvoorbeeld in de school-, volwassenenonderwijs- en jeugdsector. Dit voorstel zal uitvoering geven aan een actie (kleinschalige partnerschappen) die specifiek is ontworpen voor dergelijke kleinschalige actoren, met een lager niveau van administratieve criteria en vereisten in vergelijking met andere traditionele samenwerkingsprojecten, teneinde de belemmeringen voor de toegang tot het programma voor organisaties met een lagere organisatorische capaciteit en nieuwkomers te verminderen. Deze actie zal ook flexibele vormen (doorgaans transnationale, maar in uitzonderlijke gevallen ook nationale activiteiten met een sterke Europese dimensie) ondersteunen, die organisaties in staat stellen kansarme personen beter te bereiken.

De integratie van andere specifieke mobiliteitsregelingen van de Unie met een sterke leerdimensie in andere beleidsterreinen in het programma, zal bijdragen tot een meer coherente uitvoering en tot verdere vereenvoudiging en efficiëntiewinst. Dat zal ook de toegang van de begunstigden en belanghebbenden tot leermobiliteit vergemakkelijken door te naderen tot het idee van een "enig contactpunt" voor de mobiliteitsprogramma's van de Unie via het Erasmusprogramma.

Zoals uit de tussentijdse evaluatie blijkt, is er bovendien behoefte aan een grondige vereenvoudiging van de manier waarop de internationale acties van het programma worden uitgevoerd. Momenteel worden sommige delen van deze acties gefinancierd uit vier verschillende externe samenwerkingsinstrumenten van de Unie 20 en uit het Europees Ontwikkelingsfonds. Deze acties zullen worden vereenvoudigd door een vermindering van het aantal instrumenten voor externe samenwerking en door rationalisering van de procedures voor de programmering van de uitvoering van Erasmusacties in het kader van deze instrumenten.

Grondrechten

Dit voorstel is volledig in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Meer bepaald neemt dit voorstel de artikelen 14 (Het recht op onderwijs), 15 (De vrijheid van beroep en het recht te werken), 21 (Non-discriminatie), 23 (De gelijkheid van mannen en vrouwen), 24 (De rechten van het kind), 26 (De integratie van personen met een handicap), 31 (Rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en -voorwaarden) en 32 (Het verbod van kinderarbeid en de bescherming van jongeren op het werk) van het Handvest in acht.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Overeenkomstig het voorstel van de Commissie voor het meerjarig financieel kader voor de periode 20212027, bedragen de financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor dezelfde periode 30 000 000 000 EUR.

Nadere gegevens over de gevolgen voor de begroting en de benodigde personele en administratieve middelen worden verstrekt in het financieel memorandum dat aan dit voorstel is gehecht.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De werking van het programma zal continu worden gecontroleerd, met het oog op het beheer, de verslaglegging, de verantwoording, communicatie, zichtbaarheid en exploitatie van resultaten. De belangrijkste prestatie-indicatoren zullen worden vastgesteld in een bijlage bij de voorgestelde verordening, maar de Commissie is voornemens verdere permanente controlemaatregelen te treffen, zoals nader wordt toegelicht in punt 5.1 van de effectbeoordeling. Die controlemaatregelen zullen gericht zijn op het beoordelen van de vooruitgang op weg naar de verwezenlijking van de output en resultaten van het programma, en de prestatie-indicatoren op korte, middellange en lange termijn te volgen op basis van vooraf bepaalde doelstellingen en referentiewaarden.

Daarnaast zullen de meer complexe en ambitieuze en langetermijneffectindicatoren worden gemeten op een beperkt aantal momenten tijdens de programmeringscyclus, hetzij in het kader van de formele tussentijdse en ex-post evaluatie van het toekomstige programma, hetzij via speciale onafhankelijke studies en onderzoeken door externe deskundigen. Sommige onderzoeken zouden kunnen worden gebruikt om het causale effect van bepaalde acties van het programma te meten.

Bovendien zullen de regelingen voor controle en evaluatie, rekening houdend met de resultaten van de tussentijdse evaluatie van het Erasmus+-programma 20142020, vermijden om aan de begunstigden van het programma en de uitvoeringsorganen onnodige lasten op te leggen wat het aantal en de frequentie van de enquêtes, de bemonstering van respondenten, de hoeveelheid en complexiteit van de verzamelde gegevens, enz. betreft.

De lidstaten zullen tot het proces van controle en evaluatie bijdragen door hun nationale verslagen over de uitvoering van het programma op hun grondgebied.

De evaluaties zullen worden verricht overeenkomstig de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 21 , waarin de drie instellingen zijn overeengekomen dat de evaluatie van bestaande wetgeving en bestaand beleid de basis moet vormen voor effectbeoordelingen van opties voor verdere acties. De evaluaties zullen de effecten van het programma op het terrein beoordelen op basis van de indicatoren/doelstellingen van het programma en van een gedetailleerde analyse van de mate waarin het programma kan worden geacht relevant, doeltreffend en doelmatig te zijn, voldoende toegevoegde waarde voor de EU te bieden en voldoende coherent te zijn met andere beleidsmaatregelen van de EU. Zij zullen lessen trekken teneinde eventuele lacunes/problemen of mogelijkheden voor verdere verbetering van de acties of de resultaten ervan in kaart te brengen en de exploitatie/impact ervan te helpen maximaliseren.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk I — Algemene bepalingen van de voorgestelde verordening omschrijft het voorwerp ervan, de definities van bepaalde in de verordening gebruikte termen, en de algemene en specifieke doelstellingen van het programma. Het programma wil de educatieve, beroeps- en persoonlijke ontwikkeling van personen in onderwijs, opleiding, jeugd en sport, zowel in Europa als daarbuiten, ondersteunen en zo bijdragen tot duurzame groei, werkgelegenheid en sociale samenhang en de versterking van de Europese identiteit. Het is een essentieel instrument voor de uitvoering van het beleid van de Unie op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport.

Specifieke doelstellingen worden omschreven voor elk van de drie beleidsterreinen van het programma (onderwijs en opleiding, jeugd en sport).

Elk van de drie beleidsterreinen is opgebouwd rond drie kernacties: "leermobiliteit" (kernactie 1), "samenwerking tussen organisaties en instellingen" (kernactie 2) en "ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking" (kernactie 3).

De hoofdstukken II tot en met IV omschrijven de acties die door het programma zullen worden ondersteund op elk beleidsterrein en in elke kernactie, respectievelijk op het gebied van onderwijs en opleiding (hoofdstuk II), jeugd (hoofdstuk III) en sport (hoofdstuk IV).

Hoofdstuk V – Financiële bepalingen bevat de begrotingsmiddelen van het programma voor de periode 20212027 en de beoogde vormen van financiering door de Unie. Het voornaamste referentiebedrag is 30 000 000 000 EUR. In het hoofdstuk is tevens bepaald dat een aanvullende financiële bijdrage wordt toegekend in het kader van de instrumenten van het extern beleid. Bepaalde minima of drempels worden vastgesteld voor bepaalde acties, zodat de wetgever sturing kan geven aan de uitvoering van de verschillende aspecten van het programma.

Hoofdstuk VI — Deelname aan het programma bepaalt welke derde landen met het programma kunnen worden geassocieerd en de voorwaarden waaronder zij samen met de lidstaten volledig kunnen deelnemen. Die derde landen moeten voldoen aan alle door deze verordening aan de lidstaten gestelde voorwaarden, zoals de verplichting tot oprichting van een nationaal agentschap. Organisaties en particulieren uit andere derde landen kunnen niettemin deelnemen aan sommige van de door het programma ondersteunde acties. Dit hoofdstuk bevat ook een aantal specifieke regels voor direct en indirect beheer gelet op het Financieel Reglement, met name betreffende de vraag welke entiteiten een aanvraag voor financiering kunnen indienen en betreffende de deelname van deskundigen aan het evaluatiecomité zoals bedoeld in artikel [150, lid 3,] van het Financieel Reglement.

Hoofdstuk VII — Programmering, monitoring en evaluatie bevat de noodzakelijke bepalingen waarbij aan de Commissie bevoegdheden worden verleend om werkprogramma's goed te keuren en gedelegeerde bevoegdheden om de prestatie-indicatoren te wijzigen en/of aan te vullen. Het specificeert ook de eisen inzake monitoring van, verslaglegging over en evaluatie van de prestaties van het programma.

Hoofdstuk VIII — Informatie, communicatie en verspreiding bepaalt aan welke eisen alle betrokken actoren moeten voldoen op het gebied van voorlichting, publiciteit en follow-up ten aanzien van alle door het programma gesteunde acties.

Hoofdstuk IX — Beheers- en auditsysteem bevat de bepalingen inzake de oprichting en de werking van de uitvoeringsorganen van het programma. Uit beheersoogpunt is het voorgestelde uitvoeringsmechanisme een combinatie van indirect beheer en direct beheer. De combinatie van beheersmethoden bouwt voort op de bestaande structuur van het huidige programma. De nationale agentschappen zullen het grootste deel van de financiële middelen van het programma beheren.

Hoofdstuk X – Controlesysteem regelt het noodzakelijke toezichtssysteem dat er voor zorgt dat bij de uitvoering van acties die in het kader van deze verordening worden gefinancierd naar behoren rekening wordt gehouden met de bescherming van de financiële belangen van de Unie.

Hoofdstuk XI — Complementariteit met andere beleidsmaatregelen, programma’s en fondsen van de Unie bepaalt dat het programma aldus wordt uitgevoerd dat de algehele samenhang en complementariteit van het programma met andere beleidsmaatregelen en instrumenten van de Unie en het beginsel van bijkomende inbreng van middelen wordt verzekerd. Er wordt voorzien in specifieke voorschriften voor de complementariteit tussen het programma en de Europese structuur- en investeringsfondsen.

Hoofdstuk XII — Overgangs- en slotbepalingen bevat de bepalingen die noodzakelijk zijn om de Commissie gedelegeerde bevoegdheden te verlenen en de overgang tussen programma's te waarborgen. Het bij Verordening (EU) nr. 182/2011 vereiste comité om de Commissie bij te staan bij het vaststellen van uitvoeringshandelingen, zou het bij artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1288/2013 tot vaststelling van het Erasmus+-programma ingestelde comité zijn. De slotbepalingen stellen de datum van inwerkingtreding van de voorgestelde verordening vast die verbindend is in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat met ingang van 1 januari 2021.

2018/0191 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van "Erasmus": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 165, lid 4, en artikel 166, lid 4,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 22 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's 23 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)In een context van snelle en ingrijpende veranderingen als gevolg van de technologische revolutie en de mondialisering, zijn investeringen in leermobiliteit, samenwerking en innovatieve beleidsontwikkeling op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport cruciaal voor de opbouw van inclusieve, hechte en weerbare samenlevingen en voor het behoud van het concurrentievermogen van de Unie, en dragen zij tegelijkertijd bij tot de versterking van de Europese identiteit en tot een democratischer Unie.

(2)In haar mededeling van 14 november 2017 ("De Europese identiteit versterken via onderwijs en cultuur") heeft de Commissie haar visie uiteengezet om tegen 2025 te werken aan een Europese onderwijsruimte waarin leren niet zou worden gehinderd door grenzen; een Unie waar tijd doorbrengen in een andere lidstaat om in enige vorm of omgeving te studeren en te leren normaal is geworden en waar twee andere talen dan je moedertaal spreken de norm zou zijn; een Unie waar de mensen een sterk gevoel zouden hebben van hun identiteit als Europeanen en van het cultureel erfgoed en de verscheidenheid van Europa. In dat verband benadrukte de Commissie de noodzaak om het beproefde Erasmus+-programma in alle categorieën van lerenden die het reeds bereikt een impuls te geven en de hand te reiken aan kansarme lerenden.

(3)Het belang van onderwijs, opleiding en de jeugd voor de toekomst van de Unie komt tot uiting in de mededeling van de Commissie van 14 februari 2018 met de titel "Een nieuw, modern meerjarig financieel kader voor een Europese Unie die efficiënt haar prioriteiten verwezenlijkt na 2020" 24 , waarin wordt benadrukt dat de verplichtingen moeten worden nagekomen die de lidstaten op de Sociale Top van Göteborg zijn aangegaan, onder andere door de volledige uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten 25 en het eerste beginsel daarvan op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren. In de mededeling wordt beklemtoond dat mobiliteit en uitwisselingen moeten worden bevorderd, onder meer door een aanzienlijk versterkt, inclusief en uitgebreid programma, zoals de Europese Raad in zijn conclusies van 14 december 2017 had gevraagd.

(4)De Europese pijler van sociale rechten, die het Europees Parlement, de Raad en de Commissie op 17 november 2017 plechtig hebben afgekondigd en ondertekend, stelt als eerste beginsel dat iedereen recht heeft op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die nodig zijn om ten volle aan het maatschappelijk leven te kunnen deelnemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes te kunnen opvangen.

(5)Op 16 september 2016 hebben de leiders van zevenentwintig lidstaten in Bratislava benadrukt dat zij vastbesloten zijn om jongeren betere kansen te bieden. In de op 25 maart 2017 ondertekende verklaring van Rome hebben de leiders van 27 lidstaten en van de Europese Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie zich ertoe verbonden te werken aan een Unie waarin jongeren het beste onderwijs en de beste opleiding krijgen en kunnen studeren en een baan kunnen vinden in de hele Unie; een Unie die ons culturele erfgoed bewaart en culturele diversiteit bevordert.

(6)Het verslag van de tussentijdse evaluatie van het Erasmus+-programma voor de periode 20142020 heeft bevestigd dat de creatie van één programma op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport heeft geresulteerd in een aanzienlijke vereenvoudiging en rationalisering en in synergieën bij het beheer van het programma, maar dat verdere verbeteringen noodzakelijk zijn om de efficiëntiewinst van het programma 20142020 verder te consolideren. Tijdens de raadplegingen in verband met de tussentijdse evaluatie en het toekomstige programma deden de lidstaten en de belanghebbenden een krachtige oproep voor continuïteit in de reikwijdte, de structuur en de uitvoeringsmechanismen van het programma en pleitten zij voor een aantal verbeteringen, zoals het inclusiever maken van het programma. Voorts spraken zij hun volledige steun uit om het programma geïntegreerd te houden en het te schragen door het paradigma van een leven lang leren. In zijn resolutie van 2 februari 2017 over de uitvoering van Erasmus+ toonde het Europees Parlement zich verheugd over de geïntegreerde structuur van het programma en verzocht het de Commissie ten volle gebruik te maken van de dimensie van het programma gericht op een leven lang leren, door de sectoroverstijgende samenwerking in het toekomstige programma te bevorderen en aan te moedigen. De lidstaten en de belanghebbenden wezen ook op de noodzaak van een sterke internationale dimensie in het programma en van een uitbreiding tot andere onderwijs- en opleidingssectoren.

(7)In de openbare raadpleging over de financiering van de Unie op het gebied van waarden en mobiliteit zijn deze bevindingen bevestigd en is benadrukt dat het toekomstige programma meer inclusief moet zijn en dat blijvend prioriteit moet worden gegeven aan de modernisering van de onderwijs- en opleidingsstelsels en de versterking van de Europese identiteit, het bevorderen van actief burgerschap en de participatie aan het democratische leven.

(8)In haar mededeling van 2 mei 2018 ("Een moderne begroting voor een Unie die ons beschermt, sterker maakt, en verdedigt — Het meerjarig financieel kader 20212027") 26 vroeg de Commissie in het volgende financieel kader meer aandacht voor de jeugd, met name door de middelen voor het Erasmus+-programma voor de periode 20142020, een van de meest opvallende succesverhalen van de Unie, ruim te verdubbelen. De focus van het nieuwe programma zou moeten liggen op inclusie en deelname van kansarme jongeren. Hierdoor zouden nog meer jongeren naar een ander land kunnen voor onderwijs of om werkervaring op te doen.

(9)In deze context moet een programma voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport ("het programma") worden vastgesteld als opvolger van het Erasmus+-programma voor de periode 20142020 dat is vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad 27 . Het geïntegreerde karakter van het programma 20142020, dat leren in alle contexten – formeel, niet-formeel en informeel leren – en in alle levensfasen bestrijkt, moet worden gehandhaafd teneinde flexibele leertrajecten te bevorderen die mensen in staat stellen de competenties te ontwikkelen die nodig zijn om de uitdagingen van de eenentwintigste eeuw aan te gaan.

(10)Het programma moet aldus zijn toegerust dat het nog meer kan bijdragen aan de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen en prioriteiten van de Unie op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport. Een coherente aanpak van een leven lang leren is cruciaal om de overgangen waaraan mensen tijdens hun leven het hoofd moeten bieden, op te vangen In het licht van deze aanpak moet het volgende programma nauw aansluiten bij het algemene strategische kader voor Europese beleidssamenwerking op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd, met inbegrip van de beleidsagenda's voor scholen, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en volwassenenonderwijs, en nieuwe synergieën met andere gerelateerde programma's en beleidsterreinen van de Unie ontwikkelen en versterken.

(11)Het programma is een centrale component van de totstandbrenging van een Europese onderwijsruimte. Het moet bijdragen aan de opvolger van het strategisch kader voor samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, en de agenda voor vaardigheden voor Europa 28 met een gezamenlijke inzet voor het strategische belang van vaardigheden en competenties voor het behoud van banen, groei en concurrentievermogen. Het moet de lidstaten ondersteunen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Verklaring van Parijs over de bevordering van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden van vrijheid, tolerantie en non-discriminatie door middel van onderwijs 29 .

(12)Het programma dient in overeenstemming te zijn met de nieuwe EU-strategie voor jongeren 30 , het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (20192027), dat gebaseerd is op de mededeling van de Commissie van 22 mei 2018 ("Jongeren betrekken, verbinden en versterken: een nieuwe EU-strategie voor jongeren") 31 .

(13)Het programma moet rekening houden met het werkplan van de Unie voor sport, het kader voor samenwerking op het niveau van de Unie op het gebied van de sport voor de jaren [...] 32 . Er moet worden gezorgd voor samenhang en complementariteit tussen het werkplan van de Unie en de door het programma ondersteunde acties op het gebied van sport. Met name moet bijzondere aandacht worden geschonken aan de breedtesport, gezien de belangrijke rol die sport speelt bij de bevordering van lichaamsbeweging en een gezonde levensstijl, sociale integratie en gelijkheid. Het programma moet bijdragen tot het bevorderen van de gemeenschappelijke Europese waarden via de sport, goed bestuur en integriteit in de sport, alsook onderwijs, opleiding en vaardigheden in en door de sport.

(14)Het programma moet bijdragen aan de versterking van de innovatiecapaciteit van de Unie, met name door de ondersteuning van mobiliteit en samenwerkingsactiviteiten die een stimulans geven aan de ontwikkeling van competenties in toekomstgerichte studierichtingen of vakgebieden zoals wetenschap, technologie, engineering en wiskunde, klimaatverandering, milieu, schone energie, kunstmatige intelligentie, robotica, gegevensanalyse en kunst/design, om mensen te helpen de kennis, vaardigheden en competenties te ontwikkelen die nodig zijn voor de toekomst.

(15)Synergieën met Horizon Europa moeten ervoor zorgen dat de gecombineerde middelen van het programma en van het programma Horizon Europa 33 worden gebruikt om activiteiten te ondersteunen die de Europese instellingen voor hoger onderwijs versterken en moderniseren. Horizon Europa zal in voorkomend geval de steun van het programma voor het initiatief "Europese universiteiten" aanvullen, inzonderheid de onderzoeksdimensie daarvan als onderdeel van de ontwikkeling van nieuwe gezamenlijke en geïntegreerde duurzame en langetermijnstrategieën inzake onderwijs, onderzoek en innovatie. Synergieën met Horizon Europa zullen bijdragen aan de integratie van onderwijs en onderzoek in instellingen voor hoger onderwijs.

(16)Het programma moet inclusiever worden door een beter contact met kansarmen, onder meer door flexibeler vormen van leermobiliteit en door het stimuleren van de deelneming van kleine organisaties, met name nieuwkomers en lokale grassrootsorganisaties die direct werken met minder kansrijke lerenden van alle leeftijden. Virtuele modellen, zoals virtuele samenwerking, gemengde en virtuele mobiliteit, moeten worden bevorderd om meer deelnemers te bereiken, in het bijzonder kansarmen en personen voor wie een fysieke verplaatsing naar een ander land dan het land van hun woonplaats een belemmering zou zijn.

(17)In haar mededeling over de versterking van de Europese identiteit via onderwijs en cultuur heeft de Commissie gewezen op de cruciale rol die onderwijs, cultuur en sport spelen bij het bevorderen van actief burgerschap en gemeenschappelijke waarden bij de jongere generaties. De versterking van de Europese identiteit en de bevordering van de actieve participatie van de burgers in het democratisch proces is van cruciaal belang voor de toekomst van Europa en onze democratische samenlevingen. In het buitenland gaan studeren, leren, vakkennis opdoen en werken, of deelnemen aan jeugd- of sportactiviteiten draagt bij tot de versterking van die Europese identiteit in al haar diversiteit en van het gevoel deel uit te maken van een culturele gemeenschap, en tot de bevordering van actief burgerschap bij mensen van alle leeftijden. De deelnemers aan mobiliteitsactiviteiten zouden zich moeten inzetten voor hun lokale gemeenschappen en de lokale gemeenschappen in hun gastland, en er hun ervaringen delen. Activiteiten die alle aspecten van creativiteit op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd versterken en de individuele kerncompetenties vergroten, moeten worden ondersteund.

(18)De internationale dimensie van het programma moet worden versterkt, zodat meer kansen kunnen worden geboden voor mobiliteit, samenwerking en beleidsdialoog met niet met het programma geassocieerde derde landen. Voortbouwend op de geslaagde uitvoering van de internationale activiteiten inzake hoger onderwijs en jeugd in het kader van de vorige programma's op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd, moeten de internationalemobiliteitsactiviteiten worden uitgebreid naar andere sectoren, zoals beroepsonderwijs en -opleiding.

(19)De basisstructuur van het programma 20142020, met drie hoofdstukken – onderwijs en opleiding, jeugd en sport – gestructureerd rond drie kernacties, is succesvol gebleken en moet worden gehandhaafd. Verbeteringen moeten worden aangebracht om de door het programma ondersteunde acties te stroomlijnen en te rationaliseren.

(20)Het programma moet de bestaande mogelijkheden voor leermobiliteit verbeteren, met name in de sectoren waar het programma de grootste efficiëntiewinst zou kunnen boeken, teneinde het bereik ervan te verbreden en aan de grote onvervulde vraag te voldoen. Dit moet met name gebeuren door het vergroten en bevorderen van mobiliteit voor studenten in het hoger onderwijs, scholieren en deelnemers aan beroepsonderwijs en -opleiding. De mobiliteit van laaggeschoolde volwassen lerenden moet worden ingebed in partnerschappen voor samenwerking. Ook de mogelijkheden voor mobiliteit voor jongeren die deelnemen aan niet-formele leeractiviteiten zouden moeten worden uitgebreid om meer jongeren te bereiken. Wegens het hefboomeffect moet ook de mobiliteit van personeel in het onderwijs, de beroepsopleiding, het jeugdwerk en de sport worden verbeterd. Overeenkomstig de visie van een echte Europese onderwijsruimte moet het programma ook een impuls geven aan de mobiliteit en de uitwisseling van studenten en hun deelname aan educatieve en culturele activiteiten bevorderen door de digitalisering van processen, zoals de Europese studentenpas, te ondersteunen. Dit initiatief kan een belangrijke stap zijn om mobiliteit voor iedereen in de praktijk te brengen, in de eerste plaats door instellingen voor hoger onderwijs in staat te stellen meer uitwisselingsstudenten uit te sturen en te ontvangen en toch de kwaliteit van de mobiliteit van studenten te verbeteren, en door de studenten vóór hun aankomst bij de buitenlandse instelling betere toegang te geven tot verschillende diensten (bibliotheken, vervoer, accommodatie).

(21)Het programma moet de deelname van jongeren aan het democratische leven in Europa aanmoedigen, onder meer door de ondersteuning van participatieprojecten waarbij jongeren zich inzetten voor en deelnemen aan het maatschappelijk middenveld, en aldus het bewustzijn van de gemeenschappelijke Europese waarden vergroten, jongeren en besluitvormers op lokaal, nationaal en Europees niveau samenbrengen, en bijdragen aan het Europese integratieproces.

(22)Het programma moet jongeren meer kansen bieden om Europa te ontdekken door middel van leerervaringen in het buitenland. Achttienjarigen, en met name zij die minder kansen hebben, moeten de gelegenheid krijgen om een eerste, korte individuele of collectieve ervaring op te doen door Europa door te reizen in het kader van een informele educatieve activiteit die gericht is op het bevorderen van hun gevoel van verbondenheid met de Europese Unie en het ontdekken van haar culturele diversiteit. Het programma moet organen in kaart brengen die belast zijn met het aanspreken en de selectie van de deelnemers en moet activiteiten ondersteunen die de leerdimensie van de ervaring vergroten.

(23)Het programma moet ook het leren van talen stimuleren, met name door een groter gebruik van online-instrumenten, aangezien e-leren, wat toegang en flexibiliteit betreft, extra voordelen biedt voor het leren van talen.

(24)Het programma moet maatregelen ondersteunen die de samenwerking tussen instellingen en organisaties die actief zijn op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport bevorderen, met erkenning van hun fundamentele rol bij het toerusten van mensen met de kennis, vaardigheden en competenties die nodig zijn in een veranderende wereld, en bij de adequate verwezenlijking van het potentieel voor innovatie, creativiteit en ondernemerschap, met name in de digitale economie.

(25)In zijn conclusies van 14 december 2017 heeft de Europese Raad de lidstaten, de Raad en de Commissie verzocht verder te werken aan een aantal initiatieven om de Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding naar een nieuw niveau te brengen, onder meer door het bevorderen van de ontwikkeling, uiterlijk in 2024, van "Europese universiteiten", bestaande uit van onderop opgezette netwerken van universiteiten in de hele Unie. Het programma moet deze Europese universiteiten ondersteunen.

(26)Het communiqué van Brugge van 2010 bevatte een oproep ter ondersteuning van excellente vakbekwaamheid voor slimme en duurzame groei. In de mededeling van 2017 over versterking van innovatie in de Europese regio's wordt beroepsonderwijs en opleiding gekoppeld aan innovatiesystemen, als onderdeel van strategieën voor slimme specialisatie op regionaal niveau. Het programma moet voorzien in de middelen om deze oproepen te beantwoorden en steun bieden voor de ontwikkeling van transnationale netwerken van kenniscentra voor beroepsopleiding die nauw aansluiten bij de lokale en regionale strategieën voor groei, innovatie en concurrentievermogen. Die kenniscentra moeten fungeren als motor van kwalitatief hoogstaande beroepsvaardigheden in een context van sectorale uitdagingen, en tegelijkertijd de algemene structurele veranderingen en het sociaaleconomisch beleid in de Unie ondersteunen.

(27)Om het gebruik van virtuele samenwerkingsactiviteiten te vergroten, moet het programma steun geven voor een meer systematisch gebruik van online platforms als eTwinning, de School Education Gateway, het elektronisch platform voor volwassenenonderwijs in Europa, de Europese Jongerensite en het online platform voor hoger onderwijs.

(28)Het programma moet bijdragen aan het vergemakkelijken van de transparantie en erkenning van vaardigheden en kwalificaties, en aan de overdracht van studiepunten of eenheden van leerresultaten, aan kwaliteitsborging en aan de validering van niet-formeel en informeel leren, het beheer van vaardigheden en begeleiding. In dit verband moet het programma ook steun verlenen aan contactpunten en netwerken op nationaal en Unieniveau die trans-Europese uitwisselingen en de ontwikkeling van flexibele leertrajecten tussen verschillende gebieden van onderwijs, opleiding en jeugdwerk in formele en niet-formele contexten bevorderen.

(29)Het programma moet het potentieel van voormalige Erasmus+-deelnemers aanboren en activiteiten, met name van netwerken van alumni, ambassadeurs en EuroPeers, ondersteunen door hen aan te moedigen om als multiplicatoren van het programma op te treden.

(30)Als een manier om te zorgen voor samenwerking met andere instrumenten van de Unie en voor ondersteuning van andere beleidsmaatregelen van de Unie, moeten mobiliteitskansen worden geboden aan mensen in verschillende sectoren, zoals de overheid, de landbouw en het bedrijfsleven, zodat zij leerervaring in het buitenland kunnen opdoen waardoor zij in elke fase van hun leven kunnen groeien en zich niet alleen professioneel maar ook persoonlijk kunnen ontwikkelen, met name door het ontwikkelen van een besef van hun Europese identiteit en een begrip van de Europese culturele diversiteit. Het programma moet toegang bieden tot transnationale mobiliteitsregelingen van de Unie met een sterke leerdimensie, en aldus het aanbod van zulke regelingen voor begunstigden en deelnemers aan deze activiteiten vereenvoudigen. De schaalvergroting van Erasmusprojecten moet worden vergemakkelijkt; er moeten specifieke maatregelen worden genomen om de initiatiefnemers van Erasmusprojecten te helpen om subsidies aan te vragen of om synergieën tot stand te brengen door middel van ondersteuning van de Europese structuur- en investeringsfondsen en de programma's op het gebied van migratie, veiligheid, justitie en burgerschap, gezondheid en cultuur.

(31)Het is belangrijk om onderwijs, leren en onderzoek op het gebied van de Europese integratie en de discussie daarover te bevorderen door steun van de Jean Monnet-acties op het gebied van het hoger onderwijs, maar ook op andere gebieden van onderwijs en opleiding. De bevordering van een gevoel van Europese identiteit en Europees engagement is van bijzonder belang wanneer de gemeenschappelijke waarden waarop de Unie is gegrondvest en die deel uitmaken van onze Europese identiteit op de proef worden gesteld, en wanneer de burgers weinig betrokkenheid vertonen. Het programma moet een bijdrage blijven leveren tot de ontwikkeling van excellentie op het gebied van Europese-integratiestudies.

(32)Wegens het belang van de strijd tegen klimaatverandering overeenkomstig de verbintenissen van de Unie tot uitvoering van de Overeenkomst van Parijs en tot verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties, zal dit programma bijdragen aan de integratie van klimaatactie in het beleid van de Unie en aan het algemene streven dat 25 % van de uitgaven op de begroting van de Unie klimaatdoelstellingen ondersteunen. De desbetreffende acties zullen worden vastgesteld tijdens de voorbereiding en uitvoering van het programma en zullen opnieuw worden bekeken in het kader van de desbetreffende processen van evaluatie en beoordeling.

(33)In deze verordening worden de financiële middelen voor het programma vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad gedurende de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van [referentie in voorkomend geval bijwerken punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer 34 ].

(34)Binnen het basisbedrag voor acties die worden beheerd door de nationale agentschappen op het gebied van onderwijs en opleiding, moet per sector (hoger onderwijs, schoolonderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en volwassenenonderwijs) een minimumbedrag worden toegewezen om te zorgen voor een kritische massa aan middelen om in elk van die sectoren de beoogde output en resultaten te realiseren.

(35)Verordening (EU, Euratom) [nieuw Financieel Reglement] (het "Financieel Reglement") 35 is op dit programma van toepassing. Deze bevat regels betreffende de uitvoering van de begroting van de Unie, met inbegrip van de regels inzake subsidies, prijzen, aanbestedingen en indirecte uitvoering.

(36)De in deze verordening bedoelde financieringsvormen en uitvoeringsmethoden moeten worden gekozen op basis van de mogelijkheden die zij bieden voor het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen van de acties en voor het behalen van resultaten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de kosten van controles, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Dit moet mede omvatten dat het gebruik wordt overwogen van vaste bedragen, forfaits en eenheidskosten, en van financiering die niet gekoppeld is aan kosten, zoals bedoeld in artikel [125, lid 1,] van het Financieel Reglement.

(37)Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen aan het programma deelnemen in het kader van de samenwerking waarin wordt voorzien door de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, die bepaalt dat programma's van de Unie worden uitgevoerd bij een op grond van die overeenkomst genomen besluit. Derde landen kunnen ook op grond van andere rechtsinstrumenten deelnemen. Deze verordening moet de verantwoordelijke ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer de nodige rechten en toegang verlenen om hun bevoegdheden ten volle te kunnen uitoefenen. De volledige deelneming van derde landen aan het programma moet afhankelijk worden gesteld van de voorwaarden in specifieke overeenkomsten betreffende de deelneming van het betrokken derde land aan het programma. Volledige deelname brengt bovendien de verplichting mee om een nationaal agentschap op te richten en sommige acties van het programma decentraal te beheren. Particulieren en entiteiten uit niet met het programma geassocieerde derde landen moeten kunnen deelnemen aan sommige acties van het programma, zoals omschreven in het werkprogramma en de door de Commissie gepubliceerde oproepen tot het indienen van voorstellen. Voor de uitvoering van het programma kunnen specifieke regelingen worden getroffen met betrekking tot particulieren en entiteiten uit de Europese microstaten.

(38)Overeenkomstig de mededeling van de Commissie "Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU" 36 moet het programma rekening houden met de specifieke situatie van die gebieden. Er zullen maatregelen worden genomen om de deelname van de ultraperifere gebieden aan alle acties te vergroten. Mobiliteitsuitwisselingen en samenwerking tussen mensen en organisaties uit die gebieden en derde landen, met name hun buren, moeten worden bevorderd. Dergelijke maatregelen zullen worden gemonitord en zullen regelmatig worden geëvalueerd.

(39)Krachtens [referentie in voorkomend geval bijwerken overeenkomstig een nieuw LGO-besluit artikel 94 van Besluit 2013/755/EG van de Raad 37 ] komen particulieren en entiteiten die zijn gevestigd in landen en gebieden overzee in aanmerking voor financiering overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het betrokken land of gebied overzee banden heeft. Bij de uitvoering van het programma moet rekening worden gehouden met de problemen die rijzen ten gevolge van de grote afstand tot deze landen of gebieden, en hun deelname aan het programma moet worden gemonitord en regelmatig worden geëvalueerd.

(40)Overeenkomstig het Financieel Reglement moet de Commissie werkprogramma's vaststellen en het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis stellen. Het werkprogramma moet de nodige maatregelen bevatten voor de uitvoering ervan in overeenstemming met de algemene en specifieke doelstellingen van het programma, de selectie- en gunningscriteria voor subsidies en alle andere noodzakelijke elementen. De werkprogramma's en de wijzigingen daarvan moeten door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig de onderzoeksprocedure worden vastgesteld.

(41)Overeenkomstig de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 38 moet het programma worden geëvalueerd op basis van gegevens die zijn verzameld op grond van specifieke monitoringvoorschriften, waarbij echter overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Die voorschriften moeten specifieke, meetbare en realistische indicatoren omvatten die gedurende langere tijd kunnen worden gemeten als een basis voor de evaluatie van het effect van het programma op het terrein.

(42)Er moet worden gezorgd voor een passende outreach, en passende bekendmaking en verspreiding van de mogelijkheden en resultaten van de door het programma ondersteunde acties op Europees, nationaal en lokaal niveau. De activiteiten inzake outreach, bekendmaking en verspreiding moeten uitgaan van de uitvoeringsorganen van het programma, in voorkomend geval met de steun van andere centrale belanghebbenden.

(43)Om te zorgen voor een efficiëntere communicatie met het grote publiek en sterkere synergieën tussen de op initiatief van de Commissie ondernomen communicatieactiviteiten, moeten de bij deze verordening voor communicatie toegewezen middelen ook worden gebruikt voor institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover die verband houden met de algemene doelstelling van deze verordening.

(44)Om te zorgen voor een efficiënte en effectieve uitvoering van deze verordening zal het programma maximaal gebruikmaken van de al bestaande uitvoeringsmechanismen. De uitvoering van het programma dient derhalve te worden toevertrouwd aan de Commissie en aan nationale agentschappen. Waar mogelijk en om de efficiëntie te vergroten, zouden de nationale agentschappen dezelfde moeten zijn als die welke waren aangewezen voor het beheer van het vorige programma. Het toepassingsgebied van de evaluatie vooraf van de naleving moet worden beperkt tot de voorschriften die nieuw en specifiek voor het programma zijn, tenzij dit gerechtvaardigd is, zoals in geval van ernstige tekortkomingen of ondermaats presteren van het betrokken nationale agentschap.

(45)Om te zorgen voor een gezond financieel beheer en rechtszekerheid in elk deelnemend land, moet elke nationale autoriteit een onafhankelijk auditorgaan aanwijzen. Waar mogelijk en om de efficiëntie te vergroten, zou het onafhankelijk auditorgaan hetzelfde moeten zijn als het orgaan dat is aangewezen voor de in het vorige programma bedoelde acties.

(46)De lidstaten dienen ernaar te streven alle nodige maatregelen te treffen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de goede werking van het programma weg te nemen. Dat houdt in dat, waar mogelijk en onverminderd het Unierecht inzake de binnenkomst en het verblijf van onderdanen van derde landen, kwesties die problemen veroorzaken bij het verkrijgen van visa en verblijfsvergunningen moeten worden opgelost. Overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad 39 worden de lidstaten aangemoedigd verkorte toelatingsprocedures in te voeren.

(47)Het prestatieverslagleggingssysteem moet waarborgen dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en voor de evaluatie van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig en op het juiste niveau van verfijning worden verzameld. Die gegevens moeten aan de Commissie worden meegedeeld op een wijze die strookt met de desbetreffende voorschriften inzake gegevensbescherming.

(48)Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 40 .

(49)Om de vereisten waaraan de begunstigden moeten voldoen te vereenvoudigen, moet zo veel mogelijk worden gebruikgemaakt van vereenvoudigde subsidies in de vorm van vaste bedragen, eenheidskosten en financiering volgens een vast percentage. De vereenvoudigde subsidies ter ondersteuning van de mobiliteitsacties van het programma, zoals door de Commissie gedefinieerd, moeten rekening houden met de kosten van levensonderhoud in het gastland. De Commissie en de nationale agentschappen in de uitzendende landen moeten deze vereenvoudigde subsidies kunnen aanpassen op basis van objectieve criteria, met name om de toegang van kansarme personen te garanderen. De lidstaten moeten voorts worden aangespoord die subsidies vrij te stellen van belasting en sociale premies, overeenkomstig het nationale recht. Die vrijstelling moet eveneens gelden voor publieke of particuliere entiteiten die dergelijke financiële steun toekennen aan de individuele begunstigden.

(50)Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad 41 , Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad 42 en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad 43 moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, waaronder preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, de terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of slecht bestede middelen en, in voorkomend geval, het opleggen van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 onderzoeken uitvoeren, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of enige andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) fraude en andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad, zoals omschreven in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad 44 , opsporen en vervolgen. Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding, het Europees Openbaar Ministerie en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.

(51)Er moet worden gezorgd voor de complementariteit van alle acties die in het kader van het programma worden uitgevoerd met de activiteiten van de lidstaten en andere activiteiten van de Unie, met name op het gebied van onderwijs, cultuur en media, jongeren en solidariteit, werkgelegenheid en sociale inclusie, onderzoek en innovatie, industrie en bedrijfsleven, landbouw en plattelandsontwikkeling met de nadruk op jonge landbouwers, cohesie, regionaal beleid, en internationale samenwerking en ontwikkeling.

(52)Hoewel het regelgevingskader het de lidstaten en regio's in de vorige programmeringsperiode al mogelijk maakte om synergieën te creëren tussen Erasmus+ en andere instrumenten van de Unie, zoals de Europese structuur- en investeringsfondsen, die ook bijdragen tot de kwalitatieve ontwikkeling van de onderwijs-, opleidings- en jeugdwerkstelsels in de Unie, is dat potentieel tot dusver te weinig benut, waardoor de systemische effecten van projecten en het effect op het beleid beperkt zijn gebleven. Op nationaal niveau moet doeltreffend worden gecommuniceerd en samengewerkt tussen de nationale instanties die belast zijn met het beheer van deze instrumenten, teneinde de impact ervan te maximaliseren. Het programma moet actieve samenwerking met deze instrumenten mogelijk maken.

(53)Teneinde de prestatie-indicatoren van het programma te wijzigen of aan te vullen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van de bijlage. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadpleging plaatsvindt overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven. Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, moeten het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde moment ontvangen als de deskundigen van de lidstaten, en moeten hun deskundigen systematisch toegang hebben tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.

(54)Er dient voor te worden gezorgd dat het vorige programma correct wordt afgesloten, met name wat betreft de voortzetting van meerjarige regelingen voor het beheer, zoals de financiering van technische en administratieve ondersteuning. Met ingang van 1 januari 2021 moet in het kader van de technische en administratieve ondersteuning waar nodig worden gezorgd voor het beheer van acties in het kader van het vorige programma die op 31 december 2020 nog niet zijn afgerond.

(55)Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze verordening beoogt met name de volledige eerbiediging te waarborgen van het recht op gelijkheid tussen mannen en vrouwen en het recht op non-discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, en de toepassing van de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie te bevorderen.

(56)Door het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde horizontale financiële voorschriften zijn op deze verordening van toepassing. Die voorschriften staan in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor de vaststelling en de uitvoering van de begroting door subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles van de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde voorschriften betreffen ook de bescherming van de begroting van de Unie ingeval van algemene lacunes op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien het respect voor de rechtsstaat een wezenlijke voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende financiering door de Unie.

(57)Aangezien de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt maar, vanwege het transnationale karakter, de grote omvang en de ruime geografische werkingssfeer van de gefinancierde mobiliteits- en samenwerkingsactiviteiten, de gevolgen ervan voor de toegang tot leermobiliteit en meer in het algemeen voor de integratie van de Unie, alsmede de versterkte internationale dimensie ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(58)Verordening (EU) nr. 1288/2013 moet met ingang van 1 januari 2021 worden ingetrokken.

(59)Om te zorgen voor de continuïteit in de door het programma te bestrijken financieringssteun, moet deze Verordening van toepassing zijn met ingang van 1 januari 2021,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voorwerp

Bij deze verordening wordt Erasmus, het programma voor actie van de Unie op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport, vastgesteld ("programma").

In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 20212027, de vormen van financiering door de Unie alsmede de regels voor de verstrekking van die financiering vastgelegd.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)"een leven lang leren": alle vormen van leren (formeel, niet-formeel en informeel leren) in alle levensfasen, inclusief onderwijs en opvang voor jonge kinderen, algemeen vormend onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, hoger onderwijs en volwassenenonderwijs, die leiden tot een verbetering van de kennis, vaardigheden en attitudes of die op persoonlijk vlak, voor het leven als burger, cultureel of sociaal gezien en/of vanuit het oogpunt van de arbeidsmarkt tot meer maatschappelijke participatie leiden, inclusief de verlening van begeleiding en advies;

2)"leermobiliteit": het zich fysiek naar een ander land dan het land van verblijf begeven om er te studeren, een opleiding te volgen of niet-formeel of informeel te leren; dit kan vergezeld gaan van maatregelen zoals taalcursussen en taalkundige ondersteuning en/of worden aangevuld met online leren en virtuele samenwerking. In sommige specifieke gevallen kan dit de vorm aannemen van leren met behulp van informatie- en communicatietechnologie;

3)"niet-formeel leren": vrijwillig leren dat buiten het formele onderwijs en buiten de formele opleiding plaatsvindt door middel van doelgerichte activiteiten (in termen van doelstellingen, methoden en tijd) met een bepaalde vorm van leerondersteuning;

4)"informeel leren": leren dat voortvloeit uit dagelijkse bezigheden en ervaringen en dat niet georganiseerd of gestructureerd is in termen van doelen, tijd of leerondersteuning. Het kan vanuit het gezichtspunt van de leerling onbedoeld zijn;

5)"jongeren": personen met een leeftijd tussen dertien en dertig jaar;

6)"breedtesport": georganiseerde sport die op lokaal niveau door amateursporters wordt beoefend, en sport voor iedereen;

7)"student": iedere persoon die is ingeschreven bij een instelling voor hoger onderwijs, inclusief voor een korte cyclus of op bachelor-, master- of doctoraatsniveau of gelijkwaardig. Het omvat tevens pas afgestudeerden;

8)"personeel": personen die beroepsmatig of op vrijwillige basis betrokken zijn bij onderwijs, opleiding of niet-formeel leren; hieronder kan worden verstaan professoren, leerkrachten, opleiders, schoolleiders, jeugdwerkers, sportcoaches, niet-onderwijzend personeel en anderen die beroepshalve leren bevorderen;

9)"lerende in beroepsonderwijs en -opleiding": iedere persoon die is ingeschreven in een aanvankelijk of vervolgprogramma voor beroepsonderwijs of -opleiding op eender welk niveau van secundair tot postsecundair. Dit omvat mede de deelname van particulieren die recentelijk een dergelijk programma met succes hebben beëindigd;

10)"scholier": iedere persoon die als lerende is ingeschreven bij een instelling die algemeen vormend onderwijs op elk niveau verstrekt, vanaf het onderwijs en de opvang voor jonge kinderen tot het hoger secundair onderwijs, en die door de nationale autoriteiten wordt geacht in aanmerking te komen voor deelname aan het programma op hun respectieve grondgebied;

11)"volwassenenonderwijs": alle vormen van niet-beroepsgericht onderwijs voor volwassenen na het initieel onderwijs, ongeacht of deze van formele, niet-formele of informele aard is;

12)"niet met het programma geassocieerd derde land": derde land dat niet ten volle deelneemt aan het programma maar waarvan de juridische entiteiten, in naar behoren gerechtvaardigde gevallen die in het belang van de Unie zijn, bij wijze van uitzondering voor het programma in aanmerking kunnen komen;

13)"derde land": een land dat geen lidstaat is;

14)"partnerschap": een overeenkomst tussen een groep instellingen en/of organisaties om gezamenlijk activiteiten te ontplooien en projecten op te zetten;

15)"gezamenlijke mastergraad": een geïntegreerd studieprogramma aangeboden door ten minste twee instellingen voor hoger onderwijs dat wordt bekroond met één enkel diploma, dat gezamenlijk wordt afgegeven en ondertekend door alle deelnemende instellingen en officieel wordt erkend in de landen waar de deelnemende instellingen gevestigd zijn;

16)"internationaal": betrekking hebbend op een actie waarbij ten minste één niet met het programma geassocieerd derde land betrokken is;

17)"virtuele samenwerking": elke vorm van samenwerking met behulp van informatie- en communicatietechnologie;

18)"instelling voor hoger onderwijs": elke soort instelling voor hoger onderwijs die, overeenkomstig het nationale recht of de nationale praktijk, opleidt voor erkende graden of andere erkende kwalificaties op tertiair niveau, ongeacht de naam die dergelijke instellingen dragen, alsmede elke andere soort instelling voor hoger onderwijs die door de nationale autoriteiten wordt geacht in aanmerking te komen voor deelname aan het programma op hun respectieve grondgebied;

19)"transnationaal": betrekking hebbend op een actie waarbij ten minste twee landen betrokken zijn die lidstaten zijn of met het programma geassocieerde derde landen;

20)"jongerenparticipatie": een buitenschoolse activiteit die wordt uitgeoefend door informele groepen jongeren en/of jeugdorganisaties, en gekenmerkt is door een niet-formele leerbenadering;

21)"jeugdwerker": een persoon die beroepsmatig of op vrijwillige basis betrokken is bij niet-formeel leren en jongeren begeleidt bij hun persoonlijke leer- en beroepsontwikkeling;

22)"EU-jongerendialoog": de dialoog met jongeren en jeugdorganisaties, die een forum biedt voor permanent gezamenlijk overleg over de prioriteiten, de uitvoering en de follow- up van de Europese samenwerking in jeugdzaken;

23)"met het programma geassocieerd derde land": een derde land dat partij is bij een overeenkomst met de Unie op grond waarvan het kan deelnemen aan het programma en dat voldoet aan alle bij deze verordening aan de lidstaten opgelegde verplichtingen;

24)"juridische entiteit": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel [197, lid 2, onder c),] van het Financieel Reglement;

25)"kansarme personen": personen die kampen met belemmeringen die hen om economische, sociale, culturele, geografische of gezondheidsredenen, wegens hun migratieachtergrond of om redenen zoals een handicap en leerproblemen ervan weerhouden daadwerkelijk toegang te hebben tot de mogelijkheden in het kader van het programma;

26)"nationale autoriteit": de autoriteit die op nationaal niveau is belast met de monitoring van en het toezicht op het beheer van het programma in een lidstaat of in een met het programma geassocieerd derde land;

27)"nationaal agentschap": een of meer organen die in een bepaalde lidstaat of met het programma geassocieerd derde land belast is of zijn met het beheer van de uitvoering van het programma op nationaal niveau. In een bepaalde lidstaat of met het programma geassocieerd derde land kan er meer dan een nationaal agentschap zijn.

Artikel 3

Doelstellingen van het programma

1.De algemene doelstelling van het programma is de educatieve, beroeps- en persoonlijke ontwikkeling van personen in onderwijs, opleiding, jeugd en sport, zowel in Europa als daarbuiten, te ondersteunen en zo bij te dragen tot duurzame groei, werkgelegenheid en sociale samenhang en de versterking van de Europese identiteit. Als zodanig wordt het programma een belangrijk instrument voor de totstandbrenging van een Europese onderwijsruimte, de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de Europese strategische samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, met haar onderliggende sectorale agenda's, de bevordering van de samenwerking inzake jeugdbeleid in het kader van de strategie van de Unie voor jongeren 20192027 en de ontwikkeling van een Europese dimensie in de sport.

2.De specifieke doelstellingen van het programma zijn:

a)de bevordering van de leermobiliteit van particulieren, en van samenwerking, inclusie, excellentie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op het gebied van onderwijs en opleiding;

b)de bevordering van de mobiliteit voor niet-formeel leren en de actieve participatie van jongeren, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op jeugdgebied;

c)de bevordering van de leermobiliteit van sportcoaches en personeel, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van de sportorganisaties en het sportbeleid.

3.De doelstellingen van het programma worden nagestreefd door middel van de volgende drie kernacties:

a)leermobiliteit ("kernactie 1");

b)samenwerking tussen organisaties en instellingen ("kernactie 2"); en

c)ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking ("kernactie 3").

De doelstellingen worden ook nagestreefd door middel van de in artikel 7 omschreven Jean Monnet-acties.

De beschrijving van de in het kader van elke kernactie ondersteunde acties is te vinden in hoofdstuk II (Onderwijs en opleiding), hoofdstuk III (Jeugd) en hoofdstuk IV (Sport).

HOOFDSTUK II

ONDERWIJS EN OPLEIDING

Artikel 4

Kernactie 1
Leermobiliteit

Op het gebied van onderwijs en opleiding ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 1:

a)de mobiliteit van studenten en personeel in het hoger onderwijs;

b)de mobiliteit van lerenden en personeel in beroepsonderwijs en -opleiding;

c)de mobiliteit van scholieren en schoolpersoneel;

d)de mobiliteit van personeel in het volwassenenonderwijs;

e)mogelijkheden voor het leren van talen, inclusief die welke mobiliteitsactiviteiten ondersteunen.

Artikel 5

Kernactie 2
Samenwerking tussen organisaties en instellingen

Op het gebied van onderwijs en opleiding ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 2:

a)partnerschappen voor samenwerking en uitwisseling van goede praktijken, inclusief kleinschalige partnerschappen ter bevordering van een bredere en meer inclusieve toegang tot het programma;

b)partnerschappen voor excellentie, met name Europese universiteiten, kenniscentra voor beroepsopleiding en gezamenlijke mastergraden;

c)partnerschappen voor innovatie ter versterking van de Europese innovatiecapaciteit;

d)online platforms en hulpmiddelen voor virtuele samenwerking, inclusief de ondersteunende diensten voor eTwinning en voor het elektronisch platform voor volwassenenonderwijs in Europa.

Artikel 6

Kernactie 3
Ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking

Op het gebied van onderwijs en opleiding ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 3:

a)de voorbereiding en uitvoering van de algemene en sectorale beleidsagenda's op het gebied van onderwijs en opleiding, mede met de steun van het Eurydice-netwerk of activiteiten van andere relevante organisaties;

b)de ondersteuning van instrumenten en maatregelen van de Unie ter bevordering van de kwaliteit, de transparantie en de erkenning van competenties, vaardigheden en kwalificaties 45 ;

c)de beleidsdialoog en de samenwerking met belangrijke belanghebbenden, inclusief Uniewijde netwerken, Europese niet-gouvernementele organisaties en internationale organisaties op het gebied van onderwijs en opleiding;

d)maatregelen die bijdragen tot de kwalitatieve en inclusieve uitvoering van het programma;

e)samenwerking met andere instrumenten van de Unie en ondersteuning van ander beleid van de Unie;

f)verspreidings- en bewustmakingsactiviteiten over Europese beleidsresultaten en -prioriteiten en over het programma.

Artikel 7

Jean Monnet-acties

Het programma ondersteunt onderwijs, leren, onderzoek en discussie over de Europese integratie door middel van de volgende acties:

a)Jean Monnet-actie op het gebied van het hoger onderwijs;

b)Jean Monnet-actie op andere onderwijs- en opleidingsgebieden;

c)steun aan de volgende instellingen met een doelstelling van Europees belang: het Europees Universitair Instituut in Florence, inclusief zijn school voor transnationale governance; het Europacollege (campussen Brugge en Natolin); het Europees Instituut voor Bestuurskunde in Maastricht; de Academie voor Europees Recht in Trier; het Europees Agentschap voor bijzondere onderwijsbehoeften en inclusief onderwijs in Odense en het Internationaal Centrum voor Europese vorming in Nice.

HOOFDSTUK III

Jeugd

Artikel 8

Kernactie 1
Leermobiliteit

Op het gebied van jeugd ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 1:

a)de mobiliteit van jongeren;

b)de participatie van jongeren;

c)DiscoverEU-activiteiten;

d)de mobiliteit van jeugdwerkers.

Artikel 9

Kernactie 2
Samenwerking tussen organisaties en instellingen

Op het gebied van jeugd ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 2:

a)partnerschappen voor samenwerking en uitwisseling van goede praktijken, inclusief kleinschalige partnerschappen ter bevordering van een bredere en meer inclusieve toegang tot het programma;

b)partnerschappen voor innovatie ter versterking van de Europese innovatiecapaciteit;

c)online platforms en hulpmiddelen voor virtuele samenwerking.

Artikel 10

Kernactie 3
Ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking

Op het gebied van jeugd ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 3:

a)de voorbereiding en de uitvoering van de beleidsagenda van de Unie op het gebied van jeugd, met ondersteuning van het Youth Wiki-netwerk;

b)instrumenten en maatregelen van de Unie ter bevordering van de kwaliteit, de transparantie en de erkenning van competenties en vaardigheden, in het bijzonder door middel van de jongerenpas (Youthpass);

c)de beleidsdialoog en de samenwerking met relevante belangrijke belanghebbenden, inclusief Uniewijde netwerken, Europese niet-gouvernementele organisaties en internationale organisaties op het gebied van jeugd, de EU-jongerendialoog, en de ondersteuning van het Europees Jeugdforum;

d)maatregelen die bijdragen tot de kwalitatieve en inclusieve uitvoering van het programma;

e)samenwerking met andere instrumenten van de Unie en ondersteuning van ander beleid van de Unie;

f)verspreidings- en bewustmakingsactiviteiten over Europese beleidsresultaten en -prioriteiten en over het programma.

HOOFDSTUK IV

SPORT

Artikel 11

Kernactie 1
Leermobiliteit

Op het gebied van sport ondersteunt het programma in het kader van kernactie 1 de mobiliteit van sportcoaches en personeel.

Artikel 12

Kernactie 2
Samenwerking tussen organisaties en instellingen

Op het gebied van sport ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 2:

a)partnerschappen voor samenwerking en uitwisseling van goede praktijken, inclusief kleinschalige partnerschappen ter bevordering van een bredere en meer inclusieve toegang tot het programma;

b)sportevenementen zonder winstoogmerk die de verdere ontwikkeling van de Europese dimensie van de sport beogen.

Artikel 13

Kernactie 3
Ondersteuning van beleidsontwikkeling en samenwerking

Op het gebied van sport ondersteunt het programma de volgende acties in het kader van kernactie 3:

a)de voorbereiding en de uitvoering van de beleidsagenda van de Unie op het gebied van sport en lichaamsbeweging;

b)de beleidsdialoog en de samenwerking met relevante belangrijke belanghebbenden, inclusief Europese niet-gouvernementele organisaties en internationale organisaties op het gebied van sport;

c)verspreidings- en bewustmakingsactiviteiten over Europese beleidsresultaten en prioriteiten en over het programma, inclusief sportprijzen en -onderscheidingen.

HOOFDSTUK V

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 14

Begroting

1.De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 20212027 bedragen 30 000 000 000 EUR in lopende prijzen.

2.Het programma wordt ten uitvoer gelegd overeenkomstig de volgende indicatieve verdeling:

a)24 940 000 000 EUR voor acties op het gebied van onderwijs en opleiding, waarvan

1)ten minste 8 640 000 000 EUR voor acties inzake hoger onderwijs als bedoeld in artikel 4, punt a), en artikel 5, punt a);

2)ten minste 5 230 000 000 EUR voor acties inzake beroepsonderwijs en -opleiding als bedoeld in artikel 4, punt b), en artikel 5, punt a);

3)ten minste 3 790 000 000 EUR voor acties inzake schoolonderwijs als bedoeld in artikel 4, punt c), en artikel 5, punt a);

4)ten minste 1 190 000 000 EUR voor acties inzake volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 4, punt d), en artikel 5, punt a);

5)450 000 000 EUR voor Jean Monnet-acties als bedoeld in artikel 7;

b)3 100 000 000 EUR voor acties op het gebied van jeugd als bedoeld in de artikelen 8 tot en met 10;

c)550 000 000 EUR voor acties op het gebied van sport als bedoeld in de artikelen 11 tot en met 13; en

d)ten minste 960 000 000 EUR als bijdrage in de operationele kosten van de nationale agentschappen.

3.In aanvulling op de in lid 1 vermelde financiële middelen, en teneinde de internationale dimensie van het programma te bevorderen, wordt ter ondersteuning van acties die worden uitgevoerd en beheerd overeenkomstig deze verordening een aanvullende financiële bijdrage beschikbaar gesteld op grond van Verordening .../... [Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking] 46 en Verordening .../... [IPA III] 47 . Die bijdrage wordt gefinancierd overeenkomstig de verordeningen tot vaststelling van die instrumenten.

4.Het in lid 1 bedoelde bedrag kan worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van het programma, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen.

5.Onverminderd het Financieel Reglement kunnen uitgaven voor acties in het kader van projecten die zijn opgenomen in het eerste werkprogramma vanaf 1 januari 2021 in aanmerking komen.

6.Op verzoek van de lidstaten kunnen de aan hen in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder a),] van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig [artikel 62, lid 1, onder c),] van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

Artikel 15

Vormen van EU-financiering en wijze van uitvoering

1.Het programma wordt op consistente wijze uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel [61, lid 1, onder c),] van het Financieel Reglement.

2.In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen.

3.Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen dienen ter dekking van het risico in verband met de terugvordering van door de begunstigden verschuldigde middelen en worden beschouwd als een toereikende garantie in de zin van het Financieel Reglement. De bepalingen van [artikel X van] Verordening X [opvolger van de verordening betreffende het Garantiefonds] zijn van toepassing.

HOOFDSTUK VI

DEELNAME AAN HET PROGRAMMA

Artikel 16

Met het programma geassocieerde derde landen

1.Het programma staat open voor deelname van de volgende derde landen:

a)landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;

b)toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

c)landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;

d)andere derde landen, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst:

een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land dat aan programma's van de Unie deelneemt;

de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel [21, lid 5,] van het Financieel Reglement;

het derde land geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;

de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen, waarborgt.

2.De in lid 1 bedoelde landen nemen slechts volledig aan het programma deel voor zover zij voldoen aan alle verplichtingen die deze verordening oplegt aan de lidstaten.

Artikel 17

Niet met het programma geassocieerde derde landen

Met betrekking tot de acties waarvan sprake is in de artikelen 4 tot en met 6, artikel 7, punten a) en b), en de artikelen 8 tot en met 10, 12 en 13, kan het programma openstaan voor deelname van de volgende derde landen:

a)in artikel 16 bedoelde derde landen die niet voldoen aan de voorwaarde van lid 2 van dat artikel;

b)elk ander derde land.

Artikel 18

Regels inzake direct en indirect beheer

1.Het programma staat open voor deelname van publiekrechtelijke en privaatrechtelijke juridische entiteiten die actief zijn op het gebeid van onderwijs, opleiding, jeugd en sport.

2.Bij de uitvoering van het programma, onder meer bij de selectie van de deelnemers en de toekenning van beurzen, zorgen de Commissie en de lidstaten ervoor dat inspanningen worden verricht om sociale inclusie te bevorderen en om kansarme personen beter te bereiken.

3.Voor selecties in het kader van zowel direct als indirect beheer kan het in artikel [145, lid 3, derde streepje,] van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité bestaan uit externe deskundigen.

4.Overheidsinstanties, alsmede instellingen en organisaties op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport die in de afgelopen twee jaar meer dan vijftig procent van hun jaarlijkse inkomsten hebben betrokken uit publieke bronnen, worden geacht te beschikken over de nodige financiële, professionele en administratieve capaciteit voor het uitvoeren van activiteiten in het kader van het programma. Zij hoeven geen verdere documentatie ter staving van die capaciteit in te dienen.

5.Teneinde de toegang van kansarme personen te verbeteren en te zorgen voor een vlotte uitvoering van het programma, kan de Commissie op basis van objectieve criteria de subsidies ter ondersteuning van de mobiliteitsacties van het programma wijzigen of toestaan dat de in artikel 23 bedoelde nationale agentschappen dat doen.

6.De Commissie kan met niet met het programma geassocieerde derde landen of organisaties en instellingen uit die landen gezamenlijke oproepen doen voor financiering van projecten op basis van overeenstemmende financiële steun. De projecten kunnen worden geëvalueerd en geselecteerd overeenkomstig gezamenlijke evaluatie- en selectieprocedures die door de betrokken financierende instellingen worden overeengekomen, overeenkomstig de beginselen die vastgelegd zijn in het Financieel Reglement.

HOOFDSTUK VII

PROGRAMMERING, MONITORING EN EVALUATIE

Artikel 19

Werkprogramma

Het programma wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma's als bedoeld in artikel [108] van het Financieel Reglement. Bovendien bevat het werkprogramma een indicatie van het voor elke actie toegewezen bedrag en van de verdeling van middelen tussen de lidstaten en met het programma geassocieerde derde landen voor de acties die worden beheerd door het nationale agentschap. Het werkprogramma wordt door de Commissie vastgesteld door middel van een uitvoeringshandeling. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 31 bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 20

Monitoring en verslaglegging

1.Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 3 vermelde algemene en specifieke doelstellingen zijn vastgesteld in de bijlage.

2.Teneinde te zorgen voor een effectieve beoordeling van de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 30 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlage om indien nodig de indicatoren te herzien of aan te vullen en tot aanvulling van deze verordening met bepalingen inzake de vaststelling van een kader voor monitoring en evaluatie.

3.Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de evaluatie van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig en voldoende gedetailleerd worden verzameld door begunstigden van middelen van de Unie in de zin van artikel [2, punt 5,] van het Financieel Reglement. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en de lidstaten.

Artikel 21

Evaluatie

1.Evaluaties worden tijdig uitgevoerd zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.

2.De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, doch uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen. Deze gaat vergezeld van een eindevaluatie van het vorige programma.

3.Onverminderd de vereisten van hoofdstuk IX en de in artikel 24 bedoelde verplichtingen van de nationale agentschappen, dienen de lidstaten uiterlijk op 30 april 2024 bij de Commissie een verslag in over de uitvoering en de impact van het programma op hun respectieve grondgebied.

4.Aan het einde van de uitvoeringsperiode, doch uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit.

5.De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties tezamen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

HOOFDSTUK VIII

INFORMATIE, COMMUNICATIE EN VERSPREIDING

Artikel 22

Informatie, communicatie en verspreiding

1.De in artikel 24 bedoelde nationale agentschappen ontwikkelen een consistente strategie voor een doeltreffende outreach en voor de verspreiding en benutting van de resultaten van activiteiten die worden gesteund in verband met de door hen in het kader van het programma beheerde acties, staan de Commissie bij in de uitvoering van haar algemene taak van voorlichting over het programma, met inbegrip van informatie over de op nationaal en Unieniveau beheerde acties en activiteiten, en de resultaten ervan, en informeren relevante doelgroepen over de acties die in hun land zijn ondernomen.

2.De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie, met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.

3.De juridische entiteiten in de sectoren die onder het programma vallen, gebruiken het merk "Erasmus" voor communicatie- en voorlichtingsdoeleinden in verband met het programma.

4.De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma, de acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 bedoelde doelstellingen.

HOOFDSTUK IX

Beheers- en auditsysteem

Artikel 23

Nationale autoriteit

1.Uiterlijk [...] maken de lidstaten door middel van een formele kennisgeving door hun permanente vertegenwoordiging aan de Commissie de persoon of personen bekend die wettelijk gemachtigd is of zijn om namens de lidstaat voor de toepassing van deze verordening als nationale autoriteit te handelen. Indien de nationale autoriteit gedurende de looptijd van het programma wordt vervangen, stelt de betrokken lidstaat de Commissie hiervan volgens dezelfde procedure onverwijld in kennis.

2.De lidstaten treffen alle nodige en passende maatregelen om wettelijke en administratieve belemmeringen voor de goede werking van het programma weg te nemen, waar mogelijk ook maatregelen gericht op het oplossen van problemen die het verkrijgen van een visum bemoeilijken.

3.Uiterlijk [...] wijst de nationale autoriteit een nationaal agentschap of nationale agentschappen aan. Wanneer er meer dan één nationaal agentschap is, stellen de lidstaten een passende regeling vast om het beheer van de uitvoering van het programma op nationaal niveau te coördineren, in het bijzonder met het doel te zorgen voor een coherente en kostenefficiënte uitvoering van het programma en voor effectieve contacten met de Commissie in dit verband en het doel de mogelijke overdracht van middelen tussen agentschappen te faciliteren, en aldus voor flexibiliteit en een beter gebruik van aan de lidstaten toegewezen middelen te zorgen. Elke lidstaat bepaalt hoe de betrekkingen tussen zijn nationale autoriteit en het nationaal agentschap worden georganiseerd, onder meer wat taken als de opstelling van het werkprogramma van het nationaal agentschap betreft.
De nationale autoriteit verschaft de Commissie een passende evaluatie vooraf van de naleving, waarbij wordt verklaard dat het nationale agentschap voldoet aan artikel [58, lid 1,] onder c), v) en vi), en artikel [60, leden 1, 2 en 3,] van het Financieel Reglement en aan de vereisten van de Unie betreffende interne toezichtsnormen voor nationale agentschappen en voorschriften voor het beheer van middelen van het programma die bestemd zijn voor de verlening van subsidies.

4.De nationale autoriteit wijst een onafhankelijk auditorgaan zoals bedoeld in artikel 26 aan.

5.De nationale autoriteit baseert haar evaluatie vooraf van de naleving op haar eigen controles en audits, en/of op controles en audits die zijn verricht door het in artikel 26 bedoelde onafhankelijke auditorgaan. Indien het voor het programma aangewezen nationale agentschap hetzelfde is als het nationale agentschap dat voor het vorige programma was aangewezen, wordt de reikwijdte van de evaluatie vooraf van de naleving beperkt tot de voorschriften die nieuw en specifiek voor het programma zijn.

6.Indien de Commissie de aanwijzing van het nationale agentschap afwijst op basis van haar beoordeling van de evaluatie vooraf van de naleving, of indien het nationale agentschap niet voldoet aan de door de Commissie vastgestelde minimumeisen, zorgt de nationale autoriteit ervoor dat de noodzakelijke corrigerende maatregelen worden genomen opdat het nationale agentschap aan de minimumeisen voldoet of wijst zij een ander orgaan als nationaal agentschap aan.

7.De nationale autoriteit houdt toezicht op en superviseert het beheer van de programma op nationaal niveau. Zij informeert en raadpleegt de Commissie tijdig over elk voorgenomen besluit dat aanzienlijke gevolgen zou kunnen hebben voor het beheer van het programma, met name wat het nationale agentschap betreft.

8.De nationale autoriteit zorgt voor een passende medefinanciering van de werkzaamheden van haar nationale agentschap om te waarborgen dat het programma met naleving van de toepasselijke voorschriften van de Unie wordt beheerd.

9.Op basis van de jaarlijkse beheersverklaring van het nationale agentschap, de onafhankelijke auditverklaring erover en de analyse door de Commissie van de naleving en de prestaties van het nationale agentschap, verstrekt de nationale autoriteit de Commissie elk jaar informatie over zijn toezichts- en supervisieactiviteiten betreffende het programma.

10.De nationale autoriteit is er verantwoordelijk voor dat de door de Commissie in het kader van het programma aan het nationale agentschap overgemaakte financiële middelen van de Unie naar behoren worden beheerd.

11.Indien het nationale agentschap verantwoordelijk is voor onregelmatigheden, nalatigheden of fraude, of bij de uitoefening van zijn taken ernstig tekort schiet, of niet volledig aan zijn plichten voldoet, en dit aanleiding geeft tot vorderingen van de zijde van de Commissie jegens het nationale agentschap, dan is de betrokken nationale autoriteit aansprakelijk voor de terugbetaling aan de Commissie van eventueel niet teruggevorderde middelen.

12.In de in lid 11 bedoelde omstandigheden mag de nationale autoriteit het mandaat van het nationale agentschap intrekken op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie. Indien de nationale autoriteit het mandaat van het nationale agentschap om andere gerechtvaardigde redenen wil intrekken, stelt zij de Commissie hiervan ten minste zes maanden voor de beoogde datum van de beëindiging van het mandaat op de hoogte. In dat geval voorzien de nationale autoriteit en de Commissie formeel in gezamenlijk overeengekomen specifieke overgangsmaatregelen en -termijnen.

13.In geval van intrekking voert de nationale autoriteit de noodzakelijke controles uit met betrekking tot de middelen van de Unie die zijn toevertrouwd aan het van zijn mandaat ontheven nationale agentschap, en draagt zij zorg voor een soepele overdracht van die middelen en van voor het beheer van het programma vereiste documenten en beheersinstrumenten aan het nieuwe nationale agentschap. De nationale autoriteit verschaft het van zijn mandaat ontheven nationale agentschap de noodzakelijke financiële ondersteuning zodat het zijn contractuele verplichtingen jegens de begunstigden van het programma en de Commissie kan blijven vervullen tijdens de overdracht van die verplichtingen aan een nieuw nationaal agentschap.

14.Indien de Commissie daarom verzoekt, wijst de nationale autoriteit de instellingen of organisaties of de categorieën van dergelijke instellingen of organisaties aan die op haar grondgebied in aanmerking zouden kunnen komen voor deelname aan programma-acties.

Artikel 24

Nationaal agentschap

1.Het nationaal agentschap:

a)heeft rechtspersoonlijkheid of maakt deel uit van een instantie die rechtspersoonlijkheid heeft, en valt onder het recht van de betrokken lidstaat; ministeries mogen niet als nationale agentschappen worden aangewezen;

b)beschikt over passende beheerscapaciteiten, voldoende personeel en adequate infrastructuur om zijn taken naar tevredenheid uit te oefenen en te zorgen voor een efficiënt en doeltreffend beheer van het programma en een goed financieel beheer van de middelen van de Unie;

c)beschikt over de nodige operationele en juridische middelen om de op Unieniveau vastgestelde administratieve, contractuele en financiële beheersvoorschriften toe te passen;

d)biedt passende financiële garanties, bij voorkeur afgegeven door een overheidsinstantie, die overeenkomen met het bedrag aan middelen van de Unie die het moet gaan beheren;

e)wordt aangewezen voor de duur van het programma.

2.Het nationaal agentschap is verantwoordelijk voor het beheer van alle fasen van de projectcyclus van de acties die worden beschreven in het werkprogramma bedoeld in artikel [19], in overeenstemming met [artikel 58, lid 1, onder c), v) en vi),] van het Financieel Reglement.

3.Het nationale agentschap verstrekt de subsidies aan begunstigden in de zin van artikel [2, punt 5,] van het Financieel Reglement in de vorm van een subsidieovereenkomst zoals die door de Commissie voor de betrokken actie van het programma wordt gespecificeerd.

4.Het nationaal agentschap brengt jaarlijks verslag uit aan de Commissie en aan zijn nationale autoriteit overeenkomstig artikel [60, lid 5,] van het Financieel Reglement. Het nationaal agentschap is belast met de uitvoering van de opmerkingen die de Commissie maakt naar aanleiding van zijn jaarlijkse beheersverklaring, alsmede de onafhankelijke auditverklaring daarover.

5.Het nationaal agentschap mag geen enkele taak met betrekking tot de uitvoering van het programma of de besteding van middelen delegeren aan een derde zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de nationale autoriteit en de Commissie. Het nationaal agentschap blijft als enige verantwoordelijk voor de taken die aan een derde gedelegeerd zijn.

6.Wanneer het mandaat van het nationaal agentschap ingetrokken wordt, blijft het nationaal agentschap juridisch verantwoordelijk voor het vervullen van zijn contractuele verplichtingen jegens de begunstigden van het programma en de Commissie in afwachting van de overdracht van die verplichtingen aan een nieuw nationaal agentschap.

7.Het nationaal agentschap is verantwoordelijk voor het beheer en de afwikkeling van de financiële overeenkomsten betreffende het vorige programma die bij het begin van het programma nog lopen.

Artikel 25

Europese Commissie

1.Op basis van de in artikel 23, lid 3, bedoelde nalevingsvoorschriften voor nationale agentschappen beoordeelt de Commissie de nationale beheers- en controlesystemen, met name aan de hand van de evaluatie vooraf van de naleving van de nationale autoriteit, de jaarlijkse beheersverklaring van het nationaal agentschap en de verklaring van het onafhankelijke auditorgaan daarover, naar behoren rekening houdend met de jaarlijkse informatie verstrekt door de nationale autoriteit over haar toezichts- en supervisieactiviteiten betreffende het programma.

2.Binnen twee maanden na ontvangst van de in artikel 23, lid 3, bedoelde evaluatie vooraf van de naleving van de nationale autoriteit hecht de Commissie haar goedkeuring aan de aanwijzing van het nationaal agentschap, keurt zij die aanwijzing goed onder bepaalde voorwaarden of wijst zij deze af. De Commissie gaat geen contractuele betrekkingen met het nationaal agentschap aan voordat zij de evaluatie vooraf heeft goedgekeurd. Ingeval de Commissie de aanwijzing van het agentschap onder bepaalde voorwaarden goedkeurt, kan de Commissie in het kader van de contractuele betrekkingen met het nationaal agentschap aanvullende voorzorgsmaatregelen treffen.

3.De Commissie stelt jaarlijks de volgende programmamiddelen beschikbaar aan het nationaal agentschap:

a)middelen voor subsidieverlening in de betrokken lidstaat voor acties van het programma en waarvan het beheer is opgedragen aan het nationaal agentschap;

b)een financiële bijdrage ter ondersteuning van de beheerstaken die het nationaal agentschap in verband met het programma uitoefent, die wordt vastgesteld op basis van het bedrag aan middelen van de Unie dat het nationaal agentschap met het oog op het verlenen van subsidies wordt toevertrouwd;

c)in voorkomend geval, aanvullende middelen voor maatregelen in het kader van artikel 6, punt d), en artikel 10, punt d).

4.De Commissie stelt de vereisten voor het werkprogramma van het nationaal agentschap vast. De Commissie stelt geen programmamiddelen aan het nationaal agentschap beschikbaar tot na formele goedkeuring van het werkprogramma van het nationaal agentschap door de Commissie.

5.Na de beoordeling van de jaarlijkse beheersverklaring en de verklaring van het onafhankelijke auditorgaan hierover, verstrekt de Commissie haar advies en opmerkingen hierover aan het nationaal agentschap en de nationale autoriteit.

6.Indien de Commissie de jaarlijkse beheersverklaring of de onafhankelijke auditverklaring daarover niet kan aanvaarden of indien het nationaal agentschap geen bevredigend gevolg geeft aan de opmerkingen van de Commissie, kan de Commissie voorzorgs- of correctieve maatregelen nemen die noodzakelijk zijn om de financiële belangen van de Unie te waarborgen overeenkomstig artikel [60, lid 4,] van het Financieel Reglement.

7.De Commissie organiseert regelmatige bijeenkomsten met het netwerk van nationale agentschappen om zorg te dragen voor een coherente tenuitvoerlegging van het programma in alle lidstaten en alle in artikel 17 bedoelde derde landen.

Artikel 26

Onafhankelijk auditorgaan

1.Het onafhankelijk auditorgaan geeft een auditverklaring af over de in artikel [60, lid 5,] van het Financieel Reglement bedoelde jaarlijkse beheersverklaring. Die verklaring vormt de basis van de algemene zekerheid uit hoofde van artikel [123] van het Financieel Reglement.

2.Het onafhankelijk auditorgaan:

a)beschikt over de noodzakelijke beroepsbekwaamheid om audits in de publieke sector te verrichten;

b)zorgt ervoor dat bij de auditwerkzaamheden internationaal aanvaarde auditnormen in acht worden genomen;

c)verkeert niet in een belangenconflict met de juridische entiteit waarvan het nationaal agentschap deel uitmaakt. Met name is het functioneel onafhankelijk van de juridische entiteit waarvan het nationaal agentschap deel uitmaakt.

3.Het onafhankelijk auditorgaan verschaft de Commissie en haar vertegenwoordigers alsmede de Rekenkamer volledige toegang tot alle documenten en rapporten ter staving van de auditverklaring die het afgeeft over de jaarlijkse beheersverklaring van het nationaal agentschap.

HOOFDSTUK X

CONTROLESYSTEEM

Artikel 27

Beginselen van het controlesysteem

1.De Commissie neemt passende maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de uitvoering van uit hoofde van deze verordening gefinancierde acties, de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van maatregelen ter bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van doeltreffende controles en, indien onregelmatigheden worden ontdekt, door middel van terugvordering van de ten onrechte betaalde bedragen en, voor zover van toepassing, door middel van doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties.

2.De Commissie is verantwoordelijk voor de uitoefening van toezichthoudende controles met betrekking tot de programma-acties en -activiteiten die door de nationale agentschappen worden beheerd. Zij stelt minimumeisen vast voor de controles door het nationaal agentschap en het onafhankelijk auditorgaan.

3.Het nationaal agentschap is verantwoordelijk voor de primaire controle van de begunstigden voor de in artikel 24, lid 2, bedoelde programma-acties. Die controles bieden een redelijke garantie dat de verleende subsidies worden besteed voor de doeleinden waarvoor zij bestemd zijn en in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften van de Unie.

4.Met betrekking tot de middelen van het programma die aan de nationale agentschappen worden overgemaakt, zorgt de Commissie voor een goede coördinatie van haar controles met de nationale autoriteiten en de nationale agentschappen, op basis van het beginsel van één enkele audit en volgens een op risico gebaseerde analyse. Deze bepaling is niet van toepassing op onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).

Artikel 28

Bescherming van de financiële belangen van de Unie

Wanneer een derde land aan het programma deelneemt op grond van een besluit in het kader van een internationale overeenkomst of op grond van enig ander rechtsinstrument, verleent het derde land de nodige rechten en toegang aan de verantwoordelijke ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer, zodat deze hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van het Europees Bureau voor fraudebestrijding omvatten die rechten het recht onderzoeken uit te voeren, waaronder controles en verificaties ter plaatse als bedoeld in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013.

HOOFDSTUK XI

COMPLEMENTARITEIT

Artikel 29

Complementariteit met andere beleidsmaatregelen, programma's en fondsen van de Unie

1.Het programma wordt zodanig uitgevoerd dat de algehele samenhang ervan en de complementariteit met andere relevante beleidsmaatregelen, programma's en fondsen van de Unie wordt gewaarborgd, met name die welke verband houden met onderwijs en opleiding, cultuur en media, jeugd en solidariteit, werkgelegenheid en sociale inclusie, onderzoek en innovatie, industrie en bedrijfsleven, digitaal beleid, landbouw en plattelandsontwikkeling, milieu en klimaat, cohesie, regionaal beleid, migratie, veiligheid en internationale samenwerking en ontwikkeling.

2.Aan een actie waaraan door het programma een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit enig ander programma van de Unie, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken.

3.Wanneer het programma en de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) als bedoeld in artikel 1 van Verordening (EU)XX [GB-verordening] gezamenlijk financiële steun verlenen voor een enkele actie, wordt die actie uitgevoerd in overeenstemming met de voorschriften van deze verordening, met inbegrip van de voorschriften inzake de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.

4.Acties die in aanmerking komen voor steun in het kader van het programma, die zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van dit programma en die voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep, maar die niet worden gefinancierd vanwege budgettaire beperkingen, kunnen worden geselecteerd voor financiering door de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen). In dat geval zijn de medefinancieringspercentages en de subsidiabiliteitsregels op basis van deze verordening van toepassing. Die acties worden door de in artikel [65] van Verordening (EU)XX [GB-verordening] bedoelde beheersautoriteit uitgevoerd overeenkomstig de voorschriften van die verordening en de fondsspecifieke verordeningen, met inbegrip van de voorschriften inzake financiële correcties.

HOOFDSTUK XII

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De in artikel 20 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.

3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 20 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.Een overeenkomstig artikel 20 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 31

Comitéprocedure

1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.Het comité kan in specifieke samenstelling bijeenkomen teneinde sectorale vraagstukken te behandelen. In voorkomend geval kunnen, overeenkomstig zijn reglement van orde en per geval, externe deskundigen, zoals vertegenwoordigers van de sociale partners, als waarnemer voor een vergadering worden uitgenodigd.

3.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 32

Intrekking

Verordening (EU) nr. 1288/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 33

Overgangsbepalingen

1.Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de acties die zijn geïnitieerd op grond van Verordening (EU) nr. 1288/2013, die op de betrokken acties van toepassing blijft totdat zij worden afgesloten.

2.De financiële middelen voor het programma kunnen ook de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve uitgaven om de overgang tussen het programma en de maatregelen op grond van Verordening (EU) nr. 1288/2013 te bewerkstelligen.

3.In afwijking van artikel [130, lid 2,] van het Financieel Reglement, en in naar behoren gemotiveerde gevallen kan de Commissie de kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de ondersteunde activiteiten en die gedurende de eerste zes maanden van 2021 zijn gemaakt als subsidiabel beschouwen met ingang van 1 januari 2021, zelfs als de begunstigde deze kosten maakte voordat hij een subsidieaanvraag had ingediend.

4.Zo nodig kunnen voor het beheer van acties en activiteiten die op [31 december 2027] nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 14, lid 5, bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.

5.De lidstaten zorgen op nationaal niveau voor een soepele overgang tussen de acties die zijn uitgevoerd in het kader van het programma Erasmus+ (20142020) en die welke uit hoofde van dit programma ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 34

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de [...] [twintigste] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter



FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) (programmacluster)

1.3.Aard van het voorstel/initiatief

1.4.Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.Duur en financiële gevolgen

1.6.Beheersvorm(en)

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

2.2.Beheers- en controlesysteem

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.2.Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.3.Bijdragen van derden

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten



FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van "Erasmus": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) (programmacluster)

7. Investeren in mensen, sociale cohesie en waarden

1.3.Het voorstel/initiatief betreft:

 een nieuwe actie; 

een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie 48 ; 

 de verlenging van een bestaande actie; 

 de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie. 

1.4.Motivering van het voorstel/initiatief

1.4.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

Op korte en lange termijn beoogt het programma de ondersteuning van mogelijkheden voor leermobiliteit die bijdragen tot de persoonlijke, educatieve, maatschappelijke en beroepsontwikkeling van particulieren. Het programma zal ook samenwerking tussen belanghebbenden op organisatorisch en beleidsniveau ondersteunen, met het oog op het bevorderen van inclusie, excellentie, creativiteit en innovatie op het gebied van onderwijs, opleiding, jeugd en sport.

Onder voorbehoud van de inwerkingtreding van de basisverordening zal het programma worden uitgevoerd vanaf 1 januari 2021, met een looptijd van zeven jaar.

1.4.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie

Hoewel de lidstaten verantwoordelijk blijven voor de inhoud en organisatie van hun beleid op de betrokken gebieden, is het programma gericht op de bevordering van transnationale en internationale mobiliteit en samenwerkingsprojecten, en op de ondersteuning van beleidsontwikkelingen met een Europese dimensie.

De doelstellingen van dit initiatief kunnen door de lidstaten niet correct en afdoende worden verwezenlijkt wegens het transnationale karakter, de grote omvang en de ruime geografische spreiding van de gefinancierde activiteiten inzake leermobiliteit en samenwerking, de gevolgen ervan voor de toegang tot leermobiliteit en, meer in het algemeen, voor de integratie van de Unie, en wegens de grotere internationale dimensie. Zoals blijkt uit de tussentijdse evaluatie van Erasmus+, hebben losse initiatieven van onderwijsinstellingen of lidstaten, hoewel die op nationaal niveau efficiënt en voordelig worden geacht, onvoldoende schaal en omvang, en bereiken zij geen Europabreed effect. Door acties van de Unie kan de kritische massa worden vergroot en kunnen pan-Europese uitdagingen in de betrokken gebieden worden aangepakt. Wat de reikwijdte betreft, blijft de som van de dekking van de individuele landen en de sectoroverschrijdende dekking beperkt ten opzichte van het huidige Erasmus+-programma.

Uit de tussentijdse evaluatie van Erasmus+ is gebleken dat de mobiliteit van lerenden en personeel en de Europese samenwerking in de sectoren die onder het programma vallen, zonder het programma aanzienlijk achteruit zou gaan. De belangrijkste toegevoegde waarde voor de Unie van de samenwerkingsactiviteiten, zoals beschreven in de evaluatie, betreft winst op het gebied van kwaliteit, innovatie, professionalisering en internationalisering van de betrokken organisaties, alsook een grotere sectoroverschrijdende samenwerking en een beter geografisch evenwicht, met een betere integratie van kleine landen en landen uit Midden- en Oost-Europa. Uit de evaluatie is eveneens gebleken dat het programma actief bijdraagt aan de opbouw van een positieve houding ten opzichte van de Europese Unie 49 en een bijdrage levert aan de ontwikkeling van de Europese identiteit, dwars door alle gefinancierde activiteiten heen. De evaluatie schetste eveneens de voordelen van de uitbreiding van activiteiten die specifiek zijn gericht op de verbetering van de kennis van en het inzicht in de Europese Unie, met name bij jongeren, scholieren en leerlingen in beroepsonderwijs en -opleiding.

De toegevoegde waarde voor de Unie vloeit ook voort uit het cumulatieve effect van de programma-activiteiten ter bevordering van de Europese expertise, met name in bepaalde belangrijke sectoren van de toekomst, die het concurrentie- en innovatievermogen van de Unie versterkt. De transnationale en internationale dimensie van de ondersteunde activiteiten koestert talenten en zorgt voor connecties in sectoren die een hoge mate van internationalisering vereisen. Het programma zal bijdragen tot een toename van het aantal hoogopgeleiden die internationale ervaring hebben en hun technische en transversale vaardigheden hebben verbeterd. De toegevoegde waarde voor de Unie zal bestaan in de vorming van de volgende generatie creatieve en innovatieve Europese burgers en in een bijdrage aan de totstandbrenging van een echte Europese mentaliteit. De transnationale dimensie zal zorgen voor connecties in sectoren die een hoge mate van internationalisering vereisen. De ondersteuning van innovatie op het niveau van de Unie zou ook zorgen voor kruisbestuiving tussen landen, waardoor de lidstaten zullen worden geholpen om in hetzelfde tempo vooruitgang te boeken bij de modernisering en innovatie van hun systemen en hun beleid. Het programma zal er ook rechtstreeks en indirect toe bijdragen de geboden kansen te benutten en uitdagingen aan te pakken die zich aanbieden voor organisaties, instellingen, systemen en beleidsmaatregelen die inspelen op de persoonlijke, sociaal-educatieve en professionele ontwikkeling van de burgers, door hen kwalitatieve, innovatieve en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport te bieden. Het programma omvat ook een actie die speciaal is ontworpen om de toegang van kleinere actoren tot het programma te verbeteren en die flexibele formaten zal ondersteunen (doorgaans transnationale, maar in uitzonderlijke gevallen ook nationale activiteiten met een sterke Europese dimensie, zoals activiteiten over een specifiek Europees thema of Europese beleidsprioriteit). Dit zal organisaties met minder organisatorische capaciteit en deelnemers met weinig of geen ervaring in transnationale samenwerking, zoals grassrootsorganisaties en nieuwkomers, in staat stellen een eerste ervaring met de toegang tot fondsen van de Unie op te doen en kennis te verwerven met het oog op toekomstige transnationale samenwerkingsactiviteiten.

1.4.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

In de onlangs voltooide tussentijdse evaluatie van Erasmus+ 50 is geëvalueerd welke vooruitgang in de periode 20142016 is geboekt bij de tenuitvoerlegging van Erasmus+ in alle deelnemende landen, en is het effect op lange termijn onderzocht van de zeven vorige programma's voor de periode 20072013 (evaluatie achteraf), ook in de partnerlanden. Uit de evaluatie is gebleken dat Erasmus+ en de vorige programma's zeer relevant, effectief en efficiënt waren. Het programma wordt over de gehele linie zeer gewaardeerd door een brede waaier van belanghebbenden en door het grote publiek; het heeft een grote naambekendheid, die verder reikt dan de groep van rechtstreekse begunstigden, en wordt beschouwd als een vlaggenschipactie van de Unie. De tussentijdse evaluatie wees er ook op dat het programma lijkt bij te dragen aan een hechtere Unie en dat het doeltreffend is voor het op gang brengen van innovatie in organisaties die aan het programma deelnemen. Erasmus+ is ook belangrijk gebleken voor het mondiale bereik van de Unie, met name door het bevorderen van samenwerking tussen Europa en de partnerlanden.

Er is solide bewijsmateriaal over de doeltreffendheid van het programma op verschillende niveaus, d.w.z. individuele jongeren en personeelsleden, en ook organisaties en systemen, die aan het programma hebben deelgenomen. Het programma heeft bewezen dat het kan uitbreiden en zich kan aanpassen aan nieuwe doelgroepen en dat het zijn uitvoeringsmechanismen voortdurend kan verbeteren. Erasmus+ heeft de administratieve lasten voor de belanghebbenden en begunstigden ten dele verminderd, bijvoorbeeld door meer digitalisering en de invoering van versnelde subsidieselectieprocedures. De vermindering van de administratieve lasten verbeterde de niet-financiële prestaties van de gesteunde projecten doordat de begunstigden meer aandacht konden besteden aan de inhoud van hun projecten. Uit de evaluatie is ook gebleken dat de herstructurering van de vorige programma's in één geïntegreerd programma de samenhang daarvan in termen van afstemming tussen soorten gefinancierde acties en de interventielogica van het programma heeft versterkt, de efficiëntie ervan heeft verbeterd en de structuur ervan heeft vereenvoudigd door de indeling in drie kernacties. De belanghebbenden dringen aan op stabiliteit of progressieve ontwikkelingen in de toekomst.

In de evaluatie werd aanbevolen dat het toekomstige programma:

– inclusiviteit stimuleert (zowel voor individuen als organisaties) voor kwetsbare groepen, en de toegang tot het programma verruimt, met name voor kansarme personen;

– de acties die gericht zijn op het stimuleren van innovatie optimaliseert, om bij te dragen aan het overbruggen van de vaardigheids- en competentiekloof;

– beter prioriteiten stelt en strategisch investeert in de sectoren met het grootste potentieel — scholen, beroepsonderwijs en -opleiding, jeugd;

– de relevantie en impact van volwassenenonderwijs, Jean Monnet-acties en sport maximaliseert;

– om het Europees bewustzijn te stimuleren: maatregelen ter bevordering van de kennis van de Europese integratie en het gevoel van verbondenheid met Europa aanscherpt;

– de internationale kansen en het mondiale bereik van het programma vergroot;

– de regels en administratieve procedures van het programma, inclusief die inzake internationale acties, verder vereenvoudigt, online instrumenten optimaliseert, en de hoeveelheid informatie die van deelnemers en begunstigden wordt verlangd, vermindert;

– synergieën met andere instrumenten en beleidsmaatregelen van de Unie versterkt en er nieuwe ontwikkelt;

– beleidsmakers beter betrekt bij het ontwerp en de uitvoering van oproepen voor beleidsmaatregelen.

1.4.4.Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere passende instrumenten

Het programma is een van de financieringsinstrumenten in het kader van het meerjarig financieel kader 20212027 die zijn gericht op investeringen in mensen, sociale cohesie en waarden. Het programma zal verenigbaar en complementair zijn met de andere instrumenten van de Unie, met name de instrumenten voor externe samenwerking 51 , de Europese structuur- en investeringsfondsen, het Europees Sociaal Fonds+ en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling. Het programma zal ook streven naar synergie met het Fonds voor asiel en migratie en het Fonds voor interne veiligheid. Er is ook een belangrijke mogelijke complementariteit tussen de doelstellingen en acties van het programma en het toekomstige programma voor rechten en waarden. Het programma zal consistent zijn met en vormt een belangrijke aanvulling op het toekomstige programma Creatief Europa. Op jeugdgebied zal het programma door het aanbieden van verschillende soorten activiteiten ook consistent zijn met en complementair aan het Europees Solidariteitskorps. Op het gebied van digitale vaardigheden zal het programma Digitaal Europa de brede aanpak van vaardigheden in Erasmus+ aanvullen door de ontwikkeling en de verwerving van geavanceerde digitale vaardigheden te ondersteunen.

Er zijn grote mogelijkheden voor complementariteit en synergieën met betrekking tot gemeenschappelijke doelstellingen (zoals de kwalitatieve ontwikkeling van onderwijs-, opleidings- en jeugdwerkstelsels, de ontwikkeling van menselijk kapitaal, enz.). Deze programma's van de Unie zijn van cruciaal belang voor een meer concurrerend, veerkrachtig en toekomstbestendig Europa. Verwacht wordt dat betere synergieën en complementariteit de samenhang tussen de uitgavenprogramma's zullen vergroten en zullen zorgen voor effectieve samenwerking, en aldus een antwoord zullen geven op de huidige maatschappelijke uitdagingen.

Hoewel deze programma's worden ondersteund door verschillende instrumenten met onafhankelijke werkwijzen, verschillende interventielogica's, beheersvormen en structuur, kan hun wisselwerking convergente gevolgen hebben. Daarom zal worden uitgezocht welke synergieën mogelijk zijn en waar zij meer toegevoegde waarde opleveren.

Nieuwe of versterkte synergieën kunnen op verschillende niveaus tot stand worden gebracht:

1. op strategisch niveau: betere samenhang en betere afstemming van gedeelde beleidsdoelstellingen;

2. op programmeringsniveau: betere samenhang tussen de prioriteiten en verenigbare uitvoeringskaders;

3. op projectniveau: strategische bundeling van middelen uit verschillende bronnen.

Als concreet instrument ter bevordering van de verwezenlijking van synergieën wordt voorgesteld andere mobiliteitsprogramma's met een sterke leerdimensie samen te brengen in Erasmus, en aldus de infrastructuur en de uitvoeringsmechanismen van het Erasmusprogramma als "medium" te gebruiken en de interventielogica van Erasmus te volgen. Er zal een nieuwe actie worden ingevoerd ter ondersteuning van de mobiliteit van verschillende categorieën organisaties of personen waarop andere beleidsterreinen specifiek betrekking hebben (bijvoorbeeld openbaar bestuur, landbouw en plattelandsontwikkeling, ondernemingen, rechtshandhaving, enz.). Dit zal bijdragen tot meer samenhang bij de uitvoering, en tot verdere vereenvoudiging en efficiëntiewinst. Dit "medium" Erasmus zal wegens zijn beperkte kritische massa (althans in de beginfase) en zijn sectoroverschrijdende component worden aangeboden als een gecentraliseerde actie.

1.5.Duur en financiële gevolgen

 beperkte geldigheidsduur

   van kracht vanaf 01/01/2021 tot en met 31/12/2027

   financiële gevolgen vanaf 2021 tot en met 2027 voor vastleggingskredieten en vanaf 2021 tot en met 2032 voor betalingskredieten.

 onbeperkte geldigheidsduur

uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,
gevolgd door een volledige uitvoering.

1.6.Beheersvorm(en) 52  

 direct beheer door de Commissie

door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

   door de uitvoerende agentschappen;

 gedeeld beheer met lidstaten

 indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

derde landen of de door hen aangewezen organen;

internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

de EIB en het Europees Investeringsfonds;

de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

publiekrechtelijke organen;

privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Opmerkingen

Wat de uitvoeringsmechanismen betreft, worden de instrumenten (voornamelijk subsidies) en beheersmethoden – direct beheer en indirect beheergehandhaafd, aangezien er geen structurele veranderingen nodig zijn in de modus operandi van het programma.

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

De aanpak van het toekomstige kader voor de monitoring en evaluatie van Erasmus zal zijn gebaseerd op a) een continue monitoring om de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen inzake output en resultaten van het programma te beoordelen; en b) evaluaties en studies/enquêtes om de impact van het programma op de lange termijn in kaart te brengen, die tijdens de programmeringscyclus slechts enkele malen wordt gemeten (formele tussentijdse en ex-post evaluatie, en specifieke onafhankelijke studies en enquêtes).

Het is de bedoeling om zo veel mogelijk gebruik te maken van de bestaande regelingen en om de administratieve lasten voor de deelnemers (individuen of organisaties) te vereenvoudigen, te rationaliseren en te verminderen, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat voldoende informatie wordt verzameld om de impact van het programma te beoordelen en ervoor te zorgen dat verantwoording wordt afgelegd. Bijgevolg zullen de regels voor de monitoring en de verslaglegging systematisch worden vastgesteld met het oog op efficiëntie en kosteneffectiviteit, op basis van de ervaring die is opgedaan met het huidige programma, zonder de behoeften aan gegevens voor de evaluatie in gevaar te brengen.

Overeenkomstig de bevindingen van de tussentijdse evaluatie wil het volgende Erasmusprogramma het monitoringsysteem vereenvoudigen en verbeteren wat betreft:

– de duidelijkheid en de relevantie van de outputindicatoren en van de kwaliteit van de gegevens;

– de robuustheid van de zelfgerapporteerde resultaatindicatoren;

– de evenredigheid tussen de lasten voor de begunstigden (aantal en frequentie van de enquêtes, steekproeven van respondenten, aantal en complexiteit van de verzamelde gegevens, enz.) en het gebruik van de gegevens voor monitoring, evaluatie en verspreiding;

– de gebruikersvriendelijkheid en betere interoperabiliteit van online instrumenten.

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

De voorgestelde voortzetting van de combinatie van beheersvormen van het programma (direct en indirect beheer) is gebaseerd op de positieve ervaring met de uitvoering van het huidige Erasmus+-programma, dat halverwege de looptijd is geëvalueerd en geschikt voor het doel is bevonden "met een goede algemene coördinatie en zonder belangrijke tekortkomingen". Daarbij wordt voortgebouwd op de bestaande structuren, met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit, evenredigheid en efficiëntie.

Het behoud van beproefde modaliteiten zal het mogelijk maken te focussen op resultaten en prestaties, bewezen efficiëntiewinsten veilig te stellen, en tegelijkertijd de administratieve lasten zoveel mogelijk te beperken (zoals is ondervonden tijdens de overgang van het programma voor de periode 20072013 naar dat voor de periode 20142020). Het algemene beginsel wordt gehandhaafd: als algemene regel geldt dat geen rechtstreekse steun wordt verleend aan individuele begunstigden; de steun zal nog steeds worden verstrekt via de deelnemende organisaties, die hem verdelen onder individuele lerenden of beroepsbeoefenaars.

De door de Unie gedragen kosten voor het beheer van het huidige Erasmus+-programma zijn redelijk (6 % van de administratieve en operationele begroting van Erasmus) 53 . Dit is met name duidelijk in vergelijking met kleinere nationale acties, die duurder lijken te zijn (gemiddeld 14 % van hun respectieve begroting).

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico's en het (de) syste(e)(men) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico's te beperken

De risico's die bij de tenuitvoerlegging van de lopende programma's zijn geïdentificeerd, kunnen voornamelijk in de volgende categorieën worden ingedeeld:

– fouten als gevolg van het gebrek aan ervaring van de begunstigden met de regels. Het foutenpercentage en het aantal financiële aanpassingen zijn naar verwachting hoger naarmate de regels voor het financieel beheer van de actie complexer zijn, met name wanneer de subsidie op de reële kosten is gebaseerd. Dit risico kan grotendeels worden getemperd door het gebruik van vereenvoudigde kosten (vaste bedragen, forfaitaire tarieven en schalen van eenheidskosten), zoals toegestaan door het Financieel Reglement;

– betrouwbaarheid van de controleketen en instandhouding van het controlespoor. Erasmus zou worden beheerd door een groot aantal intermediairs, de nationale agentschappen, met toezicht door een onafhankelijk auditorgaan zoals bepaald in het Financieel Reglement, en operationeel en bestuurlijk toezicht door de nationale autoriteiten. Het controlekader dat deze risico's vermindert is goed geïnstitutionaliseerd;

– deelnemers aan een specifieke doelstelling (bv. in de jeugd- of volwassenensector) beschikken misschien niet over de nodige financiële soliditeit en geavanceerde beheerstructuren en -capaciteit voor het beheer van de fondsen van de Unie, en zullen worden onderworpen aan aanvullende monitoring en controles op basis van risicobeoordeling.

De belangrijkste vereenvoudiging om de risico's te temperen en het foutenpercentage als gevolg van de complexe financiële regels te verminderen zal bestaan in een ruime toepassing van subsidieverlening in de vorm van vaste bedragen, forfaitaire tarieven en schalen van eenheidskosten, en vereenvoudigde actievormen, waardoor de regels gemakkelijk kunnen worden nageleefd zonder afbreuk te doen aan de verantwoordingsplicht.

De entiteiten waaraan de uitvoering is toevertrouwd, zijn altijd verantwoordelijk voor de primaire controles met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie, en de Commissie is verantwoordelijk voor het toezicht op het algemene kader. Dit bestaande betrouwbare controlesysteem zal worden gehandhaafd voor de controle op het gebruik van de middelen van de Unie, zowel voor de acties die in indirect beheer worden beheerd door de nationale agentschappen als die in direct beheer, overeenkomstig het Financieel Reglement. Met betrekking tot de middelen van het programma die aan de nationale agentschappen worden overgemaakt, zorgt de Commissie voor een goede coördinatie van haar controles met de nationale autoriteiten en de nationale agentschappen, op basis van het beginsel van één enkele audit en volgens een op risico gebaseerde analyse. De nationale agentschappen zijn verantwoordelijk voor de primaire controle van de begunstigden, maar de lidstaten/nationale autoriteiten blijven toezicht houden op hun interne controlesysteem en de overeenstemming ervan met de toepasselijke voorschriften, en een onafhankelijk auditorgaan verzorgt de audit 54 . Met het oog op coherentie en betrouwbaarheid van de controles op nationaal niveau zal de Commissie jaarlijkse controlerichtsnoeren blijven bekendmaken.

Het controlesysteem wordt zodanig opgezet dat efficiënte en kosteneffectieve controles worden gewaarborgd. Het toezicht door de Commissie en de prestatiekaders zullen zorgen voor een hoog niveau van toezicht en feedback op de beleidsaanpak. Erasmus zal worden opgenomen in het programma van toezichthoudende bezoeken, financiële audits, en monitoring- en controlebezoeken van de Commissie, alsook van begeleidende activiteiten zoals startvergaderingen, conferenties, vergaderingen van de nationale agentschappen, opleidingen en webinars.

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).

Wat de kosteneffectiviteit betreft, heeft de Commissie een eerste raming gemaakt van de kosten van de middelen en input die nodig zijn om de controles uit te voeren en heeft, voor zover mogelijk, een raming gemaakt van de voordelen in termen van het aantal voorkomen, opgespoorde en gecorrigeerde fouten en onregelmatigheden, maar ook in termen van niet-kwantificeerbare fouten. Bij deze aanpak ligt de nadruk op de belangrijkste financiële en operationele controles in de controleketen.

De controlestrategie is gebaseerd op één geïntegreerd controlekader om redelijke zekerheid te bieden gedurende de gehele projectcyclus. De benadering van de beoordeling van kosteneffectiviteit van de controles is gebaseerd op de logica van bouwstenen van garanties en één geïntegreerd controlekader. De Commissie onderscheidt de frequentie en de intensiteit van de controles – gezien de verschillende risicoprofielen tussen haar huidige en toekomstige verrichtingen en de kosteneffectiviteit van haar bestaande en alternatieve controles, met name zoals uiteengezet voor de nationale agentschappen in de richtsnoeren voor de uitvoering van het programma. De uitvoerende agentschappen en de entiteiten waaraan de uitvoering is toevertrouwd, zijn altijd verantwoordelijk voor de primaire controles met het oog op de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie, en de Commissie is verantwoordelijk voor de toezichthoudende controles.

De Commissie schat dat de totale kosten van de controles laag zijn – afhankelijk van de gehanteerde maatstaf tussen 1 % en 5 % van de beheerde begroting (uitgezonderd de begroting van het Uitvoerend Agentschap). Deze kosten zijn evenredig en kosteneffectief gezien het aanzienlijke risico op fouten indien deze controles niet zouden worden uitgevoerd, en de verplichting om het foutenpercentage onder 2 % te houden. Op basis van de ervaring met het huidige Erasmus+ en de vorige programma's, die een foutenpercentage van circa 1 % hebben op meerjarige basis, ligt het verwachte foutenpercentage lager dan 2 %.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

De controles met het oog op de preventie en opsporing van fraude verschillen niet van de controles op de wettigheid en regelmatigheid van de verrichtingen (de onopzettelijke fouten). Elk jaar onderzoekt de Commissie alle verslagen van de nationale agentschappen op mogelijke fraude of onregelmatigheden. De follow-up van deze gevallen vindt meestal plaats op nationaal niveau, waar de nationale agentschappen rechtstreeks een beroep kunnen doen op rechtsmiddelen en doorverwijzing van fraudegevallen.

De diensten van de Commissie dragen bij aan de lopende onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en organiseren de follow-up van afgeronde onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding. De financiële schade voor de begroting van de Unie als gevolg van in eindverslagen in zaken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding vastgestelde fraude met betrekking tot programma's met soortgelijke regels en belanghebbenden is laag. Zaken worden waar passend doorverwezen naar het Europees Bureau voor fraudebestrijding en het Bureau voor onderzoek en disciplinaire zaken (IDOC), maar een groot aantal zaken wordt in de loop van het jaar rechtstreeks opgevolgd bij de nationale agentschappen en de nationale autoriteiten, die rechtstreeks toegang hebben tot de bevoegde rechterlijke instanties en instanties voor fraudebestrijding.

De diensten van de Commissie die de actie uitvoeren, hebben sinds 2014 hun eigen fraudebestrijdingsstrategie ontwikkeld en uitgevoerd, die is opgesteld op basis van de methodologie van het Europees Bureau voor fraudebestrijding. Deze wordt regelmatig bijgewerkt en zo nodig (meest recentelijk in 2017) aangevuld met procedurestukken van lager niveau waarin wordt beschreven hoe zaken worden doorverwezen en opgevolgd.

Zoals in de tussentijdse evaluatie is geconcludeerd, worden de bestaande maatregelen, gezien het feit dat de omvang van de fraude in het programma uiterst beperkt is en grotendeels beperkt blijft tot gevallen van meervoudige projectaanvraag of van projectleiders die hun verplichtingen niet nakomen, zowel geschikt als evenredig geacht. Gezien de omvang van de gevolgen van fraude voor het voorgestelde programma, met name de financiële schade die wordt geregistreerd door het Europees Bureau voor fraudebestrijding, rechtvaardigt het restrisico van fraude geen extra maatregelen. De diensten van de Commissie onderhouden nauwe samenwerking met het Europees Bureau voor fraudebestrijding en volgen de lopende zaken op de voet. Daarom is het mogelijk tot een positieve conclusie te komen over zekerheid ten aanzien van het risico op fraude.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek van het meerjarig financieel kader en voorgesteld(e) nieuw(e) begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Begrotingsonderdeel

Soort
krediet

Bijdrage

Rubriek 2 "Cohesie en waarden"

Titel 7 "Investeren in mensen, sociale cohesie en waarden"

Hoofdstuk 03 "Erasmus"

GK/NGK

van EVA-landen

van kandidaat-lidstaten

van derde landen

in de zin van artikel [21, lid 2, onder b),] van het Financieel Reglement

2

07 01 02 — Administratieve ondersteuning van het programma

NGK

JA

JA

JA/NEE

NEE

2

07 03 01 Bevordering van de leermobiliteit van particulieren, en van samenwerking, inclusie, excellentie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op het gebied van onderwijs en opleiding

GK

JA

JA

JA/NEE

NEE

2

07 03 02 Bevordering van de mobiliteit voor niet-formeel leren en de actieve participatie van jongeren, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op jeugdgebied

GK

JA

JA

JA/NEE

NEE

2

07 03 03 Bevordering van de leermobiliteit van sportcoaches en personeel, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van de sportorganisaties en het sportbeleid

GK

JA

JA

JA/NEE

NEE

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarig financieel
kader

2

Cohesie en waarden

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Na 2027

TOTAAL

Beleidskredieten

07 03 01 Bevordering van de leermobiliteit van particulieren, en van samenwerking, inclusie, excellentie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op het gebied van onderwijs en opleiding

Vastleggingen

(1)

2 554,979

2 713,730

2 970,543

3 351,156

3 896,218

4 668,546

5 744,828

25 900,000

Betalingen

(2)

2 065,608

2 487,261

2 817,465

3 197,250

3 706,250

4 413,914

5 401,834

1810,418

25 900,000

07 03 02 - Bevordering van de mobiliteit voor niet-formeel leren en de actieve participatie van jongeren, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van organisaties en beleid op jeugdgebied

Vastleggingen

(1)

305,808

324,809

355,548

401,104

466,343

558,783

687,605

3 100,000

Betalingen

(2)

247,235

297,703

337,226

382,682

443,605

528,306

646,552

216,691

3 100,000

07 03 03 Bevordering van de leermobiliteit van sportcoaches en personeel, en van samenwerking, inclusie, creativiteit en innovatie op het niveau van de sportorganisaties en het sportbeleid

Vastleggingen

(1)

54,256

57,627

63,081

71,164

82,738

99,139

121,994

550,000

Betalingen

(2)

43,864

52,818

59,830

67,895

78,704

93,732

114,711

38,445

550,000

Uit het budget van het programma gefinancierde administratieve kredieten

07 01 02 Administratieve ondersteuning van Erasmus 

Vastleggingen = betalingen

(3)

44,392

47,150

51,612

58,225

67,695

81,114

99,814

450,000

TOTAAL kredieten voor het budget van het programma

Vastleggingen

=1+3

2 959,435

3 143,317

3 440,783

3 881,648

4 512,994

5 407,582

6 654,241

30 000,000

Betalingen

=2+3

2 401,103

2 884,931

3 266,128

3 706,051

4 296,254

5 117,067

6 262,907

2 065,558

30 000,000

Rubriek van het meerjarig financieel
kader

7

"Administratieve uitgaven"

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Na 2027

TOTAAL

Personele middelen 55

35,007

40,366

45,725

45,725

45,725

45,725

45,725

303,876

Andere administratieve uitgaven

1,059

1,059

1,059

1,059

1,059

1,059

1,059

 

7,410

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader

(Totaal vastleggingen = totaal betalingen)

36,066

41,425

46,784

46,784

46,784

46,784

46,784

311,286

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Na 2027

TOTAAL

TOTAAL kredieten
voor alle RUBRIEKEN
van het meerjarig financieel kader 

Vastleggingen

2 995,501

3 184,742

3 487,567

3 928,432

4 559,778

5 454,366

6 701,025

30 311,286

Betalingen

2 437,169

2 926,356

3 312,912

3 752,835

4 343,038

5 163,851

6 309,691

2 065,558

30 311,286

3.2.2.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig.

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaren

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

35,007

40,366

45,725

45,725

45,725

45,725

45,725

303,876

Andere administratieve uitgaven

1,059

1,059

1,059

1,059

1,059

1,059

1,059

7,410

Subtotaal RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader

36,066

41,425

46,784

46,784

46,784

46,784

46,784

311,286

Buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

Andere administratieve
uitgaven

44,392

47,150

51,612

58,225

67,695

81,114

99,814

450,000

Subtotaal
buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader

44,392

47,150

51,612

58,225

67,695

81,114

99,814

450,000

TOTAAL

80,458

88,575

98,396

105,009

114,479

127,898

146,598

761,286

3.2.2.1.Geraamde personeelsbehoeften 56

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig.

   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Jaren

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

Zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie

225

261

296

296

296

296

296

Delegaties

Onderzoek

Extern personeel (in voltijdequivalenten VTE) – AC, AL, END, INT en JPD

Rubriek 7

Gefinancierd uit RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader 

– zetel

37

41

44

44

44

44

44

– delegaties

Gefinancierd uit het budget van het programma 

– zetel

– delegaties

Onderzoek

Andere (geef aan welke)

TOTAAL

262

302

340

340

340

340

340

Ambtenaren en tijdelijk personeel

Extern personeel

Beschrijving van de uit te voeren taken:

3.2.3.Bijdragen van derden

Het voorstel/initiatief:

   voorziet niet in medefinanciering door derden;

   voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Jaren

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

Medefinancieringsbron 

TOTAAL medegefinancierde kredieten

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

   voor de eigen middelen

   voor de overige ontvangsten

Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven    

in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Gevolgen van het voorstel/initiatief

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Artikel ….

(1)    COM(2018) 98 final.
(2)    COM(2018) 321 final.
(3)    COM(2017) 673 final.
(4)    70 % van de Europeanen voelt zich thans burger van de Europese Unie, een lichte toename van twee procentpunten ten opzichte van 2017 en het hoogste cijfer sinds het voorjaar van 2010. Meer dan de helft van de respondenten (54 %) kent zijn rechten als EU-burger, maar meer dan twee derde zou meer willen weten (Eurobarometer 88 over EU-burgerschap van november 2017). Zie ook het Verslag over het EU-burgerschap 2017, COM(2017) 30/2 final.
(5)    Zo weet bijvoorbeeld slechts een derde van de studenten van 14 jaar (35 %) wie kan stemmen bij de verkiezing van de leden van het Europees Parlement; IEA (2010) ICCS 2009 European Report Civic knowledge, attitudes, and engagement among lower-secondary students in 24 European countries    
http://www.iea.nl/fileadmin/user_upload/Publications/Electronic_versions/ICCS_2009_European_Report.pdf
(6)    TNS voor Europese Commissie (2017) European Youth Eurobarometer https://publications.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/1fa75943-a978-11e7-837e-01aa75ed71a1/language-en
(7)    Onderzoek "Learning Europe at School", https://publications.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/83be95a3-b77f-4195-bd08-ad92c24c3a3c
(8)    Het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (INOIS) en het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III).
(9)    Het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling.
(10)    [Referentie].
(11)    COM(2018) 366.
(12)    COM(2018) 267.
(13)    COM(2018) 50 final en SWD(2018) 40 final.
(14)    SWD(2018) 40 final.
(15)    De programmalanden zijn de achtentwintig lidstaten, IJsland, Liechtenstein, Noorwegen, Macedonië en Turkije.
(16)    De raadpleging werd gehouden door het secretariaat-generaal van de Europese Commissie en betrof een cluster van programma's op het gebied van onderwijs en opleiding, cultuur, burgerschap en justitie. De raadpleging leverde 1 127 antwoorden op die rechtstreeks relevant zijn voor het Erasmus+-programma. Openbare raadpleging over EU-fondsen op het gebied van waarden en mobiliteit
(17)    Zie http://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/resources/documents.evaluations_nl
(18)    SEC(2018) 265. Dit advies heeft betrekking op een ontwerp van effectbeoordelingsverslag dat verschilt van het verslag dat is aangenomen.
(19)    [Referentie].
(20)    Het instrument voor pretoetredingssteun (IPA), het Europees nabuurschapsinstrument (ENI), het instrument voor ontwikkelingssamenwerking (DCI), het Partnerschapsinstrument voor samenwerking met derde landen (PI).
(21)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
(22)    PB C van , blz. .
(23)    PB C van , blz. .
(24)    COM(2018) 98 final.
(25)    PB C 428 van 13.12.2017, blz. 10.
(26)    COM(2018) 321 final.
(27)    Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van "Erasmus+": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).
(28)    COM(2016) 381 final.
(29)    [Referentie].
(30)    [Referentie - door de Raad vast te stellen tegen eind 2018]
(31)    COM(2018) 269 final.
(32)    [Referentie].
(33)    COM(2018) [ ].
(34)    PB L […] van […], blz. […].
(35)    PB L […] van […], blz. […].
(36)    COM(2017) 623 final.
(37)    Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie ("LGO-besluit") (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
(38)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 13 april 2016 over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
(39)    Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21).
(40)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(41)    Verordening (EG) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
(42)    Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
(43)    Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie ("EOM") (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
(44)    Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
(45)    Met name het enkele Uniekader voor transparantie op het gebied van kwalificaties en competenties; het Europees kwalificatiekader; het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding; het Europees studiepuntensysteem voor beroepsonderwijs en -opleiding; het Europees systeem voor het overdragen en verzamelen van studiepunten; het Europees register voor kwaliteitsborging in het hoger onderwijs; de Europese Vereniging voor kwaliteitszorg in het hoger onderwijs; het Europees netwerk van informatiecentra in de Europese regio en de nationale informatiecentra voor academische erkenning in de Europese Unie; en de Euroguidance-netwerken.
(46)    [Referentie].
(47)    [Referentie].
(48)    In de zin van artikel 58, lid 2, onder a) of b), van het Financieel Reglement.
(49)    De positieve associatie tussen deelname aan het programma en het gevoel deel uit te maken van de Unie is vastgesteld in alle sectoren en voor alle vormen van deelname. Lerenden die rechtstreeks baat hebben bij Erasmus+ voelden zich 19 % meer European en hadden 6 % meer positieve gevoelens ten aanzien van de Unie — Bron: werkdocument van de diensten van de Commissie over de tussentijdse evaluatie van Erasmus+.
(50)     https://ec.europa.eu/programmes/erasmus-plus/resources/documents.evaluations_nl  
(51)    Het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (INOIS) en het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III).
(52)    Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/EN/man/budgmanag/Pages/budgmanag.aspx  
(53)    Dit omvat de exploitatiesubsidies voor nationale agentschappen en de administratieve uitgaven van het direct beheer.
(54)    Het onafhankelijk auditorgaan zal een auditverklaring afgeven over de in artikel [60, lid 5,] van het Financieel Reglement bedoelde jaarlijkse beheersverklaring. Die verklaring vormt de basis van de algemene zekerheid uit hoofde van artikel [123] van het nieuw Financieel Reglement.
(55)    Raming van het aantal personeelsleden op basis van de personeelsbezetting van de Commissie in 2018 (exclusief het personeel van het Uitvoerend Agentschap onderwijs, audiovisuele media en cultuur), met geleidelijke opbouw. Dit omvat niet het geraamde aantal personeelsleden dat nodig zal zijn voor de gedecentraliseerde organen, nog eventuele extra personeelsleden die worden betaald uit de bijdragen van de derde landen die met het programma zullen worden geassocieerd.
(56)    De geraamde personeelsbehoeften zijn uitsluitend gebaseerd op de huidige situatie en kunnen verder worden herzien. Wij verwachten een indicatieve stijging van 25 % voor de periode 20212027.

Brussel,30.5.2018

COM(2018) 367 final

BIJLAGE

bij

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot vaststelling van "Erasmus": het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013

{SEC(2018) 265 final}
{SWD(2018) 276 final}
{SWD(2018) 277 final}


BIJLAGE

Indicatoren

1)Leermobiliteit van hoge kwaliteit voor mensen met uiteenlopende achtergronden

2)Europeanisering en internationalisering van organisaties en instellingen

Wat te meten?

3)Aantal deelnemers aan mobiliteitsactiviteiten in het kader van het programma

4)Aantal kansarme deelnemers aan leermobiliteitsactiviteiten in het kader van het programma

5)Percentage deelnemers die menen dat zij voordeel hebben gehaald uit hun deelname aan leermobiliteitsactiviteiten in het kader van het programma

6)Aantal instellingen en organisaties die door het programma worden ondersteund in het kader van kernactie 1 (leermobiliteit) en kernactie 2 (samenwerking)

7)Aantal nieuwkomer-organisaties die door het programma worden ondersteund in het kader van kernactie 1 (leermobiliteit) en kernactie 2 (samenwerking)

8)Percentage instellingen en organisaties die door het programma worden ondersteund en die als gevolg van hun deelname aan het programma kwalitatief hoogstaande praktijken hebben ontwikkeld