23.11.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 396/5


Eindverslag van de raadadviseur-auditeur (1)

(Zaak AT.40018 — Recycling autoaccu’s)

(2017/C 396/05)

INLEIDING

1.

Deze zaak betreft één voortdurende inbreuk op artikel 101, lid 1, VWEU die bestond in de coördinatie tussen ondernemingen van prijszettingsgedrag met betrekking tot de inkoop van afgedankte loodaccu’s voor auto’s in Duitsland, België, Frankrijk en Nederland. Deze inbreuk liep van 23 september 2009 tot en met 26 september 2012. De ondernemingen die volgens het ontwerpbesluit blijken te hebben deelgenomen aan het kartel zijn: Campine (2), Eco-Bat (3), JCI (4) en Recylex (5) (hierna tezamen „de adressaten van het ontwerpbesluit” genoemd).

DE PROCEDURE

2.

De zaak is terug te voeren op een verzoek om boete-immuniteit dat op 22 juni 2012 door JCI is ingediend. Na onaangekondigde inspecties die in september 2012 werden uitgevoerd, heeft de Commissie clementieverzoeken ontvangen van Eco-Bat, Recylex en Campine.

3.

In de loop van haar onderzoek heeft de Commissie de adressaten van het ontwerpbesluit en andere ondernemingen diverse verzoeken om inlichtingen gezonden.

4.

Op 24 juni 2015 heeft de Commissie de procedure van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie (6) ingeleid en heeft zij een mededeling van punten van bezwaar vastgesteld ten aanzien van de adressaten van het ontwerpbesluit. Ook heeft de Commissie Eco-Bat en Recylex in kennis gesteld van haar voornemen om — binnen een bepaalde bandbreedte — een boetevermindering toe te kennen, en heeft zij Campine meegedeeld dat zij voornemens was geen boetevermindering binnen een bepaalde bandbreedte toe te kennen. De mededeling van punten van bezwaar was nog gericht tot een vijfde onderneming, die geen adressaat is van het ontwerpbesluit.

5.

Directoraat-generaal Concurrentie (hierna „DG Concurrentie” genoemd) had aanvankelijk een termijn van acht weken toegestaan om te antwoorden op de mededeling van punten van bezwaar. Deze termijn is nadien verlengd en liep uiteindelijk af op 4 september 2015 voor JCI en Recylex, op 7 september 2015 voor Eco-Bat, en op 14 september 2015 voor Campine.

6.

Alle adressaten van de mededeling van punten van bezwaar hebben een dvd ontvangen met daarop de toegankelijke documenten in het dossier van de Commissie. Zij kregen ook toegang tot delen van het dossier van de Commissie die alleen toegankelijk waren in de lokalen van de Commissie.

7.

In haar antwoord op de mededeling van punten van bezwaar verzocht Campine om toegang tot de antwoorden van de andere adressaten van de mededeling van punten van bezwaar. DG Concurrentie heeft dat verzoek op 19 november 2015 afgewezen op grond van met name de algemene regel van punt 27 van de mededeling van de Commissie betreffende de regels voor toegang tot het dossier van de Commissie (7). Op 26 oktober 2015 heeft Eco-Bat een vergelijkbaar verzoek ingediend, dat door DG Concurrentie op dezelfde gronden is geweigerd.

8.

Alle adressaten van de mededeling van punten van bezwaar hebben deelgenomen aan en hebben hun opmerkingen gepresenteerd tijdens de hoorzitting op 17 en 18 november 2015. Tijdens die hoorzitting hebben de diensten van de Commissie de partijen een aantal vragen gesteld. Ik heb de partijen, op hun verzoek, tijd gegund om hun antwoorden schriftelijk in te dienen na de hoorzitting. De partijen hebben die vragen beantwoord en een aantal adressaten van de mededeling van punten van bezwaar heeft ook bijkomende opmerkingen gemaakt over specifieke kwesties. Die antwoorden en opmerkingen zijn verspreid over alle adressaten van de mededeling van punten van bezwaar.

9.

Tijdens de hoorzitting heeft Eco-Bat mij opnieuw de vraag gesteld om toegang te krijgen tot de antwoorden van de andere adressaten van de mededeling van punten van bezwaar, gelet op de presentaties die tijdens de hoorzitting waren gegeven. Aangezien de antwoorden van de andere adressaten van de mededeling van punten van bezwaar evenwel geen nieuw bewijsmateriaal — à décharge of à charge — aan het licht hadden gebracht dat nog niet aan de adressaten van de mededeling van punten van bezwaar was vrijgegeven, heb ik dat verzoek afgewezen met een besluit overeenkomstig artikel 7 van besluit 2011/695/EU.

10.

Op 18 oktober 2016 heeft de Commissie een Letter of Facts aan Eco-Bat gezonden met betrekking tot de cijfergegevens die voor de berekening van een eventuele boete zouden worden gebruikt. Eco-Bat heeft hier op 2 november 2016 op geantwoord.

11.

Op 13 december 2016 heeft de Commissie een brief gezonden aan de adressaten van het ontwerpbesluit waarin zij hun meedeelde dat de Commissie, bij het bepalen van het in deze zaak op te leggen boetebedrag, voornemens was een specifieke verhoging toe passen op grond van punt 37 van de richtsnoeren boetetoemeting van 2006 (8). Zij verzocht die adressaten ook hun opmerkingen te maken over die brief.

12.

In hun opmerkingen bij de brief van de Commissie van 13 december 2016 hebben bepaalde adressaten van het ontwerpbesluit kwesties met betrekking tot een eerlijk verloop van de procedure aan de orde gesteld. Met name stipte een van de adressaten aan dat in de mededeling van punten van bezwaar geen melding was gemaakt van de mogelijkheid dat punt 37 van de richtsnoeren boetetoemeting zou worden toegepast, en dat de toepassing van dat punt zou neerkomen op een verandering van de methodiek voor de boetetoemeting, zodat een nieuwe mededeling van punten van bezwaar en een nieuwe hoorzitting nodig zouden zijn. Diezelfde adressaat betoogde voorts dat het vaststellen van een nieuwe methodiek voor de boetetoemeting achttien maanden na de vaststelling van de mededeling van punten van bezwaar neerkomt op een schending van het beginsel van behoorlijk bestuur. Ook andere adressaten betoogden dat de voorgenomen toepassing van punt 37 onvoldoende was onderbouwd en dat daarmee dus het beginsel van de rechtszekerheid en de processuele gelijkheid zou worden geschonden

13.

Het is vaste rechtspraak dat de Commissie, wanneer zij in haar mededeling van punten van bezwaar uitdrukkelijk de voornaamste gegevens, feitelijk en rechtens, vermeldt op grond waarvan een boete kan worden opgelegd (9), voldoet aan haar verplichting tot eerbiediging van het recht van de ondernemingen om te worden gehoord (10). Verdere gegevens die van belang zijn voor een eventuele latere berekening van geldboeten, kunnen de betrokken ondernemingen steeds op een later tijdstip worden meegedeeld (11), hetgeen de Commissie in deze zaak heeft gedaan wat betreft haar voornemen om een specifieke verhoging van de boete toe te passen op grond van de richtsnoeren boetetoemeting. Daarom is, in mijn ogen, de uitoefening van de rechten van verdediging van de adressaten van het ontwerpbesluit wel degelijk geëerbiedigd, en heeft de vertraging die valt vast te stellen bij het meedelen van de specifieke verhoging van de geldboeten, geen buitensporige invloed gehad op het beginsel van behoorlijk bestuur.

14.

Afgezien van de bovenstaande procedurekwesties heb ik geen ander verzoek of geen andere klacht ontvangen.

HET ONTWERPBESLUIT

15.

Na de adressaten van de mededeling van punten van bezwaar te hebben gehoord, heeft de Commissie haar bezwaren tegen één onderneming laten vallen. Ook heeft zij, vergeleken met de voorlopige beoordeling in de mededeling van punten van bezwaar, de omvang van de vermoedelijke inbreuk teruggebracht en deze beperkt tot uitsluitend autoaccu’s. Ten aanzien van Eco-Bat is de voorlopige bevinding uit de mededeling van punten van bezwaar dat er sprake was van recidive, geschrapt. Voor Campine is een verlaging van het boetebedrag toegepast wegens verzachtende omstandigheden, maar is geen clementiekorting toegekend.

16.

In overeenstemming met artikel 16, lid 1, van Besluit 2011/695/EU heb ik het ontwerpbesluit onderzocht en kom ik tot de conclusie dat dit uitsluitend punten van bezwaar betreft ten aanzien waarvan de partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt kenbaar te maken.

17.

Alles samengenomen, concludeer ik dat de partijen hun procedurele rechten in deze zaak daadwerkelijk hebben kunnen uitoefenen.

Brussel, 6 februari 2017

Joos STRAGIER


(1)  Opgesteld overeenkomstig de artikelen 16 en 17 van Besluit 2011/695/EU van de voorzitter van de Europese Commissie van 13 oktober 2011 betreffende de functie en het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (PB L 275 van 20.10.2011, blz. 29) (hierna „Besluit 2011/695/EU” genoemd).

(2)  Campine NV en Campine Recycling NV (hierna tezamen „Campine” genoemd).

(3)  Eco-Bat Technologies Ltd, Berzelius Metall GmbH en Société de traitement chimique des métaux SAS (hierna tezamen „Eco-Bat” genoemd).

(4)  Johnson Controls, Inc., Johnson Controls Tolling GmbH & Co. KG en Johnson Controls Recycling GmbH (hierna tezamen „JCI” genoemd).

(5)  Recylex SA, Fonderie et Manufacture de Métaux SA en Harz-Metall GmbH (hierna tezamen „Recylex” genoemd).

(6)  Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 123 van 27.4.2004, blz. 18) (hierna „Verordening (EG) nr. 773/2004” genoemd).

(7)  PB C 325 van 22.12.2005, blz. 7.

(8)  Punt 37 van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB C 210 van 1.9.2006, blz. 2) (de „Richtsnoeren”).

(9)  Elementen zoals de ernst (zwaarte) en de duur van de betrokken inbreuk en het feit dat deze opzettelijk of uit onachtzaamheid zijn gemaakt.

(10)  Zie bv. arrest van het Gerecht van 19 januari 2016, Toshiba/Commissie, T-404/12 ECLI:EU:T:2016:18, punt 40.

(11)  Zelfs al is de Commissie daartoe wettelijk niet verplicht (mededeling goede praktijken in mededingingsprocedures (PB C 308 van 20.10.2011, blz. 6), punt 85).