12.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 342/119


Advies van het Europees Comité van de Regio's over energie-efficiëntie en gebouwen

(2017/C 342/14)

Rapporteur:

Michiel Rijsberman (NL/ALDE), lid van Gedeputeerde Staten van de Provincie Flevoland

Referentiedocumenten:

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie

COM(2016) 761 final

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende wijziging van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen

COM(2016) 765 final

I.   AANBEVELINGEN VOOR WIJZIGINGEN

Wijzigingsvoorstel 1

EED overweging 4

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

(..) De noodzaak voor de Unie om haar streefcijfers inzake energie-efficiëntie op EU-niveau, uitgedrukt in primair energieverbruik en eindenergieverbruik, in 2020 en 2030 te behalen, moet duidelijk worden uiteengezet in de vorm van een bindend streefcijfer van 30 %.

(..) De noodzaak voor de Unie om haar streefcijfers inzake energie-efficiëntie op EU-niveau, uitgedrukt in primair energieverbruik en eindenergieverbruik, in 2020 en 2030 te behalen, moet duidelijk worden uiteengezet in de vorm van een bindend streefcijfer van 40 % .

Motivering

Een ambitieniveau van 40 % levert meer economische groei, meer banen en minder import van fossiele brandstoffen op dan de 30 % besparingsdoelstelling. Dit is in lijn met de tot nu toe door het Europees Parlement gekozen positie. Dit amendement hangt samen met amendement 2 en beleidsaanbeveling 5.

Wijzigingsvoorstel 2

EED overweging 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten moeten een cumulatieve besparing op het eindverbruik verwezenlijken voor de volledige verplichtingsperiode, die gelijk staat aan „nieuwe” besparingen ten belope van 1,5  % van de jaarlijkse energieverkoop. Aan deze eis kan worden voldaan door nieuwe beleidsmaatregelen die worden vastgesteld tijdens de nieuwe verplichtingsperiode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2030 of door nieuwe individuele acties als gevolg van beleidsmaatregelen die vóór of tijdens de vorige periode zijn vastgesteld, maar die geleid hebben tot afzonderlijke energiebesparende acties tijdens de nieuwe periode.

De lidstaten moeten een cumulatieve besparing op het eindverbruik verwezenlijken voor de volledige verplichtingsperiode, die gelijk staat aan „nieuwe” besparingen ten belope van 2 % van de jaarlijkse energieverkoop. Aan deze eis kan worden voldaan door nieuwe beleidsmaatregelen die worden vastgesteld tijdens de nieuwe verplichtingsperiode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2030 of door nieuwe individuele acties als gevolg van beleidsmaatregelen die vóór of tijdens de vorige periode zijn vastgesteld, maar die geleid hebben tot afzonderlijke energiebesparende acties tijdens de nieuwe periode.

Motivering

Dit amendement volgt uit amendement 3 en hangt samen met beleidsaanbevelingen 5 en 7. Teneinde het ambitieniveau van 40 % te bereiken is een jaarlijks besparingspercentage van minimaal 2 % vereist.

Wijzigingsvoorstel 3

EED artikel 1, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Bij deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld met maatregelen voor de bevordering van energie-efficiëntie binnen de Unie, om ervoor te zorgen dat de Unie haar centrale streefcijfer inzake energie-efficiëntie van 20 % in 2020 en haar bindend centraal streefcijfer van 30 % voor 2030 haalt;

Bij deze richtlijn wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld met maatregelen voor de bevordering van energie-efficiëntie binnen de Unie, om ervoor te zorgen dat de Unie haar centrale streefcijfer inzake energie-efficiëntie van 20 % in 2020 en haar bindend centraal streefcijfer van 40 % voor 2030 haalt;

Motivering

De motivering van dit amendement volgt uit amendement 1 en beleidsaanbeveling 5.

Wijzigingsvoorstel 4

EED artikel 7, lid 1

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2021 en 31 december 2030 1,5  % bedragen van het gemiddelde van de jaarlijkse energieverkoop aan eindafnemers per volume gedurende de meest recente periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019;

nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2021 en 31 december 2030 2 % bedragen van het gemiddelde van de jaarlijkse energieverkoop aan eindafnemers per volume gedurende de meest recente periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019;

De lidstaten moeten gedurende tien jaar na 2030 nieuwe jaarlijkse besparingen van 1,5  % per jaar blijven behalen, tenzij de Commissie in haar evaluatie van 2027 en om de tien jaar daarna tot de conclusie komt dat dit niet nodig is om de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2050 te halen.

De lidstaten moeten gedurende tien jaar na 2030 nieuwe jaarlijkse besparingen van 2 % per jaar blijven behalen, tenzij de Commissie in haar evaluatie van 2027 en om de tien jaar daarna tot de conclusie komt dat dit niet nodig is om de energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2050 te halen.

Motivering

De motivering van dit amendement volgt uit amendement 3 en hangt samen met beleidsaanbevelingen 5, 7 en 8.

Wijzigingsvoorstel 5

EED artikel 7

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Verplichting tot energiebesparing

Verplichting tot energiebesparing

1.   De lidstaten moeten een cumulatieve besparing op het eindenergieverbruik bereiken die minstens gelijk is aan:

1.   De lidstaten moeten een cumulatieve besparing op het eindenergieverbruik bereiken die minstens gelijk is aan:

a)

nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2014 en 31 december 2020 1,5  % bedragen van het gemiddelde van de jaarlijkse energieverkoop aan eindafnemers per volume gedurende de meest recente periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2013;

a)

nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2014 en 31 december 2020 2,0  % bedragen van het gemiddelde van de jaarlijkse energieverkoop aan eindafnemers per volume gedurende de meest recente periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2013;

(…)

(…)

Voor de toepassing van het bepaalde onder b), en onverminderd leden 2 en 3, mogen de lidstaten alleen die energiebesparingen meetellen die voortvloeien uit nieuwe beleidsmaatregelen die na 31 december 2020 zijn ingevoerd of beleidsmaatregelen die tijdens de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 zijn ingevoerd, op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat die maatregelen resulteren in individuele acties die worden ondernomen na 31 december 2020 en een besparing opleveren.

Voor de toepassing van het bepaalde onder b), en onverminderd leden 2 en 3, mogen de lidstaten alleen die energiebesparingen meetellen die voortvloeien uit nieuwe beleidsmaatregelen die na 31 december 2020 zijn ingevoerd of beleidsmaatregelen die tijdens de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 zijn ingevoerd, op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat die maatregelen resulteren in individuele acties die worden ondernomen na 31 december 2020 en een besparing opleveren.

De verkoop van energie, per volume, die gebruikt wordt voor vervoer, mag geheel of gedeeltelijk buiten de berekening blijven.

 

De lidstaten mogen beslissen hoe de berekende hoeveelheid nieuwe besparingen wordt gespreid over elke onder a) en b) vermelde periode, op voorwaarde dat de vereiste totale cumulatieve besparingen aan het einde van elke periode worden bereikt.

De lidstaten mogen beslissen hoe de berekende hoeveelheid nieuwe besparingen wordt gespreid over elke onder a) en b) vermelde periode, op voorwaarde dat de vereiste totale cumulatieve besparingen aan het einde van elke periode worden bereikt.

2.     Onverminderd lid 3, kan elke lidstaat:

a)

de bij lid 1, onder a), voorgeschreven berekening uitvoeren met waarden van 1 % in 2014 en 2015; 1,25  % in 2016 en 2017, en 1,5  % in 2018, 2019 en 2020;

b)

de verkoop, per volume, van de energie die gebruikt wordt in de industriële activiteiten die in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG zijn vermeld, geheel of gedeeltelijk buiten de berekening houden;

c)

toestaan dat energiebesparingen die gerealiseerd zijn in de sectoren omzetting, distributie en transmissie van energie, met inbegrip van infrastructuur voor efficiënte stadsverwarming en -koeling, en die voortvloeien uit de naleving van de voorschriften van artikel 14, lid 4, artikel 14, lid 5, onder b), en artikel 15, leden 1 tot en met 6 en lid 9, worden meegenomen bij de berekening van de energiebesparingen die vereist zijn uit hoofde van lid 1;

d)

besparingen die voortvloeien uit afzonderlijke maatregelen die voor het eerst zijn uitgevoerd na 31 december 2008 en die in 2020 en daarna nog steeds een effect hebben, en die meetbaar en verifieerbaar zijn, meenemen bij de berekening van de in lid 1 vermelde energiebesparingen, en

e)

de verifieerbare hoeveelheid energie die op of in gebouwen wordt opgewekt voor eigen gebruik als gevolg van beleidsmaatregelen ter bevordering van nieuwe installaties van hernieuwbare energietechnologieën, uitsluiten van de berekening van de in lid 1 vermelde energiebesparingseis.

 

Motivering

De verplichtingen inzake energiebesparing moeten substantieel bijdragen aan de verhoging van de energie-efficiëntie. Daarom is het belangrijk dat er niet te veel uitzonderingen worden gemaakt; dit komt ook de duidelijkheid van de wetgeving ten goede.

Wijzigingsvoorstel 6

EED artikel 9a

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   In appartementengebouwen en multifunctionele gebouwen die over een centrale verwarmings- of koelingsbron beschikken of die zijn aangesloten op een systeem voor stadsverwarming of -koeling, worden individuele meters geïnstalleerd om het warmte- of koelingsverbruik of warmwaterverbruik voor iedere eenheid van het gebouw te meten.

2.   In appartementengebouwen en multifunctionele gebouwen die over een centrale verwarmings- of koelingsbron beschikken of die zijn aangesloten op een systeem voor stadsverwarming of -koeling, worden individuele meters geïnstalleerd om het warmte- of koelingsverbruik of warmwaterverbruik voor iedere eenheid van het gebouw te meten , indien dit technisch haalbaar en kostenefficiënt is, alsook evenredig aan de algehele verbetering van de energieprestaties van het gebouw zoals omschreven in Richtlijn 2010/31/EU .

Als het gebruik van individuele meters technisch niet haalbaar of niet kostenefficiënt is om het warmte- of koelingsverbruik in elke eenheid van het gebouw te meten, worden individuele warmtekostenverdelers gebruikt om het warmteverbruik van elke radiator te meten, tenzij de desbetreffende lidstaat aantoont dat de installatie van dergelijke warmtekostenverdelers niet kostenefficiënt is. In die gevallen kunnen alternatieve kostenefficiënte methoden voor de meting van het warmteverbruik worden overwogen. De voorwaarden van technische on haalbaarheid en niet- kosteneffectiviteit worden door elke lidstaat duidelijk vastgesteld en gepubliceerd.

Als het gebruik van individuele meters technisch niet haalbaar of niet kostenefficiënt of evenredig is om het warmte- of koelingsverbruik in elke eenheid van het gebouw te meten, worden individuele warmtekostenverdelers gebruikt om het warmteverbruik van elke radiator te meten, tenzij de desbetreffende lidstaat aantoont dat de installatie van dergelijke warmtekostenverdelers niet kostenefficiënt of evenredig is. In die gevallen kunnen alternatieve kostenefficiënte methoden voor de meting van het warmteverbruik worden overwogen. De voorwaarden van technische haalbaarheid, kosteneffectiviteit en evenredigheid worden door elke lidstaat duidelijk vastgesteld en gepubliceerd.

In nieuwe gebouwen als bedoeld in de eerste alinea, of wanneer een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd, zoals bepaald in Richtlijn 2010/31/EU, worden altijd individuele meters geïnstalleerd.

 

(…)

(…)

4.   Met het oog op de toepassing van dit artikel moeten meters en kostenverdelers die met ingang van 1 januari 2020 worden geïnstalleerd, op afstand leesbaar zijn.

4.   Met het oog op de toepassing van dit artikel moeten meters en kostenverdelers die met ingang van 1 januari 2020 nieuw worden geïnstalleerd, op afstand leesbaar zijn.

Meters en kostenverdelers die al zijn geïnstalleerd maar nog niet op afstand kunnen worden gelezen, worden uiterlijk op 1 januari 2027 met deze mogelijkheid uitgerust of vervangen, tenzij de lidstaat in kwestie aantoont dat dit niet kostenefficiënt is.

 

Motivering

De in artikel 9 bis, lid 2, beschreven onvoorwaardelijke uitrol van het gebruik van individuele meters voor nieuwe gebouwen en gebouwen die ingrijpend gerenoveerd worden, zou in sommige lidstaten aanzienlijke negatieve gevolgen voor het sociaal en het energie-efficiëntiebeleid met zich meebrengen.

Sommige lidstaten, zoals Finland en Zweden, hanteren een „brutohuur”-regeling, waarbij de verhuurder wettelijk verplicht is om alle energiekosten van de huurder voor zijn rekening te nemen. Doel van deze regeling is burgers te beschermen tegen energiearmoede. De regeling is ook zeer gunstig uit oogpunt van de energie-efficiëntie: aangezien de huurder niet wordt gestimuleerd om energie te besparen is renovatie met het oog op energie-efficiëntie door de eigenaar de enige manier om het energieverbruik van de huurder terug te dringen. Met de huidige formulering van de richtlijn zouden landen als Finland en Zweden worden verplicht om:

ofwel individuele meters te laten installeren en de „brutohuur”-regeling te handhaven, d.w.z. dat er dure meters worden geïnstalleerd zonder dat dit iets oplevert;

ofwel individuele meters te laten installeren en terug te keren naar een „nettohuur”-regeling, waarbij het energieverbruik voor rekening van de huurder komt.

Afschaffing van de „brutohuur”-regeling zou een aanmerkelijke vermindering van de sociale bescherming tegen energiearmoede inhouden: dankzij deze regeling hebben mensen die door energiearmoede worden bedreigd de garantie dat hun warmtevoorziening niet wordt ononderbroken en op een optimaal niveau blijft.

Lidstaten waarin geen „brutohuur”-regeling wordt gehanteerd maar grote delen van het woningbestand dringend gerenoveerd moeten worden, zouden voorrang moeten kunnen geven aan renovatie boven de uitrol van individuele meters, vooral indien een onvoorwaardelijke verplichting om meters te installeren een impuls creëert om renovaties uit te voeren die onder de „ingrijpende renovatie”-drempel blijven teneinde onder de meterverplichting uit te komen. Individuele meting en facturering mag niet worden gevrijwaard tegen besluiten van lidstaten in het kader van het algemene streven om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren.

Artikel 9 bis, lid 4, tweede alinea, betekent niets minder dan dat alle reeds geïnstalleerde of tot 2020 te installeren individuele meters en kostenverdelers die niet op afstand uitgelezen kunnen worden, vóór 1 januari 2027 vervangen of aangepast moeten worden. Het gaat hier om het merendeel van de meters voor verwarming, koeling en warm water. Gezien de enorme inspanningen en financiële investeringen die de uitrol van dergelijke individuele meters in appartementen- en/of commerciële gebouwen vergen of reeds hebben gevergd, is de evenredigheid van een dergelijke maatregel gezien de beperkte verwachte meerwaarde — van een op afstand uitleesbare meter ten opzichte van een niet op afstand uitleesbare meter — zeker niet aangetoond. Uit oogpunt van evenredigheid zouden op afstand uitleesbare instrumenten dan ook alleen vereist mogen zijn wanneer een meter of warmtekostenverdeler wordt vervangen, hetgeen uit hoofde van artikel 9 bis, lid 4, eerste alinea, vanaf 2020 reeds verplicht is.

Wijzigingsvoorstel 7

EPBD overweging 9

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Teneinde deze richtlijn aan te passen aan de technische vooruitgang, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen om de richtlijn aan te vullen door de slimheidsindicator te definiëren en de uitvoering ervan mogelijk te maken. De slimheidsindicator moet worden gebruikt als maatstaf van de capaciteit om ICT en elektronische systemen te gebruiken in gebouwen voor optimale werking en interactie met het net. De slimheidsindicator zal ervoor zorgen dat de eigenaars en huurders van gebouwen zich bewust worden van de waarde van de automatisering van gebouwen en het elektronisch toezicht op technische bouwsystemen, en dat bewoners meer zekerheid krijgen over de feitelijke besparingen die deze nieuwe geavanceerde functies opleveren.

 

Motivering

Deze bepaling is overbodig en dient geschrapt te worden, want de discussie over wat „smartness” van een gebouw of een woning inhoudt, is niet voldragen. Bij introductie van een dergelijk instrument is uitgebreide consultatie van de verschillende stakeholders noodzakelijk. De bepaling vormt een onnodige verzwaring van de administratieve lasten voor ondernemingen en huiseigenaars. Daarom moet de toegevoegde waarde en kosteneffectiviteit ervan worden aangetoond en dient dit instrument te worden geëvalueerd. De subsidiariteitstoets valt negatief uit voor de smartnessindicator. Dit amendement hangt samen met amendement 6 en beleidsaanbeveling 17.

Wijzigingsvoorstel 8

EPBD artikel 1, lid 2

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

na artikel 2 wordt een artikel 2 bis getiteld „Langetermijnrenovatiestrategie” ingevoegd, dat moet worden ingediend overeenkomstig de in Verordening (EU) XX/20XX [Governance van de energie-unie] vastgestelde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen:

na artikel 2 wordt een artikel 2 bis getiteld „Langetermijnrenovatiestrategie in nauwe samenwerking met de regionale en lokale overheden ” ingevoegd, dat moet worden ingediend overeenkomstig de in Verordening (EU) XX/20XX [Governance van de energie-unie] vastgestelde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen:

a)

het eerste lid bestaat uit artikel 4 van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie, behalve de laatste alinea daarvan;

a)

het eerste lid bestaat uit artikel 4 van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie, behalve de laatste alinea daarvan;

b)

de volgende leden 2 en 3 worden ingevoegd:

b)

de volgende leden 2, 3 en 4 worden ingevoegd:

 

„2.   In hun langetermijnrenovatiestrategie waarnaar wordt verwezen in lid 1 stellen de lidstaten een stappenplan op met duidelijke mijlpalen en maatregelen ter verwezenlijking van de langetermijndoelstelling voor 2050 om hun nationale gebouwenbestand koolstofvrij te maken, met specifieke mijlpalen voor 2030.

 

„2.   In hun langetermijnrenovatiestrategie waarnaar wordt verwezen in lid 1 stellen de lidstaten een stappenplan op met duidelijke mijlpalen en maatregelen ter verwezenlijking van de langetermijndoelstelling voor 2050 om hun nationale gebouwenbestand koolstofvrij te maken, met specifieke mijlpalen voor 2030.

 

Daarnaast draagt de langetermijnrenovatiestrategie bij tot de terugdringing van energiearmoede.

 

Daarnaast draagt de langetermijnrenovatiestrategie bij tot de terugdringing van energiearmoede.

 

 

Zowel bij de uitwerking als bij de monitoring van dergelijke nationale strategieën zou moeten worden voorzien in de nodige mechanismen om een op multilevel governance gebaseerd systeem op te zetten om te waarborgen dat de renovatiemaatregelen een territoriaal effect sorteren.

 

3.   Teneinde de in punt d) bedoelde investeringsbesluiten aan te sturen, voeren de lidstaten mechanismen in om:

 

3.   Teneinde de in punt d) bedoelde investeringsbesluiten aan te sturen, voeren de lidstaten mechanismen in om:

 

a)

projecten samen te voegen zodat het makkelijker wordt voor investeerders om de in lid 1, onder b) en c) bedoelde renovaties te financieren;

 

a)

projecten samen te voegen zodat het makkelijker wordt voor investeerders om de in lid 1, onder b) en c) bedoelde renovaties te financieren;

 

b)

de risico's in verband met werkzaamheden ter verbetering van de energie-efficiëntie te verkleinen voor investeerders en de particuliere sector, en

 

b)

de risico's in verband met werkzaamheden ter verbetering van de energie-efficiëntie te verkleinen voor investeerders en de particuliere sector, en

 

c)

publieke middelen als hefboom te gebruiken voor aanvullende particuliere investeringen of specifieke tekortkomingen van de markt aan te pakken.”.

 

c)

publieke middelen als hefboom te gebruiken voor aanvullende particuliere investeringen of specifieke tekortkomingen van de markt aan te pakken.”.

 

 

4.     Teneinde de verdere ontwikkeling van energie efficiënte renovatie aan te sturen, voeren de lidstaten mechanismen in om:

a)

de samenwerking van MKB bedrijven in groepen en consortia te bevorderen zodat ze gebundelde pakketten kunnen aanbieden aan potentiële klanten;

b)

ondersteuning te bieden aan nieuwe vormen van opleiding en kwalificatie en de structurele verbetering van bestaande opleidingen;

c)

de informele leertrajecten te versterken;

d)

middelen uit het Europees Sociaal Fonds te reserveren voor training en opleiding van arbeiders uit de bouwsector met betrekking tot energie efficiëntie;

e)

de voorlichting te bevorderen aan zowel beheerders als gebruikers van gebouwen over de noodzaak van gebouwenrenovaties.

Motivering

De langetermijnrenovatiestrategie dient in nauwe samenwerking met de regionale en lokale overheden te worden opgesteld, omdat zij het meest betrokken zijn. Kennis en vaardigheden van bouwvakkers zijn bovendien cruciaal voor het verbeteren van de energieprestatie van gebouwen. Samenwerking van aannemers leidt er toe dat potentiële klanten een meer compleet pakket van maatregelen kan worden geboden. Verder moeten voorlichting en training om het bewustzijn over het nut van gebouwenrenovaties te vergroten, met name worden gericht op beheerders en gebruikers van gebouwen.

Wijzigingsvoorstel 9

EPBD artikel 8, lid 6

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 23 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn, met een definitie van een „slimheidsindicator” en met de voorwaarden voor het verstrekken van de slimheidsindicator als aanvullende informatie aan potentiële nieuwe huurders of kopers.

De slimheidsindicator heeft betrekking op flexibiliteitskenmerken, geavanceerde functies en capaciteiten die voortvloeien uit meer onderling verbonden en ingebouwde slimme toestellen die worden geïntegreerd in de conventionele technische bouwsystemen. Door deze kenmerken zullen de bewoners en het gebouw zelf beter in staat zijn om te reageren op behoeften inzake comfort of functionaliteit, deel te nemen aan vraagrespons en een bijdrage te leveren aan de optimale, vlotte en veilige werking van de verschillende energiesystemen en stadsinfrastructuren waarop het gebouw is aangesloten.

 

Motivering

Deze bepaling is overbodig en dient geschrapt te worden. Dit amendement volgt uit amendement 7 en hangt samen met beleidsaanbeveling 17 over subsidiariteit.

Wijzigingsvoorstel 10

EPBD artikel 10

Door de Commissie voorgestelde tekst

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

a)

lid 6 wordt vervangen door:

a)

lid 6 wordt vervangen door:

 

„6.   De lidstaten koppelen hun financiële maatregelen voor verbeteringen van de energie-efficiëntie in het kader van de renovatie van gebouwen aan de energiebesparingen die door dergelijke renovaties werden gerealiseerd. Deze besparingen worden bepaald door de energieprestatiecertificaten die zijn afgegeven voor en na renovatie met elkaar te vergelijken.”;

 

„6.   De lidstaten koppelen hun financiële maatregelen voor verbeteringen van de energie-efficiëntie in het kader van de renovatie van gebouwen aan de energiebesparingen die door dergelijke renovaties werden gerealiseerd. Deze besparingen worden bepaald door de energieprestatiecertificaten die zijn afgegeven voor en na renovatie met elkaar te vergelijken.”;

b)

de volgende leden 6 bis en 6 ter worden ingevoegd:

b)

de volgende leden 6 bis, 6 ter en 7 worden ingevoegd:

 

„6 bis.   Met de databank voor de registratie van EPC's, die de lidstaten zullen opzetten, zal het feitelijke energieverbruik van de daarin opgenomen gebouwen gevolgd kunnen worden, ongeacht hun omvang of categorie. De databank bevat de gegevens over het feitelijke energieverbruik, dat regelmatig wordt geactualiseerd, van gebouwen die veelvuldig door het publiek worden bezocht en een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2 hebben.

 

„6 bis.   Met de databank voor de registratie van EPC's, die de lidstaten zullen opzetten, zal het feitelijke energieverbruik van de daarin opgenomen gebouwen gevolgd kunnen worden, ongeacht hun omvang of categorie. De databank bevat de gegevens over het feitelijke energieverbruik, dat regelmatig wordt geactualiseerd, van gebouwen die veelvuldig door het publiek worden bezocht en een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2 hebben.

 

6 ter.   Geaggregeerde geanonimiseerde gegevens die voldoen aan de Europese eisen inzake gegevensbescherming worden ten minste aan overheidsinstanties ter beschikking gesteld op verzoek, voor statistische en onderzoeksdoeleinden.”.

 

6 ter.   Geaggregeerde geanonimiseerde gegevens die voldoen aan de Europese eisen inzake gegevensbescherming worden ten minste aan overheidsinstanties ter beschikking gesteld op verzoek, voor statistische en onderzoeksdoeleinden.

 

 

7.     De Commissie draagt zorg voor verspreiding van kennis over best practices met betrekking tot publieke en private financieringsarrangementen en de bundeling van kleine energierenovatieprojecten. De Commissie zorgt ook voor de verspreiding van informatie over financiële prikkels om te renoveren.”.

Motivering

Er is behoefte om kennis over best practices te delen. De afgelopen jaren zijn er in regio’s en lidstaten verschillende inspirerende voorbeelden ontwikkeld.

II.   BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITE VAN DE REGIO'S (CvdR)

Algemene aanbevelingen

1.

waardeert de visie op de rol van de regio’s en steden die Europese Commissie geeft in de paraplunotie „Schone energie voor alle Europeanen”. Steden en regio’s zijn de plekken waar de energietransitie feitelijk plaatsvindt. Het Europees Comité van de Regio’s adviseert om die visie uit te werken door aan te geven hoe de Europese Commissie de regio’s ondersteunt bij de energietransitie.

2.

Steunt en waardeert de door de Europese Commissie geformuleerde wetsvoorstellen voor het behalen van de doelstellingen voor een slimmere en schonere energie voor iedereen; het uitvoeren van de doelstellingen van Parijs, het ondersteunen van economische groei, het bevorderen van investeringen en technologisch leiderschap, het creëren van nieuwe kansen voor werkgelegenheid en het verbeteren van het welzijn van burgers. Deze voorstellen raken het beleid van de regio's en in de uitvoering van deze voorstellen ziet het Europees Comité van de Regio’s een rol voor de regio's. Het Europees Comité van de Regio’s roept de lidstaten op om de lokale en regionale overheden te betrekken bij het ontwerp van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen.

3.

Steunt en waardeert de motieven van de Commissie om voorrang te geven aan energie-efficiëntie; de goedkoopste energie is de energie die we niet gebruiken, energie-efficiëntie kan beschouwd worden als een energiebron op zich, onuitputtelijk en overal beschikbaar, energie-efficiëntie is van cruciaal belang voor het behalen van de klimaat- en energiestreefcijfers, energie-efficiëntie is de meest kosteneffectieve manier om de doelstellingen van de energie-unie te halen.

4.

Herinnert eraan dat de strijd tegen energiearmoede een cruciale uitdaging is voor het Europese energiebeleid, waarvoor een aanpak op meerdere niveaus noodzakelijk is; pleit dan ook voor de uitwerking van een gemeenschappelijke definitie van het energiebeleid en een reeks gerichte beleidsmaatregelen; stelt in dit verband voor dat een vast deel (ten minste 10 %) van de verplichte energiebesparingen moet worden bereikt via (beleids)maatregelen die gericht zijn op de meest kwetsbare consumenten en dat speciale financiële instrumenten moeten worden ontwikkeld om de meest kwetsbare consumenten de kans te bieden deel te nemen aan de maatregelen inzake energie-efficiëntie en daar ook van te profiteren.

5.

Wijst erop dat het behoud van keuzevrijheid voor het inzetten van de energiemix het gevaar herbergt dat de energiepolitieke doelstellingen voor 2030 en daarna wel eens niet gehaald zouden kunnen worden. De richtlijnen moeten daarom op EU-niveau bindend worden gemaakt en vergezeld gaan van nationale maatregelen.

Aanbevelingen m.b.t. EED

6.

Constateert dat het realiseren van de doelstellingen van Parijs een grote uitdaging voor Europa is. Europa zal een hogere ambitie (40 % in 2030) voor energie-efficiëntie moeten vastleggen om de doelstellingen te behalen, voortgaan op de ingeslagen weg van 1,5 % energiebesparing per jaar is onvoldoende. Verhoging van het ambitieniveau voor energiebesparing tot 2 % per jaar leidt tot extra economische groei, extra werkgelegenheid en minder import van energie. In dit verband dient ook bijlage V van de herziene richtlijn te worden aangepast om ervoor te zorgen dat alleen energiebesparingsmaatregelen worden meegeteld voor de energiebesparingsdoelstellingen die niet ten koste gaan van andere doelstellingen van het EU-klimaatbeleid (zoals vermindering van de CO2-uitstoot), en duurzame langetermijnoplossingen worden gestimuleerd.

7.

Voor sommige regio’s en lidstaten is deze opgave zwaarder dan voor anderen maar overal leidt energiebesparing en energie-efficiëntie tot extra werkgelegenheid en economische groei.

8.

Begrijpt de complexe realiteit waarin de Europese Commissie zich bevindt maar sluit zich aan bij het door het Europees Parlement geformuleerde streefcijfer van 40 % in 2030.

Verplichtingen

9.

Constateert dat de energieverplichting het belangrijkste instrument is om energie efficiëntie te realiseren. Steeds meer lidstaten passen dit systeem toe. In vijf jaar tijd is het aantal lidstaten dat dit instrument gebruikt gegroeid van vijf naar vijftien. De regio’s in de landen die dit toepassen zijn tevreden met dit instrument. Het Comité van de Regio’s beveelt aan dat de overige lidstaten overgaan tot de toepassing van dit instrument.

10.

Adviseert om bij de herziening van artikel 8 kritisch te kijken naar de omvang van de bedrijven die onder deze regeling vallen omdat er ook bij kleinere bedrijven een groot besparingspotentieel is.

Audits

11.

Constateert dat in artikel 8 is geregeld dat voor bepaalde bedrijven energie-audits gedaan moeten worden. De Europese Commissie wijzigt dit artikel niet. Het Europees Comité van de Regio’s stelt voor om dit artikel wel te herzien zodat in alle lidstaten dezelfde bedrijven onder de richtlijn vallen. Daarmee ontstaat een gelijk speelveld tussen de lidstaten en uniformiteit van regelgeving. Voor de verplichte energie-audits voor grote bedrijven zou een selectiecriterium met betrekking tot de omvang van het energieverbruik gehanteerd moeten worden. Dat zou beter passen dan wanneer alleen gekeken wordt naar omzet en personeelsgrootte. Om dubbele regelgeving te voorkomen zou op basis van artikel 8 het energieverbruik dat al valt onder de energiecertificaten van de REPG-richtlijn van de audit uitgesloten moeten kunnen worden.

12.

Adviseert om aan de energieaudits de verplichting te koppelen om alle energiemaatregelen te nemen die zich in vijf jaar terugverdienen. Bijvoorbeeld in Nederland bestaat deze verplichting, in de vorm van een pakket erkende maatregelen per branche. Dit komt de handhaafbaarheid ten goede.

Bemetering

13.

Constateert met instemming dat de Europese Commissie voorstelt om consumenten meer macht te geven op de energiemarkt door hen betere informatie te verstrekken over hun verwarmings- en koelingsgebruik en hun rechten op het gebied van meting en facturering van thermische energie te verstrekken met name voor mensen die in appartementengebouwen wonen. Voor de verplichte eigen meting en debitering van warmte dient echter wel te gelden dat deze kosteneffectief en technisch haalbaar moeten zijn. Gezien de enorme inspanningen en financiële investeringen die de uitrol van individuele meters reeds hebben gevergd, wordt bovendien getwijfeld aan de evenredigheid van deze verplichting ten opzichte van de beperkte verwachte meerwaarde. Om de frequentie van de informatieverstrekking te verbeteren worden op afstand leesbare verwarmingsmeters verplicht gesteld. Deze verplichting kan ervaren worden als een inbreuk op de privacy. Het Europees Comité van de Regio’s adviseert de lidstaten om maatregelen te treffen voor het waarborgen van de privacy en correcte bescherming van gegevens, en op afstand leesbare verwarmingsmeters niet verplicht maar op vrijwillige basis in te voeren.

14.

Het Europees Comité van de Regio’s heeft waardering voor de inzet van deze maatregelen onder voorwaarde dat ze worden getoetst op kosteneffectiviteit en technische haalbaarheid. Dit is een belangrijke waarborg voor de verschillende huursystemen die lidstaten hanteren.

Fondsen

15.

Verzoekt de Europese Commissie om ook na 2020 middelen in te zetten voor schone energie voor alle Europeanen, niet alleen via de structuurfondsen maar ook met de rechtstreeks beheerde fondsen en de financieringsinstrumenten. Het Europees Comité van de Regio’s steunt de inzet van de Europese Commissie met betrekking tot het terugdringen van energie-armoede en adviseert om via de structuurfondsen na 2020 (Sociaal Fonds, Regionaal Fonds, Cohesiefonds) middelen ter beschikking te stellen aan lokale en regionale overheden om energie-armoede aan te pakken.

16.

Verzoekt de Europese Commissie om de nodige instrumenten te ontwikkelen en maatregelen in te voeren om op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau openbare middelen en particuliere investeringen aan te trekken voor de sector energie-efficiëntie;

Aanbevelingen m.b.t. EPBD

17.

Heeft waardering voor het voorstel van de Europese Commissie om werk te maken van de energieprestatie van gebouwen; ongeveer 75 % van de Europese gebouwen is energie inefficiënt en jaarlijks wordt slechts 0,4 tot 1,2 % van het gebouwenbestand gerenoveerd. Het verhogen van de energieprestatie van gebouwen heeft een enorm energiebesparingspotentieel, met name in Midden- en Oost-Europa;

18.

Het Europees Comité van de Regio's beveelt overheden en marktpartijen aan om huiseigenaren beter te voorzien van informatie over de mogelijkheden van energierenovatie van huizen (het wat, hoe en waar), bijvoorbeeld door een goed toegankelijke website en aantrekkelijke arrangementen. Daarnaast beveelt het Europees Comité van de Regio's aan om, gericht op MKB-ondernemers en -werknemers in de bouw, de kennis van energierenovatie van huizen en gebouwen in het curriculum van de opleiding van werknemers in deze sector te verplichten.

Elektrische aansluitpunten bij niet-residentiële gebouwen

19.

Deelt de visie van de Europese Commissie over de transitie naar duurzaam transport (elektrisch rijden). Ondersteunt het voorstel om in alle nieuwe niet-residentiële gebouwen, bestaande niet-residentiële gebouwen (die sterk gerenoveerd worden) en grote nieuwe residentiële gebouwen infrastructuur aan te leggen voor elektrisch vervoer. Adviseert de Europese Commissie om één Europese standaard voor laadpalen voor elektrisch rijden te ontwikkelen. Om daarmee de transitie naar duurzaam transport (elektrisch rijden) te versnellen.

20.

Verwacht dat het initiatief „Slimme financiering voor slimme gebouwen” zal bijdragen aan het vrijmaken en aantrekken van particuliere investeringen op grotere schaal en stemt in met dit initiatief ter ondersteuning van de regeling. Voorwaarde is dat de financiële aspecten niet doorgeschoven wordt naar regio’s en gemeenten. Lokale en regionale overheden kunnen een actieve rol spelen bij het bundelen van financieringsaanvragen.

Publieke gebouwen

21.

Is het eens met de verplaatsing van artikel 4 EED over renovatie van gebouwen naar de EPBD; betreurt het dat artikel 5 van de EED over de voorbeeldfunctie van de gebouwen van overheidsinstanties niet is meegenomen in dezelfde herziening. Het Europees Comité van de Regio’s is van mening dat ook de lokale en regionale overheden een voorbeeldfunctie hebben voor energie-efficiëntie bij het gebruik van publieke gebouwen. Het Europees Comité van de Regio’s roept de lokale en regionale overheden op om die voorbeeldrol op te pakken.

Bevoegdheden, subsidiariteit en evenredigheid

22.

Kan zich vinden in de rechtsbasis waarop de Europese Commissie de bevoegdheid van de EU baseert. Op grond van artikel 194 VWEU is de Unie bevoegd om maatregelen te treffen om o.a. energie-efficiëntie te stimuleren. Maatregelen inzake energie-armoede zouden gebaseerd moeten worden op artikel 151 VWEU. Het subsidiariteitsoordeel is deels positief en deels negatief. Het Europees Comité van de Regio’s acht het gerechtvaardigd om in Europees verband een doelstelling op het gebied van energie-efficiëntie op te stellen en te handhaven. Het Europees Comité van de Regio’s staat echter afwijzend ten opzichte van het invoeren van de smartnessindicator door middel van een gedelegeerde handeling, omdat de discussie over de smartnessindicator nog onvoldragen is. Het proportionaliteitsoordeel is positief.

Brussel, 13 juli 2017.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA