12.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 342/20


Advies van het Europees Comité van de Regio’s over volgende stappen voor een duurzame toekomst voor Europa — Europese duurzaamheidsmaatregelen

(2017/C 342/03)

Rapporteur:

Franco IACOP (PSE/IT), voorzitter van de regioraad van de autonome regio Friuli Venezia Giulia

Referentiedocument:

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst — Europese duurzaamheidsmaatregelen

COM(2016) 739 final

BELEIDSAANBEVELINGEN

HET EUROPEES COMITÉ VAN DE REGIO'S (CvdR)

Inleiding

1.

is verheugd over de toezegging van de Europese Commissie om actief en constructief bij te dragen aan de strategische doelstellingen van de Agenda 2030 en de basis te leggen voor de aanpak van een aantal belangrijke en onderling samenhangende uitdagingen met mondiale reikwijdte.

2.

Het door de Commissie op 22 november 2016 in de vorm van een mededeling goedgekeurde document bevat een zeer ambitieuze en breed opgezette strategie voor duurzame ontwikkeling.

3.

Het CvdR neemt er kennis van dat de Commissie streeft naar integratie van de Agenda 2030 in de Europa 2020-strategie en dus in de Europese Structuur- en Investeringsfondsen. Gezien de complexiteit en de vele verschillende referentiekaders is er duidelijk behoefte aan beleidssamenhang, stroomlijning en een coherent bestuurskader.

4.

Om resultaten te boeken is het van essentieel belang dat alle bestuursniveaus, met name de lokale en regionale overheden (LRO), bij de besluitvorming worden betrokken.

Algemene opmerkingen

5.

Aangezien het beleid van de Europese Unie (EU) het subsidiariteitsbeginsel in acht moet nemen, houden de duurzaamheidsdoelstellingen rechtstreeks verband met de taken, bevoegdheden en rol van subnationale bestuursniveaus.

6.

De territoriale overheden — regio's, provincies, districten, provincies, agglomeraties, kleine steden en gemeenten — zijn onmiskenbare beleidsmakers die de geschiktste bestuursniveaus en -methoden moeten aanwijzen om de doelstellingen van de EU en de VN aan die van de lokale gemeenschappen te relateren.

7.

Voor de uitvoering van 2 van de 17 doelstellingen, te weten nr. 10 en 11, oefenen de lokale overheden fundamentele taken uit. De eerste betreft het verminderen van ongelijkheden tussen de regio's, terwijl de tweede essentiële taken betreft in verband met stadsplanning, vervoer, sociale voorzieningen en levensstijlen op basis van duurzaamheid.

8.

Het CvdR wijst er in dit verband op dat de Commissie voorbijgaat aan de behoefte om de vorderingen te meten in verband met de SDG's, niet alleen op nationaal, EU- en VN-regioniveau, maar ook op subnationaal niveau. Daarom wordt de Commissie verzocht met dit aspect rekening te houden bij de verdere uitwerking van de indicatoren die gebruikt worden voor het meten van de vooruitgang en lokale expertise en bestaande netwerken in te schakelen.

9.

Hierbij komen nog prioriteiten die voortvloeien uit de geïntegreerde uitoefening van bevoegdheden die horizontaal verband houden met andere strategische doelstellingen, zoals de stedelijke agenda, sociale inclusie, het klimaat- en energiebeleid van de EU, het terugdringen van de emissies, rampenrisicovermindering, het milieubeleid en de circulaire economie, mobiliteit, slimme specialisatie en het thema slimme steden (slimme gebieden), dat het onderwerp was van de top in Bratislava en het Burgemeestersconvenant voor klimaat en energie.

10.

Het CvdR zou munt moeten slaan uit de tussentijdse herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) om de strategie van Agenda 2030 en de Europa-2020 strategie met elkaar te combineren en de belangrijkste richtsnoeren te herzien om deze in een vroeg stadium op de nieuwe SDG's te richten.

11.

Positief zijn de inspanningen die worden geschetst in het werkdocument bij de mededeling, Key European action supporting the 2030 Agenda and the Sustainable Development Goals (SWD (2016) 390 final). Hierin wordt voorgesteld om de Europa 2020-strategie te integreren met de doelstellingen van de Agenda 2030, en voort te bouwen op de betrekkingen tussen de drie pijlers, de zeven vlaggenschipinitiatieven en de vijf doelstellingen in verband met de prioriteiten van Europa 2020 en de prioriteiten van de elf thematische doelstellingen van het Cohesiefonds.

12.

In elk geval vergen alle in de mededeling van de Commissie over de duurzame toekomst geschetste doelstellingen een territoriale uitvoering. In die zin beveelt het CvdR aan om de doelstellingen van de Agenda 2030 aan de plaatselijke omstandigheden aan te passen. Dit is de enige manier om in het leven van de burgers voor een concreet en blijvend effect te zorgen.

13.

Het CvdR onderschrijft dat de complexiteit van de verschillende bestuursniveaus tot aansturing en toezicht noopt, die de besluitvorming ten goede komt door de evaluatie van beleid en innovaties van de institutionele structuren (meting van de effecten).

14.

Sommige van de verbanden tussen de prioriteiten van de Commissie-Juncker en de SDG's zijn op belangrijke gebieden via het regionaal en lokaal bestuursbestel met elkaar vervlochten. Dit geldt in de eerste plaats voor de werkgelegenheidsprioriteit, voor zover deze betrekking heeft op de in SDG 4 bedoelde bevoegdheden (onderwijs en opleiding), waarvoor de LRO belangrijke bevoegdheden uitoefenen, in het bijzonder met betrekking tot de kosten van de overgang naar een duurzaam Europa.

15.

Het CvdR hoopt dat het investeringsplan van de Commissie ook betrekking heeft op de materiële en immateriële infrastructuur die onder de bevoegdheden van LRO vallen (sociale bescherming, informatie-, mobiliteits-, energie-, telecommunicatie- en afvalstoffennetwerken, geïntegreerd waterbeheer enz.) en die in veel gevallen overeenstemmen met verschillende SDG's (waaronder SDG 8, 9, 12 en 13).

16.

Ook prioriteit 3 van de Commissie („een veerkrachtige energie-unie en een toekomstgericht klimaatveranderingsbeleid”) is nauw verweven met verschillende SDG's die raken aan de LRO. Dit geldt ook voor de SDG's 5, 7 en 13, waarbij de LRO zowel beleidsmakers als begunstigden zijn van de maatregelen die zijn gericht op bestrijding van de klimaatverandering, een duurzame en voor iedereen toegankelijke energievoorziening en bescherming van sociale rechten, waarbij de lokaal verleende diensten essentieel zijn.

17.

Prioriteit 7, met als doel de totstandbrenging van een op wederzijds vertrouwen gebaseerde ruimte van recht en grondrechten, omvat dan ook beleidsmaatregelen inzake het streven naar gendergelijkheid, waarbij voor de LRO een belangrijke rol is weggelegd. Deze prioriteit valt volledig samen met SDG 5 en beantwoordt aan de noodzaak om het vertrouwen van de burgers in de Europese instellingen te herstellen.

18.

Herhaald zij dat rampenbestendigheid een fundamenteel aspect vormt van duurzame ontwikkeling. De Europese instellingen zouden zich ervoor moeten inzetten dat dit een van de belangrijkste uitgangspunten voor duurzameontwikkelingsmaatregelen in Europa wordt (1).

19.

Prioriteit 8 is bedoeld om de migratie — een mondiaal verschijnsel dat historisch gezien van groot gewicht is — aan te pakken, met doelstellingen die volledig stroken met SDG 1 en 10 en die indirect betrekking hebben op de bevoegdheden van de LRO, die vaak onder grote druk staan vanwege de uitzonderlijke migratiestromen die ze moeten beheren.

Bijzondere opmerkingen

20.

Het risico bestaat dat de in het kader van de uitvoering van de SDG's getroffen maatregelen niet altijd in een context van geïntegreerde beleidsmaatregelen worden geplaatst, anders dan in het Cohesiebeleid het geval is. Het is daarom essentieel om de prioriteiten vast te stellen die rekening houden met de meest dringende behoeften vanuit een dynamische invalshoek, gericht op de uitvoering van alle doelstellingen op de lange termijn: daarom moet de aandacht ook uitgaan naar het voorstel van het CvdR voor de goedkeuring van een „gedragscode” voor het betrekken van de LRO.

21.

De doelstellingen moeten evenwichtig worden afgestemd op de huidige eisen en die van toekomstige generaties. Daarnaast dienen de eisen van de verschillende bestuurlijke niveaus met elkaar in evenwicht te zijn, wat van belang is om de forse „overgangskosten” voor de LRO te beperken. Als de kosten onhoudbaar zijn, kan dit een bedreiging vormen voor het maatschappelijk draagvlak en de praktische uitvoering van de maatregelen in kwestie, en met name de capaciteit van de meest marginale gebieden (in het binnenland gelegen) in gevaar brengen om bij te dragen aan de mondiale duurzaamheid en meer in het algemeen aan de duur van de SDG's.

22.

Er is sprake van een temporele discrepantie tussen de Europese maatregelen (2020), waar de Mededeling naar verwijst, en Agenda 2030. Het CvdR hoopt dat er aanvullende economische en financiële instrumenten worden ingevoerd en dat er tijdens de hele referentieperiode nieuwe doelstellingen worden omschreven die verenigbaar zijn met die van de agenda.

23.

Helaas ontbreekt het in de Mededeling aan een analyse van mogelijke risico's in de uitvoeringsfase van de 17 SDG’s; deze zou zeer nuttig kunnen zijn om de LRO de juiste instrumenten aan te reiken om de problemen te overwinnen bij de uitvoering van het beleid in verband met de doelstellingen. Een onmisbaar instrument is de lokalisatie van alle indicatoren zodat het mogelijk wordt om de ontwikkeling van ongelijkheid permanent te volgen, ook dankzij andere indicatoren dan het bbp, zoals kwalitatieve indicatoren om na te gaan of de ontwikkeling billijk is en of er sprake is van sociale vooruitgang in de gebieden.

24.

De totstandbrenging van deze deelverzameling van doelstellingen, waarmee de lokale en regionale overheden worden belast, moet vergezeld gaan van de toewijzing van voldoende middelen. Deze middelen kunnen door middel van specifieke nationale bijdragen maar ook door middel van een grotere financiële verantwoordelijkheid op lokaal niveau ter beschikking worden gesteld.

25.

Steun verdienen platforms en initiatieven die de uitwisseling van goede praktijken tussen de LRO mogelijk maken; ook moet gebruik gemaakt worden van reeds door internationale organisaties opgerichte platforms en initiatieven, zoals het UNDP Live, het Kennisplatform voor duurzame ontwikkeling, waarbij vermeden wordt dat de Agenda aangegrepen wordt als gelegenheid om het beleid opnieuw te centraliseren. In dit verband wordt ook belangstellend uitgekeken naar de start van het door de Commissie aangekondigde „multistakeholderplatform”, dat op territoriaal niveau de algemene onderdelen van de Agenda gaat verspreiden, maar vooral de uitwisseling van goede praktijken moet bevorderen en de door de meest dynamische Europese regio's geboekte vooruitgang zal verspreiden. Het CvdR verwacht bij dit platform op passende wijze betrokken te worden gezien zijn institutionele rol als assemblee van lokale en regionale overheden.

26.

Erkend wordt dat betere toekomstperspectieven binnen de EU niet alleen afhankelijk zijn van de capaciteit om de economische, sociale en territoriale samenhang te versterken, maar ook van het welzijn en de veiligheid in gebieden buiten de EU. Conform de nieuwe richtsnoeren in de mededeling over „de nieuwe consensus over ontwikkeling” bepleit het CvdR meer decentrale samenwerking en ontwikkeling in derde landen, door voor de ontwikkeling gebruik te maken van informatie- en discussieplatforms waarover de LRO al beschikken: Arlem, Corleap, het tweejaarlijks congres over decentrale samenwerking en de atlas van decentrale samenwerking, die partnerlanden in staat stellen elkaar te ontmoeten, zaken te bespreken en goede praktijken uit te wisselen.

27.

Het CvdR onderschrijft het standpunt van de Commissie over de in 2016 in het Pact van Amsterdam aangenomen stedelijke agenda van de EU, die zal worden uitgevoerd in samenwerking met de LRO om alle aspecten van duurzame ontwikkeling te dekken en om bij te dragen aan de uitvoering van de mondiale „nieuwe stedelijke agenda”.

28.

Strategieën voor duurzame stedelijke ontwikkeling, horizontale en verticale samenwerking binnen een participatief governancesysteem moeten rekening houden met de diversiteit van steden, het belang van sociale innovatie en toekomstgerichte planning aan de hand van een geïntegreerde en gecoördineerde aanpak, met name gelet op de grote uitdagingen, om de levenskwaliteit in de steden te verbeteren.

29.

Het zou goed zijn als de analyse van de Agenda 2030 en van de hierin opgenomen doelstellingen ook strookt met het Europese ontwikkelingsmodel, dat is opgebouwd rond lokale productiesystemen (clusters) die voornamelijk bestaan uit kleine en middelgrote ondernemingen. Volgens deze gedachtegang hoopt het CvdR dat de ontwikkelingsmodellen ook bijzondere aandacht schenken kleinere stedelijke centra, aangezien de al te geconcentreerde territoriale ontwikkeling tot onderontwikkeling kan leiden, wat op zijn beurt kan uitmonden in verdere marginalisering en een bevolkingsdaling.

30.

Positief is dat het document de (sociale, milieu- en economische) dimensies van duurzame ontwikkeling als pijlers beschouwt waarop de politieke richtsnoeren van de Commissie moeten worden afgestemd om oplossingen te vinden voor de SDG's en voor de 13 sectorale beleidsmaatregelen die met het financieel kader 2014-2020 zijn goedgekeurd. In het licht van de nieuwe wereldwijde uitdagingen moet de lokale ontwikkeling versterkt worden door toevoeging van een territoriale dimensie.

31.

LRO dienen een rol te gaan vervullen als beleidsactoren gezien hun nabijheid tot de burgers en hun vermogen om bij te dragen aan een grotere consensus ten aanzien van de Europese instellingen en het integratieproject. Multilevel governance is de beste oplossing voor het beleid dat streeft naar een duurzame toekomst en gericht is op integratie van de 10 prioriteiten van de Commissie, de 11 thematische doelstellingen van het Cohesiefonds en de 17 SDG’s van de Agenda 2030.

Het effect van het beleid op sociaal gebied vergroten

32.

Het CvdR herhaalt dat centraal geleid, van bovenaf opgelegd beleid en programma’s voor duurzame ontwikkeling niet de beste methoden zijn om de complexe situatie van duurzame ontwikkeling en de bestrijding van de armoede aan te pakken. De LRO moeten verantwoordelijkheid en zelfstandigheid krijgen om juist te kunnen reageren op de grote sociale thema's.

33.

Het CvdR hamert er nogmaals op dat de beleidslijnen die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten van de EU moeten worden versterkt met een duurzaam sociaal beleid, waarbij alle bestuursniveaus betrokken dienen te zijn omdat dit de enige manier is om te waarborgen dat iedereen toegang heeft tot basisvoorzieningen en een oplossing kan worden gevonden voor de nieuwe vereisten die het gevolg zijn van de demografische veranderingen, met behulp van lokale beleidsmaatregelen ter bevordering van actief en gezond ouder worden.

34.

De Commissie moet werk maken van beleid dat is gericht op de bevordering van de volksgezondheid, als prioriteit voor sociale integratie, door de levensomstandigheden in stedelijke en perifere gebieden te verbeteren. Daarnaast moet, ook voor gehandicapten, de toegang gegarandeerd zijn tot openbare diensten, recreatieve activiteiten en sport en preventieve gezondheidszorg voor de gehele bevolking bevorderd worden, met inbegrip van ouderen en migranten en door armoede en sociale uitsluiting bedreigde bevolkingsgroepen. De lidstaten en de lokale en regionale overheden worden aangespoord om de Commissie hierin te volgen.

35.

Het potentieel van de sociale economie ligt in het creëren van banen en de bestrijding van de werkloosheid onder jongeren en vrouwen. Daarom is het essentieel dat de agenda de aandacht vestigt op maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo) en jongeren enthousiast maakt voor het ondernemerschap. De nieuwe strategie moet verder, via een horizontale aanpak, de verschillende aspecten van duurzaamheid omvatten, alsook de nieuwe perspectieven die de creativiteit biedt.

36.

Ook cultuur moet worden opgenomen in de Agenda 2030, met duidelijke vermelding van de rol die zij speelt voor duurzame ontwikkeling en het scheppen van banen. Daarbij moeten aan de hand van gemeenschappelijke Europese idealen de ambities en beginselen van democratie, sociale rechtvaardigheid en solidariteit wereldwijd verspreid worden. Cultuur is een doeltreffende bijdrage tot inclusieve ontwikkelingsstrategieën en is van grote invloed op de SDG’s, doordat ze onderwijs verbetert, sociale uitsluiting en armoede bestrijdt, de oorzaken van ongelijkheid wegneemt, gelijke kansen schept en verschillen tussen generaties en demografische verschillen opheft.

Het effect van het beleid op milieugebied vergroten

37.

Zelfs ogenschijnlijk mondiale vraagstukken zoals klimaatverandering, vermindering van de CO2-uitstoot, energiebesparing, productie van energie uit hernieuwbare bronnen, bescherming van de biodiversiteit, geringere benutting van hulpbronnen, geïntegreerd vervoer en de circulaire economie zijn in feite afhankelijk van lokale maatregelen en beleid. Daarom moet er bijzondere aandacht uitgaan naar milieuvriendelijke productie.

38.

Gezien het brede scala van betrokken sectoren is een geïntegreerde en coöperatieve benadering geboden tussen multilevel governance en de betrokken milieucomponenten. In dit verband slaat het concept cohesie een brug tussen economische efficiëntie, sociale samenhang, culturele ontwikkeling en ecologisch evenwicht, omdat duurzame ontwikkeling bij de beleidsontwikkeling centraal wordt gesteld.

39.

Het CvdR beaamt dat menselijke activiteiten en de klimaatverandering tot een steeds grotere druk op mariene ecosystemen leiden. Daarom moet ook aandacht uitgaan naar de acties van de Commissie voor veilige, schone en duurzaam beheerde oceanen en moet blijvend steun worden verleend aan de uitvoering van de agenda voor blauwe groei, gericht op benutting van het potentieel van Europa's oceanen en zeeën voor het scheppen van banen, economische waarde en duurzaamheid. Voorts herhaalt het CvdR dat innovatie in de blauwe economie kan bijdragen aan een efficiënt en duurzaam gebruik van waardevolle mariene hulpbronnen (2).

40.

Alle instellingen zouden voedselverspilling tot een minimum moeten beperken en afval opnieuw moeten gebruiken; dit bevordert investeringen en werkgelegenheid in de bredere context van de groene economie. Het streven om van de lineaire economie af te stappen en de circulaire economie te versterken, dient de EU vastbesloten te steunen. Het Comité van de Regio's heeft hierop al gewezen in zijn adviezen „Naar een kringloopeconomie: een „zero waste”-programma voor Europa”, „Wetgevingsvoorstellen tot wijziging van de richtlijnen betreffende afvalstoffen” en „Een EU-actieplan voor de circulaire economie”.

Het effect van het beleid op economisch gebied vergroten

41.

De ontwikkelingsmodellen, die zijn beïnvloed door nieuwe concurrentiefactoren zoals de netwerken waarmee een oneindige hoeveelheid data kan worden gekoppeld aan een onbeperkt aantal gebruikers, geven blijk van een duidelijke kloof tussen de behoefte om de „time to market”, de tijd voor consensusvorming en bureaucratische procedures te beperken. De LRO zijn het aangewezen niveau om vaart te zetten achter de besluitvorming van de politiek en deze af te stemmen op de vereisten van de markt.

42.

Het CvdR hoopt dat er echte steun zal worden verleend aan de ontwikkelingsmodellen, in het bijzonder aan de immateriële netwerken die, doordat zij de toegang tot een oneindige hoeveelheid data vergemakkelijken, bepalend zijn voor de nieuwe lokale concurrentiefactoren en de overgang naar nieuwe productiemodellen.

43.

Er moeten onmiddellijk strategieën worden ontwikkeld die structurele maatregelen op gang brengen, zodat de radicale wijziging van het productiemodel tot de fundamentele pijlers van ontwikkeling gaat behoren, onder meer door met behulp van prikkels een duurzame productie te bevorderen, totdat innovaties de overgang naar de circulaire economie economisch rendabel hebben gemaakt. Het spreekt voor zich dat deze maatregelen er niet alleen toe bijdragen dat de nieuwe uitdagingen als gevolg van de mondialiseringsprocessen succesvol kunnen worden aangepakt, maar ook een duidelijk antwoord geven op het compromis dat moet worden gevonden tussen de sociale vereisten op het vlak van milieu en arbeidsmarkt.

44.

De mondialisering, vooral veroorzaakt door betere mobiliteit van personen, producten en gegevens, zorgt voor meer internationale concurrentie, niet alleen tussen bedrijven, maar ook tussen gebieden. Het lijkt dat ook noodzakelijk doortastend op te treden ten aanzien van factoren die aan de basis liggen van het territoriale concurrentievermogen, zoals het sociale en institutionele kapitaal, de infrastructuur en innovatie om de Europese economieën nieuw leven in te blazen.

45.

De LRO spelen een cruciale rol in de relatie tussen publiek-private partnerschappen en kunnen de diversiteit herkennen van vormen van ontwikkeling die investeringen kunnen bevorderen die gericht zijn op benutting van de eigen middelen waarover elk gebied beschikt.

Het effect van het beleid op territoriaal gebied vergroten

46.

Helaas komt in de door de Commissie goedgekeurde mededeling het concept van „regionaal kapitaal”, zoals opgesteld door de OESO in 2001 en overgenomen door de Commissie in 2005, helemaal niet voor. In dit verband wordt eraan herinnerd dat het concept bestaat uit het geheel van lokale troeven — natuurlijke, menselijke, kunstmatige, organisatorische, relationele en cognitieve — die tezamen de concurrentiekracht van een gebied vormen.

47.

De crisis en de gevolgen van de globalisering hebben grote invloed uitgeoefend op de relaties die de territoriale samenhang garandeerden, breuken veroorzaakt (tussen stad en platteland, centrum en periferie) en de dynamiek van het sociale weefsel gewijzigd. In die optiek dienen de oude modellen van het territoriale beleid, gekenmerkt door een functionalistische aanpak waarbij het gebied eenvoudigweg als ruimte wordt beschouwd, te worden verruild voor modellen van neo-institutionele snit, die het gebied in plaats daarvan de rol van collectieve speler toekennen.

48.

Het „Pact van Amsterdam” plaatst de rol van „stedelijk” beleid in het centrum van toenemende belangen, gericht op uitvoering van maatregelen voor de sociale cohesie en de economische ontwikkeling, in de overtuiging dat steden een positieve bijdrage aan de innovatie kunnen leveren.

AAN DE REGIONALE EN LOKALE OVERHEDEN GERICHTE AANBEVELINGEN

49.

Benadrukt zij dat de LRO een fundamentele rol spelen bij de bescherming en ontwikkeling van de stadsstructuur, het platteland en het gemeenschappelijk erfgoed, en kunnen bijdragen aan hetgeen in de Agenda 2030 wordt aangeduid als „transformed world” aan de hand van een proactieve houding en inzet voor:

a.

het vergroten van de eigen strategische bestuurscapaciteit;

b.

het bevorderen van de opkomst van een veeleisend en zelfbewust maatschappelijk middenveld;

c.

het ontwikkelen van een geïntegreerde stedelijke planning en regionale ruimtelijke ordening;

d.

het zorgen voor meer lokale economische kansen om zo fatsoenlijke banen en sociale cohesie tot stand te brengen;

e.

het bevorderen van regionale „plannen/strategieën” voor duurzame ontwikkeling, waarbij de SDG's gekoppeld worden aan politieke doelstellingen, maar ook door herziening en aanpassing van de planning, om tegemoet te komen aan de problemen in verband met duurzame ontwikkeling en door bij te dragen tot de definitie van de nationale hervormingsprogramma's (NHP's);

f.

het in goede banen leiden van de overgang naar een koolstofarme economie en veerkrachtige steden en regio's;

g.

het steunen van de uitwerking van plannen voor duurzame stedelijke mobiliteit;

h.

het erkennen en bevorderen van de rol van cultuur in duurzame ontwikkeling en het bevorderen van lokaal erfgoed, creativiteit en diversiteit;

i.

het bevorderen van de deelname van economische en sociaal-culturele actoren, universiteiten, centra voor wetenschappelijk onderzoek en individuele burgers aan de uitwerking van plannen en initiatieven voor het bereiken van de SDG's, in samenwerking met het GCO via de actie „Science meets Regions”;

j.

het bevorderen van onderwijsprogramma's voor duurzame ontwikkeling op scholen en culturele activiteiten waarin duurzaamheid een rol kan spelen;

k.

het bevorderen van de opname van „billijke en duurzame welzijnsindicatoren” in de ontwikkelingscyclus van wetten en van regionale begrotingsdocumenten;

l.

het oprichten van partnerschappen in het kader van de decentrale samenwerking voor ontwikkeling.

50.

LRO zijn instellingen die vormen van participatiedemocratie kunnen ontwikkelen, in het bijzonder door de inclusie van vrouwen, jongeren, ouderen en minderheden, als basis voor de opzet en uitvoering van geïntegreerde strategieën voor economische ontwikkeling op lokaal niveau.

AAN DE NATIONALE OVERHEDEN GERICHTE AANBEVELINGEN

51.

Het CvdR is voorstander van een bottom-upaanpak en de vaststelling van een passend rechtskader, inclusief de toewijzing van toereikende middelen. Een dergelijk nieuw systeem kan uitsluitend succesvol worden opgezet als de decentralisering in de verschillende landen van de EU steeds verder wordt doorgevoerd. De nationale overheden moeten:

a.

een vorm van gedeeld bestuur en werkelijke decentralisering bevorderen die de deelname van alle actoren mogelijk maakt, niet alleen in de aanloop-, maar ook in de uitvoeringsfase;

b.

samenhangend en geïntegreerd territoriaal beleid formuleren, met raadpleging van subnationale overheden, met name voor de uitwerking van NHP's;

c.

de subnationale financiële systemen heroverwegen om de combinatie van financiering en duurzaamheid te bevorderen;

d.

regionale en lokale overheden betrekken bij de follow-up van de SDG's, ondersteund door nauwkeurige territoriale gegevens.

52.

De nationale overheden moeten de LRO betrekken bij de voorbereiding van territoriale actieplannen, bij voorkeur via een bottom-up aanpak, voor de uitvoering van de SDG's, hierbij rekening houdend met de sterke en zwakke punten op basis van het beginsel „no one left behind” en doeltreffende uitgaven.

AAN DE EU EN INTERNATIONALE ORGANISATIES GERICHTE AANBEVELINGEN

53.

Willen mondiale politiek en overeenkomsten de vruchten plukken van de inzet en ervaring op lokaal niveau, dan moeten de LRO onderdeel zijn van de gestructureerde dialoog en onlosmakelijk deel zijn van de governance, en niet slechts de rol van belanghebbenden vervullen. De inspanningen van de LRO om onderbouwde input te leveren, moeten als onderdeel van de besluitvorming worden erkend, onder meer door maatregelen zoals:

a.

het integreren van door LRO georganiseerde netwerken in de bestuursorganen van de internationale ontwikkelingsinstellingen;

b.

het uitbreiden van de financiële instrumenten en herziening van beleidsmaatregelen voor lokale duurzame ontwikkeling;

c.

het ondersteunen van de decentrale samenwerking, ook met landen buiten de EU, en het delen van kennis over onderwijs en opleiding met het oog op innovatie.

54.

Op het niveau van Europa en van de lidstaten zouden de nodige middelen moeten worden verstrekt voor de ex-ante- en ex-post-beoordeling van het beleid voor duurzame ontwikkeling. Dit vergt inspanningen om de coördinatie van al het beleid te verbeteren, zowel van de EU, de lidstaten als de lokale en regionale overheden.

55.

De Commissie zou de NHP's, die formeel al zijn opgenomen in de programmering van het Cohesiefonds, nog strategischer en functioneler moeten toepassen door functioneel gebruik te maken van instrumenten die al zijn aangenomen ter ondersteuning van duurzame ontwikkeling. In de context van het Europees semester zouden dan niet alleen op nationaal niveau geplande hervormingen voor de SDG’s kunnen worden verzameld, maar ook de hervormingen met een lokale en regionale dimensie.

56.

Het zou een goede zaak zijn als Europese en internationale bestuursniveaus de regie kunnen voeren over de complexe wereldwijde betrekkingen door beheersing van regionale conflicthaarden en steunverlening aan transformatie en herstructurering van institutionele en productiestructuren die nog uit de vorige eeuw dateren. Lokale actoren dienen de nodige bevoegdheden te krijgen om de zwakke punten van het geo-economische evenwicht om te zetten in kansen die het concurrentievermogen van lokale productiesystemen op de wereldmarkt nieuw leven inblazen.

Brussel, 12 juli 2017.

De voorzitter van het Europees Comité van de Regio's

Markku MARKKULA


(1)  COR 5035/2016; COM(2016) 739 final.

(2)  COR 2203/2012.