Voor prestaties bij langdurige zorg werden twee wetgevende beleidsopties (met twee subopties) overwogen:
1.De bevoegde lidstaat verleent uitkeringen bij langdurige zorg en vergoedt de kosten van verstrekkingen door de lidstaat van verblijf (volgens de bestaande beginselen voor uitkeringen bij ziekte met verduidelijkingen).
2.De lidstaat van verblijf verleent alle prestaties bij langdurige zorg met vergoeding door de bevoegde lidstaat 2a) zonder toeslag door de bevoegde lidstaat 2b) met toeslag.
Drie opties zijn verworpen: (1) de invoering van een vrijwaringsclausule, (2) de lidstaat van verblijf verleent alle prestaties bij langdurige zorg zonder vergoeding en (3) de bevoegde lidstaat verleent alle prestaties bij langdurige zorg (export).
Optie 1 heeft de voorkeur met het oog op een stabiele toepassing van de regels.
Voor werkloosheidsuitkeringen: Drie wetgevende beleidsopties zijn in overweging genomen om te zorgen voor een uniforme toepassing van de regels voor de samentelling en de berekening van werkloosheidsuitkeringen:
1.Samentelling na slechts één dag werk.
2.Samentelling na een periode van a) één of b) drie maanden werk.
3.Gebruik van het in de vorige lidstaat ontvangen loon als referentie voor de berekening van werkloosheidsuitkeringen na a) één of b) drie maanden werk in de bevoegde lidstaat.
4.Horizontale optie voor de erkenning van tijdvakken van verzekering voor de samentelling.
De voorkeursoptie (2b) zal worden gecombineerd met de horizontale optie en de verplichting voor de lidstaat waar de betrokkenen eerder gewerkt hebben, om een werkloosheidsuitkering te verstrekken wanneer deze voorwaarde niet is vervuld. Dit waarborgt een consistente aanpak door de lidstaten en een minimumniveau van integratie in het gastland alvorens de betrokkenen aanspraak kunnen maken op werkloosheidsuitkeringen. Voorts zullen mobiele werknemers worden beschermd wanneer zij dit tijdvak niet vervullen in de lidstaat waar zij het laatst werkzaamheden hebben verricht.
Twee wetgevende beleidsopties zijn overwogen om de minimumperiode voor de export van werkloosheidsuitkeringen te verlengen:
1.Een verlenging van de minimumperiode voor de export van werkloosheidsuitkeringen van drie tot zes maanden met de mogelijkheid om de uitkering voor de duur van de hele periode waarin de betrokkenen een recht op uitkeringen hebben, te exporteren.
2.Een verlenging van de periode voor de export van werkloosheidsuitkeringen tot de hele periode waarin de betrokkenen een recht op uitkeringen hebben.
De voorkeursoptie is optie 1 in combinatie met een mechanisme voor nauwere samenwerking tussen de betrokken diensten voor arbeidsvoorziening ter ondersteuning van het grensoverschrijdend zoeken naar werk.
Drie wetgevende beleidsopties zijn overwogen voor werkloosheidsuitkeringen voor grensarbeiders en andere grensoverschrijdende werknemers:
1.Grensarbeiders laten kiezen waar ze een werkloosheidsuitkering willen aanvragen (naar het voorbeeld van andere grensoverschrijdende werknemers).
2.De lidstaat waar de betrokkene het laatst werkzaamheden heeft verricht, de werkloosheidsuitkeringen laten betalen met als subopties a) de verplichting voor grensarbeiders zich bij de dienst voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde lidstaat in te schrijven of b) grensarbeiders de keuze te laten zich bij de dienst voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde lidstaat of van de lidstaat van verblijf in te schrijven.
3.De lidstaat waar de betrokkene het laatst werkzaamheden heeft verricht, de werkloosheidsuitkeringen laten betalen als de grensarbeider er ten minste twaalf maanden heeft gewerkt (zo niet moet de lidstaat van verblijf de uitkeringen betalen) met als subopties a) de verplichting voor grensarbeiders zich bij de dienst voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde lidstaat in te schrijven of b) grensarbeiders te keuze te laten zich bij de dienst voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde lidstaat of van de lidstaat van verblijf in te schrijven.
De voorkeur gaat uit naar optie 3a, die het beste compromis vormt met het oog op een evenwichtige en administratief kosteneffectieve verdeling van de lasten.
Voor sociale uitkeringen zijn de volgende wetgevende opties overwogen (wijziging van de verordening):
1.a) Een afwijking van het in artikel 4 vastgestelde beginsel van gelijke behandeling toestaan voor sociale bijstand;
b) Een afwijking van het in artikel 4 vastgestelde beginsel van gelijke behandeling toestaan voor een grotere reeks met belastingen gefinancierde prestaties;
c) Een precieze afwijking van het beginsel van gelijke behandeling toestaan voor in artikel 70 bedoelde bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties.
2.De bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties die in een bestaansminimum voorzien, uit Verordening 883/2004 schrappen.
3.Een niet-wetgevende optie (een verduidelijking van de regels in een mededeling) is ook overwogen.
Om op de meest efficiënte wijze voor juridische duidelijkheid en transparantie te zorgen gaat de voorkeur uit naar een combinatie van 1a en 1b.
Voor gezinsuitkeringen werden – als alternatief voor het status quo – twee wetgevende opties overwogen met betrekking tot het verband tussen de omvang van de gezinsuitkeringen en de kosten:
1.Indexering van naar de lidstaat van verblijf van het kind geëxporteerde gezinsuitkeringen a) opwaartse en neerwaartse aanpassing of b) uitsluitend neerwaartse aanpassing.
2.De lidstaat van verblijf is primair bevoegd om gezinsuitkeringen te betalen.
Overwogen is de verplichting om gezinsuitkeringen te exporteren te schrappen, maar deze optie is verworpen om juridische redenen.
Daarnaast is een horizontale wetgevende optie voor de coördinatie van ouderschapstoelagen overwogen. Drie varianten werden overwogen: a) individuele rechten voor salarisgerelateerde ouderschapstoelagen met de verplichting voor de secundair bevoegde lidstaat van de anti-cumulatievoorschriften af te wijken (d.w.z. de uitkering volledig te betalen); b) dezelfde aanpak als a), maar voor alle ouderschapstoelagen (salarisgerelateerde en forfaitaire); en c) dezelfde aanpak als b), maar met een facultatieve afwijking van de anti-cumulatievoorschriften (d.w.z. een secundair bevoegde lidstaat kan de uitkering volledig betalen of een aanvullend bedrag betalen wanneer de uitkeringen er hoger zijn dan in de primair bevoegde lidstaat).
De voorkeur gaat uit naar het behoud van het status quo in combinatie met horizontale optie c. Deze combinatie waarborgt dat de primaire verantwoordelijkheid voor gezinsuitkeringen berust bij de lidstaat waar de ouder werkzaamheden verricht en belastingen en socialezekerheidsbijdragen betaalt. Deze optie beschermt de gezinsleden en behartigt ten volle de belangen van het kind. Dankzij horizontale optie c kan ook voor meer evenwicht tussen werk en gezin tijdens de opvoeding van het kind worden gezorgd door meer nadruk op individuele rechten te leggen en die lidstaten te steunen die het genderevenwicht actief bevorderen zonder deze verplichting op te leggen.
|