20.7.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 264/82


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (codificatie)

(COM(2015) 616 final — 2015/0283 (COD))

(2016/C 264/10)

Rapporteur:

Jorge PEGADO LIZ

Corapporteurs:

Roger BARKER en Christophe LEFÈVRE

De Raad heeft op 29 april 2016 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 50, lid 1, en artikel 50, lid 2, onder g), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te raadplegen over het

Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (codificatie)

(COM(2015) 616 final — 2015/0283 (COD)).

De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 13 april 2016 goedgekeurd.

Het EESC heeft tijdens zijn op 27 en 28 april 2016 gehouden 516e zitting (vergadering van 27 april 2016) onderstaand advies uitgebracht, dat met 223 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij 8 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het EESC hecht zijn volledige goedkeuring aan de consolidatie, codificatie en dus de vereenvoudiging van de tekst van het voorstel aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (COM(2015) 616 final) die volledig strookt met wat het EESC reeds verschillende keren in zijn adviezen heeft voorgesteld.

1.2.

Na een uitvoerig onderzoek van elke geconsolideerde tekst en elk voorstel van nieuwe gecodificeerde teksten kan het EESC bevestigen dat het geen enkele formele fout heeft aangetroffen, met uitzondering van de in punt 4.2 vermelde details.

1.3.

Het EESC beveelt aan om de concordantietabel in bijlage IV aan te vullen met twee elementen aan de hand waarvan niet alleen de oude met de nieuwe artikelen, maar ook de nieuwe artikelen met de oude kunnen worden vergeleken.

1.4.

Het EESC had bovendien graag een ambitieuzere exercitie gezien, waarbij de aspecten die nog over andere wetgevingsinstrumenten verspreid zijn, met name de instrumenten waarnaar wordt verwezen in de in punt 4.4 opgesomde richtlijnen, worden gecodificeerd.

1.5.

Wanneer de nieuwe tekst grondig wordt herzien, zou het Comité het op prijs stellen dat de voorstellen die het in de loop der jaren heeft voorgelegd ten aanzien van elk van de richtlijnen die deel uitmaken van deze exercitie van de Commissie, met name in de adviezen vermeld in punt 4.8, terdege in aanmerking worden genomen.

2.   Doel van het voorstel van de Commissie

2.1.

In de toelichting bij het voorstel van de Commissie (COM(2015) 616 final van 3 december 2015) staat:

„Dit voorstel beoogt de codificatie van de Zesde Richtlijn van de Raad van 17 december 1982 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende splitsingen van naamloze vennootschappen (82/891/EEG), Elfde Richtlijn van de Raad van 21 december 1989 betreffende de openbaarmakingsplicht voor in een lidstaat opgerichte bijkantoren van vennootschappen die onder het recht van een andere Staat vallen (89/666/EEG), Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen, Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken, Richtlijn 2011/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende fusies van naamloze vennootschappen en Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 54, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken.”.

2.2.

Aangezien het om een codificatie gaat, beklemtoont de Commissie: „De nieuwe verordening vervangt de verschillende handelingen die erin zijn verwerkt; dit voorstel laat de inhoud van de handelingen die worden gecodificeerd onverlet en beperkt zich er derhalve toe deze samen te voegen en daarin slechts de formele wijzigingen aan te brengen die voor de codificatie zelf vereist zijn”, wat echter niet belet dat bij codificatie „de normale procedure voor de vaststelling van handelingen van de Unie volledig in acht [moet] worden genomen”. Uit deze vaststelling blijkt dat het EESC zijn advies dient te geven, ook al gaat het om een „versnelde werkmethode voor de officiële codificatie van wetteksten” zoals bepaald in een „Interinstitutioneel Akkoord van 20 december 1994” tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, dat nog steeds van kracht is en door het laatste interinstitutioneel akkoord tussen diezelfde instellingen nog is versterkt (1).

2.3.

De compilatie, systematisering en codificatie van het Europees vennootschapsrecht heeft ten doel de normen van de Europese Unie betreffende dit rechtsgebied te vereenvoudigen zodat ze gemakkelijker te interpreteren, om te zetten, toe te passen en uit te voeren zijn.

2.4.

In zijn vele adviezen heeft het EESC voorgesteld, aanbevolen en gevraagd dat de Europese wetgever inspanningen in die zin zou leveren en heeft het dergelijke inspanningen altijd ondersteund. Het EESC kan dus alleen maar volledig akkoord gaan met de exercitie die de Commissie op gang heeft gebracht in dit voorstel, met name omdat hier sprake is van een domein waar vereenvoudiging ten goede komt aan alle belanghebbenden: de ondernemingen, werknemers, consumenten en de burgers in het algemeen, maar ook en meer in het bijzonder, de magistraten, advocaten, notarissen en in het algemeen alle beroepsbeoefenaren die in hun vak met de toepassing van het vennootschapsrecht te maken krijgen.

3.   Oorsprong en ontwikkeling van het vennootschapsrecht in de Europese Unie

3.1.

In het oorspronkelijke Verdrag van Rome van 1957 tot oprichting van de EEG vinden we de rechtsgrondslagen van een embryonaal vennootschapsrecht, in de artikelen 48 tot en met 66 EEG. Het idee van een onderlinge aanpassing van de nationale wetgevingen aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht komt pas ter sprake met het Verdrag van Maastricht dat op 7 februari 1992 werd ondertekend, met name in de nieuwe formulering van de artikelen 94 tot en met 97 (die voortvloeien uit de Europese Akte) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen met het oog op de instelling en de werking van de interne markt, en in de nieuwe formulering van de artikelen 39 tot en met 55 EG (ter vervanging van de vroegere artikelen 48 tot en met 66 EEG).

3.2.

Zo komt het dat, vanaf de Eerste Richtlijn 68/151/EEG van de Raad van 9 maart 1968 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 58 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks ten einde die waarborgen gelijkwaardig te maken (PB L 65 van 14.3.1968, blz. 8), tientallen richtlijnen, verordeningen en aanbevelingen hebben gepoogd om bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht in Europa te „reglementeren” met het oog op de totstandkoming van een interne markt, hetzij via een betere onderlinge afstemming van de nationale regelingen dan wel via een harmonisatie ervan, maar zonder ooit een „wetboek” van het vennootschapsrecht in Europa te willen realiseren.

3.3.

Het onderhavige voorstel van de Commissie heeft zelfs niet de ambitie om alle richtlijnen die verband houden met de verschillende aspecten van het vennootschapsrecht, te codificeren. Slechts de aspecten die ter sprake komen in de volgende zes richtlijnen worden behandeld:

Zesde Richtlijn van de Raad van 17 december 1982 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende splitsingen van naamloze vennootschappen (82/891/EEG);

Elfde Richtlijn van de Raad van 21 december 1989 betreffende de openbaarmakingsplicht voor in een lidstaat opgerichte bijkantoren van vennootschappen die onder het recht van een andere staat vallen (89/666/EEG);

Richtlijn 2005/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 betreffende grensoverschrijdende fusies van kapitaalvennootschappen;

Richtlijn 2009/101/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 strekkende tot het coördineren van de waarborgen, welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van de tweede alinea van artikel 48 van het Verdrag, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken;

Richtlijn 2011/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende fusies van naamloze vennootschappen;

Richtlijn 2012/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 strekkende tot het coördineren van de waarborgen welke in de lidstaten worden verlangd van de vennootschappen in de zin van artikel 54, tweede alinea, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, om de belangen te beschermen zowel van de deelnemers in deze vennootschappen als van derden met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap, alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal, zulks teneinde die waarborgen gelijkwaardig te maken.

3.4.

Deze exercitie is verricht op basis van een voorafgaande consolidatie, in de 23 officiële talen, van de Richtlijnen 82/891/EEG, 89/666/EEG, 2005/56/EG, 2009/101/EG, 2011/35/EU en 2012/30/EU en de handelingen tot wijziging daarvan, waarbij de correlatie tussen de oude en de nieuwe nummering wordt vermeld in een concordantietabel die in bijlage IV bij de toekomstige richtlijn is opgenomen.

4.   Evaluatie van het voorstel

4.1.

Zoals reeds vermeld, hecht het EESC ten volle zijn goedkeuring aan deze consolidatie, codificatie en dus vereenvoudiging van de tekst die het resultaat is van deze werkzaamheden.

4.2.

Na een uitvoerig onderzoek van elke geconsolideerde tekst en elk voorstel van nieuwe gecodificeerde teksten kan het EESC bevestigen dat het geen enkele formele fout heeft aangetroffen, met uitzondering van de volgende opmerkingen:

de codificatie van overweging 3 van Richtlijn 2005/56/EG vermeldt „gespecificeerd” in plaats van „bepaald”;

artikel 10, lid 2, van Richtlijn 89/666/EEG is niet gecodificeerd in het voorstel voor een richtlijn;

in de overwegingen 48, 62, 65, 66 en 80 dient de Commissie te bevestigen of de verwijzingen naar bepaalde wetgevingsteksten daadwerkelijk overeenstemmen met de laatste maatregelen op de respectieve gebieden (zo zou de verwijzing in overweging 48 naar de richtlijn „marktmisbruik” moeten worden vervangen door een verwijzing naar de verordening „marktmisbruik” (Verordening (EU) nr. 596/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende marktmisbruik (verordening marktmisbruik) en houdende intrekking van Richtlijn 2003/6/EG van het Europees Parlement en de Raad en de Richtlijnen 2003/124/EG, 2003/125/EG en 2004/72/EG van de Commissie);

in de titel van hoofdstuk III zou moeten worden gespecificeerd dat de desbetreffende openbaarmaking gericht is op „de bescherming van derden”; als de openbaarmaking echter ook de aandeelhouders ten goede komt, moeten in artikel 13, onder f), dan ook niet de Richtlijnen 2013/24/EU en 2014/95/EU worden genoemd?

4.3.

Het EESC beveelt aan om de concordantietabel in bijlage IV aan te vullen met twee elementen aan de hand waarvan niet alleen de oude met de nieuwe artikelen, maar ook de nieuwe met de oude artikelen kunnen worden vergeleken.

4.4.

Het EESC had bovendien graag een ambitieuzere exercitie gezien, waarbij de aspecten worden gecodificeerd die nog over andere wetgevingsinstrumenten verspreid zijn, met name de instrumenten waarnaar wordt verwezen in de volgende richtlijnen:

Richtlijn 2010/76/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG wat betreft de kapitaalvereisten voor de handelsportefeuille en voor hersecuritisaties, alsook het bedrijfseconomisch toezicht op het beloningsbeleid;

Richtlijn 2007/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende de uitoefening van bepaalde rechten van aandeelhouders in beursgenoteerde vennootschappen;

Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod;

Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers;

Richtlijn 2009/102/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake het vennootschapsrecht betreffende eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid;

Achtste Richtlijn 84/253/EEG van de Raad van 10 april 1984 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag inzake de toelating van personen, belast met de wettelijke controle van boekhoudbescheiden;

Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening;

Vierde Richtlijn 78/660/EEG van de Raad van 25 juli 1978 op de grondslag van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen;

4.5.

In het werkprogramma 2015 van de Commissie (COM(2014) 910 final), bijlage III, punt 45, heeft de Commissie nochtans ook de codificatie aangekondigd van Richtlijn 2009/102/EG inzake het vennootschapsrecht betreffende eenpersoonsvennootschappen met beperkte aansprakelijkheid.

4.6.

Het EESC stelt met genoegen vast dat de Commissie rekening heeft gehouden met bepaalde aanbevelingen van de werkgroep die zich bezighoudt met de vereenvoudiging van het vennootschapsrecht in het kader van het SLIM-initiatief betreffende de vereenvoudiging van de eerste en tweede richtlijn op het gebied van het vennootschapsrecht, in de richtlijnen 2003/58/EG en 2006/68/EG.

4.7.

In verband met elk van de richtlijnen die door de Commissie in de codificatie worden behandeld, heeft het EESC adviezen verstrekt die niet altijd volledig in aanmerking zijn genomen; het EESC wenst ook dat de Commissie, wanneer ze een ingrijpende herziening van de nieuwe tekst doorvoert, terdege rekening houdt met de voorstellen die het Comité reeds in de loop der jaren heeft gedaan en waarover in het kader van deze exercitie met geen woord wordt gerept.

4.8.

Het gaat met name om de adviezen:

van 24 september 1987, PB C 319 van 30.11.1987, blz. 61, rapporteur: Jean PARDON;

van 28 april 2004, PB C 117 van 30.4.2004, blz. 43, rapporteur: María Candelas SANCHEZ MIGUEL;

van 30 mei 2007, PB C 175 van 27.7.2007, blz. 33, rapporteur: María Candelas SANCHEZ MIGUEL;

van 25 februari 2009, PB C 218 van 11.9.2009, blz. 27, rapporteur: María Candelas SANCHEZ MIGUEL;

van 15 juni 2011, PB C 248 van 25.8.2011, blz. 118, rapporteur: Miklós PASZTOR;

van12 december 2012, PB C 44 van 15.2.2013, blz. 68, rapporteur: Lena ROUSSENOVA.

Brussel, 27 april 2016.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Georges DASSIS


(1)  http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-%2f%2fEP%2f%2fNONSGML%2bCOMPARL%2bPE-575.118%2b03%2bDOC%2bPDF%2bV0%2f%2fNL